Nota van Goseling aan de
Tweede Kamer.
et raadsel
IBISSHM
Jieuiiêetoii
De minister verdedigt zijn beleid.
Riverside Drive.
tweede blad.
Binnenland
„Gedragingen der Ossche
brigade symptomen van
den heerschenden
geest".
n. Het oordeel der regeering over
het beleid van de gemeentelijke politie
te Oss;
Half ziek Hangerig
E. G. Schürmann overleden.
van
2.
Verschenen is de nota van den mi
nister van justitie betreffende de feiten
en omstandigheden, op grond waarvan
op 1 April 1938 aan de brigade der Kon.
marechaussee te Oss is gelast zich tij
delijk van opsporingsdiensten te ont
houden, en betreffende eenige daar
mede samenhangende aangelegenheden.
Ht stuk beslaat met inbegrip van de
bijvoegsels 93 folio-bladzijden druks.
Het bevat een gedetailleerde documen
tatie over de verschillende gevallen,
welke tezamen als de kwestie-Oss be
kend staan.
De constructie van de nota sluit aan
bij de drie punten, welke in de motie-
Albarda-Oud van 22 Juni 1938 waren
opgenomen:
I. De feiten en de omstandigheden,
op grond waarvan de minister van
justitie op 1 April 1938 aan de brigade
der Kon. marechaussee te Oss de (lees:
uitoefening van de) opsporingsbevoegd
heid tijdelijk heeft doen ontnemen;
IH. Al datgene, wat de minister van
justitie verder in verband met een en
ander van belang acht.
Wij ontleenen aan de nota het volgende:
In de eerste paragraaf geeft mr. Goseling
den tekst van het door hem op 1 April '38
aan den Bosschen procureur-generaal ver
zonden telegram, waarbij hij gelast heeft,
dat de Ossche brigade zich behoudens
uitdrukkelijken last van den procureur-ge
neraal van ieder opsporingsonderzoek
moest onthouden en binnenkoménde aan
giften moest doorgeven aan dè gemeente
politie.
De minister teekent hierbij aan, dat be
doeld bevel aan de leden der brigade niet
de kwaliteit van opsporingsambtenaar ont
nam. Zij zouden op last van den procureur-
generaal opsporingsonderzoek kunnen in
stellen en aangiften in ontvangst kunnen
nemen. Hun processen-verbaal, eventueel
in overtreding van het bevel opgemaakt,
zouden wettelijke bewijskracht hebben be
zeten.
Daarna geeft de minister een overzicht
van de feiten, die aan zijn beslissing van
1 April vooraf zijn gegaan.
In dit gedocumenteerde overzicht maakt
de minister van de gelegenheid gebruik om
in het licht te stellen in hoeverre sedert 1
April is gebleken van feiten en omstandig-
hdn welke hem destijds niet bekend wa
ren.
Den genomen maatregel in het licht der
feiten, omstandigheden en gedragingen
overziende, merkt de minister op, een be
straffing der brigade of een schorsing niet
te hebben gewild en geen oogenblik te heb
ben gedacht aan ontslag wegens onge
schiktheid.
Met Mijnhardtjes vlugge verbetering.
Doos 30 en 50 ct.
Wel achtte hij het noodzakelijk „dat
de leden der brigade uit de sfeer, waar
in zij verstrikt waren geraakt, werden
weggenomen". Hy achtte het boven
dien noodzakelijk, dat de te verplaat
sen ambtenaren hun opsporingsonder
zoekingen te Oss zouden staken, omdat
hy niet mocht riskeeren, dat nog an
deren het slachtoffer werden van hun
onevenwichtige ambtsuitoefening.
Meer heeft de minister niet beoogd en
het is geen oogenblik zijn wensch geweest,
wien dan ook persoonlijk of het wapen der
Koninklijke marechausee als zoodanig te
treffen. De maatregel is tegen de geheele
brigade genomen, omdat de onjuiste gedra
gingen moesten worden gezien als sympto
men van een bij die brigade heerschenden
geest. Ten slotte neemt de minister stelling
tegen de meening, dat het aan hem te wij
ten zou zijn geweest, dat de genomen maat
regel noodeloos ruchtbaarheid zou hebben
verkregen.
De minister zegt voorts, dat de beslissing
niet genomen is zonder het oordeel van de
hoofdofficieren af te wachten, daar met den
procureur-generaal was afgesproken, dat
deze gemachtigd was de opdracht, indien
uit de besprekingen op 1 April nieuwe ge
zichtspunten naar voren zouden komen,
eventueel niet uit te voeren. Deze hoofd
officieren deelden toen echter het afkeuren
de oordeel over het optreden der brigade.
Nieuwe feiten na 1 April 1938?
De minister stelt in zijn nota de vraag,
of er na I April 1938 nieuwe feiten zijn ge
bleken, welke hebben geleerd dat de maat
regel door den minister ten onrechte zou
zijn genomen. De minister zegt daarvan het
volgende:
„Het komt mij voor, dat in aanmerking
kan komen het feit, dat de arrestatie van
den makelaar-bankier van den H. en de in
beslagneming in zijn woning en kantoor
v/ e 1 met machtiging van den substituut
officier van justitie hebben plaats gehad.
Deze e e n e zaak kan den wachtmeester
wel op zekere hoogte disculpeeren, maar de
wachtmeester blijft verantwoordelijk voor
zijn voorlichting te dezen.
Men kan in het algemeen de vraag stel
len, of de substituut-officier van justitie,
die ten slotte de brigade heeft laten be
gaan, haar optreden niet op verschillende
punten heeft gedekt.
Gunstig oordeel over de Ossche
gemeentepolitie.
De titel van het tweede deel der nota
luidt: „het oordeel der regeering over het
beleid van de gemeentelijke politie te Oss".
Wij citeeren de voornaamste passages:
„Evenmin als het aangaat het aandeel
van de gemeentepolitie in de opruiming te
verkleinen, even onredelijk ware het haar
te verwijten, dat de misdadigheid zoo lang
heeft kunnen voortwoekeren. Immers, ook
vóór 1934 was de brigade Koninklijke ma
rechaussee te Oss gevestigd en onderzocht
deze verscheidene in haar bewakingsgebied
gepleegde groote misdrijven, zonder er in te
slagen deze op te helderen; ook haar was
het niet gelukt de misdadigheid van het
„Ossche milieu" den kop in te drukken. Dat
in dien tijd juist de gemeentepolitie on
deugdelijk zou zijn geweest, is uit niets ge
bleken.
„Nadat eenmaal een vaste greep in de
misdadigerswereld was verkregen hebben
zoowel de marechaussee als de gemeente
politie gedaan wat zij maar konden om een
goed resultaat te bereiken. Gelijk men
weet, is dit resultaat bereikt,
„Van den ijver van de gemeentepolitie
mogen de volgende cijfers een beeld ge
ven. Met de groote opruiming werden 72
misdadigers aan de justitie overgeleverd,
waarvan 54 door de gemeentepolitie en 18
door de marechaussee.
Ook daarna zijn ernstige tekortkomingen
bij de politie der gemeente Oss niet geble
ken.
Burgemeester Ploegmakers.
Tegen den persoon van burgemeester
Ploegmakers zijn van verschillende zijden
grieven tot uiting gekomen.
Te dezen kan worden verklaard, dat de
heer Ploegmakers zoowel bij de leden van
het kabinet, die met zyn ambtsverrichtin
gen bemoeienis hebben, als ook bij het pro
vinciaal gouvernement bekend staat als een
bekwaam, volijverig en onkreukbaar magi
straat en bij de justitie als een tactvol en
bekwaam hulpofficier. Als hoofd van poli
tie heeft de heer Ploegmakers zeer veel
voor de verbetering van zijn korps gedaan.
Omvang en peil van zijn bemoeiingen op
dit gebied liggen boven het gemiddelde.
Oordeel van den commissaris der
koningin.
Op verzoek van den minister van binnen-
landsche zaken en van den minister van
justitie heeft de commissaris der koningin
in Augustus 1938 een rapport ingediend,
waarin zijn inlichtingen over het Ossche
gemeentebestuur zijn neergelegd.
De aanhalingen uit dit rapport zijn we
derom uitvoerig. De commissaris der ko
ningin blijkt lof te hebben voor het optre
den van den burgemeester op politieel ge
bied (hij arresteerde persoonlijk de daders
van den roofmoord te Oyen). Ook voor den
tegenwoordigen inspecteur van politie heeft
de commissaris lof.
Toch heeft hij ook wel critiek, met name
op al te optimistische uitlatingen van den
burgemeester over de criminaliteit te Oss
en over de houding van den vorigen inspec
teur van politie.
„Voor wat het corps betreft, moet
onderscheid gemaakt worden tusschen
den tijd, waarin dit corps diende onder
inspecteur Van K. en daarna. In eerst-
bedoelden tijd mocht het corps redelijk
genoemd worden, maar was de geest
minder goed.
Thans is de geest in het corps voortref
felijk en is er alle reden te verwachten,
dat het steeds ten volle berekend zal bly-
ken voor zijn taak".
In het derde deel van de nota wijdt de
minister om. beschouwingen aan zijn be
trekking met zijn ambtgenoot van defensie,
waaromtrent hij betreffende het geval Oss
tal van bijzonderheden mededeelt. De mi
nister meent, dat hij terecht heeft verklaard
dat reeds op 1 April de instemming van
den minister van defensie inzake de ver
plaatsingen voor zoover deze instemming
noodig was was verzekerd.
Eenige beschouwingen wijdt de minister
daarna aan de behartiging der rijkspolitie
zorg en de organisatie der rijkspolitie, als
mede aan het beginsel rechtszekerheid en
rechtsgelijkheid. De minister betoogt, dat
de rijkspolitie, ook de marechaussee, voor
wat de Uitoefening van haar taak betreft
zonder voorbehoud staat onder de bevelen
van dén minister van justitie. Voor zoover
de minister van justitie de door het rijks
poli tiebesluit op hem gelegde taak niet per
soonlijk uitoefent geschiedt zulks namens
hem en onder zijn bevelen door de procu
reurs-generaal. Uit het rijkspolitibesluit
volgt dat het dragen van verantwoor
delijkheid voor de uitoefening van het
rijkspolitiegezag gepaard moet gaan met
intensieve bemoeienis met het politie
apparaat.
Dit beteekent practisch, dat hoezeer voor
tal van bemoeiingen andere autoriteiten
dan de procureurs-generaal zijn aangewe
zen, hun controleerende taak vrijwel onbe
perkt is.
Wat ten slotte de rechtszekerheid en de
rechtsgelijkheid betreft, erkent de minis
ter, dat ingrijpen van den hoogsten chef
uitzondering moet blijven, omdat op dit ge
bied een maatregel tot bescherming van de
rechtszekerheid, den schijn zou kunnen
wekken van eenige verstoring der rechts
gelijkheid. Dat neemt niet weg, dat tegen
machtsoverschrijdingen onverwijld hande
len' geboden is in sommige gevallen. De
minister is niet zoo naief geweest geen re
kening te houden met mogelijke verwjjten,
voortkomende uit de omstandigheid dat
geestelijken in een der zaken betrokken wa
ren. Hij heeft zich echter door de moge
lijkheid van valschen schijn niet van zijn
plicht laten afbrengen. Hij herhaalt, dat in
dien er ten aanzien van deze geestelijken
van strafbare feiten gebleken ware, zij den
zelfden weg hadden gevolgd als iedere an
dere burger in Nederland. De van sommi
ge zijden aangewakkerden twijfel hierom
trent en de openlijk uitgesproken aantij
gingen hebben hem ten diepste gegriefd.
Niets anders heb ik beoogd (en ik durf
te zeggen ook bereikt) dan de richtige op
sporing van strafbare feiten te bevorderen.
Zoowel door de uitspraken van het ambte
narengerecht als door die van den Centra-
len raad is niet alleen myn formeele be
voegdheid tot het nemen van den maatre
gel maar met name ook mijn oogmerk
buiten iederen redelijken twijfel gesteld.
Natuurlijk zal ik in de verdere gedach-
tenwisseling gaarne volle medewerking
verleenen tot opheldering van hetgeen de
Kamer van belang mocht achten".
Voorzitter van den Kon. Nat.
Middenstandsbond.
Gistermiddag is te zijnen huize aan den
Mauritsweg te Rotterdam op bijna 73-jari-
gen leeftijd overleden de heer E. G. Schür
mann, voorzitter van den Koninklijken Ne-
derlandschen Middenstandsbond en oud-vi-
cepresident van de Kamer van Koophandel
te Rotterdam.
De heer Schürmann was een belangrijke
figuur in middenstandskringen. In 1902
was hij mede-oprichter van den Nederland -
schen middenstandsbond, waarvan hij in
1919 president werd, hetgeen hij tot aan
zijn dood is gebleven.
De thans ontslapene heeft ons land eenige
malen vertegenwoordigd en congressen
van de Internationale Middenstands-Unie.
Hij heeft deel uitgemaakt van eenige staats
commissies, o.a. van die tot regeling van 't
middenstandscrediet en van die voor de
gedistilleerd-productie. De heer Schürmann
was oud-lid van den gemeenteraad van
Rotterdam en ridder in de Orde van Oran
je Nassau.
ZENDTIJD GEVRAAGD VOOR DEN
NED. HERV. RADIO-OMROEP.
Nieuwe splitsing te wachten?
Het Tweede Kamerlid Krijger (a.r.) heeft
den minister van binnenlandsche zaken de
volgende vragen gesteld:
1. Is waar, dat door den zich noemenden
„Nederlandsch-hervormden radio-omroep"
zendtijd is gevraagd met de bedoeling dien
„uitsluitend te gebruiken voor uitzending
van hervormde kerkdiensten, het houden
van lezingen over onderwerpen, die van be
lang zijn voor de Nederlandsch-hervormde
kerk, bespreking van hetgeen voorvalt op
kerkelijk terrein, het geven van voorlich
ting in al die dingen, die het leven der kerk
raken, van hervormde zijde de vraagstukken
omtrent kerk, staat en maatschappij te be
lichten en voorts aan alle takken van arbeid
binnen de Nederlandsch-hervormde kerk de
gelegenheid te bieden zich meerderen ingang
bij- en steun van ons volk te verzekeren?"
2. Indien het antwoord bevestigend luidt,
is de minister dan bereid mede te deelen of
en in hoeverre hem bekend is, op grond
waarvan bedoelde organisatie zich gerech
tigd acht zich te noemen naar de Neder
landsch-hervormde kerk en zich te beschou
wen zoo niet als orgaan dier kerk dan toch
als bevoegd om haar inzicht, d.i. dat van de
personen die namens haar voor den omroep
zullen optreden, aan te dienen al het inzicht,
dat de Nederlandsch-hervormde kerk heeft
of uiteraard in overeenstemming met haar
belijdenis behoort te hébben, in vraag
stukken met name van kerk, staat en maat
schappij?
3. Is den minister bekend, dat zeer vele
leden van de Nederlandsch hervormde kerk,
ambtsdrager en niet-ambtsdragers, hoewel
zij instemmen met de goede bedoelingen van
de oprichters, den door de in vraag I be
doelde organisatie gekozen weg separatisch
en mede daarom strijdig achter met het ka
rakter en niet bevorderlijk voor den bloei
van de Nederlandsch hervormde kerk.
4. Indien uit het antwoord op vraag 2 zou
blijken, dat de daarin bedoelde bevoegdheid
niet bestaat, althans den minister niet be
kend is en dat de Nederlandsch hervormde
kerk zelf zich niet heeft uitgesproken be
treffende hetgeen waarover onder haar leden
geen overeenstemming bestaat, is de mi-
Naar het Engeisch van Stanley Hart Fage
16)
Hetherton luisterde aandachtig toe. En
hy bleef nog geruimen tyd, nadat de in
specteur uitgesproken was, zwijgend zitten.
Eindelijk heesch hy zich wat in zijn stoel
op.
„Uitstekend werk!" merkte hy op. „Dat
helpt ons heel wat vooruit. Het ligt voor
de hand, eerst te onderzoeken, hoe Spitz
dat pistool in handen gekregen heeft. En
we moeten nazoeken, in hoeverre dr. Innes
en mevrouw Abbington zich aan bedrog
hebben schuldig gemaakt. Ik heb hen allen
hun verklaringen laten onderteekenen.
Hier zijn ze, als u ze wilt inzien.
Het is me opgevallen, dat miss Dykeman,
mevrQuw Garrison, King en Flount eikaars
getuigenissen wederzijds versterkten, maar
mevrouw Abbington en Innes bevestigden
alleen eikaars verklaringen".
Hand en Gerrity keken het stapeltje ver
klaringen vlug door. Eindelijk knikten ze
goedkeurend tegen elkander.
„Ik meen", zei Hand, de verklaringen op
den lessenaar neerleggend, „dat het oogen
blik gekomen is, om mevrouw Abbington
en dr. Innes hier samen te laten komen,
om hun kaarten op tafel te leggen. Vertelt
u hun precies, wat we van hen afweten en
verder de algemeene lijnen van het geval,
om te zien, of zij ons den weg kunnen wij -
zen".
„Dat had ik ook zoo gedacht", zei Het
herton en Gerrity knikte instemmend.
Dus werden die twee ontboden. Mevrouw
Abbington beheerschte zich beter dan den
vorigen keer. Dr. Innes, een donkere, knap
pe jongeman, scheen vrij gejaagd. Ge
maakt onbezorgd gingen ze, op uitnoodi-
ging van Hetherton, zitten.
„Deze heeren", begon Hetherton, „heb
ben me verscheidene dingen verteld, die
me onbekend waren, toen ik daareven met
u sprak. Laat ik u te voren vertellen, dat
zij hebben vastgesteld, wie het schot ge
lost heeft. We zijn allen ontwikkelde men-
schen en kunnen dus de gewone methodes
wel achterwege laten. Maar ook menschen
van ontwikkeling kunnen in tragische om
standigheden dingen doen, die achteraf
dwaas en zinneloos blijken. Laten we
daaraan denken, om des te eerder dit ge
val te kunnen doorgronden".
„Neem me niet kwalijk, mijnheer Hether
ton, maar wat hebt u met die inleiding
eigenlijk voor?" vroeg dr. Innes.
„Dit", antwoordde Hetherton met een
knipoogje. „U en mevrouw Abbington
hebben er niet aan gedacht, dat twee van
onze beste speurders dit geval waarin u
verwikkeld werd, in handen hadden. In
dergelyke omstandigheden hebben zelfs de
muren ooren".
Mevrouw Abbington sloeg de oogen neer
en dr. Innes knikte heftig instemmend.
„Ik veronderstel, dat ik hael dwaas ge
handeld heb", zei mevrouw Abbington. „Ik
weet niet, hoe u er achter gekomen bent,
maar u weet blijkbaar, dat dr. Innes en
ikeen klein complot hadden gesmeed".
„Juist", zei Hetherton. „U hebt afge
sproken om te vertellen, dat u samen zat
te praten, toen het schot gelost werd".
„Neen. Ik heb afgesproken, dat we samen
aan het praten waren", verbeterde me
vrouw Abbington hem met een wrang
glimlachje. „Dr. Innes, die arme man, heeft
daar niets mee uit te staan gehad. Ik
dwong hem er in zekeren zin toe en hij is
te veel heer, om my te verraden. Ik wist
niet, waar hy was, toen dat schot afging en
ik was nu eenmaal bang, dat hij verdacht
zou worden. Ik wilde hem een alibi ver
schaffen op mijn eigen houtje en bracht
ons beiden daardoor in moeilijkheden. Het
spijt me verschrikkelijk".
„Het zijn geen groote moeilijkheden", zei
Hetherton lachend. „Vertelt u ons nu maar,
waar u waart, toen dat schot afging, wat
u vlak daarvoor en vlak daarna gedaan
hebt. Dames gaan voor, mevr. Abbington".
„Uitstekend", zei ze, haar fijne wenk
brauwen peinzend samentrekkend. „Ik ben
bly, dat ons complot mislukt is, want ik
zou in weken niet geslapen hebben, uit
vrees, dat het ontdekt werd. Ik zou bang
zijn geweest, eiken keer als ik myn wo
ning verliet, tegen een politieagent op te
botsen. Ziet u, mijnheer Herherton, ik had
zitten praten met dr. Innes. We waren in
de voorkamer, vlak by den ingang van de
ontvangstzaal. Het feest was afgeloopen
en mijnheer Flount zou me naar huis
brengen, zoodra ik klaar was. Ik verliet
dr. Innes, om boven mijn mantel en zoo
te gaan halen en hijvervolgde ze met
een aarzelend glimlachje. „Ik zal nu maar
de waarheid vertellen, hij ging de biblio
theek in. Ik zag hem van uit de gang bin
nengaan. Ik was boven, toen ik het schot
hoorde en rende natuurlijk terstond naar
beneden. Toen ik hoorde, wat er gebeurd
was en dr. Innes uit de bibliotheek .zag ko
men och, het was natuurlijk heel dom
maar toen vreesde ik, dat er verden
king op hem zou vallen".
„Zoo, nu staat het weer op zijn pootjes",
zei Hetherton. „En nu u, dr. Innes?"
Dr. Innes keek naar Hand en Gerrity,
lusteloos en zorgelijk.
„Ik zal ook de waarheid vertellen", zei
hij. „Ik heb mezelf gisterenavond bespot
telijk aangesteld. Wat te veel champagne.
Niet per ongeluk. Met kwaad opzet. Ik ben
er totaal kapot van, heeren. Ik ik was
verliefd geworden op miss Venora. Ik had
haar ten huwelijk gevraagd... meer dan
eens. Ze wilde haar artistenloopbaan niet
opgeven. Maar ik geloofde dat niet. Ik
dacht, dat ze van iemand anders hield. Gis
terenavond scheen ik haar erg te irriteeren.
Ze was heel afgetrokken tegen me. En ik
was zoo dwaas, me te bedrinken. Ik herin-
ner me, dat ik veel onzin tegen mevrouw
Abbington heb uitgekraamd, die me tracht
te te kalmeeren. Wat ik precies gezegd heb,
weet ik met meer, maar het kwam er op
neer, dat ik aan den boemel zou slaan, als
miss Venora me niet wilde hebben".
„Vertelde u dat soms vlak voordat me-
vrouw Abbington naar boven ging?" vroeg
„Ja, dat is zoo", zei mevrouw Abbing
ton. „Het was allemaal onzin. Frank was
boven zijn theewater en voelde zich de af
in 't welbekende hoofd is
't pijpje niet vergeten.
Dat komt, omdat je niet
kunt rooken bij het eten.
iBWMtm VOORDE PIJP
Dobbelmannlekker, man I
nister dan bereid mede te deelen dat, indien
een of meer andere organisaties van leden
van de Nederlandsch hervormde kerk even
eens om zendtijd zouden verzoeken, deze
zullen worden behandeld op voet van ge
lijkheid met de in vraag 1 bedoelde organi
satie? f
5. Is de minister bereid andere kerken, in
dien zij den wensch daartoe te kennen
geven, voor de uitzending van kerkdiensten,
onder de noodige waarborgen, dezelfde
rechten te verleenen als zijn toegekend aan
de tot het verband der gereformeerde ker
ken behoorende plaatselijke kerk van Bloe-
mendaal?
DE NEDERLANDSCHE TEXTIEL
ARBEIDERS IN DUITSCHLAND.
De helft ontslagen, de anderen
loonsverlaging.
De pogingen van de directies der textiel
fabrieken te Gronau en ITordhorn in
Duitschland om met het deviezenbureau 'n
regeling te treffen, waardoor alle Neder-
landsche arbeidskrachten aan het werk
zouden kunnen blijven, hebben een nega
tief resultaat opgeleverd. Het gevolg hier
van is, dat van de ongeveer achthonderd
werklieden, woonachtig in de gemeenten
Losser, Overdinkel, Glanerbrug en Dene-
kamp, ruim 50 pet. ontslagen. De rest kan
blijven doorwerpen op de volgende bepa
lingen:
De arbeiders krijgen thans 2/3 van het
netto-loon in Nederlandsch geld uitbe
taald, de rest in marken. Voorheen gold
de regeling, waarbij de werklieden 2/3 van
het bruto-loon uitbetaald kregen. Dit ver
schil brengt met zich mede, dat de arbei
ders, die kunnen blijven werken, een loons
verlaging krijgen van drie tot vyf gulden
per week. Als gevolg hiervan probeeren
vele arbeiders thans in Nederland werk te
vinden.
Door het verleende Ontslag en door het
vertrek van werklieden; dié reeds in En
schede en' omgeving in andere fabrieken
werk gevonden hebben, ondervinden de
Duitsche fabrieken, vooral omdat het hier
goede vaklieden betreft, groote stagnatie.
De directies trachten alsnog een regeling
te verkrijgen, waardoor zooveel mogelijk
Nederlandsche arbeiders voor hun bedrij
ven behouden kunnen worden.
VREEMDE AUTO„HANDEL".
De politie van het bureau Overtoom te
Amsterdam heeft iemand aangehouden die
in den nacht van 15 Januari een gestolen
auto over de Belgische grens zou brengen
en zou trachten den wagen daar te lande
te verkoopen. Toen dat niet lukte, ging hij
naar den eigenaar van de auto en deelde
mede, dat hij wist, waar de auto was en
den wagen voor tweehonderd gulden wel
weer in zijn bezit wilde stellen. De eige
naar ging hierop in, doch inmiddels was de
auto in België in beslag genomen.
De auto-„handelaar", wien '.e tweehon
derd gulden reeds ter hand waren gesteld,
kon nu echter de auto niet meer leveren,
weshalve hij op het bureau Overtoom
belandde. De politie onderzocht nu of deze
man ook iets te maken heeft met het com
plot „autohandelaren", dat er zyn werk van
maakt gestolen auto's ten verkoop over de
grens te brengen.
gewezen minnaar. Alle jongelui raakten
verliefd op Vera. En zij, dat moet ik zeg
gen, was een groote flirt. Ze kwamen er
allen wel overheen, maar begonnen toch
met hun leven als verwoest te beschouwen»
als ze door haar afgewezen werden"..
„Nu goed, dokter", zei Hetherton. „En
wat hebt u gedaan, nadat mevrouw Ab
bington u verlaten had?"
„Ik ging naar de bibliotheek. Ik stapte
binnen, maar zag toen Garrison en Vera
daar staan".
„Waar stonden ze?" vroeg Hand vinnig-
Innes schrok even van die onverwachte
vraag.
„Welwelze stonden eigenlijk hee-
lemaal niet. Garrison zat op een stoel en
miss Venora zat naast hem op de leuning-
in druk gesprek".
„Was het de stoel, waarnaast die bran
dende lamp stond?" vroeg Hand.
„Ja", antwoordde Innes.
„Goed zoo. Gaat u door!"
„Wel, Vera had me den hcelen avond
vermeden. Ik ging meteen terug en den«
dat ze me niet eens gezien nebben. Toe?
ging ik naar de voorkamer. Ik voelde me
verlaten. Terwijl ik daar zat, /iel het schot.
Dat ontnuchterde me vrijwel. Iemand, I*
meen Flount, vroeg herhaaldelijk aan
King, wat er in de biblotheek gebeurd was
Ik ging daarheen en... vond Vera!"
Innes verborg met een onderdrukten sni1
zijn gelaat in de handen. Mevrouw Ab
bington keek Hetherton smeekend aan.
(Wordt vervolgd