et raadsel Engelsche verkiezingsvooruitzichten. $eui££etm H Riverside Drive. Oppositie-partijen maken slechts weinig vooruitgang. De ongewisse factor: de „fioating vote". Het plan-Westhoff. Bezien van communistisch standpunt. Heeft onze kaas een te hoog watergehalte? van (Wordt vervolgd). derde blad. (Van onzen correspondent.) Londen, 9 Maart 1939. Met het jaar 1940 zal het Engelsche parlement, dat telkens voor vijf jaar gekozen wordt, zijn natuurlijke leven hebben beëindigd. Waar het echter een constitutioneele gewoonte is nieuwe verkiezingen uit te schrijven voor de volksvertegenwoordiging de vijfjarige termijn heeft beëindigd, kan met zeker heid worden vastgesteld dat het be staande parlement nog in dit jaar zal worden ontbonden. In de laatste paar maanden zijn dan ook steeds herhaalde geruchten opgedoken, dat de premier besloten had in de naaste toe komst algmeene verkiezingen uit te schrij ven. Tot nu toe zijn deze voorspellingen nog niet in vervulling gegaan. Zooals ge zegd lijdt het echter geen twijfel dat het besluit tot dissolutie van het parlement in de eerstvolgende negen maanden zal wor den afgekondigd. Het meest waarschijnlijke tijdstip wordt nu geacht de herfst van dit jaar te zijn. Er is derhalve goede reden eens na te gaan wat de kansen van de verschil lende partijen, zooals zij zich nu laten aan zien, in de eerstvolgende algemeene verkie zingen zullen zijn. Er is daar destemeer reden voor omdat het resultaat van die verkiezingen niet alleen van groot belang is voor Engeland's binnenlandsche politiek, maar ook voor de verdere ontwikkeling van den internationalen toestand, waarin Enge land immers zulk een vooraanstaande rol speelt. De strijd zal namelijk gaan tusschen twee groote partijen wier beleid op binnen- landsch zoowel als op buitenlandsch gebied radicaal, verschillend is. In tegenstelling met de Ver. Staten waar er, althans tot voor de New-Deal, weinig concrete verschilpunten tusschen de twee groote partijen zijn en een verandering van regeering dus geen groote wijzigingen in het landsbeleid placht te brengen, zou een overwinning van de Op positie in Engeland ongetwijfeld in vele op zichten een volkomen nieuwe koers in het landsbeleid met zich meebrengen, ook al neemt men in aanmerking dat een opposi tie, wanneer zij eenmaal de verantwoorde lijkheid voor het landsbestuur op zich heeft genomen, gewoonlijk gedwongen wordt een aanzienlijke scheut water in haar princi- pieelen wijn te doen. Kansen van den strijd. Wil men nu de kansen van de twee poli tieke partijen in den komenden strijd be- oordeelen, dan kan men een aanwijzing vinden in het verloop van de tusschentijd- sche verkiezingen die sinds de geboorte van het huidige parlement hebben plaats ge vonden. Tot en met 1 Nov. 1938 hebben 52 van deze verkiezingen plaats gehad. Het totale resultaat is als volgt: 44 van de 52 kiesdistricten waarin een nieuwe vertegen woordiger moest worden gekozen waren in handen van de regeeringspartijen. 32 daar van hebben zij met succes verdedigd en slechts twaalf zetels hebben zij aan de op positie moeten afstaan. In de overblijvende acht kiesdistricten waar de socialisten aan de macht waren is de positie onveranderd gebleven. Men zou hieruit dus tot op een zekere hoogte kunnen opmaken, dat de re geeringspartijen zich over het algemeen ge nomen betrekkelijk £oed handhaven, en van de algemeene verkiezingen wel een in krimping van hun meerderheid, maar nog zeker geen nederlaag te verwachten heb ben. Niettemin geven de verkiezingscij- fers de leiders van de regeeringspar- ijen toch geen reden tot onverdeelde vreugde. Er is namelijk, ook in die meerderheid van gevallen waar zij hun zetel met succes tegen de oppositie hebben weten te verdedigen, een aan zienlijke daling in hun meerderheid waar te nemen. Vrijwel al deze geval len toonen hetzelfde beeld. De oppositie-partijen behalen niet veel meer dan het aantal stemmen, dat zij in de algemeene verkiezingen van 1935 kregen, maar het stemmenaantal van de regeerings partijen vertoont vergeleken met 1935 een belangrijken teruggang, zoodat de regee- ringsmeerderheid telkens sterk ingekrom pen is. De verklaring van dit verschijnsel is niet ver te zoeken. Gedeeltelijk is de in krimping van de regeeringsmeerderheid in de verschillende tusschentijdsche verkie- zingen ongetwijfeld te wijten aan de apa thie van de conservatieve kiezers, die het, gezien de groote meerderheden behaald in 1935, niet noodig achten zich veel moeite te geven om de nog zoo veilig schijnende po sitie te handhaven. In de politiek is een partij die zijn machtspositie moet verdedi gen altijd gehandicapt tegenover de partij die het offensief moet nemen. Dit is echter niet de geheele verklaring. Het terugloopen van de regeeringsmeerderheden moet ten deele wel degelijk worden toegeschreven aan een reëele ontevredenheid en desillu sie over de huidige regeering. Ook dat is in Engeland's parlementaire leven een nor maal verschijnsel. Hoe langer een bepaalde regeering aan de macht is, (en de Nationale Regeering is nu reeds acht jaar lang aan de macht, langer dan eenige regeering sinds den oorlog ooit zijn positie heeft weten te handhaven), hoe meer dat groote deel van het kiezerspubliek dat geen speciale partij loyaliteiten heeft en in Engeland geken merkt wordt met de naam „the fioating vo te" reden begint te vinden om aanmerkin gen op het regeeringsbeleid te maken. Het is niet alleen omdat men, menschelijk zijn de, naar verandering begint te verlangen, maar ook omdat een regeering die lange jaren een onbetwiste machtspositie heeft behouden inderdaad vaak gegronde redenen tot ontevredenheid begint te geven; haar energie toont een neiging te verslappen, zij wordt zelfgenoegzaam, kortom, men voelt ten rechte of ten onrechte dat er nieuw bloed noodig is. In hoeverre de huidige Na tionale regeering deze verwijten van ver slappende energie en zelfgenoegzaamheid verdient zullen wij hier niet onderzoeken. Van belang is alleen dat de verkiezingscij- fers toonen dat zij een deel van hen die haar in 1935 aan de macht hielpen niet meer bevredigt. Zou men daaruit nu mogen concludee- ren, dat deze normale en welhaast onver mijdelijke beweging van de politieke slin ger ver genoeg zal doorslaan om de Oppo sitie bij de volgende algemeene verkiezin gen aan de macht te brengen? Het lijkt vooralsnog uitermate onwaarschijnlijk. Een aanzienlijk deel van het volk (en het is uist dat deel, the fioating vote, dat bij het Engelsche verkiezingsstelsel den doorslag geven), mag genoeg van de Nationale re geering hebben, maar dat beteekent nog allerminst dat het voor de Oppositie zal stemmen. Integendeel, wanneer de fioating vote dit jaar gevraagd zal worden te kie zen tusschen de Nationale regeering en de Arbeiderspartij, welke de eenige serieuze mededinger naar de macht is, zullen de meesten toch naar alle waarschijnlijkheid de conservatieven stemmen en, zij het ook met een zwaar hart, hun stem aan de regee ring geven. Verschillende vooraanstaande figuren uit de oppositie-wereld hebben zelf by herha ling erkend dat de oppositie met haar hui dige politiek nooit dat deel van de bevol king voor zich zal kunnen winnen wat noo dig is om de nationale weegschaal in haar richting te doen doorslaan. De redenen voor dit falen van de oppositie de fioating vote, die maar al te graag van de bestaande re geering afwil, aan haar kant te krijgen zijn van verschillenden aard. Er is in de eerste plaats de kwaliteit van het oppositioneele leiderschap. Attlee, de leider 'van de par lementaire arbeiderspartij, en die als zoo danig bij een socialistische overwinning minister-president zou worden, is niet een man die op de verbeelding van het volk weet te werken. Hij is een hard werker, een oprechte patriot, wat zijn tegenstanders ook mogen zeggen, hij is ondanks zijn doctrinai re houding toch nog een echte Engelsche socialist, d.w.z. allerminst een revolution- nair. Maar hij is ondanks dit alles de man wien de middelmatigheid van het gezicht straalt. De andere socialistische leiders zijn al even weinig geëigend om vertrouwen en enthousiasme te inspireeren. Alleen Herbert Morrison, de ongetwijfeld zeer kundige voorzitter van den Londenschen gemeente raad, is iemand die zich mogelijkerwijs nog eens tot een nationaal leider zou kunnen ontwikkelen. Belangrijker nog dan de zeer middelmatige kwaliteit van het oppositio neele leiderschap is hun houding tegenover de vraagstukken van de binnenlandsche en buitenlandsche politiek. Ook onder diege nen, en dat zijn er velen, die het met het buitenlandsch beleid van de regeering ra- dikaal oneens zijn, zijn er weinigen die En geland in dit kritieke oogenblik van zijn geschiedenis zouden willen overlaten aan het bestuur van Attlee c.s. Niet dat de socialistische leiders oorlogs zuchtige maniakken zijn, zooals hun tegen standers hen om voor de hand liggende re denen van partij-voordeel vaak verwijten. Zij zijn ongetwijfeld evenzeer overtuigd van het belang den vrede te handhaven, en zij zijn ondanks hun internationalisme ook zeker even goede patriotten als de meest verstokte conservatieven. Maar wat hen als potentieele leiders van de buitenland sche politiek zoo weinig aantrekkelijk maakt, is dat zij telkens weer sterk den In druk geven zich tegenover de internationa le problemen meer door hun hart dan door hun hoofd te laten leiden. Dat is een luxe die men zich op dit oogenblik niet kan ver oorloven; dat voelt de fioating vote, en daarom schijnt de Oppositie dan ook nog steeds weinig kans te maken. Tenslotte ver vreemdde de Arbeiderspartij door haar kop pige vasthoudendheid aan een doctrinair zij het dan ook allerminst een revolution- nair, partij-programma, velen van zich die een meer tot compromissen geneigde oppo sitie gaarne een stem zouden geven, om zoodoende de door hen gehate nationale re geering uit het zadel te wippen. Sommige leiders van de Arbeiders partij ageeren dan ook al sinds jaar en dag voor een althans tijdelijke modifi catie van het partij-programma om zoo doende een samengaan, of zooals het in de tegenwoordige terminilogie heet, een Popular Front, te vormen met alle progressieve en anti-regeeringselemen- ten in den lande. Alle politieke waar nemers zijn het erover eens dat dit in derdaad de eenige manier is waarop de oppositie erin zou kunnen slagen de macht te veroveren. Daar het officieele partijbestuur van de Arbeidersbeweging echter onlangs nog door haar uitzetting van Sir Stafford Cripps, de leider van de campagne voor een Po pular Front, onmiskenbaar getoond heeft, het volle pond van haar doctrinair socia lisme te willen blijven eischen, en elke sa menwerking met liberalen of andere pro gressieven van de hand wijst, zou men dus met een groote mate van waarschijnlijkheid kunnen voorspellen dat 1939 opnieuw een overwinning van de nationale regeering zal brengen. YfHIii doet je Groot was gisteravond de belangstelling zeker niet voor de vanwege de afd. Alkmaar der C.P.H. aangekondigde rede van den heer Lou Jansen uit Amsterdam. De al niet ruime zaal van het café Populair was slechts voor een klein deel gevuld, toen om half 9 de vergadering was uitgeschreven tegen 8 uur de heer P. van Bronkhorst een kort openingswoord sprak en dan het woord aan den heer Jansen gaf, die sprak van ontevredenheid onder alle klassen en rangen verleden jaar, waaraan de eerste daden van de regeering in het nieu we regeeringsjaar in zooverre een einde maakten, dat de bourgeoisie op verschillen de wijze tegemoet gekomen werd. Voortgaande, schetste spr. de voorgeno men loonbelasting van 2 pet. op alle inko mens als zeer zwaar drukkend, ook al door dat de patroon (het zij een particulier of de overheid) die belasting van het loon af houdt en mede doordat hetzelfde offer ook zal moeten worden gebracht van het in werkverschaffing verdiende. De huur- en rentebelasting en die op de hypotheken zul len ongetwijfeld weer op den minderen man worden verhaald, zoodat deze van de verwachte 90 millioen zeker wel 75 millioen zal moeten opbrengen. Met het optreden van de roomsche mi nisters in het tegenwoordige ministerie- Colijn is een zoogenaamd constructieve wel- vaartspolitiek gevoerd, die echter in wezen veel erger is dan de aanpassingspolitiek van het vorige ministerie. Een der maatregelen van de regeering is de arbeidsspreiding, die volgens spr. neerkomt op het te werk stellen van werkloozen, maar het tegelijk buiten werk stellen van evenveel menschen, die tot dat oogenblik nog werkzaam waren. Het leger van werkloozen zal hierdoor geschift worden in vakbekwamen en anderen en deze laatstee, zullen dan naar armenzorg worden afgevoerd. Van de voorzieningen der vak- vereenigingen zal geen gebruik meer worden gemaakt. Spr. zette uiteen hoe een en ander zal worden geregeld, erop wijzend, dat het z.i. de bedoeling is, de aantrekkingskracht van de vakorganisaties te breken. Ook op de jeugd, die slechts weinig hoop kan hebben te worden opgenomen in het productieproces, zal „deelen in de regee- ringszorg": voor haar worden werkkampen ingericht, met eigenlijk arbeidsplicht. Het belangrijkste wat de regeering wil doorvoeren op het stuk van werkloosheidbe- strijding is't plan van ir. Westhoff, „dat eigen lijk door dezen is opgesteld naar hem van te voren gegeven richtlijnen". Het bevat voor namelijk ontginningen, waaraan nog 10 jaar werk is te vinden volgens hem. Spr. ontkende de juistheid van 's heeren Westhoffs opvat ting omtrent de mentaliteit van de werk loozen van dezen tijd: over het algemeen arbeidsschuw, geneigd tot misleiding van de arbeidsinspectie en groote kans loopend om gevangen te worden door de ideologie van het communisme. Voor een en ander is geen beter geneesmiddel volgens den heer W. dan hen op te nemen in werkverschaffing, welke het karakter moet krijgen van bestrijding van werkloosheid (tot nu toe heet het: leni ging van de gevolgen van werkloosheid), waardoor zij worden beschouwd als arbei ders in het vrije bedrijf. Verreweg de meeste arbeiders zijn vol gens het plan-W. zeer goed geschikt om te worden opgenomen in werkverschaffing (meest grondwerk); er zouden gemiddeld slechts 13 afkeuringen voor dat werk zijn. En als die ongeschiktheid inderdaad is gebleken, wordt zoo iemand afgevoerd naar arr. enzerg. De maatregel komt dus neer op ec. lomischen dwang. Volgens spr. is dit nieuwe systeem geheel fout: de uitkeering bij werkloosheid is geen bedeeling, maar een recht voor den arbeider en deze steun mag niet verlaagd, maar dient verhoogd te worden. Bij de plannen der regeering is daarop geen enkel uitzicht, want de loonbepaling zal vallen tusschen die voor landarbeid en die voor water-, spoor- en wegenbouw (en hiervan die voor groep 3, d.L de slechtst betaalde), terwijl het basis uurloon met 4 pet. zal worden verminderd, de accoord-overschrijding zal vervallen met handhaving van het taakwerk; bovendien zullen de verschillende bonnen voor brand stoffen e.a. worden afgeschaft (hiervoor zal 1.10 als compensatie worden gegeven, wat dus in wezen neerkomt op een vrij groote verlaging, want de waarde dezer bonnen is ook al door de regeering geschat op i 2.90). Deze arbeiders, die niet meer worden aan gemerkt als werkloozen, zullen alle nu voor hen geldende ontheffingen moeten missen (dus geen gratis rijwielplaatje meer, geen ontheffing van personeele belasting of van schoolgeld enz.) Een ander gevolg van de regeeringsmaat- regelen zal zijn, dat het particuliere bedrijf ook een aanval zal doen op de tot nu toe geldende arbeidsloonen. De regeeringsmaatregelen zullen er, naar spr.'s meening, toe leiden, dat de grondont- ginning van de toekomst alleen zal zijn in het voordeel van den grondbezitter van thans, in stede van bouwgrond te leveren voor kleine boeren. De rechtsche en room sche vakbonden juichen als om strijd om de maatregelen ten dezen en als een arbeider de aandacht vestigt op de loonen, wordt hem direct den mond gesnoerd. Spr. keurde scherp af, dat de soc.-dem. Al- barda en Vorrink, Kupers en Lindeman in zake de boven geschetste regeeringsmaat regelen achter de ministers de Wilde en Rom- me aanloopen, maar gelukkig, zei spr., er zijn ook anderen, zooals de Utrechtsche bouwarbeiders en de bekende ir. Vos, dia de leemten en tekortkomingen van het plan- Westhoff aantoonden en het Plan van den Arbeid het eenig juiste noemden. Van de door een en ander in het kamp der arbeidersorganisaties ontstane splitsing en verwarring dreigen de arbeiders de dupe te worden. Zij moeten daartegen stelling nemen en strijden voor werkuitbreiding, waarbij van de rijken in ons land geëischt wordt mede te werken aan het geven van werk voor allen, als eenig middel tegen het voort schrijden van het fascisme. Na een korte pauze werd gelegenheid ge geven tot het stellen van vragen, waarna de vergadering werd gesloten. Ir. H. J. Huisman heeft dezer dagen te Hoorn op een vergadering van kaasmakers uit Noordholland nogmaals gewezen op het reeds op zoo vele vergadering en in zoo vele lezingen geconstateerde feit, dat onze kaas tegenwoordig een te hoog waterge halte heeft. Holland aldus ir. Huisman heeft een privilege, dat tot nu toe onaantastbaar is gebleken. Vrijwillig en uit kortzichtig eigenbelang wordt dit prijsgegeven. Dat is het privilege van de opzet-kaas. Dat is en was onze reputatie, dat bepaalde den prijs, aldus spreker. Er is op de internationale markt alléén concurrentie in het vochtrijke product. En nu is Holland begonnen zijn onaantastbare positie prijs te geven door eveneens water rijke kaas te gaan maken en zijn oud, pi kant product prijs te geven om niet. Want naar ir. Huisman's meening is er geen kwestie van „smaakverandering bij het publiek". De smaak van het publiek wordt bedorven door een product, dat nim mer als opzet-kaas bestemd was daarvoor aan de markt te brengen. De aandacht van den boer voor de melk is helaas sterk achteruitgegaan. Als gevolg van de omstandigheid, dat hij ze zelf niet meer verwerkt, maar de fabriek dit doet en van deze verondersteld wordt, dat ze van de slechtste melk nog goede kaas kan ma ken. Dit wordt nog bevorderd door den heil- loozen strijd om de melk, welke in Noord holland fel gevoerd wordt, zoowel tusschen coöperatieve als speculatieve fabrieken, terwijl ook de coöperaties elkaar onderling H Naar het Engelsch eau Stanley Hart Fage 36). „Is uw tweede machinist ergens in de buurt?" Kapitein Arnold keerde zich om en leg de zijn hand op den schouder van een knap pen jongen man. „Hier is hij", zei hij glim lachend. „Mijnheer Snyder", zei ik, „dat hebt u m gauw geleverd, dat uitzenden van noodsei nen. Wij zijn u daarvoor beslist dank schuldig". Snyder keek beslist verbluft. „Noodsei nen zegt u? Maar dat heb ik niet gedaan. Daarvoor moet u mijnheer Yardson^ geluk- wenschen. Hij heeft ze uitgezonden „Ja, dat weet ik. Maar ik dacht, dat u dit niet wist en toen zelf een paar maal ge seind hadt. Na hem dan altijd". Snyder schudde lachend het hoofd. „IK wist heel goed, dat hij geseind had, /"yn- heer. Ik zag het aan het stroomverbruik. Ik ben aldoor hier in de machinekamer ge weest. We hadden slechts één motor om de pompen aan te drijven en het zou jamme. zijn geweest, als daar iets aangekomen was „Och laten we daar niet aan denken!" riep ik uit. „In elk geval, u hebt goed werk geleverd. En de heele bemanning heeft zich uitstekend gedragen, kapitein". Met den kapitein begaf ik me naar den leessalon waar hij zijn rapport uitbracht. Daarop vroeg hij: „Maar wie heetf den brand eigenlijk ontdekt, mijnheer Garri- son? Dat is niet door een van de beman ning gedaan, naar ik weet". „Dat heb ik gedaan", zei Flount zoo plechtig als zijn malle kleeding het maar toeliet. „Ik was op weg naar de kombuis voor een hapje eten. Ik eet 's avonds laat altijd iets. Eerst bemerkte ik rook en toen zag ik hem en ben allen gaan wekken". „Ja, dat is waar ook!" grinnikte King. „Nounou sputterde Flount, snap pend, dat hij voor den gek werd gehouden. „Trek het je niet aan, Archie", zei me vrouw Abbington sussend. „Je hebt je ver bazend dapper gedragen en we zijn alle maal trotsch op je". Zoodra de rook geheel weggetrokken was, konden we weer naar onze hutten gaan. Het was intusschen dag geworden. Ik kleedde me en ging aan dek. Een half uur later lag de kustwachtkotter langszij. De kapitein kwam bij ons aan boord. „Hoe staan de zaken, kapitein?" vroeg hij. „Er is een ruim uitgebrand", antwoordde kapitein Arnold. „De romp is ongeschon den en de stuurinrichting ook. Komt u maar mee naar mijn hut, dan zal ik de nadere bijzonderheden meedeelen". Na hun vertrek wendde ik me tot een der officieren van den kotter, die ook aan boord gekomen was. „Hebt u al onze seinen goed overgekre- gen?" vroeg ik hem. „Ja", antwoordde hij. „Wie heeft ze uit gezonden?" „Hoe dat zoo?" „Wel, omdat we uw noodseinen zonder eenige moeite overkregen en ook de plaats bepalingen en zoo meer. Daarna kwamen er nog twee berichten van uw jacht. Maar daaruit konden we niet wijs worden. Niets dan een ongeordende reeks letters. Het leek op codeschrift. En de afzender was er mee op de hoogte en had er slag van. Hij bleef maar oproepen: XY, XY, XY. We konden niet hooren, of hij antwoord kreeg, maar na dien oproep kwam dat onbegrijpe lijke gebrabbel". „Hoeveel maal heeft hij XY opgeroe pen?" „Tweemaal. We dachten, dat het uw jacht was, maar misschien is het zoo niet". „Misschien niet", beaamde ik ,al wist ik, dat het wél zoo was. Een half uur later was de „Dorothy" weer onderweg. Het speet me, toen de kotter uit het gezicht verdween. Die had me een vei lig gevoel bezorgd, dat nu snel aan het verdwijnen was. HOOFDSTUK XVII. Het Spookeiland. Het werd hoe langer hoe ruwer weer, naarmate we het Spookeiland naderden. Er woei een felle bries en het jacht tornde er slechts moeizaam tegen op. Mevrouw Ab bington en Flount werden nu ook zeeziek. We voeren vlak langs Kaap Elisabeth en stevenden naar de Casco Baai. De golven sloegen voortdurend over het dek Nu en dan spatte het wegstuivend schuim tegen de kajuitramen en maakte het jacht zware slagzij. Ik zat met Garrison en King in den rooksalon. Innes, hoewel goed bevaren, zat in zijn hut net als mevrouw Garrison. Toen wij de kaap voorbij waren, wendde ik me tot Garrison. „Nu wed ik, dat we ieder oogenblik het Spookeiland in zicht kunnen krijgen". Garrison glimlachte. „Zegt u liever het „Pijlpunt-eiland", zei hij. „Hebt u dan twee namen voor uw eiland?" vroeg King. „Slechts één", antwoordde Garrison. „Maar de menschen uit de buurt noemen het wegens een schipbreuk in het verleden het Spookeiland. Maar „Pijlpunt-eiland" is de juiste naam". „Ik veronderstel, dat de geesten van die schipbreukelingen daar dus nog ronddwa len", zei King. „Dat wordt interessant!" „O, u zult het er wel prettig vinden", antwoordde Garrison glimlachend. Hij he melde de schoonheid van Maine nog op, toen het eiland in zicht kwam. Door het ruwe weer waren we er al dichtbij, voor dat we het zagen. We verdrongen ons voor de ruirten aan de voorzijde en Garrison reikte me zijn kijker over, waarmee hij het eiland bekeken had. „Het is grooter, dan ik dacht", merkte ik op en gaf den kijker aan King. „Het is een vrij groot eiland", zei Gar rison. „Wat van hier af één eiland schijnt, dat zijn er feitelijk drie. Thumcab, het kleinste, ligt het dichtstbij. Mijn eiland is verreweg het beste. Het verste heet Moe ras-eiland. Mijn eiland is geheel beboscht kijk... misschien kunt u daar mijn huis al onderscheiden. Ja, daar., naar linies Vlak ervoor ligt het haventje. U kunt aan de branding zien, waar mijn eilandje eindigt Kunt u zich niets idealers voorstel len?" „Het ligt ongetwijfeld schitterend", zei King. „De andere eilandjes langs de kust liggen zoo vlak op elkaar. Maar het uwe met die twee andere ligt echt midden in zee". „Daar hebt u den Midway vuurtoren", zei Garrison, over het water wijzend. „Van het eiland af kunnen we hem uitstekend zien. En den misthoorn hooren we heel goed. Ik vind het wel leuk, dat we ruw weer hebben, dan breken de golven zoo mooi tegen de kust". „Robert", zei een zwakke stem achter ons, „dat ruwe weer, daar heb ik het niet op begrepen. Wanneer komen we aan land?" Het was Flount, die groengeel zag en flets uit zijn oogen keek. „We hebben bij ons in de stad iemand, die al heel wat keeren den oceaan is over gestoken", zei King bij wijze van troost. „Hij zegt, dat er geen beter middel tegen zeeziekte bestaat dan gezouten varkens- vleesch". Flount koerde, werd nog wat groener en strompelde naar de kajuitstrap. „Als ik dood ga", zei hij mat, „dan hebt u me vermoord!" „Zullen we op de gewone plaats anke ren, mijnheer?" kwam de kapitein vragen. „Ja", antwoordde Garrison. „Zie maar zoo gauw mogelijk in de baai te komen. Sommige dames en heeren vinden het va ren geen genoegen".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1939 | | pagina 9