E TRAGEDIE
MAYERLING
Wethouder De Miranda verdedigt zijn beleid
koop SUNLICHT ZEE
9eutfCetw
Binnenland
„Ik verklaar mij volkomen vrij te voelen van welke
handeling ook, die den toels eener eerlijke
critiek niet kan doorstaan."
Mr. Kropman bestrijdt onjuiste
beweringen.
Met IVOROL poetsen
VAN
Gistermiddag kwam de Amsterdam-
sche gemeenteraad in vergadering bij
een. De agenda vermeldde slechts en
kele punten, n.L het verzoek van den
heer Kitsz (r.s.a.p.) om te mogen inter-
pelleeren naar aanleiding van berichten
in de „Telegraaf" over de uitgifte van
gronden in erfpacht, een voorstel van
den heer J. W. Matthijsen uit den raad
een commissie van onderzoek in te stel
len en een voorstel van den heer Jansma
(r.k.) om nog drie leden van buiten den
raad in die commissie op te nemen.
Het laatste voorstel werd niet voldoende
ondersteund om in behandeling te komen.
Alvorens het woord te geven aan den heer
Kitsz verzocht de heer Kropman, waar
nemend burgemeester, geen onbewezen be
schuldigingen te uiten en de discussies in alle
opzichten waardig te doen verloopen.
Het geheele college van B. en W. aldus
de heer Kropman wenscht, dat zoo groot
mogelijke openbaarheid zal worden verkre
gen en wil daartoe in elk opzicht mede
werken.
De heer Kitsz interpelleert.
De heer Kitsz sprak er zijn vreugde
over uit, dat beschuldigingen, zooals deze
thans zijn geuit tegen leden van den raad
en van het college, in alle vrijheid en open
baarheid kunnen worden behandeld. Zij, die
uit deze beschuldigingen het meest trachten
te slaan, zouden, indien zij de baas waren,
een dergelijke behandeling in het openbaar
niet toestaan. Het is spr. bekend, dat juist
de handelaren in erfpacht, de knoeiers in
het bouwbedrijf, bijna allen lid zijn van de
N.S.B.
Spr. herinnert aan de opmerkingen, die
bij de behandeling van de begrooting door
mr. de Groot zijn geimaakt over den handel
in erfpacht te Amsterdam. De wethouder
zegde een onderzoek toe.
Maar veertien dagen tevoren had hij al
een brief naar de sociaal-democratische
raadsfractie gezonden met ernstige beschul
digingen tegen zijn partijgenoot Gulden. De
raad had hieromtrent door het college, niet
door de pers ingelicht moeten worden. Hier
schuilt de fout van den wethouder, aldus de
heer Kitsz.
Er ligt nu een brief met ernstige beschul
digingen van een wethouder tegen een
raadslid. Of deze beschuldigingen zijn juist,
en dan hoort het raadslid hier niet thuis, of
zij zijn niet juist, en dan heeft deze wethou
der noodeloos een raadslid in opspraak ge
bracht.
Spr. heeft niets tegen het voorstel van de
soc.-dem fractie om een commissie van on
derzoek in te stellen.
Verklaring van wethouder de Miranda.
Hierna was het woord aan den wethouder
van publieke werken, den heer S. R. de
Miranda.
De raad, waarvan ik van 1911 af deel
uitmaak, aldus de wethouder, terwijl ik sinds
1919, met enkele onderbrekingen de stad als
wethouder dien, zal, evenals de burgerij, on
der den indruk zijn gekomen van publica
ties, waarin de eer en goede naam van den
oudsten wethouder van de hoofdstad wordt
aangetast.
Ten overstaan van u allen en ten aan-
hoore van de geheele burgerij, verklaar
ik mij volkomen vrij te voelen van
welke handelwijze ook, die den toets
eener eerlijke critiek niet kan doorstaan.
Nimmer is mijn beleid door een ander
element beïnvloed dan dat, ontleend
aan het algemeen belang, aan den
wensch, mijn stad met hart en ziel zonder
eenige nevenbedoeling, te dienen. Het
nastreven van persoonlijke belangen van
mijzelf of van wien dan ook, is mij im
mer vreemd geweest en zal mij altijd
vreemd blijven.
Steeds ben ik mij er scherp bewust van
geweest hoe zeer absolute zuiverheid van
politieke zeden en moraal onmisbare voor
waarde is voor het democratische gezag. Ik
stel mijzelf en anderen te dien aanzien c' -
hoogste eischen.
Hoe onpeilbaar diep het leed is, dat men
mij heeft aangedaan, ik voel daarbij toch
nog het onuitsprekelijke geluk ieder fier en
vrij in de oogen te kunnen zien. Doch om
diezelfde rust en datzelfde vertrouwen over
te planten op anderen, op den raad en op de
burgerij, daarvoor is iets anders, iets meer
noodig dan woorden.
Daarom heb ik Maandag j.1. in het college
van Burgemeester en Wethouders het voor
stel gedaan den raad uit te noodigen tot het
benoemen eener commissie, welke tot taak
heeft te onderzoeken de wijze waarop en de
omstandigheden, waaronder de uitgifte in
erfpacht of verkoop van terreinen in de laat
ste jaren heeft plaats gehad.
Na dit persoonlijk woord ging spr. over tot
de beantwoording van den interpellant.
Nu het wel vaststond, dat er een commis
sie van onderzoek zal worden benoemd, zou
spr. groote soberheid in acht nemen. Wij
ontleenen aan het antwoord van den wethou
der het volgende:
B. en W. hebben inderdaad kennis geno
men van het artikel in het ochtendblad van
de „Telegraaf" van 6 Januari j.1. Zij hebben
zich afgevraagd hoe het mogelijk is, dat een
dergelijk artikel, zonder dat hun tevoren
iets gebleken is van het voornemen tot pu
blicatie, zonder dat eenigerlei inlichting bij
het college is ingewonnen, kon verschijnen.
B. en W. beijveren zich bij alle te behande
len zaken den raad in te lichten. Dat de
heer Kitsz gebruik gemaakt heeft van het
interpellatierecht, juichen B. en W. toe.
De wethouder herinnerde aan de korte
verklaring door hpm aan de pers verstrekt,
welke is opgenomen in de avondbladen van
Vrijdag 6 Januari j.1.
Burgemeester en Wethouders ontken
nen de juistheid van de genoemde be
richten. Zij voegen daaraan het volgen
de toe.
Zij ontkennen met groote beslistheid dat
het stelsel van erfpacht aanleiding behoeft te
geven tot minder oirbare praktijken. Ook bij
verkoop van gronden kunnen zich onbehoor
lijke handelingen voordoen.
A.
tfKH-
EJM I^QOIT ZEEP VAIM ONBEKENDE HERKOMST
Wel erkennen zij, dat de uitgifte in erf
pacht herhaaldelijk tot booze geruchten aan
leiding heeft gegeven.
Bij vorige gelegenheden concentreerden ae
booze geruchten, welke in de bouwwereld
regelmatig de ronde doen, zich op de afdee-
ling grondbedrijf. Toen, door het besluit van
de hypotheekbanken om geen hypotheek op
erfpachtsgronden te geven, waardoor de
bouwnijverheid ernstig getroffen werd, de
wethouder, mede ter bestrijding van de
werkloosheid, zich verplicht gevoelde, zich
meer direct met enkele gevallen van uitgifte
van grond in erfpacht bezig te houden en
daarbij zijn bijzondere aandacht besteedde
aan de bouwers, die beweerden de deuren
van het grondbedrijf gesloten te vinden,
toen verplaatste zich het booze gerucht van
den dienst naar het beleid van den wethou
der.
Of er practijken zijn, waarvan voortwoe
keren onmogelijk kan worden gemaakt, zal
de te benoemen commissie hebben na te
gaan.
B. en W. herinnerden den raad er aan, dat
op 3 December 1925 enkele raadsleden den
raad voorstelden B. en W. uit te noodigen
een onderzoek te doen instellen naar de mo
gelijkheid van maatregelen, die beoogen een
einde te maken aan het uitgeven van ge
meentegronden in erfpacht aan personen of
rechtspersoonlijkheid bezittende instellingen,
die het erfpachtsrecht met speculatieve doel
einden in handen nemen.
Dit voorstel is in de raadszitting van 7 De
cember 1925 door B. en W. overgenomen.
Verschillende voorstellen inzake de erf
pachtsuitgifte zijn sedert dien door den raad
behandeld.
In 1930 werd een commissie van onderzoek
ingesteld naar de klachten over erfpachts
uitgifte van grond door het grondbedrijf.
De commissie kwam tot de conclusie, dat
zij na grondig onderzoek van alle te harer
kennis gekomen klachten, in zake uitgifte
van erfpachtsgronden, eenparig tot de over
tuiging is gekomen, dat van alle beschuldi
gingen van handelingen van corruptieven
aard geen schijn of schaduw is overgebleven.
Alhoewel vermoedelijk de omvang minder
groot is geworden, wordt, zoo luiddj het
rapport (uitgebracht in 1931,, inderdaad han
del in erfpacht gedreven.
Naar aanleiding van de aantijgingen tegen
den dienst van P.W. besloten B. en W. op
16 Maart 1934 den wethouder uit te noodigen
een schrijven van B. en W. aan den directeur
te doen ontwerpen, waarbij dezen wordt be
richt, dat zij volledig vertrouwen stellen in
de integriteit van de ambtenaren, die bij den
dienst van P.W. belast zijn met de voorbe
reiding van de voorstellen tot uitgifte in erf
pacht van gemeentégronden en dat zij de
herhaaldelijk verspreide geruchten, dat bij
die uitgifte de een voorgetrokken, de ander
achtergesteld wordt, beschouwen als laster.
Uit deze opsomming blijkt, den èn burge
meester en wethouders èn de raad zich her
haaldelijk met deze materie hebben bezig
gehouden.
De kwestie-Gulden.
Wethouder de Miranda kwam vervolgens
te spreken over de kwestie-Gulden.
De vraag is gesteld, waarom de wet
houder zijn bezwaren tegen den heer
Gulden niet in het college van B. en
W. aan de orde heeft gesteld.
Hieromtrent deelde spr. mede, dat hem
van de zijde van een zijner hoofdambtena
ren enkele mededeelingen zijn gedaan, niet
gestaafd door bewijzen, welke hem aller
eerst aanleiding gaven niet tot een gesprek
onder vier oogen met den heer Gulden, ook
niet tot een bespreking met het bureau zij
ner fractie, doch wel tot het ronduit stellen
van enkele vragen in de vergadering van
zijn fractie.
De voorzitter verzocht spr. toen de kern
punten van zijn bezwaren te willen formu
leeren, waaraan hij heeft voldaan.
Het door den heer Gulden gegeven ant
woord was in de fractie nog niet behandeld,
toen sprekers brief in „de Telegraaf" werd
gepubliceerd.
Eerst wanneer zou zijn gebleken, dat
het antwoord onbevredigend was, zou
er aanleiding zijn geweest de zaak in
het college van B. en W. aan de orde te
stellen.
Ten aanzien van de handhaving van de
reputatie van den Amsterdamschen raad,
ken ik vriend, noch partijgenoot, zeide spr.
B. en W. vinden het niet juist het regle
ment van orde zoodanig te wijzigen, dat de
opgelegde geheimhouding voor de leden van
de commissie van bijstand wordt opgehe
ven, omdat voortijdige publicaties van
diverse plannen in voorbereiding (onteige-
ningszaken, uitbreidingsplannen, aankoop
van gronden enz.), in strijd kunnen komen
met het gemeentebelang.
In geen geval mag uit het slot van de
vraag van den heer Kitsz de conclusie w°r
den getrokken, dat de commissie van bij
stand zich er toe zou leenen zaken, die het
daglicht niet zouden mogen zien, in besloten
kring te behandelen.
Laat nu aldus besloot weth. de
Miranda de straks te benoemen com
missie zich alle stukken en besluiten
doen voorleggen, het gevoerde beleid
voor de stad minutieus onderzoeken en
dan haar oordeel uitspreken. Spr.
wacht dat oordeel in volle gerustheid af.
Toelichting van den voorzitter.
De voorzitter, mr. Kropman, verklaarde
met den meesten nadruk, dat B. en W. van
het recherche-onderzoek kennis hebben
gekregen Vrijdagmorgen uit de bladen, ter
wijl de voorzitter van den raad officiéél
pas Dinsdag kennis hiervan heeft gekregen.
Zonder reserve verklaarde spr. ver
der, dat de verhouding tusschen den
wethouder en Publieke Werken en zijn
dienst, in het bijzonder den directeur
van dezen dienst, altijd normaal is
geweest.
In de derde plaats verklaarde spr. plech
tig, dat geen enkele brief van den directeur
van P. W. het college heeft bereikt buiten
den wethouder om.
Alle brieven van den directeur van
P. W. zijn via den wethouder van P. W.
gegaan, die van eiken brief kennis kon
nemen alvorens deze bij het college
kwam.
Van het dossier hebben alle leden van
het college van B. en W. kennis genomen.
Naar aanleiding daarvan hebben de bur
gemeester, de wethouder van P. W. en de
directeur van P. W. de zaak gezamenlijk
besproken. Naar aanleiding van deze bespre
king heeft het college van B. en W. een
brief gezonden aan den directeur waarin
het college concludeert, dat er geen aan
leiding bestaat tot het instellen van een
onderzoek.
Spr. heeft den directeur van P. W., den
heer de Graaf, diens oordeel over dezen
brief gevraagd. Deze antwoordde: „Ik ben
volkomen content. Ik voel me gedéchar-
geerd, ik kan weer werken".
Spr. vond deze mededeeling noodig om
elke legendevorming tegen te gaan.
De voorzitter der soc.-dem.
raadsfractie spreekt.
De voorzitter der soc.-dem. raadsfractie,
de heer J. W. Matthijsen, zeide, dat de pu
blicaties van Vrijdag j.L vooral bij zijn frac
tie groote verbazing hebben gewekt. Het
meest was spr. echter wel verbaasd over het
feit, dat er al maandenlang een justitiëel
onderzoek aan den gang was, zonder dat de
raad daarvan op de hoogte was. Sterker
nog: Spr. is ervan overtuigd, dat de burge
meester toch vertrouwensman der re
geering die nog kort voor het einde van
het jaar den door den voorzitter genoemden
brief heeft onderteekend, evenmin iets hier
van wist.
Men heeft zich erover verbaasd, dat
de soc.-dem. fractie den heer Gulden
niet heeft losgelaten. Maar zoo iets
doet men niet onder kameraden op
grond van twijfelachtige beschuldigin
gen, die ten deele al tevoren onjuist zijn
gebleken.
Vrijdagsmiddags heeft spr. gevraagd het
oordeel van den voorzitter over wethouder
de Miranda. Dit luidde: Absoluut integer.
Dit oordeel uit deze bron heeft voor spr.
eenige beteekenis gehad.
Men speelt nu zelfs tegen een zoon van
een wethouder uit, dat deze een honorarium
voor een afgewezen bemoeiing heeft terug
gezonden.
Men verwijt den wethouder, dat hij
zich niet tot het college heeft gewend
met zijn bezwaren tegen Gulden. Maar
het gaat toch niet aan, als men van
W M -55,
J AMIRICAN JciGARETTES'
iemand iets hoort, dezen voor een ge-
recht te sleepen zonder eerst hem zelf
over deze beschuldigingen te hebben
gesproken.
Men verwijt de soc.-dem^ fractie dat zij,
indien het onderzoek naar Guldens houding
ongunstig zou zijn uitgevaUen, de zaak on
der zich zou hebben gehouden. Dit is niet
waar en spr. kan dat toevallig bewijzen. Hij
heeft zich n.1. tot den burgemeester gewend
met de vraag, of deze, bij het onderzoek
naar de erfpachtskwestie, dat deze pas be-
eindigd had, iets had ontdekt, waardoor
Gulden gecompromitteerd kon worden.
Hst antwoord luidde beslist ontkennend
en spr heeft dat aan de fractie overge-
bracht. Hieruit blijkt wel dat de fractie de
zaak niet binnenskamers heeft willen hou
den terwijl er tevens een verhouding van
vertrouwen tusschen de yerschiUende
raadsfracties en den burgemeester uit blijkt,
die slechts bii een burgemeester van dit
'kaliber mogelijk is.
De in te stellen commissie moet bmnen
korten tyd met haar taak gereed zijn. Want
de heer de Miranda zal aanstonds nummer
één zijn van de lijst der S.D.A.P., niet
alleen in Amsterdam, maar ook voor de
Prov. Staten van Noordholland, zoowel de
wethouder als de kiezers hebben er recht
op, dat dan het resultaat van het onderzoek
bekend zal zijn.
Spr. herinnerde aan alle vorige onder
zoeken naar de, erfpachtsuitgifte. Er is nu
eenmaal een tekort aan bouwgrond in Am
sterdam.
Als sommigen grond krijgen en ande
ren niet, ontstaat de vraag: Waarom hjj
wel en ik niet? Hier ligt de oorzaak van
het geroddel en de praatjes.
Het verdere debat.
Vervolgens voerden nog het woord de
heeren Roobol (c.d.u.), die het onjuist
vindt, dat een architect zitting heeft in de
commissie van bijstand; Seegers (c.p.n.),
die de hetze van bladen als het „Nationale
Dagblad" en „de Telegraaf" scherp aanvalt;
van Wij ck (r.k.), die de vraag stelt of
de wethouder de bezwaren tegen den heer
Gulden handhaaft; Boissevain (lib.) die
vindt, dat de klacht die den wethouder be
reikte thuis hoort bij den raad en niet bij de
fractie; Jansma (lib.) die zyn amende
ment verdedigt; ter Haar (c.h.) en
W o 1 t j e r (a.r.)
Wethouder de Miranda dupliceerend, zegt,
dat in de in te stellen commissie ook de
brief aan de orde zal komen met de bezwa
ren tegen het raadslid Gulden. Daar zal ook
gehoord worden degene, die spr. de inlich
tingen heeft gegeven, waaraan hij voldoende
waarde hechtte om ze nader te onderzoeken.
Of de heer Gulden, degene, die de inlich
tingen heeft verstrekt, of de wethouder heeft
gelogen, zal de commissie eveneens kunnen
onderzoeken. Spr. hoopte, dat de burgerij
tijdig zal weten, wat er precies gebeurd is en
dat de commissie volledige klaarheid zal
brengen.
De samenstelling der commissie.
In stemming komt nu het amendement-
Jansma, dat verworpen wordt met 38 tegen
3 stemmen. Alleen de liberale fractie stem
de voor. De heeren de Miranda en Gulden
hadden zich tijdens de stemming verwijderd.
Het voorstel-Matthijsen tot instelling van
een commissie van onderzoek werd zonder
stemming goedgekeurd.
Tot leden dezer commissie werden be
noemd de heeren Boissevain (lib.), Wouden
berg (soc.dem.), ter Haar (c.h.), Dingemans
(r.k.), Seegers (comm.) en Crucq (wild).
De voorzitter verklaart ten slotte, dat
deze commissie niet zal en niet kon zijn
een doofpotcommissie.
Zij zal van B. en W. alle medewerking on
dervinden, Spr. hoopt, dat zij spoedig met
haar werkzaamheden zal aanvangen en bin
nen korten tijd met het resultaat van haar
arbeid zal kunnen verschijnen.
geeft een frissche mond met witte tandèn.
Ivorol (Nieuw recept). Tube 60-40 en 25 ct.
D
Uit de memoires van de moeder van
[Maria Vetséra, over den liefdesroman
van Kroonprins Rudolf.
15)
Loschek ging naar den portier, de por
tier rende naar den ouden huisbewaarder
Leopold Hirschhofer, die vlak by het
jachtslot woonde de oude heer is eerst
drie jaren geleden in hoogen ouderdom ge
storven en ik was de eenige, die hem in de
laatste jaren van zyn leven heb kunnen
bewegen om te spreken en kwam terug
met een koevoet. Loschek rukte den por
tier den koevoet uit de hand en graaf
Hoyos sloeg er de deur mee in.
In de kamer was het stikdonker. De ja-
louzieën waren neergelaten. Loschek haal
de ze, volkomen van streek en zonder er
bij te denken, hoog op. Graaf Hoyos streek
een lucifer af, maar by hetgeen hij zag,
stolde het bloed hem in de aderen
Rudolf zat in nachtgewaad op den rand
van zijn bed.
Onder tafel lagen leege champagnefles-
schen.
Uit Rudolfs mond sijpelde een straaltje
bloed op den grond. Zyn handen waren
krachteloos naar voren gevallen, 't lichaam
was gebogen. Op het nachtkastje naast het
bed stond een kleine spiegel, zooals offi
cieren in dien tijd dikwijls droegen en een
half leeg glas. Op het bed lag Maria Vet-
sera in nachtgewaad, dood
In den ademloozen schrik van de eerste
oogenblikken bemerkte niemand de schot
wonden op de beide lichamen.
Hoyos wankelde de kamer uit, bond een
touw om de deurklink en vergezelde die.
Loschek kreeg bevel: niemand mocht in de
nabijheid van die deur komen, niemand
mocht merken, wat zy zooeven in die ka
mer gezien hadden.
Beneden in de keuken is de kok bezig.
Zonder iets te vermoeden zet hij water en
melk op: het ontbijt moet op tijd klaar
wezen.
Graaf Hoyos begeeft zich hals over kop
naar Baden. De menschen in het dorp heb
ben alleen de slagen van den koevoet ge
hoord en mompelen de raarste praatjes.
Dien morgen ontstaat het eerste gerucht,
dat er in het jachtslot Mayerling dien
nacht een groote roof is gepleegd.
In Baden aangekomen, beveelt graaf
Hoyos den stationschef onmiddellijk een
locomotief naar Weenen te zenden. Met 'n
sprong staat hy er boven op en zoo rijdt
hy met de locomotief naar de oude keizers-
stad, waar hy de verschrikkelijke tijding
brengt: Maria Vetsera heeft den troonop
volger vergiftigd en daarna zelve vergif
ingenomen.
Aan het Hof werd hij direct geloofd; een
arst meldde, dat bij strychnine vergifti
gingen wel bloedingen door neus en mond
voorkwamen. Bovendien waren er ook nog
andere verdachte omstandigheden. De be
kentenis van Bratfisch bijvoorbeeld die te
kennen gaf, om acht uur dien morgen door
Rudolf besteld te zyn. Zeker niet voor hem
zelf. Om dien tijd zou hij op jacht moeten
zijn. Natuurlijk heeft hij Maria Vetsera
naar huis willen zenden.
De combinatie is vlug gemaakt: de baro
nes was bang voor haar moeder, zij had
angst om naar Weenen terug te keeren,
daarom vergiftigde zij den kroonprins. Als
zij hem dood voor zich zag, dronk zy zelve
de rest van het vergif. Een detective van
de staatspolitie kwam met het verhaal voor
den dag, dat hij barones Vetsera op een
lezing over snelwerkende vergiften had
gezien.
Dergelijke geruchten deden bij het Hof
de ronde, toen keizer Frans Jozef het be
vel gaf: „Deze Vetsera moet Weenen
oogenblikkelyk verlaten".
Nu geef ik weer het woord aan de me
moires van de moeder:
„Gezien de beslistheid, waarmede het
feit der vergiftiging haar door iemand van
het Hof werd medegedeeld, van wien men
kon verwachten dat hij volledig van alles
op de hoogte zou zyn, moet de moeder wel
verschrikkelijk geleden hebben. Haar broe
der bezwoer haar, Weenen te verlaten, daar
hij vreesde, dat het volk in woede zou uit
barsten. Willoos liet de barones zich naar
het station brengen om naar Venetië te rei
zen.
Zij moest weg, zonder haar dochter in
den dood teruggezien te hebben. Zij moest
op reis gaan het leek veel op een vlucht,
nog voor het lijk van haar dochter aan de
aarde was toevertrouwd gekweld door de
ontzettende gedachte waartegen haar ge
voel en verstand zich verzetten, dat haar
dochter, die louter goedheid en hulpvaar
digheid was, als een gemeene moordenares
uit het leven was gescheiden. Eerst 's av.
bracht graaf Stockau den broer van de ba
rones het bericht, dat hij in Mayerling had
vernomen, dat beiden door schotwonden
waren gedood, zoodat het absoluut uitge
sloten was, dat Maria den kroonprins ver
moord had".
„Onmiddellijk stuurde haar broer de ba
rones een telegram na, dat haar echter niet
bereikte, aangezien zij zich zoo zwak voel
de, dat zij de reis in Reifling onderbroken
had. Later deelde graaf Stockau de baro
nes mede, dat men hem verklaard had het
te hebben laten voorkomen, alsof de kroon
prins door de barones vermoord zou zyn,
om op deze wijze tot iederen prijs te ver
hinderen, dat zij naar Mayerling zou ijlen
en het lichaam van haar dochter opeischen
en om haar te dwingen Weenen onmiddel
lijk te verlaten".
Tevergeefs keerde de arme moeder naar
Weenen terug. Zy mocht haar overleden
kind niet meer zien.
Alleen in sensatieromans of grandguig-
nolstukken komen scènes voor als het ver
haal van de begrafenis van Mary Vetsera.
De moeder mocht er niet bij tegenwoordig
zyn. Het hof had haar verboden bij de kist
van haar kind voor het zieleheil van de
doode te bidden.
„Graaf Stockau deelde de barones bij haar
terugkomst uit Reifling mede", zoo luidt het
gedenkschrift, dat er bevel gegeven was
haar dochter te Heiligenkreuz te begraven
Men wilde haar in geen geval naar Weenen
transporteeren. „Je moet maar opdracht
geven, alles in jouw naam te doen" zei hij
De barones üet alles willoos over zich heen
gaan. Graaf Stockau zeide haar verder, dat
er bevel gegeven was, geen lijkkist in het
slot Mayerling te brengen. Daarmee was
het bevel echter nog niet ten einde. Er was
verder verordend, dat, om geen opzien te
baren, op den geheelen weg naar Heiligen
kreuz noch een lijkkist, noch een lijkwagen
gezien mocht worden, zoodat het lichaam
zittend in een rijtuig naar Heiligenkreuz
vervoerd moest worden!
Op deze gruwelijke wyze werd het trans
port van de doode ook werkelijk voltrokken.
Donderdag den 31sten Januari reisden
graaf Stockau en de broer van de barones
's avonds om half vijf naar Mayerling. Te
vergeefs stonden zij een half uur lang aan
de poort te bellen, tot eindelijk een rijtuig
met den keizerlijken lijfarts, dr. Auchen-
thaler, voor kwam rijden, waarop ook de
poortwachter verscheen en hen binnen liet
Een beambte verbrak het zegel en liet
hen binnen in de kamer, waar men het lijk
vond. Zy had een schotwond aan de linker
slaap. Er waren ongeveer acht-en-dertig
uur voorbij gegaan sedert den dood en het
lyk bevond zich nog in denzelfden toe
stand als waarin men het gevonden had,
de oogen half geopend, uit den mond was
een stroom bloed gevloeid, de armen rust
ten licht gebogen in haar schoot, de linker
hand omsloot krampachtig een zakdoek,
welke slechts met groote moeite uit de ver
stijfde vingers verwijderd kon worden. Het
lyk was naar een andere kamer overge
bracht. Men had het daar op een bed gelegd
en het zoo met kleeren toegedekt, dat er
niets meer van te zien was.
(Wordt vervolgd).