E TRAGEDIE MAYERLING Wethouder De Miranda verdedigt zijn beleid koop SUNLICHT ZEE 9eutfCetw Binnenland „Ik verklaar mij volkomen vrij te voelen van welke handeling ook, die den toels eener eerlijke critiek niet kan doorstaan." Mr. Kropman bestrijdt onjuiste beweringen. Met IVOROL poetsen VAN Gistermiddag kwam de Amsterdam- sche gemeenteraad in vergadering bij een. De agenda vermeldde slechts en kele punten, n.L het verzoek van den heer Kitsz (r.s.a.p.) om te mogen inter- pelleeren naar aanleiding van berichten in de „Telegraaf" over de uitgifte van gronden in erfpacht, een voorstel van den heer J. W. Matthijsen uit den raad een commissie van onderzoek in te stel len en een voorstel van den heer Jansma (r.k.) om nog drie leden van buiten den raad in die commissie op te nemen. Het laatste voorstel werd niet voldoende ondersteund om in behandeling te komen. Alvorens het woord te geven aan den heer Kitsz verzocht de heer Kropman, waar nemend burgemeester, geen onbewezen be schuldigingen te uiten en de discussies in alle opzichten waardig te doen verloopen. Het geheele college van B. en W. aldus de heer Kropman wenscht, dat zoo groot mogelijke openbaarheid zal worden verkre gen en wil daartoe in elk opzicht mede werken. De heer Kitsz interpelleert. De heer Kitsz sprak er zijn vreugde over uit, dat beschuldigingen, zooals deze thans zijn geuit tegen leden van den raad en van het college, in alle vrijheid en open baarheid kunnen worden behandeld. Zij, die uit deze beschuldigingen het meest trachten te slaan, zouden, indien zij de baas waren, een dergelijke behandeling in het openbaar niet toestaan. Het is spr. bekend, dat juist de handelaren in erfpacht, de knoeiers in het bouwbedrijf, bijna allen lid zijn van de N.S.B. Spr. herinnert aan de opmerkingen, die bij de behandeling van de begrooting door mr. de Groot zijn geimaakt over den handel in erfpacht te Amsterdam. De wethouder zegde een onderzoek toe. Maar veertien dagen tevoren had hij al een brief naar de sociaal-democratische raadsfractie gezonden met ernstige beschul digingen tegen zijn partijgenoot Gulden. De raad had hieromtrent door het college, niet door de pers ingelicht moeten worden. Hier schuilt de fout van den wethouder, aldus de heer Kitsz. Er ligt nu een brief met ernstige beschul digingen van een wethouder tegen een raadslid. Of deze beschuldigingen zijn juist, en dan hoort het raadslid hier niet thuis, of zij zijn niet juist, en dan heeft deze wethou der noodeloos een raadslid in opspraak ge bracht. Spr. heeft niets tegen het voorstel van de soc.-dem fractie om een commissie van on derzoek in te stellen. Verklaring van wethouder de Miranda. Hierna was het woord aan den wethouder van publieke werken, den heer S. R. de Miranda. De raad, waarvan ik van 1911 af deel uitmaak, aldus de wethouder, terwijl ik sinds 1919, met enkele onderbrekingen de stad als wethouder dien, zal, evenals de burgerij, on der den indruk zijn gekomen van publica ties, waarin de eer en goede naam van den oudsten wethouder van de hoofdstad wordt aangetast. Ten overstaan van u allen en ten aan- hoore van de geheele burgerij, verklaar ik mij volkomen vrij te voelen van welke handelwijze ook, die den toets eener eerlijke critiek niet kan doorstaan. Nimmer is mijn beleid door een ander element beïnvloed dan dat, ontleend aan het algemeen belang, aan den wensch, mijn stad met hart en ziel zonder eenige nevenbedoeling, te dienen. Het nastreven van persoonlijke belangen van mijzelf of van wien dan ook, is mij im mer vreemd geweest en zal mij altijd vreemd blijven. Steeds ben ik mij er scherp bewust van geweest hoe zeer absolute zuiverheid van politieke zeden en moraal onmisbare voor waarde is voor het democratische gezag. Ik stel mijzelf en anderen te dien aanzien c' - hoogste eischen. Hoe onpeilbaar diep het leed is, dat men mij heeft aangedaan, ik voel daarbij toch nog het onuitsprekelijke geluk ieder fier en vrij in de oogen te kunnen zien. Doch om diezelfde rust en datzelfde vertrouwen over te planten op anderen, op den raad en op de burgerij, daarvoor is iets anders, iets meer noodig dan woorden. Daarom heb ik Maandag j.1. in het college van Burgemeester en Wethouders het voor stel gedaan den raad uit te noodigen tot het benoemen eener commissie, welke tot taak heeft te onderzoeken de wijze waarop en de omstandigheden, waaronder de uitgifte in erfpacht of verkoop van terreinen in de laat ste jaren heeft plaats gehad. Na dit persoonlijk woord ging spr. over tot de beantwoording van den interpellant. Nu het wel vaststond, dat er een commis sie van onderzoek zal worden benoemd, zou spr. groote soberheid in acht nemen. Wij ontleenen aan het antwoord van den wethou der het volgende: B. en W. hebben inderdaad kennis geno men van het artikel in het ochtendblad van de „Telegraaf" van 6 Januari j.1. Zij hebben zich afgevraagd hoe het mogelijk is, dat een dergelijk artikel, zonder dat hun tevoren iets gebleken is van het voornemen tot pu blicatie, zonder dat eenigerlei inlichting bij het college is ingewonnen, kon verschijnen. B. en W. beijveren zich bij alle te behande len zaken den raad in te lichten. Dat de heer Kitsz gebruik gemaakt heeft van het interpellatierecht, juichen B. en W. toe. De wethouder herinnerde aan de korte verklaring door hpm aan de pers verstrekt, welke is opgenomen in de avondbladen van Vrijdag 6 Januari j.1. Burgemeester en Wethouders ontken nen de juistheid van de genoemde be richten. Zij voegen daaraan het volgen de toe. Zij ontkennen met groote beslistheid dat het stelsel van erfpacht aanleiding behoeft te geven tot minder oirbare praktijken. Ook bij verkoop van gronden kunnen zich onbehoor lijke handelingen voordoen. A. tfKH- EJM I^QOIT ZEEP VAIM ONBEKENDE HERKOMST Wel erkennen zij, dat de uitgifte in erf pacht herhaaldelijk tot booze geruchten aan leiding heeft gegeven. Bij vorige gelegenheden concentreerden ae booze geruchten, welke in de bouwwereld regelmatig de ronde doen, zich op de afdee- ling grondbedrijf. Toen, door het besluit van de hypotheekbanken om geen hypotheek op erfpachtsgronden te geven, waardoor de bouwnijverheid ernstig getroffen werd, de wethouder, mede ter bestrijding van de werkloosheid, zich verplicht gevoelde, zich meer direct met enkele gevallen van uitgifte van grond in erfpacht bezig te houden en daarbij zijn bijzondere aandacht besteedde aan de bouwers, die beweerden de deuren van het grondbedrijf gesloten te vinden, toen verplaatste zich het booze gerucht van den dienst naar het beleid van den wethou der. Of er practijken zijn, waarvan voortwoe keren onmogelijk kan worden gemaakt, zal de te benoemen commissie hebben na te gaan. B. en W. herinnerden den raad er aan, dat op 3 December 1925 enkele raadsleden den raad voorstelden B. en W. uit te noodigen een onderzoek te doen instellen naar de mo gelijkheid van maatregelen, die beoogen een einde te maken aan het uitgeven van ge meentegronden in erfpacht aan personen of rechtspersoonlijkheid bezittende instellingen, die het erfpachtsrecht met speculatieve doel einden in handen nemen. Dit voorstel is in de raadszitting van 7 De cember 1925 door B. en W. overgenomen. Verschillende voorstellen inzake de erf pachtsuitgifte zijn sedert dien door den raad behandeld. In 1930 werd een commissie van onderzoek ingesteld naar de klachten over erfpachts uitgifte van grond door het grondbedrijf. De commissie kwam tot de conclusie, dat zij na grondig onderzoek van alle te harer kennis gekomen klachten, in zake uitgifte van erfpachtsgronden, eenparig tot de over tuiging is gekomen, dat van alle beschuldi gingen van handelingen van corruptieven aard geen schijn of schaduw is overgebleven. Alhoewel vermoedelijk de omvang minder groot is geworden, wordt, zoo luiddj het rapport (uitgebracht in 1931,, inderdaad han del in erfpacht gedreven. Naar aanleiding van de aantijgingen tegen den dienst van P.W. besloten B. en W. op 16 Maart 1934 den wethouder uit te noodigen een schrijven van B. en W. aan den directeur te doen ontwerpen, waarbij dezen wordt be richt, dat zij volledig vertrouwen stellen in de integriteit van de ambtenaren, die bij den dienst van P.W. belast zijn met de voorbe reiding van de voorstellen tot uitgifte in erf pacht van gemeentégronden en dat zij de herhaaldelijk verspreide geruchten, dat bij die uitgifte de een voorgetrokken, de ander achtergesteld wordt, beschouwen als laster. Uit deze opsomming blijkt, den èn burge meester en wethouders èn de raad zich her haaldelijk met deze materie hebben bezig gehouden. De kwestie-Gulden. Wethouder de Miranda kwam vervolgens te spreken over de kwestie-Gulden. De vraag is gesteld, waarom de wet houder zijn bezwaren tegen den heer Gulden niet in het college van B. en W. aan de orde heeft gesteld. Hieromtrent deelde spr. mede, dat hem van de zijde van een zijner hoofdambtena ren enkele mededeelingen zijn gedaan, niet gestaafd door bewijzen, welke hem aller eerst aanleiding gaven niet tot een gesprek onder vier oogen met den heer Gulden, ook niet tot een bespreking met het bureau zij ner fractie, doch wel tot het ronduit stellen van enkele vragen in de vergadering van zijn fractie. De voorzitter verzocht spr. toen de kern punten van zijn bezwaren te willen formu leeren, waaraan hij heeft voldaan. Het door den heer Gulden gegeven ant woord was in de fractie nog niet behandeld, toen sprekers brief in „de Telegraaf" werd gepubliceerd. Eerst wanneer zou zijn gebleken, dat het antwoord onbevredigend was, zou er aanleiding zijn geweest de zaak in het college van B. en W. aan de orde te stellen. Ten aanzien van de handhaving van de reputatie van den Amsterdamschen raad, ken ik vriend, noch partijgenoot, zeide spr. B. en W. vinden het niet juist het regle ment van orde zoodanig te wijzigen, dat de opgelegde geheimhouding voor de leden van de commissie van bijstand wordt opgehe ven, omdat voortijdige publicaties van diverse plannen in voorbereiding (onteige- ningszaken, uitbreidingsplannen, aankoop van gronden enz.), in strijd kunnen komen met het gemeentebelang. In geen geval mag uit het slot van de vraag van den heer Kitsz de conclusie w°r den getrokken, dat de commissie van bij stand zich er toe zou leenen zaken, die het daglicht niet zouden mogen zien, in besloten kring te behandelen. Laat nu aldus besloot weth. de Miranda de straks te benoemen com missie zich alle stukken en besluiten doen voorleggen, het gevoerde beleid voor de stad minutieus onderzoeken en dan haar oordeel uitspreken. Spr. wacht dat oordeel in volle gerustheid af. Toelichting van den voorzitter. De voorzitter, mr. Kropman, verklaarde met den meesten nadruk, dat B. en W. van het recherche-onderzoek kennis hebben gekregen Vrijdagmorgen uit de bladen, ter wijl de voorzitter van den raad officiéél pas Dinsdag kennis hiervan heeft gekregen. Zonder reserve verklaarde spr. ver der, dat de verhouding tusschen den wethouder en Publieke Werken en zijn dienst, in het bijzonder den directeur van dezen dienst, altijd normaal is geweest. In de derde plaats verklaarde spr. plech tig, dat geen enkele brief van den directeur van P. W. het college heeft bereikt buiten den wethouder om. Alle brieven van den directeur van P. W. zijn via den wethouder van P. W. gegaan, die van eiken brief kennis kon nemen alvorens deze bij het college kwam. Van het dossier hebben alle leden van het college van B. en W. kennis genomen. Naar aanleiding daarvan hebben de bur gemeester, de wethouder van P. W. en de directeur van P. W. de zaak gezamenlijk besproken. Naar aanleiding van deze bespre king heeft het college van B. en W. een brief gezonden aan den directeur waarin het college concludeert, dat er geen aan leiding bestaat tot het instellen van een onderzoek. Spr. heeft den directeur van P. W., den heer de Graaf, diens oordeel over dezen brief gevraagd. Deze antwoordde: „Ik ben volkomen content. Ik voel me gedéchar- geerd, ik kan weer werken". Spr. vond deze mededeeling noodig om elke legendevorming tegen te gaan. De voorzitter der soc.-dem. raadsfractie spreekt. De voorzitter der soc.-dem. raadsfractie, de heer J. W. Matthijsen, zeide, dat de pu blicaties van Vrijdag j.L vooral bij zijn frac tie groote verbazing hebben gewekt. Het meest was spr. echter wel verbaasd over het feit, dat er al maandenlang een justitiëel onderzoek aan den gang was, zonder dat de raad daarvan op de hoogte was. Sterker nog: Spr. is ervan overtuigd, dat de burge meester toch vertrouwensman der re geering die nog kort voor het einde van het jaar den door den voorzitter genoemden brief heeft onderteekend, evenmin iets hier van wist. Men heeft zich erover verbaasd, dat de soc.-dem. fractie den heer Gulden niet heeft losgelaten. Maar zoo iets doet men niet onder kameraden op grond van twijfelachtige beschuldigin gen, die ten deele al tevoren onjuist zijn gebleken. Vrijdagsmiddags heeft spr. gevraagd het oordeel van den voorzitter over wethouder de Miranda. Dit luidde: Absoluut integer. Dit oordeel uit deze bron heeft voor spr. eenige beteekenis gehad. Men speelt nu zelfs tegen een zoon van een wethouder uit, dat deze een honorarium voor een afgewezen bemoeiing heeft terug gezonden. Men verwijt den wethouder, dat hij zich niet tot het college heeft gewend met zijn bezwaren tegen Gulden. Maar het gaat toch niet aan, als men van W M -55, J AMIRICAN JciGARETTES' iemand iets hoort, dezen voor een ge- recht te sleepen zonder eerst hem zelf over deze beschuldigingen te hebben gesproken. Men verwijt de soc.-dem^ fractie dat zij, indien het onderzoek naar Guldens houding ongunstig zou zijn uitgevaUen, de zaak on der zich zou hebben gehouden. Dit is niet waar en spr. kan dat toevallig bewijzen. Hij heeft zich n.1. tot den burgemeester gewend met de vraag, of deze, bij het onderzoek naar de erfpachtskwestie, dat deze pas be- eindigd had, iets had ontdekt, waardoor Gulden gecompromitteerd kon worden. Hst antwoord luidde beslist ontkennend en spr heeft dat aan de fractie overge- bracht. Hieruit blijkt wel dat de fractie de zaak niet binnenskamers heeft willen hou den terwijl er tevens een verhouding van vertrouwen tusschen de yerschiUende raadsfracties en den burgemeester uit blijkt, die slechts bii een burgemeester van dit 'kaliber mogelijk is. De in te stellen commissie moet bmnen korten tyd met haar taak gereed zijn. Want de heer de Miranda zal aanstonds nummer één zijn van de lijst der S.D.A.P., niet alleen in Amsterdam, maar ook voor de Prov. Staten van Noordholland, zoowel de wethouder als de kiezers hebben er recht op, dat dan het resultaat van het onderzoek bekend zal zijn. Spr. herinnerde aan alle vorige onder zoeken naar de, erfpachtsuitgifte. Er is nu eenmaal een tekort aan bouwgrond in Am sterdam. Als sommigen grond krijgen en ande ren niet, ontstaat de vraag: Waarom hjj wel en ik niet? Hier ligt de oorzaak van het geroddel en de praatjes. Het verdere debat. Vervolgens voerden nog het woord de heeren Roobol (c.d.u.), die het onjuist vindt, dat een architect zitting heeft in de commissie van bijstand; Seegers (c.p.n.), die de hetze van bladen als het „Nationale Dagblad" en „de Telegraaf" scherp aanvalt; van Wij ck (r.k.), die de vraag stelt of de wethouder de bezwaren tegen den heer Gulden handhaaft; Boissevain (lib.) die vindt, dat de klacht die den wethouder be reikte thuis hoort bij den raad en niet bij de fractie; Jansma (lib.) die zyn amende ment verdedigt; ter Haar (c.h.) en W o 1 t j e r (a.r.) Wethouder de Miranda dupliceerend, zegt, dat in de in te stellen commissie ook de brief aan de orde zal komen met de bezwa ren tegen het raadslid Gulden. Daar zal ook gehoord worden degene, die spr. de inlich tingen heeft gegeven, waaraan hij voldoende waarde hechtte om ze nader te onderzoeken. Of de heer Gulden, degene, die de inlich tingen heeft verstrekt, of de wethouder heeft gelogen, zal de commissie eveneens kunnen onderzoeken. Spr. hoopte, dat de burgerij tijdig zal weten, wat er precies gebeurd is en dat de commissie volledige klaarheid zal brengen. De samenstelling der commissie. In stemming komt nu het amendement- Jansma, dat verworpen wordt met 38 tegen 3 stemmen. Alleen de liberale fractie stem de voor. De heeren de Miranda en Gulden hadden zich tijdens de stemming verwijderd. Het voorstel-Matthijsen tot instelling van een commissie van onderzoek werd zonder stemming goedgekeurd. Tot leden dezer commissie werden be noemd de heeren Boissevain (lib.), Wouden berg (soc.dem.), ter Haar (c.h.), Dingemans (r.k.), Seegers (comm.) en Crucq (wild). De voorzitter verklaart ten slotte, dat deze commissie niet zal en niet kon zijn een doofpotcommissie. Zij zal van B. en W. alle medewerking on dervinden, Spr. hoopt, dat zij spoedig met haar werkzaamheden zal aanvangen en bin nen korten tijd met het resultaat van haar arbeid zal kunnen verschijnen. geeft een frissche mond met witte tandèn. Ivorol (Nieuw recept). Tube 60-40 en 25 ct. D Uit de memoires van de moeder van [Maria Vetséra, over den liefdesroman van Kroonprins Rudolf. 15) Loschek ging naar den portier, de por tier rende naar den ouden huisbewaarder Leopold Hirschhofer, die vlak by het jachtslot woonde de oude heer is eerst drie jaren geleden in hoogen ouderdom ge storven en ik was de eenige, die hem in de laatste jaren van zyn leven heb kunnen bewegen om te spreken en kwam terug met een koevoet. Loschek rukte den por tier den koevoet uit de hand en graaf Hoyos sloeg er de deur mee in. In de kamer was het stikdonker. De ja- louzieën waren neergelaten. Loschek haal de ze, volkomen van streek en zonder er bij te denken, hoog op. Graaf Hoyos streek een lucifer af, maar by hetgeen hij zag, stolde het bloed hem in de aderen Rudolf zat in nachtgewaad op den rand van zijn bed. Onder tafel lagen leege champagnefles- schen. Uit Rudolfs mond sijpelde een straaltje bloed op den grond. Zyn handen waren krachteloos naar voren gevallen, 't lichaam was gebogen. Op het nachtkastje naast het bed stond een kleine spiegel, zooals offi cieren in dien tijd dikwijls droegen en een half leeg glas. Op het bed lag Maria Vet- sera in nachtgewaad, dood In den ademloozen schrik van de eerste oogenblikken bemerkte niemand de schot wonden op de beide lichamen. Hoyos wankelde de kamer uit, bond een touw om de deurklink en vergezelde die. Loschek kreeg bevel: niemand mocht in de nabijheid van die deur komen, niemand mocht merken, wat zy zooeven in die ka mer gezien hadden. Beneden in de keuken is de kok bezig. Zonder iets te vermoeden zet hij water en melk op: het ontbijt moet op tijd klaar wezen. Graaf Hoyos begeeft zich hals over kop naar Baden. De menschen in het dorp heb ben alleen de slagen van den koevoet ge hoord en mompelen de raarste praatjes. Dien morgen ontstaat het eerste gerucht, dat er in het jachtslot Mayerling dien nacht een groote roof is gepleegd. In Baden aangekomen, beveelt graaf Hoyos den stationschef onmiddellijk een locomotief naar Weenen te zenden. Met 'n sprong staat hy er boven op en zoo rijdt hy met de locomotief naar de oude keizers- stad, waar hy de verschrikkelijke tijding brengt: Maria Vetsera heeft den troonop volger vergiftigd en daarna zelve vergif ingenomen. Aan het Hof werd hij direct geloofd; een arst meldde, dat bij strychnine vergifti gingen wel bloedingen door neus en mond voorkwamen. Bovendien waren er ook nog andere verdachte omstandigheden. De be kentenis van Bratfisch bijvoorbeeld die te kennen gaf, om acht uur dien morgen door Rudolf besteld te zyn. Zeker niet voor hem zelf. Om dien tijd zou hij op jacht moeten zijn. Natuurlijk heeft hij Maria Vetsera naar huis willen zenden. De combinatie is vlug gemaakt: de baro nes was bang voor haar moeder, zij had angst om naar Weenen terug te keeren, daarom vergiftigde zij den kroonprins. Als zij hem dood voor zich zag, dronk zy zelve de rest van het vergif. Een detective van de staatspolitie kwam met het verhaal voor den dag, dat hij barones Vetsera op een lezing over snelwerkende vergiften had gezien. Dergelijke geruchten deden bij het Hof de ronde, toen keizer Frans Jozef het be vel gaf: „Deze Vetsera moet Weenen oogenblikkelyk verlaten". Nu geef ik weer het woord aan de me moires van de moeder: „Gezien de beslistheid, waarmede het feit der vergiftiging haar door iemand van het Hof werd medegedeeld, van wien men kon verwachten dat hij volledig van alles op de hoogte zou zyn, moet de moeder wel verschrikkelijk geleden hebben. Haar broe der bezwoer haar, Weenen te verlaten, daar hij vreesde, dat het volk in woede zou uit barsten. Willoos liet de barones zich naar het station brengen om naar Venetië te rei zen. Zij moest weg, zonder haar dochter in den dood teruggezien te hebben. Zij moest op reis gaan het leek veel op een vlucht, nog voor het lijk van haar dochter aan de aarde was toevertrouwd gekweld door de ontzettende gedachte waartegen haar ge voel en verstand zich verzetten, dat haar dochter, die louter goedheid en hulpvaar digheid was, als een gemeene moordenares uit het leven was gescheiden. Eerst 's av. bracht graaf Stockau den broer van de ba rones het bericht, dat hij in Mayerling had vernomen, dat beiden door schotwonden waren gedood, zoodat het absoluut uitge sloten was, dat Maria den kroonprins ver moord had". „Onmiddellijk stuurde haar broer de ba rones een telegram na, dat haar echter niet bereikte, aangezien zij zich zoo zwak voel de, dat zij de reis in Reifling onderbroken had. Later deelde graaf Stockau de baro nes mede, dat men hem verklaard had het te hebben laten voorkomen, alsof de kroon prins door de barones vermoord zou zyn, om op deze wijze tot iederen prijs te ver hinderen, dat zij naar Mayerling zou ijlen en het lichaam van haar dochter opeischen en om haar te dwingen Weenen onmiddel lijk te verlaten". Tevergeefs keerde de arme moeder naar Weenen terug. Zy mocht haar overleden kind niet meer zien. Alleen in sensatieromans of grandguig- nolstukken komen scènes voor als het ver haal van de begrafenis van Mary Vetsera. De moeder mocht er niet bij tegenwoordig zyn. Het hof had haar verboden bij de kist van haar kind voor het zieleheil van de doode te bidden. „Graaf Stockau deelde de barones bij haar terugkomst uit Reifling mede", zoo luidt het gedenkschrift, dat er bevel gegeven was haar dochter te Heiligenkreuz te begraven Men wilde haar in geen geval naar Weenen transporteeren. „Je moet maar opdracht geven, alles in jouw naam te doen" zei hij De barones üet alles willoos over zich heen gaan. Graaf Stockau zeide haar verder, dat er bevel gegeven was, geen lijkkist in het slot Mayerling te brengen. Daarmee was het bevel echter nog niet ten einde. Er was verder verordend, dat, om geen opzien te baren, op den geheelen weg naar Heiligen kreuz noch een lijkkist, noch een lijkwagen gezien mocht worden, zoodat het lichaam zittend in een rijtuig naar Heiligenkreuz vervoerd moest worden! Op deze gruwelijke wyze werd het trans port van de doode ook werkelijk voltrokken. Donderdag den 31sten Januari reisden graaf Stockau en de broer van de barones 's avonds om half vijf naar Mayerling. Te vergeefs stonden zij een half uur lang aan de poort te bellen, tot eindelijk een rijtuig met den keizerlijken lijfarts, dr. Auchen- thaler, voor kwam rijden, waarop ook de poortwachter verscheen en hen binnen liet Een beambte verbrak het zegel en liet hen binnen in de kamer, waar men het lijk vond. Zy had een schotwond aan de linker slaap. Er waren ongeveer acht-en-dertig uur voorbij gegaan sedert den dood en het lyk bevond zich nog in denzelfden toe stand als waarin men het gevonden had, de oogen half geopend, uit den mond was een stroom bloed gevloeid, de armen rust ten licht gebogen in haar schoot, de linker hand omsloot krampachtig een zakdoek, welke slechts met groote moeite uit de ver stijfde vingers verwijderd kon worden. Het lyk was naar een andere kamer overge bracht. Men had het daar op een bed gelegd en het zoo met kleeren toegedekt, dat er niets meer van te zien was. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1939 | | pagina 6