Nota van Goseling aan de Tweede Kamer. et raadsel IBISSHM Jieuiiêetoii De minister verdedigt zijn beleid. Riverside Drive. tweede blad. Binnenland „Gedragingen der Ossche brigade symptomen van den heerschenden geest". n. Het oordeel der regeering over het beleid van de gemeentelijke politie te Oss; Half ziek Hangerig E. G. Schürmann overleden. van 2. Verschenen is de nota van den mi nister van justitie betreffende de feiten en omstandigheden, op grond waarvan op 1 April 1938 aan de brigade der Kon. marechaussee te Oss is gelast zich tij delijk van opsporingsdiensten te ont houden, en betreffende eenige daar mede samenhangende aangelegenheden. Ht stuk beslaat met inbegrip van de bijvoegsels 93 folio-bladzijden druks. Het bevat een gedetailleerde documen tatie over de verschillende gevallen, welke tezamen als de kwestie-Oss be kend staan. De constructie van de nota sluit aan bij de drie punten, welke in de motie- Albarda-Oud van 22 Juni 1938 waren opgenomen: I. De feiten en de omstandigheden, op grond waarvan de minister van justitie op 1 April 1938 aan de brigade der Kon. marechaussee te Oss de (lees: uitoefening van de) opsporingsbevoegd heid tijdelijk heeft doen ontnemen; IH. Al datgene, wat de minister van justitie verder in verband met een en ander van belang acht. Wij ontleenen aan de nota het volgende: In de eerste paragraaf geeft mr. Goseling den tekst van het door hem op 1 April '38 aan den Bosschen procureur-generaal ver zonden telegram, waarbij hij gelast heeft, dat de Ossche brigade zich behoudens uitdrukkelijken last van den procureur-ge neraal van ieder opsporingsonderzoek moest onthouden en binnenkoménde aan giften moest doorgeven aan dè gemeente politie. De minister teekent hierbij aan, dat be doeld bevel aan de leden der brigade niet de kwaliteit van opsporingsambtenaar ont nam. Zij zouden op last van den procureur- generaal opsporingsonderzoek kunnen in stellen en aangiften in ontvangst kunnen nemen. Hun processen-verbaal, eventueel in overtreding van het bevel opgemaakt, zouden wettelijke bewijskracht hebben be zeten. Daarna geeft de minister een overzicht van de feiten, die aan zijn beslissing van 1 April vooraf zijn gegaan. In dit gedocumenteerde overzicht maakt de minister van de gelegenheid gebruik om in het licht te stellen in hoeverre sedert 1 April is gebleken van feiten en omstandig- hdn welke hem destijds niet bekend wa ren. Den genomen maatregel in het licht der feiten, omstandigheden en gedragingen overziende, merkt de minister op, een be straffing der brigade of een schorsing niet te hebben gewild en geen oogenblik te heb ben gedacht aan ontslag wegens onge schiktheid. Met Mijnhardtjes vlugge verbetering. Doos 30 en 50 ct. Wel achtte hij het noodzakelijk „dat de leden der brigade uit de sfeer, waar in zij verstrikt waren geraakt, werden weggenomen". Hy achtte het boven dien noodzakelijk, dat de te verplaat sen ambtenaren hun opsporingsonder zoekingen te Oss zouden staken, omdat hy niet mocht riskeeren, dat nog an deren het slachtoffer werden van hun onevenwichtige ambtsuitoefening. Meer heeft de minister niet beoogd en het is geen oogenblik zijn wensch geweest, wien dan ook persoonlijk of het wapen der Koninklijke marechausee als zoodanig te treffen. De maatregel is tegen de geheele brigade genomen, omdat de onjuiste gedra gingen moesten worden gezien als sympto men van een bij die brigade heerschenden geest. Ten slotte neemt de minister stelling tegen de meening, dat het aan hem te wij ten zou zijn geweest, dat de genomen maat regel noodeloos ruchtbaarheid zou hebben verkregen. De minister zegt voorts, dat de beslissing niet genomen is zonder het oordeel van de hoofdofficieren af te wachten, daar met den procureur-generaal was afgesproken, dat deze gemachtigd was de opdracht, indien uit de besprekingen op 1 April nieuwe ge zichtspunten naar voren zouden komen, eventueel niet uit te voeren. Deze hoofd officieren deelden toen echter het afkeuren de oordeel over het optreden der brigade. Nieuwe feiten na 1 April 1938? De minister stelt in zijn nota de vraag, of er na I April 1938 nieuwe feiten zijn ge bleken, welke hebben geleerd dat de maat regel door den minister ten onrechte zou zijn genomen. De minister zegt daarvan het volgende: „Het komt mij voor, dat in aanmerking kan komen het feit, dat de arrestatie van den makelaar-bankier van den H. en de in beslagneming in zijn woning en kantoor v/ e 1 met machtiging van den substituut officier van justitie hebben plaats gehad. Deze e e n e zaak kan den wachtmeester wel op zekere hoogte disculpeeren, maar de wachtmeester blijft verantwoordelijk voor zijn voorlichting te dezen. Men kan in het algemeen de vraag stel len, of de substituut-officier van justitie, die ten slotte de brigade heeft laten be gaan, haar optreden niet op verschillende punten heeft gedekt. Gunstig oordeel over de Ossche gemeentepolitie. De titel van het tweede deel der nota luidt: „het oordeel der regeering over het beleid van de gemeentelijke politie te Oss". Wij citeeren de voornaamste passages: „Evenmin als het aangaat het aandeel van de gemeentepolitie in de opruiming te verkleinen, even onredelijk ware het haar te verwijten, dat de misdadigheid zoo lang heeft kunnen voortwoekeren. Immers, ook vóór 1934 was de brigade Koninklijke ma rechaussee te Oss gevestigd en onderzocht deze verscheidene in haar bewakingsgebied gepleegde groote misdrijven, zonder er in te slagen deze op te helderen; ook haar was het niet gelukt de misdadigheid van het „Ossche milieu" den kop in te drukken. Dat in dien tijd juist de gemeentepolitie on deugdelijk zou zijn geweest, is uit niets ge bleken. „Nadat eenmaal een vaste greep in de misdadigerswereld was verkregen hebben zoowel de marechaussee als de gemeente politie gedaan wat zij maar konden om een goed resultaat te bereiken. Gelijk men weet, is dit resultaat bereikt, „Van den ijver van de gemeentepolitie mogen de volgende cijfers een beeld ge ven. Met de groote opruiming werden 72 misdadigers aan de justitie overgeleverd, waarvan 54 door de gemeentepolitie en 18 door de marechaussee. Ook daarna zijn ernstige tekortkomingen bij de politie der gemeente Oss niet geble ken. Burgemeester Ploegmakers. Tegen den persoon van burgemeester Ploegmakers zijn van verschillende zijden grieven tot uiting gekomen. Te dezen kan worden verklaard, dat de heer Ploegmakers zoowel bij de leden van het kabinet, die met zyn ambtsverrichtin gen bemoeienis hebben, als ook bij het pro vinciaal gouvernement bekend staat als een bekwaam, volijverig en onkreukbaar magi straat en bij de justitie als een tactvol en bekwaam hulpofficier. Als hoofd van poli tie heeft de heer Ploegmakers zeer veel voor de verbetering van zijn korps gedaan. Omvang en peil van zijn bemoeiingen op dit gebied liggen boven het gemiddelde. Oordeel van den commissaris der koningin. Op verzoek van den minister van binnen- landsche zaken en van den minister van justitie heeft de commissaris der koningin in Augustus 1938 een rapport ingediend, waarin zijn inlichtingen over het Ossche gemeentebestuur zijn neergelegd. De aanhalingen uit dit rapport zijn we derom uitvoerig. De commissaris der ko ningin blijkt lof te hebben voor het optre den van den burgemeester op politieel ge bied (hij arresteerde persoonlijk de daders van den roofmoord te Oyen). Ook voor den tegenwoordigen inspecteur van politie heeft de commissaris lof. Toch heeft hij ook wel critiek, met name op al te optimistische uitlatingen van den burgemeester over de criminaliteit te Oss en over de houding van den vorigen inspec teur van politie. „Voor wat het corps betreft, moet onderscheid gemaakt worden tusschen den tijd, waarin dit corps diende onder inspecteur Van K. en daarna. In eerst- bedoelden tijd mocht het corps redelijk genoemd worden, maar was de geest minder goed. Thans is de geest in het corps voortref felijk en is er alle reden te verwachten, dat het steeds ten volle berekend zal bly- ken voor zijn taak". In het derde deel van de nota wijdt de minister om. beschouwingen aan zijn be trekking met zijn ambtgenoot van defensie, waaromtrent hij betreffende het geval Oss tal van bijzonderheden mededeelt. De mi nister meent, dat hij terecht heeft verklaard dat reeds op 1 April de instemming van den minister van defensie inzake de ver plaatsingen voor zoover deze instemming noodig was was verzekerd. Eenige beschouwingen wijdt de minister daarna aan de behartiging der rijkspolitie zorg en de organisatie der rijkspolitie, als mede aan het beginsel rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De minister betoogt, dat de rijkspolitie, ook de marechaussee, voor wat de Uitoefening van haar taak betreft zonder voorbehoud staat onder de bevelen van dén minister van justitie. Voor zoover de minister van justitie de door het rijks poli tiebesluit op hem gelegde taak niet per soonlijk uitoefent geschiedt zulks namens hem en onder zijn bevelen door de procu reurs-generaal. Uit het rijkspolitibesluit volgt dat het dragen van verantwoor delijkheid voor de uitoefening van het rijkspolitiegezag gepaard moet gaan met intensieve bemoeienis met het politie apparaat. Dit beteekent practisch, dat hoezeer voor tal van bemoeiingen andere autoriteiten dan de procureurs-generaal zijn aangewe zen, hun controleerende taak vrijwel onbe perkt is. Wat ten slotte de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid betreft, erkent de minis ter, dat ingrijpen van den hoogsten chef uitzondering moet blijven, omdat op dit ge bied een maatregel tot bescherming van de rechtszekerheid, den schijn zou kunnen wekken van eenige verstoring der rechts gelijkheid. Dat neemt niet weg, dat tegen machtsoverschrijdingen onverwijld hande len' geboden is in sommige gevallen. De minister is niet zoo naief geweest geen re kening te houden met mogelijke verwjjten, voortkomende uit de omstandigheid dat geestelijken in een der zaken betrokken wa ren. Hij heeft zich echter door de moge lijkheid van valschen schijn niet van zijn plicht laten afbrengen. Hij herhaalt, dat in dien er ten aanzien van deze geestelijken van strafbare feiten gebleken ware, zij den zelfden weg hadden gevolgd als iedere an dere burger in Nederland. De van sommi ge zijden aangewakkerden twijfel hierom trent en de openlijk uitgesproken aantij gingen hebben hem ten diepste gegriefd. Niets anders heb ik beoogd (en ik durf te zeggen ook bereikt) dan de richtige op sporing van strafbare feiten te bevorderen. Zoowel door de uitspraken van het ambte narengerecht als door die van den Centra- len raad is niet alleen myn formeele be voegdheid tot het nemen van den maatre gel maar met name ook mijn oogmerk buiten iederen redelijken twijfel gesteld. Natuurlijk zal ik in de verdere gedach- tenwisseling gaarne volle medewerking verleenen tot opheldering van hetgeen de Kamer van belang mocht achten". Voorzitter van den Kon. Nat. Middenstandsbond. Gistermiddag is te zijnen huize aan den Mauritsweg te Rotterdam op bijna 73-jari- gen leeftijd overleden de heer E. G. Schür mann, voorzitter van den Koninklijken Ne- derlandschen Middenstandsbond en oud-vi- cepresident van de Kamer van Koophandel te Rotterdam. De heer Schürmann was een belangrijke figuur in middenstandskringen. In 1902 was hij mede-oprichter van den Nederland - schen middenstandsbond, waarvan hij in 1919 president werd, hetgeen hij tot aan zijn dood is gebleven. De thans ontslapene heeft ons land eenige malen vertegenwoordigd en congressen van de Internationale Middenstands-Unie. Hij heeft deel uitgemaakt van eenige staats commissies, o.a. van die tot regeling van 't middenstandscrediet en van die voor de gedistilleerd-productie. De heer Schürmann was oud-lid van den gemeenteraad van Rotterdam en ridder in de Orde van Oran je Nassau. ZENDTIJD GEVRAAGD VOOR DEN NED. HERV. RADIO-OMROEP. Nieuwe splitsing te wachten? Het Tweede Kamerlid Krijger (a.r.) heeft den minister van binnenlandsche zaken de volgende vragen gesteld: 1. Is waar, dat door den zich noemenden „Nederlandsch-hervormden radio-omroep" zendtijd is gevraagd met de bedoeling dien „uitsluitend te gebruiken voor uitzending van hervormde kerkdiensten, het houden van lezingen over onderwerpen, die van be lang zijn voor de Nederlandsch-hervormde kerk, bespreking van hetgeen voorvalt op kerkelijk terrein, het geven van voorlich ting in al die dingen, die het leven der kerk raken, van hervormde zijde de vraagstukken omtrent kerk, staat en maatschappij te be lichten en voorts aan alle takken van arbeid binnen de Nederlandsch-hervormde kerk de gelegenheid te bieden zich meerderen ingang bij- en steun van ons volk te verzekeren?" 2. Indien het antwoord bevestigend luidt, is de minister dan bereid mede te deelen of en in hoeverre hem bekend is, op grond waarvan bedoelde organisatie zich gerech tigd acht zich te noemen naar de Neder landsch-hervormde kerk en zich te beschou wen zoo niet als orgaan dier kerk dan toch als bevoegd om haar inzicht, d.i. dat van de personen die namens haar voor den omroep zullen optreden, aan te dienen al het inzicht, dat de Nederlandsch-hervormde kerk heeft of uiteraard in overeenstemming met haar belijdenis behoort te hébben, in vraag stukken met name van kerk, staat en maat schappij? 3. Is den minister bekend, dat zeer vele leden van de Nederlandsch hervormde kerk, ambtsdrager en niet-ambtsdragers, hoewel zij instemmen met de goede bedoelingen van de oprichters, den door de in vraag I be doelde organisatie gekozen weg separatisch en mede daarom strijdig achter met het ka rakter en niet bevorderlijk voor den bloei van de Nederlandsch hervormde kerk. 4. Indien uit het antwoord op vraag 2 zou blijken, dat de daarin bedoelde bevoegdheid niet bestaat, althans den minister niet be kend is en dat de Nederlandsch hervormde kerk zelf zich niet heeft uitgesproken be treffende hetgeen waarover onder haar leden geen overeenstemming bestaat, is de mi- Naar het Engeisch van Stanley Hart Fage 16) Hetherton luisterde aandachtig toe. En hy bleef nog geruimen tyd, nadat de in specteur uitgesproken was, zwijgend zitten. Eindelijk heesch hy zich wat in zijn stoel op. „Uitstekend werk!" merkte hy op. „Dat helpt ons heel wat vooruit. Het ligt voor de hand, eerst te onderzoeken, hoe Spitz dat pistool in handen gekregen heeft. En we moeten nazoeken, in hoeverre dr. Innes en mevrouw Abbington zich aan bedrog hebben schuldig gemaakt. Ik heb hen allen hun verklaringen laten onderteekenen. Hier zijn ze, als u ze wilt inzien. Het is me opgevallen, dat miss Dykeman, mevrQuw Garrison, King en Flount eikaars getuigenissen wederzijds versterkten, maar mevrouw Abbington en Innes bevestigden alleen eikaars verklaringen". Hand en Gerrity keken het stapeltje ver klaringen vlug door. Eindelijk knikten ze goedkeurend tegen elkander. „Ik meen", zei Hand, de verklaringen op den lessenaar neerleggend, „dat het oogen blik gekomen is, om mevrouw Abbington en dr. Innes hier samen te laten komen, om hun kaarten op tafel te leggen. Vertelt u hun precies, wat we van hen afweten en verder de algemeene lijnen van het geval, om te zien, of zij ons den weg kunnen wij - zen". „Dat had ik ook zoo gedacht", zei Het herton en Gerrity knikte instemmend. Dus werden die twee ontboden. Mevrouw Abbington beheerschte zich beter dan den vorigen keer. Dr. Innes, een donkere, knap pe jongeman, scheen vrij gejaagd. Ge maakt onbezorgd gingen ze, op uitnoodi- ging van Hetherton, zitten. „Deze heeren", begon Hetherton, „heb ben me verscheidene dingen verteld, die me onbekend waren, toen ik daareven met u sprak. Laat ik u te voren vertellen, dat zij hebben vastgesteld, wie het schot ge lost heeft. We zijn allen ontwikkelde men- schen en kunnen dus de gewone methodes wel achterwege laten. Maar ook menschen van ontwikkeling kunnen in tragische om standigheden dingen doen, die achteraf dwaas en zinneloos blijken. Laten we daaraan denken, om des te eerder dit ge val te kunnen doorgronden". „Neem me niet kwalijk, mijnheer Hether ton, maar wat hebt u met die inleiding eigenlijk voor?" vroeg dr. Innes. „Dit", antwoordde Hetherton met een knipoogje. „U en mevrouw Abbington hebben er niet aan gedacht, dat twee van onze beste speurders dit geval waarin u verwikkeld werd, in handen hadden. In dergelyke omstandigheden hebben zelfs de muren ooren". Mevrouw Abbington sloeg de oogen neer en dr. Innes knikte heftig instemmend. „Ik veronderstel, dat ik hael dwaas ge handeld heb", zei mevrouw Abbington. „Ik weet niet, hoe u er achter gekomen bent, maar u weet blijkbaar, dat dr. Innes en ikeen klein complot hadden gesmeed". „Juist", zei Hetherton. „U hebt afge sproken om te vertellen, dat u samen zat te praten, toen het schot gelost werd". „Neen. Ik heb afgesproken, dat we samen aan het praten waren", verbeterde me vrouw Abbington hem met een wrang glimlachje. „Dr. Innes, die arme man, heeft daar niets mee uit te staan gehad. Ik dwong hem er in zekeren zin toe en hij is te veel heer, om my te verraden. Ik wist niet, waar hy was, toen dat schot afging en ik was nu eenmaal bang, dat hij verdacht zou worden. Ik wilde hem een alibi ver schaffen op mijn eigen houtje en bracht ons beiden daardoor in moeilijkheden. Het spijt me verschrikkelijk". „Het zijn geen groote moeilijkheden", zei Hetherton lachend. „Vertelt u ons nu maar, waar u waart, toen dat schot afging, wat u vlak daarvoor en vlak daarna gedaan hebt. Dames gaan voor, mevr. Abbington". „Uitstekend", zei ze, haar fijne wenk brauwen peinzend samentrekkend. „Ik ben bly, dat ons complot mislukt is, want ik zou in weken niet geslapen hebben, uit vrees, dat het ontdekt werd. Ik zou bang zijn geweest, eiken keer als ik myn wo ning verliet, tegen een politieagent op te botsen. Ziet u, mijnheer Herherton, ik had zitten praten met dr. Innes. We waren in de voorkamer, vlak by den ingang van de ontvangstzaal. Het feest was afgeloopen en mijnheer Flount zou me naar huis brengen, zoodra ik klaar was. Ik verliet dr. Innes, om boven mijn mantel en zoo te gaan halen en hijvervolgde ze met een aarzelend glimlachje. „Ik zal nu maar de waarheid vertellen, hij ging de biblio theek in. Ik zag hem van uit de gang bin nengaan. Ik was boven, toen ik het schot hoorde en rende natuurlijk terstond naar beneden. Toen ik hoorde, wat er gebeurd was en dr. Innes uit de bibliotheek .zag ko men och, het was natuurlijk heel dom maar toen vreesde ik, dat er verden king op hem zou vallen". „Zoo, nu staat het weer op zijn pootjes", zei Hetherton. „En nu u, dr. Innes?" Dr. Innes keek naar Hand en Gerrity, lusteloos en zorgelijk. „Ik zal ook de waarheid vertellen", zei hij. „Ik heb mezelf gisterenavond bespot telijk aangesteld. Wat te veel champagne. Niet per ongeluk. Met kwaad opzet. Ik ben er totaal kapot van, heeren. Ik ik was verliefd geworden op miss Venora. Ik had haar ten huwelijk gevraagd... meer dan eens. Ze wilde haar artistenloopbaan niet opgeven. Maar ik geloofde dat niet. Ik dacht, dat ze van iemand anders hield. Gis terenavond scheen ik haar erg te irriteeren. Ze was heel afgetrokken tegen me. En ik was zoo dwaas, me te bedrinken. Ik herin- ner me, dat ik veel onzin tegen mevrouw Abbington heb uitgekraamd, die me tracht te te kalmeeren. Wat ik precies gezegd heb, weet ik met meer, maar het kwam er op neer, dat ik aan den boemel zou slaan, als miss Venora me niet wilde hebben". „Vertelde u dat soms vlak voordat me- vrouw Abbington naar boven ging?" vroeg „Ja, dat is zoo", zei mevrouw Abbing ton. „Het was allemaal onzin. Frank was boven zijn theewater en voelde zich de af in 't welbekende hoofd is 't pijpje niet vergeten. Dat komt, omdat je niet kunt rooken bij het eten. iBWMtm VOORDE PIJP Dobbelmannlekker, man I nister dan bereid mede te deelen dat, indien een of meer andere organisaties van leden van de Nederlandsch hervormde kerk even eens om zendtijd zouden verzoeken, deze zullen worden behandeld op voet van ge lijkheid met de in vraag 1 bedoelde organi satie? f 5. Is de minister bereid andere kerken, in dien zij den wensch daartoe te kennen geven, voor de uitzending van kerkdiensten, onder de noodige waarborgen, dezelfde rechten te verleenen als zijn toegekend aan de tot het verband der gereformeerde ker ken behoorende plaatselijke kerk van Bloe- mendaal? DE NEDERLANDSCHE TEXTIEL ARBEIDERS IN DUITSCHLAND. De helft ontslagen, de anderen loonsverlaging. De pogingen van de directies der textiel fabrieken te Gronau en ITordhorn in Duitschland om met het deviezenbureau 'n regeling te treffen, waardoor alle Neder- landsche arbeidskrachten aan het werk zouden kunnen blijven, hebben een nega tief resultaat opgeleverd. Het gevolg hier van is, dat van de ongeveer achthonderd werklieden, woonachtig in de gemeenten Losser, Overdinkel, Glanerbrug en Dene- kamp, ruim 50 pet. ontslagen. De rest kan blijven doorwerpen op de volgende bepa lingen: De arbeiders krijgen thans 2/3 van het netto-loon in Nederlandsch geld uitbe taald, de rest in marken. Voorheen gold de regeling, waarbij de werklieden 2/3 van het bruto-loon uitbetaald kregen. Dit ver schil brengt met zich mede, dat de arbei ders, die kunnen blijven werken, een loons verlaging krijgen van drie tot vyf gulden per week. Als gevolg hiervan probeeren vele arbeiders thans in Nederland werk te vinden. Door het verleende Ontslag en door het vertrek van werklieden; dié reeds in En schede en' omgeving in andere fabrieken werk gevonden hebben, ondervinden de Duitsche fabrieken, vooral omdat het hier goede vaklieden betreft, groote stagnatie. De directies trachten alsnog een regeling te verkrijgen, waardoor zooveel mogelijk Nederlandsche arbeiders voor hun bedrij ven behouden kunnen worden. VREEMDE AUTO„HANDEL". De politie van het bureau Overtoom te Amsterdam heeft iemand aangehouden die in den nacht van 15 Januari een gestolen auto over de Belgische grens zou brengen en zou trachten den wagen daar te lande te verkoopen. Toen dat niet lukte, ging hij naar den eigenaar van de auto en deelde mede, dat hij wist, waar de auto was en den wagen voor tweehonderd gulden wel weer in zijn bezit wilde stellen. De eige naar ging hierop in, doch inmiddels was de auto in België in beslag genomen. De auto-„handelaar", wien '.e tweehon derd gulden reeds ter hand waren gesteld, kon nu echter de auto niet meer leveren, weshalve hij op het bureau Overtoom belandde. De politie onderzocht nu of deze man ook iets te maken heeft met het com plot „autohandelaren", dat er zyn werk van maakt gestolen auto's ten verkoop over de grens te brengen. gewezen minnaar. Alle jongelui raakten verliefd op Vera. En zij, dat moet ik zeg gen, was een groote flirt. Ze kwamen er allen wel overheen, maar begonnen toch met hun leven als verwoest te beschouwen» als ze door haar afgewezen werden".. „Nu goed, dokter", zei Hetherton. „En wat hebt u gedaan, nadat mevrouw Ab bington u verlaten had?" „Ik ging naar de bibliotheek. Ik stapte binnen, maar zag toen Garrison en Vera daar staan". „Waar stonden ze?" vroeg Hand vinnig- Innes schrok even van die onverwachte vraag. „Welwelze stonden eigenlijk hee- lemaal niet. Garrison zat op een stoel en miss Venora zat naast hem op de leuning- in druk gesprek". „Was het de stoel, waarnaast die bran dende lamp stond?" vroeg Hand. „Ja", antwoordde Innes. „Goed zoo. Gaat u door!" „Wel, Vera had me den hcelen avond vermeden. Ik ging meteen terug en den« dat ze me niet eens gezien nebben. Toe? ging ik naar de voorkamer. Ik voelde me verlaten. Terwijl ik daar zat, /iel het schot. Dat ontnuchterde me vrijwel. Iemand, I* meen Flount, vroeg herhaaldelijk aan King, wat er in de biblotheek gebeurd was Ik ging daarheen en... vond Vera!" Innes verborg met een onderdrukten sni1 zijn gelaat in de handen. Mevrouw Ab bington keek Hetherton smeekend aan. (Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1939 | | pagina 6