Qemeentecadeit CRANENBROEK HENSBROEK NOORDSCHARWOUDE DERDE BLAD. „Nee, lieveling, je hoed ligt hier niet in de kamer". De raad van Hensbroek" vergaderde Zaterdagmorgen, onder leiding van bur gemeester S. B. F. Kooiman, tevens secretaris. By de beslissing van den minister van onderwijs is aan de gemeente vergund een boventallige leerkracht aan te houden, zoodat de heer van Duin aanblijft. Met blijdschap is deze mededeeling ont vangen, al wordt nog steeds gehoopt, dat het derde lokaal aan de o. L s. zal worden toegestaan. Maar met de huidige leerlin- genschaal zal dit nog wel wat op zich laten wachten. Wel zullen B. en W. iedere gezonde gelegenheid aanpakken om een derde lokaal te doen bouwen. Weth. Wit merkte op, dat de oude school 5 a 6 jaar geleden verlaten moest worden om gezondheidsredenen en nu weer goed is. De heer Bommezij vond iet toch niet bevordelijk voor het onderwijs, hetgeen de voorzitter toegaf, maar het is zoo toch beter dan met een leerkracht minder. De heer Bommezij vreesde dat het nog lang zal duren voor er een derde lokaal komt. Het leerlingenaantal zal niet zoo spoedig omhoog gaan. De voorzitter meende eveneens, dat het moet komen van een verlaging van de leerlingenschaal zoolang de gemeente niet zelfstandig is. De heer Bommezij vond het onbillijk tegenover de gemeente en het onderwijs. Nu is de oude school goed cn voor 6 jaar deugde er niets van. De voorzitter zeide, dat nen als argu ment heeft, welwillendheid tegenover de gemeente, anders moet mei met 45 leer lingen in één klas martelen. De heer Wit zag geen neil in een ver bouwing. Dan zit men er heelemaal mee. De stemming voor den gemeenteraad zal plaats hebben op Dinsdag 7 Juni. Ingekomen was een schrijven van het G.E.B. waarbij werd medegedeeld dat Prov. Staten hebben goedgekeurd dat het straatverlichtingstarief wordt verlaagd met terugwerkende kracht to 1 Januari 1938. Verzocht werd een nieuwe over eenkomst aan te gaan. Voorstel van B. en W. om het raadsbe sluit tot het verhuur eener gemeentewo ning, aan den heer Bommezij in te trekken en deze woning per 1 Mei te verhuren aan de heer van Duin tegen 3 per week. Z. h. st. accoord. De koolduivenplaag. Nagekomen was een schrijven van de L. T. B. afd. Spierdijk, om een subsidie van 10 voor het dooden van koolduiven. De voorzitter wees er op, dat het vorig jaar 25 van gemeentewege was beschik baar gesteld. Wanneer men het in de ge meente Wogmeer apart wil doen, dan kan de raad de 10 gevx en ook voor het dorp een bedrag vaststellen. De heer Oudejans wist eigenlijk niet hoe het verleden jaar was gegaan. De heer Wit achtte den tijd dringend, maar daar er het vorig jaar een persoon was aangesteld, wilde spr. de zaak eerst door B. en W. laten onderzoeken. Spr. vroeg machtiging van den raad om, wan neer de bestrijding in de Wogmeer niet voldaan heeft de 10 subsidie te verleenen. De heer Bas wist dat het vorig jaar de bestrijding in het dorp goed voldaan heeft. De heer Bommezij was voor een premie per vogel. De voorzitter achtte hiertegen ook be zwaren aanwezig. De heer Wit zou niet voor verandering zijn als de bestrijding het vorig jaar goed voldaan had De voorzitter stelde voor dat B. en W. door den raad gemachtigd werden 25 voor dit doel uit te geven. De heer Smit merkte op dat de correspondent van den plan- tenziektenkundigen dienst kan beschikken over vergiftigde groote boonen die beslist radicaal werken. Als men maar de doode vogels begraaft. De voorzitter veronder stelde, dat dit ook de bedoeling van het adres kan zijn. De heer Duin wees er op, dat de Wog meer voor de helft van de gemeente Obdam en de helft gemeente Hensbroek is. Maar de meeste koolduiven zitten wel in Hensbroek. B. en W .werden gemachtigd naar be vind van zaken te handelen. Vaststelling aanvullingsbegrooting dienst 1938. Dit betrof eenige administratieve wijzigingen. Z. h. st. accoord. Voorstel van B. en W. ou de rente van de tuindersvoorschotten waarvoor de ge meente voor 30 pet. en de provincie voor 70 pet. borg was, voor 30 pet. voor reke ning der gemeente te nemen. Dit betreft ongeveer 60 voor de gemeente. Als voren. Voorstel van B. en W. om voor het be lastingjaar 1939-1940 75 opcenten te heffen op de hoofdsom der gemeente-belasting. Goedgekeurd. Vervolgens werden de stembureaux be noemd. De klok liep soms 3 uur achter. Voorstel van B. en W. om tot aanschaf fing van een nieuw torenuurwerk over te gaan. De klok gaf den laatsten tijd reden tot mopperen want het ding deugt niet meer, liep te hard of te langzaam of heelemaal niet terwijl de wijzers dikwijls aanmerke lijk verschil van tijd aangaven. Het me chanisme is aan weersomstandigheden onderhevig en het oude ding is niets meer waard. Verscheidene malen is geprobeerd de klok te repareeren maar een tijdsver schil van 3 uur kwam evengoed voor. Een deskundige is op bezoek geweest, waarbij bleek dat van het heele stelletje bijna niets meer deugt. Voor een nieuw uurwerk zou een leening gesloten moeten worden, maar het zal de vraag zijn of dit wordt goedge keurd. De gemeente heeft evenwel nog 1634 over van het gemeentelijk electrici- teitsbedrijf. Hiervan willen B. en W. het aanschaffen van het uurwerk financieren. Hiervoor zal een verzoek bij de hoogere instanties worden ingediend. Aanbevolen wordt een automatisch electrisch uurwerk dat 15 K.Wh. stroom per jaar vraagt. De wijzerplaten zouden zwart geschilderd moeten worden met gouden letters en wij zers. Eveneens wordt aanbevolen de lui klok beter op te hangen, waardoor ze ge makkelijk door één persoon bediend kan worden. Een nieuw uurwerk met slagwerk en wijzerplaten kost 960 met de opstelling en 10 jaar garantie. Het in orde brengen van de wijzerplaten kost 60 extra! Open wijzerplaten die de toren niet zullen ont sieren, daar ze de galmgaten niet zullen bedekken, kosten 150, zoodat totaal 1110.noodig is om alles in orde te brengen. Zooals reeds is opgemerkt luidt de groote klok zeer zwaar en hebben de klokkenstoel en den toren hiervan zeer te lijden. De klok is van 1837 en weegt 85 kg. terwijl de klepel kapot is. Het repareeren van de klok kost 190. Een kind kan de klok luiden als de stoel verbeterd is. De totale kosten zouden komen, zonder het timmerwerk, op 1300. B. en W. stelden voor dit werk te laten uitvoeren behoudens goedkeuring van hoogere instanties. De heer Wit merkte op, dat de oude wijzerplaten niet best zijn en dat ze het opknappen niet waard zijn. Daarom was spr. voor het geheele voorstel. Het «deed den heer Bas genoegen, dat B. en W. met dit voorstel kwamen. De klok was allang in de gemeente een steen des aanstoots. Spr. ging er volkomen mee accoord. De heer Oudejans voelde niet zoozeer het bezwaar van het gebrek aan een klok, maar andere gemeentenaren denken er anders over, Jaarom was spr. voor ver nieuwing. Een kleiner uurwerk kan hier niet geplaatst worden. De voorzitter merkte op dat een kraai of een havik de nieuwe klok niet meer zal storen. De heer Oudejans achtte log een voor naam motief, dat alles Nederlandsch fa brikaat is. Z. h. s. werd het voorstel aanvaard. Bij de rondvraag deelde de heer Bom mezij mede, dat hij de aanvrage voor een bedrijf ingevolge de landarbeiderswet in trekt. De heer Smit vroeg of het niet mogelijk is dat de straatverlichting in de dorpen gelijk uitgaat. In Obdam gaat de verlichting om half 11 al uit en hier pas om 11 uur. De voorzitter zeide, dat men het hier zoolang laat branden in verband met den laatsten trein. Spr. zal er eens over spre ken, hoewel het meer op den weg van par ticulieren ligt om. een verzoek te Obdam in te dienen. Daarna sluitining. Maandagavond vergaderde de Raad onder leiding van den heer J. Ootjers, wegens ongesteldheid van den burge meester. Van den hoofdingenieur-directeur van den Prov. Waterstaat was een brief ont vangen betreffende het aanbrengen van een vluchtheuvel bij de kruising van de Dorpsstraat en den provincialen weg. Daar zal een flinke verbetering worden aangebracht, doordat eenige vluchtheu vels worden aangelegd en de rijwiel- en voetpaden zoodanig worden gelegd, dat de veiligheid van het verkeer wordt be vorderd. De raad besloot, de gemeenschappelijke regeling, welke is aangenomen in de ver gadering van de vijf bij de gasfabriek betrokken gemeenteraden, aldus vast te stellen. Een verzoek van den heer K. Langen- dijk, om vergoeding van de vervoerkosten van zijn zoontje naar de school voor buitengewoon lager onderwijs te Alkmaar, werd op voorstel van B. en W. verworpen, nadat eenige discussie hierover was gevoerd. De stembureaux werden samengesteld. Aan de orde kwam hierna een voorstel van B. en W. aan de banne Noordschar- woude voor het uitdiepen van vaarwater gedurende zes jaren een bijdrage van 125 per jaar te verleenen, tot een maxi mum van 750. De begrooting, welke door de banne was overgelegd, gaf o. m. aan, dat er voor 9500 arbeidsloon in zat. De bijko mende kosten werden begroot op 2500, waarvan Ged. Staten 25 pet. voor hun rekening wilden nemen. Hoewel de heer Kwadijk het een flink werkobject noemde, vond hij het voor Noordscharwoude niet zoo gunstig, daar er wordt gerekend, dat gedurende 20 weken 30 werkloozen tewerkgesteld wor den. Wij hadden in 1938 een gemiddelde van 11 werkloozen. Er zullen dus gelden gevoteerd worden voor menschen uit andere gemeenten. Het wordt n.1. een centrale werkverschaffing. Het loon acht te spr. te laag. Eigenlijk kan hier niet van werkverschaffing worden gesproken, daar het een werk is, dat toch gebeuren moet. Voor de meeste arbeiders zal dit werk bovendien te zwaar zijn. De voorzitter kon de woorden van den heer Kwadijk gedeeltelijk onderschrijven. Het was het beste, dat ook de gemeenten, waar de andere werkloozen vandaan komen, een bijdrage verleenen in de De heer Schrijver vestigde er de aan dacht od dat er een contract bestaat, volgens hetwelk de gemeente de helft van de kosten van het uitdiepen van slooten zal moeten betalen. Hoewel ook sor eenige bedenkingen heeft gehad teeen het in werkverschaffing uitvoeren van het werk, is hij er toch voor. Het zou als gewoon vrij werk veel te duur komen De gemeente zou evengoed de helft van de kosten moeten betalen. De heer Kooij was voor de uitvoering van het werk, omdat hij de kosten laag vond. De bezwaren van den heer Kwadfjk kon spr. wel meevoelen. De heer Van den Abeele had liever gezien dat B. en W. wat uitvoeriger waren'geweest met hun toelichting. Na de toelichting van weth. Schrijver dacht hij er anders over dan daarvóór. Ook deze spr vond het geen werkverschaffings object in den rechten zin van het woord. Tegen de uitvoering door de Heide- Maatschappij had spr. bezwaren, gegrond op de ervaringen in den proefpolder en de diepspitregeling. Na nog eenige besprekingen besloot men, het subsidie te verleenen. Vervolgens werden de voorschotten voor de bijzondere scholen vastgesteld. Samenvoeging van drie gemeenten? Het laatste punt van de agenda was het voorstel van de B. en W.'s van de drie gemeenten Noordscharwoude, Zuidschar- woude en Oudkarspel om de Regeering te verzoeken, tot samenvoeging van deze gemeenten over te gaan. Alle raadsleden waren verwonderd over de haast, waarmede dit voorstel aanhangig werd gemaakt. De heer Kooij vond het een donderslag uit helderen hemel, waarna hij herinnerde aan de jaren geleden gevoerde besprekingen over dit onderwerp, toen het voorstel om tot samenvoeging van de Langendijker gemeenten te komen, hier met algemeene stemmen werd verworpen. Spr. wilde gaarne eerst nadere gegevens zien. Hij was er nog niet voor. De heer Van den Abeele stond sympa thiek tegenover het voorstel, maar was er niet voor, nu maar ineens plompverloren een beslissing te nemen. Laat men eerst een rapport samenstellen. De voorzitter, die de vergadering van de B. en W.'s niet heeft meegemaakt, kon er zoodoende weinig van zeggen, maar de heer Schrijver verklaarde, dat in die vergadering niet besloten was, een voor stel zoo plotseling in te dienen. Er zou eerst een rapport worden gemaakt, waar door de behandeling eerst over eenige maanden tegemoet zou kunnen worden gezien. Het is beter, nog wat af te wach ten en de zaak rustig te overdenken. Nadat nog enkele heeren in denzelfden geest hadden gesproken, werd besloten het voorstel aan te houden. door Mr. J. Belonje. II. Laten wij na deze uitwijding opnieuw naar Cranenbroek terugkeeren en ons den Donderdag na Paschen 1409 herinneren, waarop deze bezittig als leen van Egmond werd verheven door den toenmaligen nieu wen vazal Willem Floriszoon van Cranen broek. Opnieuw komt er nu een periode van on zekerheid. Te wijten is dat hoofdzakelijk aan het feit, dat de Egmondsche leenregis- ters lacunes vertoonen, zoodat niet steeds mogelijk is de vererving van het goed op den voet te volgen. Wij behooren ons dus voorloopig tevreden te stellen met den vol genden brief en dat is er een, welke ge boekt staat op 1451 „St. Pauwels dach con- versione". De inhoud is al bijzonder weinig zeggend: bij dien brief wordt Adriaan van Cranenbroek beleend met alle goederen, die hij van de rechtsvoorgangers van zijn leenheer in bezit had. Met andere woorden: het geldt hier een eenvoudige vernieuwing van den leeneed, gepresteerd door den va zal bij het optreden van zijn nieuwen leen heer, een zoogenaamde beleening „met de ledige hand". Nog in hetzelfde jaar (slechts enkele da gen later) worden wij iets wijzer over de zen Adriaan. Dan treedt hij weer op voor de Egmondsche Leenkamer en dan draagt hij over aan zijn zuster jonkvrouw Gerrit, die ten deze wordt bijgestaan door haar momber (voogd) Willem van Foreest, „die leenweer van de cleijne zate aen die Zuijt- zijde van Cranenbroeck, gelegen in den ban van Heijlo", belend aan de Noordzijde Adriaan van Cranenbroek. Deze bezitting zou, als jkvr. Gerrit kinderloos stierf terug vallen op Adriaan's erfgenamen en als heer gewaad zou den leenheer verschuldigd blij ven alweer: een roode sperwer. Daarbij bleef het voor jkvr. Gerrit even wel niet, want zij ontving nog meer. Weer enkele dagen later compareerden broeder en zuster opnieuw voor de Egmondsche leenkamer en hij verklaart dan aan haar een schuld te hebben terzake van de boe delscheiding van hun vader, Claes van Cra nenbroek. Daarom vestigt hij, natuurlijk wederom met goedkeuring van den leen heer, ten behoeve van zyn zuster, die wij reeds kenden als de vrouw van Hugo van Tetrode van Dampegeest, een jaarlijksche rente „wter der groote sate lants daer dat httijs van Cranenbrouck op steet". Ofschoon er dus slechts een periode van circa 40 jaar te overbruggen is: met dat al weten wij niet of de hier aangehaalde Claes inderdaad een zoon en leenvolger is geweest van den laatst-bekenden vazal Willem Flo riszoon v. C. Toch is dit laatste wél zeer waarschijn lijk. Want uit het leenregister (Inventoris no. 265, fol. 127 evr.), volgen verschillende bijzonderheden, die aannemelijk maken dat Willem Florisz. van Cranenbroek nazaten heeft gehad. Wel waren zijn schoonzoon Gerrit van der Does en zijn dochter Mech- teld voor hem overleden, maar bij zijn vrouw jkvr. Meijne (een achternaam wordt niet vermeld) had hij ingevolge een acte van Maandag „nae Bonifacii" 1400 toch óók een zoon Claes (en bovendien een zoon Gerrit), terwijl uit het in dit register ver melde voorts nog valt op te maken, dat bij den dood van dezen vader de leenvolger van Cranenbroeck, Claes, nog minderjarig was. Hetgeen, alles bij elkaar genomen, mogelijken twijfel over de opvolging toch tot zeer geringe proportiën terugbrengt! Het komt mij aannemelijk voor, dat de laatste heer van Cranenbroek, welke wij thans besproken hebben, Adriaan, zelf geen kinderen heeft gehad, want zijn erfgoed draagt hij op Zaterdag na St. Juliaan den Martelaar (12 Juli) 1455 over op Dirk van Rietwijk. Toch sluimerde blijkbaar in de leden van het geslacht van de Cranenbroeken nog een oud zwak voor het erfgoed, want liefst nog op denzelfden dag wordt het weer over gedragen, thans aan Adam Dirkszoon van Cleeff, secretaris van het Hof van Holland, die gehuwd is met Johanna, de dochter van Floris Janszoon van Cranenbroek. Of Dirk van Rietwijk dus maar als tus- schenpersoon heeft gefungeerd? Het ligt wél voor de hand, dat hieraan gedacht moet worden. Ofschoon het niet betwijfelbaar lijkt, dat wij hier te doen hebben met ver wanten van den ouden stam van de Cranen broeken, staat het verband tusschen de nieuwe bezitters en de eerder vermelde tak niet volkomen vast. Er is een oude memorie bewaard (o.a. gepubliceerd in Navorscher IV, 1854, bl. 97) opgesteld door een lateren afstammeling uit het huis Cranenbroek. Maar helaas zijn de gegevens, die daarin voorkomen, slechts hier en daar met de Egmondsche leenregisters in overeenstemming, terwijl zij bovendien door verwarring van namen tot groote omzich tigheid in het gebruik aanmanen. Dit is echter zeker, dat de in de memorie ook genoemde Adam Dirkszoon van Cleeff beleend werd op 12 Juli 1455 en nog op denzelfden dag zien wij hem van zijn leen heer erkenning verkrijgen op een vrucht gebruik ten gunste van zijn echtgenoote „an die minder helft" van al zijn Egmond sche leengoederen. Maar de secretaris van het Hof van Hol land zou Cranenbroek al evenmin lang be houden. Al had hij het dan ook uitgebreid met beplantingen en met landerijen, welke hij had aangekocht van zekeren Wouter Henricx, zyn geheele bezitting stond hij af aan zijn dochter Janna van Cleve, die op 17 April 1461 huwelijksche voorwaarden had gemaakt met Tijman van der Meije. Be zwaard bleef het toen nog maar weinig, want voor alle lasten uitgaande boven een rente van twintig Wilhelmusschilden, jaar lijks te voldoen aan de weduwe van Adriaan van Cranenbroek, bleef de schenker zelf aansprakelijk. Er schijnen zich intusschen nog moeilijk heden te hebben voorgedaan omtrent de strekking van de rechten van de belang hebbenden bij het leen, waarbij schijnbaar ook Catharina Florisdochter van Cranen broek, schoonzuster van Adam van Cleeff en vrouw van Johan Overdaens.(Jordaens?) alsmede zyn zwager Claes Florisz een rol hebben gespeeld. Maar alle geschillen voor bijgaande, waartoe deze gift aanleiding mocht hebben gegeven, moet het wel vast staan, dat Janna van Cleve al vrij spoedig is overleden. Haar man alléén werd ver volgens met Cranenbroek beleend op 11 Maart 1477. Over het geslacht van den nieuwen be zitter weten wij slechts, dat het behoorde tot den Hollandschen adel. Van de afkomst van zijn persoon is niets bekend. Gedurende vier generaties zou deze familie evenwel in het bezit van het huis blijven en de Eg mondsche leenacten laten ditmaal geen twijfel, al blijft onvermeld wanneer Tij men overleden is. De volgende heer op Cranenbroek was Jan van der Meije Tijmanszoon „knape" of schildknaap, die in 1530 of 1531 gestorven is. Hij huwde met een dochter uit de streek, n.1. met jhvr. Sijbrecht van de Coulster, de dochter van jhr. Jacob van de Coulster, den schout van Heiloo en Oesdom, naar alle waarschijnlijkheid uit diens huwelijk met Hillegond Jans van der Laan. Bekend is nog, dat ten gunste van haar op 20 Januari 1504 door den leenheer van Egmond toe stemming werd verleend voor een vrucht gebruik op de goederen van Cranenbroek, terwijl het echtpaar op 16 November 1524 een mutueel testament heeft gemaakt op bij Keizerlijk octrooi d.d. 8 April 1513 bekomen verlof. Ook is zeker, dat zy minstens vier kinderen hebben gehad, drie zoons, Tijman, IJsbrand en Floris geheeten en een dochter Sijburch. Het oudste kind was Tijman Jansz. van der Meije, welke dientengevolge ook met Cranenbroek moest worden be leend, gelijk is geschied op 8/25 Juli 1531. Het jongetje was echter toen nog pas elf jaar oud en in verband met de voorschrif ten van het leenrecht is daarom zijn voogd Gerrit van Spaarnwoude Gerritsz, baljuk van Brederode in zijn naam beleend. Waar schijnlijk was deze voogd gekozen uit de familieleden doch hoe het verband was, is niet duidelijk. (De moeder van den baljuw was jkvr. Haze van Poelenburg Paulusdr., die omstreeks 1513 overleed). Ook de andere kinderen hadden de ouders niet vergeten. IJsbrand van der Meije, de tweede zoon ontving een lijfrente, op Cranenbroek gevestigd ten bedrage van 25 Rijnsguldens 's jaars; de tienden van Maas land, een leen verheven van den graaf van Nassau, werden verdeeld tusschen den anderen zoon en de dochter, terwijl de oudste zoon nog bedacht werd met een stuk land in de omgeving van den Haag „by de Noortmolen", een leen van de Grafelijkheid van Holland. De nieuw-optredende vasal, de tweede Tijman van der Meije van Cranenbroek heeft niet lang genoegen van zijn bezit beleefd, want hij moet in den ouderdom van omstreeks 39 jaar overleden zijn. Op 26- jarigen leeftijd was hij reeds gehuwd, want de Egmondsche leenregisters bevatten een confirmatie door den Graaf Van Egmond op 5 Juli van het jaar 1546 van de „donarie" zijner echtgenoote jkvr. Marije van Schoot- ten Jacobsdochter. Daaruit volgt nog, dat haar man ten huwelijk had gebracht behalve de hofstede en huijsinge van Cranenbroek met 40 morgen land, nog bovendien de Hof stede van de Meijne in den ban van Nierop, leenroerig aan de Grafelijkheid van Holland. In de gedrukte genealogie van het adel lijke geslacht van Schooten (S. van Leeuwen, Batavia Illustrata, bl. 1084) vinden wij Maria van Schooten, vermeld als het oudste kind van Jacob Gerritsz. van Schooten, die stierf „Op 't huijs te Teijlingen tot Sassen- hem van de swetende siekte, anno 1529", bij diens vrouw Machteld Sonke, van Delft. Na den vroegen dood van dezen tweeden Tijman volgde een dochter als erfvrouw van Cranenbroek. Even oud was zij als haar vader, n.1. wéér elf jaar, toen haar voogd IJsbrand van Spaarnwoude Gerritsz., ins gelijks de baljuw van Brederode, den leen eed voor haar praesteerde, ten overstaan van de Leenkamer van het Graafschap Egmond in handen van den Stadhouder van de Leenen op den 2en November 1559. Deze dochter heette jkvr. Clara van der Meije. Van haar weten wy, dat zij vóór haar der tigste jaar gehuwd is, want uit het Eg mondsche leenregister volgt alweer, dat ten behoeve van haar door haar echtgenoot jhr. Adam van der Duijn tot Sanen op 28 Sep tember 1578 de leeneed is afgelegd. Van de nu komende periode is in de lite ratuur reeds het een en ander over Cranen broek bekend (vgl. Alg. Ned. Familieblad 1883 no. 70), al verkeerde mer. steeds in het onzekere over de vraag hoe de latere be zitters het goed verkregen konden hebben, toen de Staten van Holland op 20 Septem ber 1628 jkvr. Clara van WassenaarDuiven voorde van den Bosch met Cranenbroek hadden beleend. Begrijpelijk is, dat de Staten van Holland na de déconfiture van Prins Lamoraal van Egmond als leenheeren-rechtsopvolgers zijn opgetreden en, wat de familieverhoudingen betreft, een blik op de bovengemelde rela ties zal voldoende zijn, om dit vraagstuk op te lossen, aangezien het duidelijk is, dat jkvr. Clara van der Meije en jhr. Adam van der Duijn het goed op de gewone wijze hebben laten vererven. Jkhr. Adam, die hoogheemraad van Rijn land is geweest aan de Spaansche zijde 1574 tot 1577, overleed in 1602. Toen zijn beide zoons daarna ongehuwd gestorven waren is deze bezitting gekomen over de jongste zijner dochters Machteld, in het sterfjaar van haar vader, gehuwd met Anthonius van Wassenaar van den Bosch op het bovenge noemde kleinkind uit dezen echt, die naar haar grootmoeder van der Meije den voor naam Clara droeg. Ook jkvr. Clara van Wassenaar overleed kinderloos in 1646 en toen werd haar broeder jkhr. Arend Adam opvolger, na wiens dood (1678) zijn tweede zoon jkhr. Johan Jacob met Cranenbroek beleend is (den 9 Maart 1678). Daarop volgde overgang van de dochter van laatstgenoemde, jkvr. Maria Jacoba van Wassenaar van den Bosch (be leening d.d. 29 December 1690), welke zich van haar erfgoed door verkoop ontdeed. Kooper werd de Ontvanger-Generaal der Vereenigde Nederlanden Mr. Cornelis de Jonge van Ellemeet, heer van Ellemeet, enz., die de bezitting tot zijn dood gehad heeft. Hem volgde zijn oudste dochter Magdalena Elisabeth overl. 19 Febr. 1730), gehuwd met Jacob Godfried Baron van Boetzelaer, heer van Nieuwveen, waarna de zoon uit dit huwelijk Jacob Philips, heer van Nieuw veen, op 31 Januari 1731 met Cranenbroek beleend werd. Dat deze bezitters achtereenvolgens zoo ver van hun leengoed verwijderd woonden, zal wel de oorzaak geweest zijn, dat het korten tijd later opnieuw van bezitter ver wisselen zou. Dat geschiedde n.1. reeds in 1754, toen een Alkmaarsch regent, Mr. Adri aan Baert, burgemeester en raad onzer stad en gedeputeerde ter vergadering van Hunne Hoog Mogende Heeren de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden Cranenbroek aankocht (verlei d.d. 8/16 April 1754). De kooper, zoowel als zijn zoon en klein zoon, de successievelijke opvolgers in dit leen, respectievelijk Mr. Jacob en Adriaan Baert, noemden zich naar hun verworven bezit Baert van Cranenbroek en Adriaan Baert, die op 13 November 1799 te Alkmaar overleden is, was de laatste, die verlei heeft verzocht en verkregen (1 Mei 1797), aan gezien sedert de leensverheffingen niet meer hebben plaats gevonden. Toen Cranenbroek aldus in den Franschen tijd voor het geheel weer een allodiaal goed geworden was, verkreeg het spoedig een anderen eigenaar, want door de executeuren van den ongehuwd overleden Adriaan Baert van Cranenbroek, werd het overgedragen aan Pieter Nijhof te Alkmaar op 10 Mei 1807. Ook Nijhof behield het niet lang, want reeds 2 Maart 1813 volgde verkoop aan dr. Petrus de Sonnavilla, den toen maligen adjunct-maire van onze stad. Bij boedelscheiding onder de erven van Dr. de Sonnaville werd Cranenbroek toebe deeld aan zijn zoon Joannes Antonius, des tijds kapitein bij het le bataljon Jagers te 's-Gravenhage (overl. 22 Aprii 1860), waar na het wederom vererfde op den Heer Petrus Josephus de Sonnaville, die in 1925 te 's-Gravenhage in den hoogen ouderdom van 95 jaar overleed. Daarna kwam de bezitting in veiling. In het „Gulden Vlies" alhier werd, ten over staan van den Alkmaarschen notaris, wijlen Mr. A. P. H. de Lange „de kapitale boeren plaats", groot 39.97.07 H.A. op 19 October 1925 ingezet en op 26 October d.a.v. bij af slag verkocht aan het provenhuis van Palinc en van Foreest hier ter stede, welke stich ting ook thans nog eigenaresse is. (Slot vdtgtf.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1939 | | pagina 12