Qemeentecadeit
CRANENBROEK
HENSBROEK
NOORDSCHARWOUDE
DERDE BLAD.
„Nee, lieveling, je hoed ligt hier
niet in de kamer".
De raad van Hensbroek" vergaderde
Zaterdagmorgen, onder leiding van bur
gemeester S. B. F. Kooiman, tevens
secretaris.
By de beslissing van den minister van
onderwijs is aan de gemeente vergund een
boventallige leerkracht aan te houden,
zoodat de heer van Duin aanblijft.
Met blijdschap is deze mededeeling ont
vangen, al wordt nog steeds gehoopt, dat
het derde lokaal aan de o. L s. zal worden
toegestaan. Maar met de huidige leerlin-
genschaal zal dit nog wel wat op zich
laten wachten. Wel zullen B. en W. iedere
gezonde gelegenheid aanpakken om een
derde lokaal te doen bouwen.
Weth. Wit merkte op, dat de oude school
5 a 6 jaar geleden verlaten moest worden
om gezondheidsredenen en nu weer goed is.
De heer Bommezij vond iet toch niet
bevordelijk voor het onderwijs, hetgeen de
voorzitter toegaf, maar het is zoo toch beter
dan met een leerkracht minder.
De heer Bommezij vreesde dat het nog
lang zal duren voor er een derde lokaal
komt. Het leerlingenaantal zal niet zoo
spoedig omhoog gaan.
De voorzitter meende eveneens, dat het
moet komen van een verlaging van de
leerlingenschaal zoolang de gemeente niet
zelfstandig is.
De heer Bommezij vond het onbillijk
tegenover de gemeente en het onderwijs.
Nu is de oude school goed cn voor 6 jaar
deugde er niets van.
De voorzitter zeide, dat nen als argu
ment heeft, welwillendheid tegenover de
gemeente, anders moet mei met 45 leer
lingen in één klas martelen.
De heer Wit zag geen neil in een ver
bouwing. Dan zit men er heelemaal mee.
De stemming voor den gemeenteraad zal
plaats hebben op Dinsdag 7 Juni.
Ingekomen was een schrijven van het
G.E.B. waarbij werd medegedeeld dat
Prov. Staten hebben goedgekeurd dat het
straatverlichtingstarief wordt verlaagd
met terugwerkende kracht to 1 Januari
1938. Verzocht werd een nieuwe over
eenkomst aan te gaan.
Voorstel van B. en W. om het raadsbe
sluit tot het verhuur eener gemeentewo
ning, aan den heer Bommezij in te trekken
en deze woning per 1 Mei te verhuren aan
de heer van Duin tegen 3 per week.
Z. h. st. accoord.
De koolduivenplaag.
Nagekomen was een schrijven van de
L. T. B. afd. Spierdijk, om een subsidie
van 10 voor het dooden van koolduiven.
De voorzitter wees er op, dat het vorig
jaar 25 van gemeentewege was beschik
baar gesteld. Wanneer men het in de ge
meente Wogmeer apart wil doen, dan kan
de raad de 10 gevx en ook voor het
dorp een bedrag vaststellen.
De heer Oudejans wist eigenlijk niet hoe
het verleden jaar was gegaan.
De heer Wit achtte den tijd dringend,
maar daar er het vorig jaar een persoon
was aangesteld, wilde spr. de zaak eerst
door B. en W. laten onderzoeken. Spr.
vroeg machtiging van den raad om, wan
neer de bestrijding in de Wogmeer niet
voldaan heeft de 10 subsidie te verleenen.
De heer Bas wist dat het vorig jaar de
bestrijding in het dorp goed voldaan heeft.
De heer Bommezij was voor een premie
per vogel.
De voorzitter achtte hiertegen ook be
zwaren aanwezig.
De heer Wit zou niet voor verandering
zijn als de bestrijding het vorig jaar goed
voldaan had
De voorzitter stelde voor dat B. en W.
door den raad gemachtigd werden 25 voor
dit doel uit te geven. De heer Smit merkte
op dat de correspondent van den plan-
tenziektenkundigen dienst kan beschikken
over vergiftigde groote boonen die beslist
radicaal werken. Als men maar de doode
vogels begraaft. De voorzitter veronder
stelde, dat dit ook de bedoeling van het
adres kan zijn.
De heer Duin wees er op, dat de Wog
meer voor de helft van de gemeente Obdam
en de helft gemeente Hensbroek is. Maar
de meeste koolduiven zitten wel in
Hensbroek.
B. en W .werden gemachtigd naar be
vind van zaken te handelen.
Vaststelling aanvullingsbegrooting dienst
1938. Dit betrof eenige administratieve
wijzigingen. Z. h. st. accoord.
Voorstel van B. en W. ou de rente van
de tuindersvoorschotten waarvoor de ge
meente voor 30 pet. en de provincie voor
70 pet. borg was, voor 30 pet. voor reke
ning der gemeente te nemen. Dit betreft
ongeveer 60 voor de gemeente.
Als voren.
Voorstel van B. en W. om voor het be
lastingjaar 1939-1940 75 opcenten te heffen
op de hoofdsom der gemeente-belasting.
Goedgekeurd.
Vervolgens werden de stembureaux be
noemd.
De klok liep soms 3 uur achter.
Voorstel van B. en W. om tot aanschaf
fing van een nieuw torenuurwerk over te
gaan.
De klok gaf den laatsten tijd reden tot
mopperen want het ding deugt niet meer,
liep te hard of te langzaam of heelemaal
niet terwijl de wijzers dikwijls aanmerke
lijk verschil van tijd aangaven. Het me
chanisme is aan weersomstandigheden
onderhevig en het oude ding is niets meer
waard. Verscheidene malen is geprobeerd
de klok te repareeren maar een tijdsver
schil van 3 uur kwam evengoed voor. Een
deskundige is op bezoek geweest, waarbij
bleek dat van het heele stelletje bijna niets
meer deugt. Voor een nieuw uurwerk zou
een leening gesloten moeten worden, maar
het zal de vraag zijn of dit wordt goedge
keurd. De gemeente heeft evenwel nog
1634 over van het gemeentelijk electrici-
teitsbedrijf. Hiervan willen B. en W. het
aanschaffen van het uurwerk financieren.
Hiervoor zal een verzoek bij de hoogere
instanties worden ingediend. Aanbevolen
wordt een automatisch electrisch uurwerk
dat 15 K.Wh. stroom per jaar vraagt. De
wijzerplaten zouden zwart geschilderd
moeten worden met gouden letters en wij
zers. Eveneens wordt aanbevolen de lui
klok beter op te hangen, waardoor ze ge
makkelijk door één persoon bediend kan
worden.
Een nieuw uurwerk met slagwerk en
wijzerplaten kost 960 met de opstelling
en 10 jaar garantie. Het in orde brengen
van de wijzerplaten kost 60 extra! Open
wijzerplaten die de toren niet zullen ont
sieren, daar ze de galmgaten niet zullen
bedekken, kosten 150, zoodat totaal
1110.noodig is om alles in orde te
brengen. Zooals reeds is opgemerkt luidt
de groote klok zeer zwaar en hebben de
klokkenstoel en den toren hiervan zeer te
lijden. De klok is van 1837 en weegt 85 kg.
terwijl de klepel kapot is. Het repareeren
van de klok kost 190.
Een kind kan de klok luiden als de stoel
verbeterd is. De totale kosten zouden
komen, zonder het timmerwerk, op 1300.
B. en W. stelden voor dit werk te laten
uitvoeren behoudens goedkeuring van
hoogere instanties.
De heer Wit merkte op, dat de oude
wijzerplaten niet best zijn en dat ze het
opknappen niet waard zijn. Daarom was
spr. voor het geheele voorstel.
Het «deed den heer Bas genoegen, dat B.
en W. met dit voorstel kwamen. De klok
was allang in de gemeente een steen des
aanstoots. Spr. ging er volkomen mee
accoord.
De heer Oudejans voelde niet zoozeer
het bezwaar van het gebrek aan een klok,
maar andere gemeentenaren denken er
anders over, Jaarom was spr. voor ver
nieuwing. Een kleiner uurwerk kan hier
niet geplaatst worden.
De voorzitter merkte op dat een kraai of
een havik de nieuwe klok niet meer zal
storen.
De heer Oudejans achtte log een voor
naam motief, dat alles Nederlandsch fa
brikaat is.
Z. h. s. werd het voorstel aanvaard.
Bij de rondvraag deelde de heer Bom
mezij mede, dat hij de aanvrage voor een
bedrijf ingevolge de landarbeiderswet in
trekt.
De heer Smit vroeg of het niet mogelijk
is dat de straatverlichting in de dorpen
gelijk uitgaat. In Obdam gaat de verlichting
om half 11 al uit en hier pas om 11 uur.
De voorzitter zeide, dat men het hier
zoolang laat branden in verband met den
laatsten trein. Spr. zal er eens over spre
ken, hoewel het meer op den weg van par
ticulieren ligt om. een verzoek te Obdam
in te dienen.
Daarna sluitining.
Maandagavond vergaderde de Raad
onder leiding van den heer J. Ootjers,
wegens ongesteldheid van den burge
meester.
Van den hoofdingenieur-directeur van
den Prov. Waterstaat was een brief ont
vangen betreffende het aanbrengen van
een vluchtheuvel bij de kruising van de
Dorpsstraat en den provincialen weg.
Daar zal een flinke verbetering worden
aangebracht, doordat eenige vluchtheu
vels worden aangelegd en de rijwiel- en
voetpaden zoodanig worden gelegd, dat
de veiligheid van het verkeer wordt be
vorderd.
De raad besloot, de gemeenschappelijke
regeling, welke is aangenomen in de ver
gadering van de vijf bij de gasfabriek
betrokken gemeenteraden, aldus vast te
stellen.
Een verzoek van den heer K. Langen-
dijk, om vergoeding van de vervoerkosten
van zijn zoontje naar de school voor
buitengewoon lager onderwijs te Alkmaar,
werd op voorstel van B. en W. verworpen,
nadat eenige discussie hierover was
gevoerd.
De stembureaux werden samengesteld.
Aan de orde kwam hierna een voorstel
van B. en W. aan de banne Noordschar-
woude voor het uitdiepen van vaarwater
gedurende zes jaren een bijdrage van
125 per jaar te verleenen, tot een maxi
mum van 750.
De begrooting, welke door de banne
was overgelegd, gaf o. m. aan, dat er
voor 9500 arbeidsloon in zat. De bijko
mende kosten werden begroot op 2500,
waarvan Ged. Staten 25 pet. voor hun
rekening wilden nemen.
Hoewel de heer Kwadijk het een flink
werkobject noemde, vond hij het voor
Noordscharwoude niet zoo gunstig, daar
er wordt gerekend, dat gedurende 20
weken 30 werkloozen tewerkgesteld wor
den. Wij hadden in 1938 een gemiddelde
van 11 werkloozen. Er zullen dus gelden
gevoteerd worden voor menschen uit
andere gemeenten. Het wordt n.1. een
centrale werkverschaffing. Het loon acht
te spr. te laag. Eigenlijk kan hier niet van
werkverschaffing worden gesproken, daar
het een werk is, dat toch gebeuren moet.
Voor de meeste arbeiders zal dit werk
bovendien te zwaar zijn.
De voorzitter kon de woorden van den
heer Kwadijk gedeeltelijk onderschrijven.
Het was het beste, dat ook de gemeenten,
waar de andere werkloozen vandaan
komen, een bijdrage verleenen in de
De heer Schrijver vestigde er de aan
dacht od dat er een contract bestaat,
volgens hetwelk de gemeente de helft
van de kosten van het uitdiepen van
slooten zal moeten betalen. Hoewel ook
sor eenige bedenkingen heeft gehad
teeen het in werkverschaffing uitvoeren
van het werk, is hij er toch voor. Het
zou als gewoon vrij werk veel te duur
komen De gemeente zou evengoed de
helft van de kosten moeten betalen.
De heer Kooij was voor de uitvoering
van het werk, omdat hij de kosten laag
vond. De bezwaren van den heer Kwadfjk
kon spr. wel meevoelen.
De heer Van den Abeele had liever
gezien dat B. en W. wat uitvoeriger
waren'geweest met hun toelichting. Na de
toelichting van weth. Schrijver dacht hij
er anders over dan daarvóór. Ook deze
spr vond het geen werkverschaffings
object in den rechten zin van het woord.
Tegen de uitvoering door de Heide-
Maatschappij had spr. bezwaren, gegrond
op de ervaringen in den proefpolder en
de diepspitregeling.
Na nog eenige besprekingen besloot
men, het subsidie te verleenen.
Vervolgens werden de voorschotten
voor de bijzondere scholen vastgesteld.
Samenvoeging van drie gemeenten?
Het laatste punt van de agenda was het
voorstel van de B. en W.'s van de drie
gemeenten Noordscharwoude, Zuidschar-
woude en Oudkarspel om de Regeering te
verzoeken, tot samenvoeging van deze
gemeenten over te gaan.
Alle raadsleden waren verwonderd
over de haast, waarmede dit voorstel
aanhangig werd gemaakt. De heer Kooij
vond het een donderslag uit helderen
hemel, waarna hij herinnerde aan de
jaren geleden gevoerde besprekingen
over dit onderwerp, toen het voorstel om
tot samenvoeging van de Langendijker
gemeenten te komen, hier met algemeene
stemmen werd verworpen. Spr. wilde
gaarne eerst nadere gegevens zien. Hij
was er nog niet voor.
De heer Van den Abeele stond sympa
thiek tegenover het voorstel, maar was er
niet voor, nu maar ineens plompverloren
een beslissing te nemen. Laat men eerst
een rapport samenstellen.
De voorzitter, die de vergadering van
de B. en W.'s niet heeft meegemaakt, kon
er zoodoende weinig van zeggen, maar de
heer Schrijver verklaarde, dat in die
vergadering niet besloten was, een voor
stel zoo plotseling in te dienen. Er zou
eerst een rapport worden gemaakt, waar
door de behandeling eerst over eenige
maanden tegemoet zou kunnen worden
gezien. Het is beter, nog wat af te wach
ten en de zaak rustig te overdenken.
Nadat nog enkele heeren in denzelfden
geest hadden gesproken, werd besloten
het voorstel aan te houden.
door Mr. J. Belonje.
II.
Laten wij na deze uitwijding opnieuw
naar Cranenbroek terugkeeren en ons den
Donderdag na Paschen 1409 herinneren,
waarop deze bezittig als leen van Egmond
werd verheven door den toenmaligen nieu
wen vazal Willem Floriszoon van Cranen
broek.
Opnieuw komt er nu een periode van on
zekerheid. Te wijten is dat hoofdzakelijk
aan het feit, dat de Egmondsche leenregis-
ters lacunes vertoonen, zoodat niet steeds
mogelijk is de vererving van het goed op
den voet te volgen. Wij behooren ons dus
voorloopig tevreden te stellen met den vol
genden brief en dat is er een, welke ge
boekt staat op 1451 „St. Pauwels dach con-
versione". De inhoud is al bijzonder weinig
zeggend: bij dien brief wordt Adriaan van
Cranenbroek beleend met alle goederen,
die hij van de rechtsvoorgangers van zijn
leenheer in bezit had. Met andere woorden:
het geldt hier een eenvoudige vernieuwing
van den leeneed, gepresteerd door den va
zal bij het optreden van zijn nieuwen leen
heer, een zoogenaamde beleening „met de
ledige hand".
Nog in hetzelfde jaar (slechts enkele da
gen later) worden wij iets wijzer over de
zen Adriaan. Dan treedt hij weer op voor
de Egmondsche Leenkamer en dan draagt
hij over aan zijn zuster jonkvrouw Gerrit,
die ten deze wordt bijgestaan door haar
momber (voogd) Willem van Foreest, „die
leenweer van de cleijne zate aen die Zuijt-
zijde van Cranenbroeck, gelegen in den
ban van Heijlo", belend aan de Noordzijde
Adriaan van Cranenbroek. Deze bezitting
zou, als jkvr. Gerrit kinderloos stierf terug
vallen op Adriaan's erfgenamen en als heer
gewaad zou den leenheer verschuldigd blij
ven alweer: een roode sperwer.
Daarbij bleef het voor jkvr. Gerrit even
wel niet, want zij ontving nog meer. Weer
enkele dagen later compareerden broeder
en zuster opnieuw voor de Egmondsche
leenkamer en hij verklaart dan aan haar
een schuld te hebben terzake van de boe
delscheiding van hun vader, Claes van Cra
nenbroek. Daarom vestigt hij, natuurlijk
wederom met goedkeuring van den leen
heer, ten behoeve van zyn zuster, die wij
reeds kenden als de vrouw van Hugo van
Tetrode van Dampegeest, een jaarlijksche
rente „wter der groote sate lants daer dat
httijs van Cranenbrouck op steet".
Ofschoon er dus slechts een periode van
circa 40 jaar te overbruggen is: met dat al
weten wij niet of de hier aangehaalde Claes
inderdaad een zoon en leenvolger is geweest
van den laatst-bekenden vazal Willem Flo
riszoon v. C.
Toch is dit laatste wél zeer waarschijn
lijk. Want uit het leenregister (Inventoris
no. 265, fol. 127 evr.), volgen verschillende
bijzonderheden, die aannemelijk maken dat
Willem Florisz. van Cranenbroek nazaten
heeft gehad. Wel waren zijn schoonzoon
Gerrit van der Does en zijn dochter Mech-
teld voor hem overleden, maar bij zijn
vrouw jkvr. Meijne (een achternaam wordt
niet vermeld) had hij ingevolge een acte
van Maandag „nae Bonifacii" 1400 toch óók
een zoon Claes (en bovendien een zoon
Gerrit), terwijl uit het in dit register ver
melde voorts nog valt op te maken, dat bij
den dood van dezen vader de leenvolger
van Cranenbroeck, Claes, nog minderjarig
was. Hetgeen, alles bij elkaar genomen,
mogelijken twijfel over de opvolging toch tot
zeer geringe proportiën terugbrengt!
Het komt mij aannemelijk voor, dat de
laatste heer van Cranenbroek, welke wij
thans besproken hebben, Adriaan, zelf geen
kinderen heeft gehad, want zijn erfgoed
draagt hij op Zaterdag na St. Juliaan den
Martelaar (12 Juli) 1455 over op Dirk van
Rietwijk.
Toch sluimerde blijkbaar in de leden van
het geslacht van de Cranenbroeken nog een
oud zwak voor het erfgoed, want liefst nog
op denzelfden dag wordt het weer over
gedragen, thans aan Adam Dirkszoon van
Cleeff, secretaris van het Hof van Holland,
die gehuwd is met Johanna, de dochter van
Floris Janszoon van Cranenbroek.
Of Dirk van Rietwijk dus maar als tus-
schenpersoon heeft gefungeerd? Het ligt
wél voor de hand, dat hieraan gedacht moet
worden. Ofschoon het niet betwijfelbaar
lijkt, dat wij hier te doen hebben met ver
wanten van den ouden stam van de Cranen
broeken, staat het verband tusschen de
nieuwe bezitters en de eerder vermelde
tak niet volkomen vast.
Er is een oude memorie bewaard (o.a.
gepubliceerd in Navorscher IV, 1854, bl. 97)
opgesteld door een lateren afstammeling uit
het huis Cranenbroek. Maar helaas zijn de
gegevens, die daarin voorkomen, slechts hier
en daar met de Egmondsche leenregisters in
overeenstemming, terwijl zij bovendien door
verwarring van namen tot groote omzich
tigheid in het gebruik aanmanen.
Dit is echter zeker, dat de in de memorie
ook genoemde Adam Dirkszoon van Cleeff
beleend werd op 12 Juli 1455 en nog op
denzelfden dag zien wij hem van zijn leen
heer erkenning verkrijgen op een vrucht
gebruik ten gunste van zijn echtgenoote
„an die minder helft" van al zijn Egmond
sche leengoederen.
Maar de secretaris van het Hof van Hol
land zou Cranenbroek al evenmin lang be
houden. Al had hij het dan ook uitgebreid
met beplantingen en met landerijen, welke
hij had aangekocht van zekeren Wouter
Henricx, zyn geheele bezitting stond hij af
aan zijn dochter Janna van Cleve, die op
17 April 1461 huwelijksche voorwaarden had
gemaakt met Tijman van der Meije. Be
zwaard bleef het toen nog maar weinig,
want voor alle lasten uitgaande boven een
rente van twintig Wilhelmusschilden, jaar
lijks te voldoen aan de weduwe van Adriaan
van Cranenbroek, bleef de schenker zelf
aansprakelijk.
Er schijnen zich intusschen nog moeilijk
heden te hebben voorgedaan omtrent de
strekking van de rechten van de belang
hebbenden bij het leen, waarbij schijnbaar
ook Catharina Florisdochter van Cranen
broek, schoonzuster van Adam van Cleeff
en vrouw van Johan Overdaens.(Jordaens?)
alsmede zyn zwager Claes Florisz een rol
hebben gespeeld. Maar alle geschillen voor
bijgaande, waartoe deze gift aanleiding
mocht hebben gegeven, moet het wel vast
staan, dat Janna van Cleve al vrij spoedig
is overleden. Haar man alléén werd ver
volgens met Cranenbroek beleend op 11
Maart 1477.
Over het geslacht van den nieuwen be
zitter weten wij slechts, dat het behoorde
tot den Hollandschen adel. Van de afkomst
van zijn persoon is niets bekend. Gedurende
vier generaties zou deze familie evenwel in
het bezit van het huis blijven en de Eg
mondsche leenacten laten ditmaal geen
twijfel, al blijft onvermeld wanneer Tij men
overleden is.
De volgende heer op Cranenbroek was
Jan van der Meije Tijmanszoon „knape" of
schildknaap, die in 1530 of 1531 gestorven
is. Hij huwde met een dochter uit de streek,
n.1. met jhvr. Sijbrecht van de Coulster, de
dochter van jhr. Jacob van de Coulster, den
schout van Heiloo en Oesdom, naar alle
waarschijnlijkheid uit diens huwelijk met
Hillegond Jans van der Laan. Bekend is
nog, dat ten gunste van haar op 20 Januari
1504 door den leenheer van Egmond toe
stemming werd verleend voor een vrucht
gebruik op de goederen van Cranenbroek,
terwijl het echtpaar op 16 November 1524
een mutueel testament heeft gemaakt op bij
Keizerlijk octrooi d.d. 8 April 1513 bekomen
verlof. Ook is zeker, dat zy minstens vier
kinderen hebben gehad, drie zoons, Tijman,
IJsbrand en Floris geheeten en een dochter
Sijburch. Het oudste kind was Tijman
Jansz. van der Meije, welke dientengevolge
ook met Cranenbroek moest worden be
leend, gelijk is geschied op 8/25 Juli 1531.
Het jongetje was echter toen nog pas elf
jaar oud en in verband met de voorschrif
ten van het leenrecht is daarom zijn voogd
Gerrit van Spaarnwoude Gerritsz, baljuk
van Brederode in zijn naam beleend. Waar
schijnlijk was deze voogd gekozen uit de
familieleden doch hoe het verband was, is
niet duidelijk. (De moeder van den baljuw
was jkvr. Haze van Poelenburg Paulusdr.,
die omstreeks 1513 overleed).
Ook de andere kinderen hadden de ouders
niet vergeten. IJsbrand van der Meije, de
tweede zoon ontving een lijfrente, op
Cranenbroek gevestigd ten bedrage van 25
Rijnsguldens 's jaars; de tienden van Maas
land, een leen verheven van den graaf van
Nassau, werden verdeeld tusschen den
anderen zoon en de dochter, terwijl de
oudste zoon nog bedacht werd met een stuk
land in de omgeving van den Haag „by de
Noortmolen", een leen van de Grafelijkheid
van Holland.
De nieuw-optredende vasal, de tweede
Tijman van der Meije van Cranenbroek
heeft niet lang genoegen van zijn bezit
beleefd, want hij moet in den ouderdom
van omstreeks 39 jaar overleden zijn. Op 26-
jarigen leeftijd was hij reeds gehuwd, want
de Egmondsche leenregisters bevatten een
confirmatie door den Graaf Van Egmond op
5 Juli van het jaar 1546 van de „donarie"
zijner echtgenoote jkvr. Marije van Schoot-
ten Jacobsdochter. Daaruit volgt nog, dat
haar man ten huwelijk had gebracht behalve
de hofstede en huijsinge van Cranenbroek
met 40 morgen land, nog bovendien de Hof
stede van de Meijne in den ban van Nierop,
leenroerig aan de Grafelijkheid van Holland.
In de gedrukte genealogie van het adel
lijke geslacht van Schooten (S. van Leeuwen,
Batavia Illustrata, bl. 1084) vinden wij
Maria van Schooten, vermeld als het oudste
kind van Jacob Gerritsz. van Schooten, die
stierf „Op 't huijs te Teijlingen tot Sassen-
hem van de swetende siekte, anno 1529", bij
diens vrouw Machteld Sonke, van Delft.
Na den vroegen dood van dezen tweeden
Tijman volgde een dochter als erfvrouw
van Cranenbroek. Even oud was zij als haar
vader, n.1. wéér elf jaar, toen haar voogd
IJsbrand van Spaarnwoude Gerritsz., ins
gelijks de baljuw van Brederode, den leen
eed voor haar praesteerde, ten overstaan
van de Leenkamer van het Graafschap
Egmond in handen van den Stadhouder van
de Leenen op den 2en November 1559. Deze
dochter heette jkvr. Clara van der Meije.
Van haar weten wy, dat zij vóór haar der
tigste jaar gehuwd is, want uit het Eg
mondsche leenregister volgt alweer, dat ten
behoeve van haar door haar echtgenoot jhr.
Adam van der Duijn tot Sanen op 28 Sep
tember 1578 de leeneed is afgelegd.
Van de nu komende periode is in de lite
ratuur reeds het een en ander over Cranen
broek bekend (vgl. Alg. Ned. Familieblad
1883 no. 70), al verkeerde mer. steeds in het
onzekere over de vraag hoe de latere be
zitters het goed verkregen konden hebben,
toen de Staten van Holland op 20 Septem
ber 1628 jkvr. Clara van WassenaarDuiven
voorde van den Bosch met Cranenbroek
hadden beleend.
Begrijpelijk is, dat de Staten van Holland
na de déconfiture van Prins Lamoraal van
Egmond als leenheeren-rechtsopvolgers zijn
opgetreden en, wat de familieverhoudingen
betreft, een blik op de bovengemelde rela
ties zal voldoende zijn, om dit vraagstuk op
te lossen, aangezien het duidelijk is, dat
jkvr. Clara van der Meije en jhr. Adam van
der Duijn het goed op de gewone wijze
hebben laten vererven.
Jkhr. Adam, die hoogheemraad van Rijn
land is geweest aan de Spaansche zijde 1574
tot 1577, overleed in 1602. Toen zijn beide
zoons daarna ongehuwd gestorven waren is
deze bezitting gekomen over de jongste
zijner dochters Machteld, in het sterfjaar van
haar vader, gehuwd met Anthonius van
Wassenaar van den Bosch op het bovenge
noemde kleinkind uit dezen echt, die naar
haar grootmoeder van der Meije den voor
naam Clara droeg.
Ook jkvr. Clara van Wassenaar overleed
kinderloos in 1646 en toen werd haar broeder
jkhr. Arend Adam opvolger, na wiens dood
(1678) zijn tweede zoon jkhr. Johan Jacob
met Cranenbroek beleend is (den 9 Maart
1678). Daarop volgde overgang van de
dochter van laatstgenoemde, jkvr. Maria
Jacoba van Wassenaar van den Bosch (be
leening d.d. 29 December 1690), welke zich
van haar erfgoed door verkoop ontdeed.
Kooper werd de Ontvanger-Generaal der
Vereenigde Nederlanden Mr. Cornelis de
Jonge van Ellemeet, heer van Ellemeet, enz.,
die de bezitting tot zijn dood gehad heeft.
Hem volgde zijn oudste dochter Magdalena
Elisabeth overl. 19 Febr. 1730), gehuwd met
Jacob Godfried Baron van Boetzelaer, heer
van Nieuwveen, waarna de zoon uit dit
huwelijk Jacob Philips, heer van Nieuw
veen, op 31 Januari 1731 met Cranenbroek
beleend werd.
Dat deze bezitters achtereenvolgens zoo
ver van hun leengoed verwijderd woonden,
zal wel de oorzaak geweest zijn, dat het
korten tijd later opnieuw van bezitter ver
wisselen zou. Dat geschiedde n.1. reeds in
1754, toen een Alkmaarsch regent, Mr. Adri
aan Baert, burgemeester en raad onzer stad
en gedeputeerde ter vergadering van Hunne
Hoog Mogende Heeren de Staten-Generaal
der Vereenigde Nederlanden Cranenbroek
aankocht (verlei d.d. 8/16 April 1754).
De kooper, zoowel als zijn zoon en klein
zoon, de successievelijke opvolgers in dit
leen, respectievelijk Mr. Jacob en Adriaan
Baert, noemden zich naar hun verworven
bezit Baert van Cranenbroek en Adriaan
Baert, die op 13 November 1799 te Alkmaar
overleden is, was de laatste, die verlei heeft
verzocht en verkregen (1 Mei 1797), aan
gezien sedert de leensverheffingen niet meer
hebben plaats gevonden.
Toen Cranenbroek aldus in den Franschen
tijd voor het geheel weer een allodiaal goed
geworden was, verkreeg het spoedig een
anderen eigenaar, want door de executeuren
van den ongehuwd overleden Adriaan Baert
van Cranenbroek, werd het overgedragen
aan Pieter Nijhof te Alkmaar op 10 Mei
1807. Ook Nijhof behield het niet lang,
want reeds 2 Maart 1813 volgde verkoop
aan dr. Petrus de Sonnavilla, den toen
maligen adjunct-maire van onze stad.
Bij boedelscheiding onder de erven van
Dr. de Sonnaville werd Cranenbroek toebe
deeld aan zijn zoon Joannes Antonius, des
tijds kapitein bij het le bataljon Jagers te
's-Gravenhage (overl. 22 Aprii 1860), waar
na het wederom vererfde op den Heer Petrus
Josephus de Sonnaville, die in 1925 te
's-Gravenhage in den hoogen ouderdom van
95 jaar overleed.
Daarna kwam de bezitting in veiling. In
het „Gulden Vlies" alhier werd, ten over
staan van den Alkmaarschen notaris, wijlen
Mr. A. P. H. de Lange „de kapitale boeren
plaats", groot 39.97.07 H.A. op 19 October
1925 ingezet en op 26 October d.a.v. bij af
slag verkocht aan het provenhuis van Palinc
en van Foreest hier ter stede, welke stich
ting ook thans nog eigenaresse is.
(Slot vdtgtf.