dagblad voor alkmaar en omstreken. Fransch- Italiaansche notawisseling in December 1938. Losse niimmove e Vrijdag 31 Maart 1939 141e Jaargang Publicatie van Italië's nota en het Fransche antwoord. TWEE HISTORISCHE DOCUMENTEN. Tekst van Fransch antwoord. Fortenlinie voor Luik wordt voltooid. De algemeene toestand. Chamberlain zal verklaring afleggen. Britsche ministers hedenmorgen weer bijeen. ALKMAARSCHE COURANT Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2.—, franco door Set geheele Rijk 2.50. PRIJS PER GEWONE AD VER VENT 1EN: Van 15 regels 1.25, elke regel meer f 0.25, groote contracten rabat Groote letters naar nlaatsruimte. Brieven franco aan de N V. Boek- en Handelsdr"k- kerij v h. HERMS. COSTER ZOON, Voordam C 9, postgiro 37060. Telef 3320, redactie 3330. Hoofdredacteur: Tj. N. ADEMA. In zijn dezer dagen gehouden rede heeft de Fransche minister-president Daladier aangekondigd, dat de tekst der in December van het vorig jaar tusschen Italië en Frankrijk gewisselde nota's inzake de accoorden van Januari 1935 gepubliceerd zou worden. Die publicatie is inmiddels geschied en beide historische documenten mo gen hier volgen. De tekst der Italiaansche nota van 17 De cember, door Ciano aan Frangois Poncet, den Franschen ambassadeur, luidt als volgt: Mijnheer de ambassadeur, in een onder houd op 2 December heeft Uwe Excellentie tegenover mij den wensch van de Fransche regeering uitgesproken te mogen vernemen of de Italiaansche regeering de Italiaanscn- Fransche overeenkomsten van 7 Januari 1935 nog als geldig beschouwde en of deze overeenkomsten naar haar meening nog als basis zouden kunnen dienen voor de Fransch-Italiaansche betrekkingen. Ik heb Uwe Excellentie geantwoord,, dat de kwes tie van te reëelen aard en te reëel belang was dan dat ik direct een definitief ant woord zou kunnen geven, hetwelk een nauwkeuriger onderzoek zou vereischen. Ik heb thans de eer u het volgende te doen weten, dat bevestigt hetgeen ik u persoon lijk heb gezegd: De Italiaansch-Fransche overeen komsten van 7 Januari 1935 zijn, zooals Uwe Excellentie weet, vervat in een verdrag inzake de regeling der weder- zijdsche belangen in Afrika en in een aantal acten, welke er nauw mede ver bonden zijn. Artikel zeven van het verdrag bepaalt, dat dit zal worden ge ratificeerd en dat zijn van krachtwor ding onderworpen zal zijn aan een uit wisseling van ratificaties. Deze uitwis seling is evenwel nimmer geschied. Men is wel direct na de onderteekenin- gen overgegaan tot de voorbereidende procedures voor de ratificatie, doch deze werd nimmer verwezenlijkt. Men is zelfs nooit overgegaan tot onderhan delingen over een stipuleering van een speciale conventie inzake Tunis, welke conventie volgens artikel één van het verdrag op denzelfden dag als het ver drag van kracht zou worden. Het Italiaansch-Fransche verdrag tot regeling der wederzijdsche betrekkin gen in Afrika werd dus nimmer geheel afgemaakt. Behalve deze constateeringen van juridi- schen aard moet 'dus ook rekening worden gehouden met het feit, dat het verdrag, evenals de andere acten, gesloten zijn op de basis van zeer nauwkeurige postulaten en dat deze postulaten nimmer in de prak tijk haar bevestiging hebben gevonden. Zooals men weet, beoogden de overeen komsten van 1935 door middel van het re gelen van een geheele reeks vraagstukken de vriendschap tusschen Italië en Frankrijk te ontwikkelen en tusschen de twee staten betrekkingen van vertrouwen te vestigen. Zeer in het bijzonder heeft Italië door de overeenkomsten van 1935 er in toegestemd aanzienlijke opofferingen te doen, zoowel ten aanzien van de Italiaansche rechten m Tunis als met betrekking tot de rechten, v/elke zijn vervat in artikel 13 van het Fac Van Londen van 1915, waarbij rekening werd gehouden met een gepast begrip en een overeenkomstige houding van Frankrij ten aanzien van de expansiebehoeften van Italië in Oost-Afrika. Welnu, de door Frankrijk aangenomen houding toen Italië door de actie van den Negus werd gedwongen het vraagstuk van zijn betrekkingen met Abessinië defini ie op te lossen, en ook later, was zeker niet in overeenstemming met de bedoeling* Zi.1 was zelfs volkomen in strijd daarmede. Het zu voldoende, zonder dat het noodig is hier opnieuw de verschillende fasen der gebeui tenissen, welke zich sinds 1935 hebben a ge speeld, te noemen, er naar te verwijzen. De accoorden van 7 Januari, die oven gens nimmer ten uitvoer zijn gelegd, zooals uwe exc. in het onderhoud van 2 dezer kon opmeiken, hebben hun inhoud verloren en kunnen dus niet worden beschouwd als in werking te zijn getreden; zelfs zijn zij door de gebeurtenissen achterhaald. In hun ge heel hadden zij betrekking op den algemee- nen politieken toestand, die spoedig werd gewijzigd door de gebeurtenissen, welkë op de toepassing der sancties volgden. De con stitutie van het imperium riep nieuwe rechten en nieuwe belangen van fondamen- teele beteekenis in het leven. Onder deze omstandigheden en in het belang van de verbetering der Italiaansch- Fransche betrekkingen zouden deze op dit tijdstip nog niet gebaseerd moeten worden op de accoorden van 1935 en juist indien men die verbetering wil, ligt het voor de hand, dat deze betrekkingen opnieuw door de twee regeeringen gemeenschappelijk moeten worden onderzocht. De tekst van het op 25 December door Frangois Poncet aan graaf Ciano gezonden antwoord luidt als volgt: Rome, 25 December 1938. Mijnheer de minister, Bij schrijven van 17 December heeft Uwe Excellentie doen weten, dat, naar de meening der Italiaansche regeering, de be trekkingen tusschen beide landen voor het oogenblik de overeenkomsten van 1935 niet tot basis kunnen hebben. Uwe Excellentie is van -meening. deze zienswijze te moeten steunen op opmerkingen, zoowel van juri- dischen als van politieken aard. Eenerzjjds werd het Fransch-Italiaansche verdrag tot regeling der wederzijdsche be langen in Afrika nimmer, voltooid daar de onderhandelingen voor de stipulatie der speciale conventie voor Tunis, welke den zelfden dag van kracht zouden moeten wor den, nimmer waren aangeknoopt. Anderzijds hebben de politieke gebeurte nissen sedert 1935 en met name de hou ding van Frankrijk in de Abessijnsche kwestie, de overeenkomsten, welke thans „historisch achterhaald" zouden zijn, van „hun inhoud ontdaan". Zonder te willen discuteeren over de ge volgen, welke een dergelijke mededeeling zou kunnen met zich brengen, ziet mijn re geering zich verplicht de volgende consta teering te formuleeren: De accoorden van 7 Januari 1935, die den grondslag hebben gelegd voor een regeling der tusschen Frankrijk en Italië hangende geschillen en die tot doel hadden de ont wikkeling van de vriendschappelijke be trekkingen tusschen de twee landen te waarborgen, werden met op 9 na algemeene stemmen door het Fransche parlement goedgekeurd op 22 en 26 Maart 1935. De ratificaties der accoorden konden niet wor den gewisseld als gevolg van het uitstellen der conventie over Tunis, die aan deze uit wisseling voor-af had moeten gaan. Frank rijk is niet verantwoordelijk voor de om standigheden, die Italië er toe hebben ge bracht dit uitstel zelf te wenschen. De accoorden hebben van Fransche zijde een begin van uitvofering gekregen, tot uit sluitend voordeel van Italië, Immers, Frank rijk heeft, vooruitloopend op de uitvoering van een van zijn verplichtingen, zich er van vergewist, dat 2500 aandeelen van de maatschappij, welke den spoorweg Dji- bóetiAddis Abeba exploiteert, daarwerke- lijk door een Fransche groep aan een Ita liaansche groep was afgestaan. Door de Ita liaansche vertegenwoordigers zelf werden de overeenkomsten van Rome bij de Fransch-Italiaansche onderhandelingen, welke in 1937 te Parijs werden gehouden voor de aanpassing van economische rege lingen voor Oost-Afrika, geacht voldoende vast te staan om er herhaaldelijk een be roep op te doen. Onlangs nog, op 12 Mei 1938, maakte uwe exc. bij het onderzoek met den Franschen zaakgelastigde van het program der onder handelingen, aan de Italiaansche regeering op 22 April 1938 voorgelegd, wel enkele op merkingen- nopens den vorm, maar geen enkel pringjpieél bezwaar tegen de uitvoe ring der Af.rikaansche'accoorden van 7 Jan. 1935, vervat in de punten 2, 10 en 11 van het programma. Uwe exc. -gaf zelfs te ver staan, dat het paleis Chigi ten aanzien van de conventie inzake Tunis geen aanmerke lijke wijziging in den door de Fransche re geering voorgesteldên tekst beoogde, no pens welken tekst Blondel niettemin deed opmerken, dat hij was ontleend aan de ac coorden-van 1915. Geen enkele politieke overweging verzette zich toen dus volgens de opvatting der Italiaansche regeering te gen de handhaving der accoorden. 2e. Op geen enkele politieke handeling der Fransche regeering kon men zich sinds dien beroepen om de wijziging in de opvat tingen der Italiaansche regeering te recht vaardigen. De Fransche regeering heeft in tegendeel al het mogelijke gedaan om de verbetering der betrekkingen tusschen de twee landen te vergemakkelijken. Op 12 Mei 1938 heeft de Fransche regee ring te Geneve het principieele standpunt aanvaard, dat zij zich haar vrijheid van handelen zou voorbehouden voor de erken ning der Italiaansche souvereiniteit in Abessinië. Eenige maanden later, op 12 Oct., heeft zij bij den koning van Italië en keizer van Abessinië een ambassadeur geaccrediteerd. Wat de door Frankrijk ten aanzien van de Abessijnsche aangelegenheid aangenomen houding betreft, de Italiaansche regeering heeft steeds de algemeene en constante lijnen van de Fransche politiek gekend met de internationale verplichtingen, welke deze meebracht. De Italiaansche regeering werd er steeds loyaal en te rechter tijd door den leider der Fransche regeering Pierre Laval, die toenmaals de buitenlandsche politiek van Frankrijk leidde, aan herinnerd. Doch de Italiaansche regeering weet in welken geest deze politiek door de Fran sche regeering werd gevoerd. Herhaaldelijk heeft Mussolini aan de Fransche ambassade zijn waardeering wil len betuigen, o.a. tijdens het verloop der procedure, voor de matigende actie van Frankrijk en de gestadige pogingen der Fransche delegatie om zooveel mogelijk den eerbied voor de verplichtingen van het pact met het ontzien der Fransch-Italiaansche vriendschap in overeenstemming te bren gen. De Fransche regeering stelde er prijs op Uw Excellentie deze feiten in herinne ring te brengen bij het bevestigen van de ontvangst der mededeeling. Naar de „Times" meldt, zal de Belgische regeering onmiddellijk stappen doen om het gat te dichten, dat overgebleven is in de nieuwe fortenlinie, welke den toegang tot Luik in het Maasdal beschermt. Naar. vernomen wordt heeft de Belgi sche regeering n.1. besloten met het oog op de agitatie van den laatsten tijd in Eupen en Malmedy de volgende week te beginnen met den bouw van een fort bij Remou champs. Dit fort zal den weg door het De niet'DuUsche volks groep in het Duilsche rijk. Frick, de Duitsche rijksminister van binnenlandsche zaken, heeft gisteravond op een ontvangst, door rijksleider Rosen- berg aan diplomaten en buitenlandsche journalisten aangeboden, gesproken over de niet „Duitsche volksgroepen in het Duitsche rijk." De spreker zeide volgens het D. N. B. dat „Sedert de stichting der nationaal- socialistische beweging het begrip „Volk und Volkstum" in het middelpunt van het politieke streven gestaan heeft. In Europa zal men nooit bereiken, dat „Volkstuin" en staat elkaar volledig dek ken. Des te noodzakelijker is het, dat daar, waar een vreemd volk in een anderen staat leeft, de natuurlijke levensrechten be schermd blijven. Onnoodige kwellingen van minderheden moeten vermeden wor den. Dat geldt zoowel voor de Duitsche volksgroepen in het buitenland als voor de niet-Duitsche groepen in het Rijk. Men kan heel zijn stamvolk trouw en tegelijk een plichtsbetrachtend staatsburger van een vreemden staal zijn. Duitschland verwerpt het met geweld germaniseeren van niet- Duitsche volksgroepen. Op gelijke wijze eischt het bescherming van de levensrech ten en de eer van alle Duitsche groepen in het buitenland. Door de agrarische hervormingen, die na den oorlog in vele staten tot stand ge komen zijn, heeft men het bezit van Duitschers, meestal zonder schadevergoe ding, verkleind met IV, millioen hectare, een grootere oppervlakte dan Duitschland door het verdrag van Versailles verloor. Terwijl in het buitenland vele tienduizen den Duitsche kinderen geen onderricht in hun moedertaal kunnen krijgen, verschaft Duitschland allen niet-Duitschen groepen school-onderricht in de moedertaal. De nationaal-socialistische staat gaat ook in deze kwestie van „Volkstum" aan het hoofd. DeTsj echen. Over de sterkte der verschillende niet-Duitsche groepen zullen pas na de volkstelling in Mei nauwkeurige cijfers beschikbaar zijn. Bij de telling mag natuurlijk geen sprake zijn van dwang of druk op de leden der volksgroepen. De grootste niet-Duitsche volksgroep vormen de ongeveer 300,000 Tsjechen in het Su- deten-Duitsche gebied. Deze zijn zonder meer opgenomen in het arbeidsproces van het Derde Rijk. Het Tsjechische lagere onderwijs blijft in de streken met Tsjechi sche bevolking volledig gehandhaafd. Het Tsjechische millioenenvolk, dat in een gesloten groep in Bohemen en Mora- vië gevestigd is, vormt een eigen rijkspro tectoraat. Daar is veel meer het eigen leven van Duitschers en Tsjechen, die daar sedert meer dan duizend jaar naast elkaar leven, verzekerd. D e P o 1 e n. Na de Tsjechen vormen de Polen de tweedie niet-Duitsche volks groep in Duitschland. Volgens de volkstel ling van 1933 wonen in Oost-Duitschland 113,000 menschen, wier moedertaal het Poolsch is, terwijl 285,000 als moedertaal Duitsch en Poolsch hadden opgegeven. De Bond van Polen in Duitschland heeft slechts ongeveer 22,000 leden. De Polen hebben in bijzondere mate den opbloei van het Duitsche Rijk meegemaakt. Er zal nauwelijks een werklooze Pool in Duitsch land te vinden, zijn, wat helaas, aldus Frick, van de Duitsche volksgenooten in Polen niet gezegd kan worden. Bij de arbeidsbemiddeling wordt in principe geen verschil gemaakt tusschen Duitschers en niet-Duitschers. Het onderwijsrecht voor de Polen is bijzonder gunstig. Het cultu- reele leven der Polen speelt zich af in veie vereenigingen. De Kroaten, Slovenen, Denen, Slowaken en Litauers. De derde groep zijn de Kroaten in het Burgenland, ongeveer 40.000 menschen. Dit zijn boeren, die, meestal in eigen dorpen, temidden van Duitsche dorpen wonen. Bij de verkiezingen voor den groot- Duitschen Rijksdag in 1938 en de volks stemming over den „Anschluss" hebben deze Kroaten voor bijna 100 procent met „ja" gestemd. De vierde niet-Duitsche groep, de Slo venen, omvat 30.000 menschen. Ook de Slovenen hebben, door „ja" te stemmen, getuigenis afgelegd van hun trouw aan den staat. De vijfde groep wordt gevormd door 10.000 Hongaren in het Burgenland. Een kleine, maar op hoog peil staande groep is de Deensche groep van 500C tot 10.000 menschen. De strijd om het „Volkstum", die geen volksgroep bespaard blijft, staat in Sleeswijk op een buitenge woon hoog niveau. Hetzelfde geldt voor het leven der Duitsche volksgroep ten Noorden van deze grenzen. Aan beide zij den is het onderwijs zeer ontwikkeld en het vereenigingsleven geanimeerd. Er wonen in Weenen verder nog 2000 Slowa ken en ongeveer 5000 tot 10.000 Litauers in het gebied van Memel. Frick verklaarde nogmaals, dat in be ginsel de eigen ontwikkeling van alle niet- Duitsche groepen verzekerd is. Het ligt voor de hand, dat de behandeling van Duitsche groepen in het buitenland niet zonder terugwerking op de behandeling van de overeenkomstige groep in Duitsch land kan blijven. De nationaal-socialistische staat streeft er naar wederkeerige over eenkomsten 'met den buurstaat te sluiten tot vriendschappelijke regeling van de positie der groepen. De Duitsch-Poolsche minderhedenver- klaring van November 1937 heeft helaas niet alle wenschen kunnen vervullen. Hier is nog een reeks van dringende vraag stukken te regelen. Geheel anders is het aan de Duitsch- Deensche grens. Hier kan van een verheu gend wederzijdsch begrip gesproken wor den. De groepen van Kroaten en Slovenen worden door de Duitsche groep in Zuid- Slavië in getalsterkte tienvoudig overtrof fen. Niettemin kunnen ook hier de weder zijdsche minderheidsvraagstukken op ver standige wijze geregeld worden, vooral, omdat het rijk er de grootste waarde aan hecht ook met'dezen nieuwen buurstaat in vrede te leven. Tegenover de 10.000 Hongaren in Duitschland staan 650.900 Duitschers in Hongarije. Men kan deze vraagstukken van „Volkstum" echter niet alleen van getal-verhoudingen afhankelijk doen zijn. Aangenomen mag worden, dat de gerecht vaardigde wenschen van de Duitschers in Hongarije zooveel mogelijk bevredigd worden. Over de staatsrechtelijke betrekkingen tot de Romaansche buurstaten in het Westen en het Zuiden heeft de Führer, al dus Frick, reeds al het noodige gezegd. Onafhankelijk van de gewaarborgde gren zen van het rijk kan het Duitsche „Volks tum" verder leven. Dat geldt ook voor het verder-af gelegen Europeesche en het overzeesche gebied. nauwe dal van de Amblève afsluiten en het plateau ten zuiden van de rivier beheer- schen, zoodat het iedere poging zal kunnen verhinderen tot omtrekking van de zuide- lijke flank van de versterkte zone van Luik. Deze zone is ongeveer 30 km. diep; zy omvat in de eerste plaats een linie van versterkte posten langs de grens, dan volgt de linie der nieuwe forten, daar achter de ring van oude gemoderniseerde forten en tenslotte een binnenlinie van kazematten, welke de wegen beheerschte die de stad binnenvoeren. Elk der nieuwe forten is omringd door een diepe gracht tegen tanks. Toen de plannen voor de nieuwe for tenlinie werden opgesteld was de bedoe ling, dat deze linie zou bestaan uit een boog vai. 5 forten: en wel een te Neuscha- tel, ongeveer 6 km. ten oosten van Visé tegenover het zuidelijke gedeelte van Nederla ïdsch Limburg, voorts te Battice, 8 km. ten noordwesten van Verviers, Pepinster en Remouchamps. In verband met de hooge kosten van deze zware forten werd de laatste voor- loopig uitgesteld. De voltooiing van het fort Remouchamps zal de weerstands kracht van de grensverdediging belangrijk vergrooten, terwijl deze nu reeds, zoowel door de organisatie als door haar diepte aanzienlijk beter is dan in 1914. Uit Londen werd hedenochtend gemeld, dat de premier den Brit- schen kabinetsraad opnieuw bijeen had geroepen. Deze kabinetsraad was om 11 uur geëindigd en daarna werd mede gedeeld, dat Chamberlain tusschen 3 en 4 uur hedenmiddag een ver klaring zou afleggen in het Lager huis. Toen Chamberlain vanmorgen het Lager huis betrad, werd hij door zijn aanhangers met luid gejuich begroet. Een vertegenwoordiger van de Labour- oppositie, Greenwood, vroeg den minister president, of hij een verklaring kon afleg gen over den Europeeschen toestand. De minister-president antwoordde: „Ja, doch ik zou liever mijn verklaring later op den dag uitspreken, zoo mogelijk om de zitting te sluiten kort voor het huis uiteen gaat". Greenwood zeide hierop: „In verband met den ernst van den toestand ben ik van mee ning, dat niemand zou wenschen er bij den minister-president op aan te dringen op dit oogenblik zijn verklaring af te leggen, doch ik zou hem willen vragen, in verband met de wilde geruchten, welke de ronde doen, of hij iets meer zou kunnen zeggen om deze geruchten te stuiten. Zou de minister-presi dent ook willen zeggen, wanneer hij onge veer zijn verklaring zou willen afleggen?" Hierop antwoordde Chamberlain: „Ik veronderstel, dat ik in staat zal zijn een volledige verklaring af te leggen even voor drie uur hedenmiddag. Wat betreft de ge ruchten, waarop Greenwood doel de, deze zijn door geen enkele of- ficieele mededeeling, welke in mijn bezit is, bevestigd. Men moet niet zeggen, dat de regeering deze als waar aanneemt". Reuter verneemt, dat de geruchten, waar op Greenwood en minister-president Cham berlain doelden, de ronde deden in de city en betrekking hadden op mobilisatie en concentratie van troepen. Geen ultimatum aan Polen. De Poolsche pers publiceert hedenoch tend een blijkbaar van hooger hand ge- inspireerde mededeeling over de betrek kingen tusschen Polen en Duitschland. Hierin wordt gezegd: „Ten aanzien van de geruchten, wel ke den laatsten tijd de ronde deden, zijn wij gemachtigd categorisch te be vestigen, dat geen enkel ultimatum tot Polen werd gericht, en dat geen druk op de Poolsche regeering werd uitge oefend. Aangezien de methode van handelen van Duitschland dikwijls de wereld heeft ver baasd, moet groote waakzaamheid worden betracht, hoewel tot nu toe deze methode nog niet is toegepast in vraagstukken, wel ke direct Polen betreffen". Verder waarschuwt de Poolsche pers de openbare meening tegen zekere laaghartige en demoraliseerende geruchten, welke door onverantwoordelijke elementen worden verspreid. Zie verder Buitenland pag. 3, 2e blad. t

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1939 | | pagina 1