'N KNOOP ,f*! COLD<TAR ONS INDISCH HOE KJ E. Herinneringen aan Augustus 1914. CRANENBROEK Javanenkolonisatie een moeilijk vraagstuk. Weest den knoop dankbaar, die U er aan herinnert een versch pakje Gold Star Shag te koopen! Nu vlug naar den winkel! Niemeijer's GOLD STAR Shag is fijn van smaak, licht en geurig Een aanval op Woudrlchem. DERDE BLAD. De bevolking van Java is vooral in de laatste halve eeuw sterk in aantal toegeno men. Dit is een gevolg van verschillende omstandigheden. Een Javaan huwt op jongen leeftijd. Het gevolg er van ist dat men op Java 5 generaties telt tegen hier onge veer drie per eeuw. Geboortebeperking kent men er niet: de menschen hebben gaarne veel kinderen. Ziekten als pokken en cholera, die vroeger honderdduizenden wegmaaiden, komen dank zij voortreffe lijke maatregelen van ons bestuur niet meer voor. Hongersnooden worden bestre- eerste pogingen op den goeden weg. In Zuid-Sumatra bevindt zich een centrum van Javanenkolonisatie, waar de men schen zich thuis gevoelen als in hun eigen dessa (dorpje). De proef daar is uitstekend gelukt. Maar de honderdduizenden, ja mil- lioenen der overbevolking kan dit gebied niet opnemen. Daarom heeft de regeering het oog ge slagen op de dun bevolkte gebieden van Borneo en Celebes. Er is ook aan Nieuw- Guinea gedacht, maar dit groote gebied ligt heel ver weg, zoodat de transportkos ten van tienduizenden menschen veel hoo- ger zouden worden dan dit bij genoemde eilanden het geval is. Dit afgezien van an- den, al is ook nu de voedingstoestand der bevolking nog niet zooals hij dient te zijn. Door de ontwikkeling der cultuur, o.a. van suiker, vonden millioenen Javanen arbeid. Groote omvangrijke irrigatiewerken wer den aangelegd, eensdeels om den rijstbouw mee onafhankelijk te maken van den soms grilligen regenval, anderdeels om het be- plantbare areaal te vergrooten. Waar al die maatregelen waren niet voldoende om de toenemende bevolking een bestaan te ver schaffen. Men zoekt nu de oplossing in twee richtingen: industrialisatie en emi gratie. Beide zijn het zeer moeilijke vraag stukken. Met de emigratie, waaraan de re geering al geruimen tijd veel aandacht wijdde, is men thans na het mislukken der dere bezwaren. Tot slot een paar cijfers. In 1937 vertrok ken 20.000 Javanen naar de Buitengewes ten in 1938 30.000. Voor de jaren 1939 en 1940 wordt jaarlijks op 40 tot 50.000 emigranten gerekend, welk aantal geleide lijk zal worden opgevoerd. Een deel der Javanen is dit jaar naar Sumatra vertrok ken, een ander deel gaat naar Celebes. Maar de bevolking op Java neemt jaarlijks met honderdduizenden toe, zoodat het ver trek van tienduizenden niet voldoende is, al geeft dit aanmerkelijke verlichting. Op bijgaand plaatje ziet u een Javaansche ko lonie op Sumatra. De menschen bouwen zelf hun woningen. H. F. TILLEMA. ningsmanschap van den machtigen zender P C J J. Het zou mij zelfs niet verbazen als hij in zijn conferences in Indië ook daar den luisteraar even bij de neus gehad heeft, haar dit moet geen critiek voorstellen. Het is slechts de glimlach, hoe zelfs de werke lijke grootheid van P C J J's prestaties-ook door uiterlijke technische macht versterkt moest worden, die niet aanwezig was. Maar laat ik niet afdolen. Ik gaf voor den bekenden professor S. te Oslo tiksignalen voor de microphoon van P C J J nadat men vergeefsch getracht had hem met Morse-tee kenen Hit den zender van dienst te zijn. Het duurde werkelijk eenigen tijd voordat ik de juiste techniek te pakken had. Ik tikte dapper tusschen de muziekstukken door en riep dën professor duidelijk aan, dat hij op moest letten en dat ik zoovéél of zoovéél signalen in een minuut gaf. Professor S. seinde altijd, wanneer hij proeven wilde nemen en vaak vroeg een of andere technicus of ik weer moest kloppen voor den kortegolfmelker. Ze begrepen niets Van de toewijding, waarmede ik deze be scheiden taak volbracht, in het schoone ge voel de wetenschap te dienen. Het leek mij ook zeer dienstig, dat de bokkesprongen der korte golven eens gecontroleerd werden. Ze leden n.L aan vliegende en aan langzame tering. Het eerste was een plotseling ver dwijnen en het laatste de in Indië zoo zeer gevreesde fading. Voor een leek is zoo'n zender een volmaakt wonder. Door de zend- lampen worden de hoogfrequente stroomen heengejaagd en veroorzaken een geweldige verhitting. Ondertusschen moet men de golffrequentie op een bepaald peil houden. Soms piekerde ik wel eens over de techni sche moeilijkheden na, ofschoon ik er niets mede te doen had. Denkt men aan het pro ces in de zendlampen, aan de onregelmatige spanning van de woedende electrische stroom, aan de antenne die bij de stormen in de lucht slingert en aan de onstabiele aether, dan kan men alleen stellig aan Mexicaansche honden gelooven, die het oor van den Indischen luisteraar moeten teiste ren. Wat een firma als Philips op het gebied der kortegqlfzending doorgevochten heeft aan laboratoriumstudies en gemaakte erva ringen, voor het huidige resultaat bereikt is, is eindeloos. Wetenschap, noeste vlijt en 'n Extra Tractatie: Gold Star de Luxe, 12 ct. ten deele genialiteit van medewerkers heb ben nu reeds een monument voor de eeuwen gezet. Wat is er niet noodig om het werke lijk commando over alle onderdeelen van een zender in handen te krijgen, zoodat het lukt het uitgaande product zoo te regulee- ren en te moduleeren, dat het tienduizenden mijlen verder weer als zuivere muziek op kan leven. Opeens zal de lezer door mijn uiteenzettingen begrijpen, waarom ik als schim van Sunny Home wekenlang geen zekerheid had of de verre wereld mij hoorde. De korte golf is en blijft een wonderlijke aangelegenheid. Hij loopt evenals het licht in een rechte lijn, maar het licht is niet in staat om de aarde heen te razen, wat de korte golf wel doet. De schepping schijnt er n.L altijd op uit te zijn den mensch alles te leveren, wat hij noodig heeft in een bepaald tijdperk. Dus lag er boven in de lucht een heavy-side laag die het als haar taak be schouwt de korte radiogolven systematisch tegen de aarde terug te kaatsen, zoodat ze in zigzagvorm verder sprongen. De heavy- side laag is een machtige aangelegenheid. Ze mengt de wisselende kaarten van het zendergeluk. Mars grijpt in. Het was nu professor S. te Oslo te doen om er achter te kbmeri, wat de wilde golven rond de aarde uitvoerden of beter uitkuur- den. De fijne toestellen van professor S. ontvingen mijn tiksignalen dus nadat ze een, twee, drie, vier malen in een fragment van een secunde rondom de aarde gesuisd waren. De Noorsche controle scheen den heeren kortegolven niet te bevallen. Op eens gebeurde een wonder. Opeens was de golf, d.w.z. mijn tik- signaal verdwenen. Had de acute teering hem te pakken? De seconden verliepyen: Weg was hij. Daar opeens na ca. tien secun- den dook mijn tik weer op. Duidelijk was het dat de golf niet had kunnen uitrusten. Er bestond maar één mogelijkheid. Hij was door de heavy-side laag het heelal inge jaagd en daar hij terugkeerde, moest er iets Weken van te voren was de compagnie in rep en roer. Er ging wat gebeuren en niet zoo'n klein beetje ook! Op de bureaux hadden regelmatig besprekingen plaats, op het theorie-uui werd herhaaldelijk het komende besproken en zoo langzamerhand kwamen wq in de gewenschte stemming, in de nog meer gewenschte sfeer: we zou den een schijnaanval ondernemen op Woudrichem. En dat niet met één compagnie of met één bataljon! Neen, alle compagnieën die gelegerd waren tusschen Tilburg en den Bosch zouden aan die oefening deelnemen. 't Zou dus een oefening worden in groot-verband. Ale compagnieën in actie; dat wilde dus zeggen, dat ook de jongens van kapitein M. en die van kapitein R. zouden deel nemen. En dat was eigenlijk de groote attractie. Beide officieren hadden den dienst al verlaten, maar waren in Augustus 1914 weer in actieven dienst gekomen. Twee populaire officieren ook, gezien bij hun jongens. Maar twee, die elkaar bij oefenin gen dwars zaten, die elkaar telkens trach ten den loef af te steken. Men voelde, dat dit laatste ook nu weer gebeuren ging. De leiding van de oefening was opge dragen aan kapitein M. en dus kregen wij een anderen compagniescommandant, die er natuurlijk en dat wenschten ook wij! voor te zorgen had, het eerste te Woudrichem te zijn.-Breedvoerig werd die kwestie besproken en daarbij ging het slechts om één punt: hoe kapitein R. over vleugeld kon worden. De slag kwam. Vroeg in den morgen stond de compagnie klaar, om uit te ruk ken en zel^s zij, die anders een abonne ment hadden op het ziekenrapport, ston den nu met gepoetste schoenen en keurig opgedofte kleedij in het gelid! De geest was goed! Er zou slag geleverd worden; nee, niet tegen het fort Woudrichem, maar tegen de compagnie van kapitein R.! Vroolijk en opgewekt werd afgemar cheerd. 't Heele repertoire populaire zang nummers werd afgedraaid en de geheele bevolking van „ons" dorp stroomde naar buiten, om ons - te zien afmarcheeren. Sterker nog, ze leefde mee met den strijd, met welken ze volkomen op de hoogte was. Was de marsch zwaar? Ik weet het niet meer. Ik weet alleen, dat wij geen uitval lers kregen dien eersten dag. Was er al eens eentje vermoeid, dan nam een kame raad het zwikkie tijdelijk over. En met groot plezier, want 't ging immers om een sportieve overwinning op kapitein R.!? We bivakkeerden dien nacht in het stroo, ergens op een zolder van een boer derij. En bij het aanbreken van den dag 1 Augustus a.s. zal het 25 jaar geleden zijn, dat de Nederlandsche weermacht mobiliseerde. In deze rubriek zullen af en toe schetsjes geplaatst worden van lezers, die toen gediend hebben. Wie mobilisatie-herinneringen heeft, kan ze dus inzenden. stonden we weer gereed, nu voor den snel naderenden stormaanval! Vooruit kappie! laat ons maar gaan! Ridman staat al klaar, kappie! Zoo werd er uit den troep geroepen, 't Lijkt misschien een tikje ondisciplinair, maar in werkelijkheid heerschta er een ongekende eensgezindheid en een uitste kende discipline. Dan klonk het beslissende commando: Voorwaarts!Marsch!! De pas was snel, te snel wellicht. Maar 't hinderde niet. Alle moeilijkheden werden overwonnen, zelfs de overtocht over de Maas. Dat geschiedde met luchtgevulde gummibooten en leverde anders nogal eens moeilijkheden op Maar 't „ergste" moest nog komen. De gebaande weg was voor ons niet meer ge schikt. Wij hielden de rechte Iqn, hetgeen beteekende, dat wij dwars door het pol derland trokken en de talrijke slooten zonder veel moeite „namen". Nee, toch niet alle, want daar waren er, die te breed waren. En dan moest worden omgeloopen tot bij een damhek. Hetgeen dat bleek ons plotseling te veel tijdverlies be zorgde. Want plots ging er een schrik door de heele compagnie. De mannen van Ridman hadden planken meegenomen en met be hulp daarvan namen zij de slooten zonder veel moeite en vooral zonder tijdverlies. En dus zou de compagnie van R. eerste zijn! Dat nooit! Nooit!! Een korte beraadslaging en toen verlie ten wij ons vak. We kwamen terecht in de compagnie van R. Rustig maakten ook wij gebruik van de planken en toen opeens met tien goede oefeningen vooraf had het niet beter kunnen gaan! opeens stonden wij aan deze zijde van een zeer breede sloot, trokken de planken naar ons toe en de compagnie van R kon toekijken.! Een uur later „namen" we Woudrichem onder het geroep „Hallo kappie! daar zijn we al! En Ridman zit vast voor 't water!" Kapitein M., de leider der oefening, die al lang op Woudrichem zat en niets gezien had van de „tactische manoeuvre in het polderland" was tevreden. Mischien op dat oogenblik méér tevre den dan kapitein R.! v. d. B. zijn, dat hem teruggeworpen had. Daar men de snelheid van de korte golf kende, kon men ook de plaats van terugwerping ge makkelijk bepalen. Het kon niet anders of Mars had deze beleefdheid bewezen. Mars had de tiksignalen van P C J J gehoord, ontvangen en ridderlijk teruggekaatst. Dat Mars aan de aarde signalen gaf, kon men dus niet beweren, ofschoon vele bui- tenlandsche couranten dit deden. De korte golf had met zijn sprong door de heavy-side laag tevens bevestigd wat men bij bepaalde proefnemingen bij het Noorderlicht gecon stateerd had. Later heb ik met heel veel genoegen met den flinken Noorschen pro fessor in de studio van P C J J kennis ge maakt. Hij was erg dankbaar voor de aller- bescheidenste taak, die ik vervuld had en hij wilde hamer en tegel bekijken, die de harde sterke tik naar Mars hadden doen springen. Zeker, ik heb de harmonie van de concerten er wel eens door gestoord, en wanneer de luisteraar mij als klopgeest en den professor als aanstichter nog verder dan Mars d.w.z. naar de maan gewenscht had den, dan kan ik me dat levendig voorstel len. Wat deed men al niet om de weten schap te dienen? door Mr. J. Belonje. (Slot.) Na in het voorgaande de verschillende bezitters van Cranenbroek de revue te heb ben laten passeeren, heeft het misschien ook nog zijn blang iets over het goed zelf mede te deelen. Zooals de toestand tegenwoordig is, valt de oude, vrijwel regelmatig vierkante gracht het geheel was, zooals in deze streek ge bruikelijk, omgeven door een vierkante singel met tusschenwal, beplant met hout gewas nog duidelijk te onderscheiden. In het verlengde van de toegangslaan, waar over ik in de inleiding sprak, ligt op dit ter rein, eenigszins in de Noordhoek, de kapi tale Noordhollandsche boerderij, een stolp hoeve, die het karakter van een royaal huis uit de 18e eeuw heeft. Duidelijk is waarneembaar, hoe dit huis en zijn directe omgeving hooger ligt dan het overige, door de gracht omgeven erf, waar uit men echter niet mag opmaken, dat hier ook de plek gezocht moet worden, waar eens het kasteel stond. Deze plek moet men zoeken dadelijk ten zuiden van het midden der scheidingssloot welke (in richting onge veer Oost-West) dwars over het tegenwoor dige erf van de boerderij loopt. Want vol gens de op ons gemeente-archief bewaarde „platte grond der Heerlijkheid Kranenbroek behoorende den Heer Dr. P. de Sonnaville door Isaac Catenius landmeter 1816" zien wij deze plaats van de ruïne nog aangeduid als een daar gelegen vierkantje, dat een totale oppervlakte heeft van 86 Hondsbos- sche roeden. In het huis wordt nog bewaard een ge denksteentje (afmetingen 10 x 19 c.M.) Waarop 17 5 5 hetwelk afkomstig is uit de voor enkele tientallen jaren afgebroken schuur achter het huis en het is geenszins onmogelijk, dat dit hier aangetroffen jaartal tevens als da teering kan gelden voor de geheele, nu nog bestaande boerderij. Zeker is, dat er reeds een andere boer derij stond toen Gijsbert Boomkamp, de be kende Alkmaarsche kroniekschrijver deze «plek bezocht in 1737 en er toen een schetsje van vervaardigde in sepia, zooals hij zelf verzekert „ad vivum". Zijn teekening wordt in de prentverzameling van het gemeente archief alhier bewaard en we zien erop, dat de bezitting toen reeds een eenvoudige boe renwoning was met een achterhuis, waarop in muurankers het jaartal 1631 en op den voorgrond een heuveltje, waarop een boom, hetgeen het overblijfsel van „Out-Kranen- broek" moet voorstellen. Nog twee 18e eeuwsche belangstellenden hebben behalve Boomkamp Cranenbroek gekend. Het waren Dr. Ludolf Smits, die het als ruïne vermeldt in zijn „Schatkamer" uit. de aanvangsuren der 18e eeuw en mede deelt, dat er een plaats van den beroemden Rochman van bestaat en de verzamelaar Andries Schoenmaker (16661723). Laatst genoemde zag er nog eenig metselwerk en grove steenen, die een lengte van 10 duimen hadden, alles onder een boomgroep op een hooggelegen eilandje. Voorts komt Boomkamp nog met het be richt, dat het kasteel op 31 Juli 1573, dus bij het beleg van Alkmaar afgebrand zou zijn (Alkmaar en desselfs geschiedenissen",, blz. 220). De afbeelding, die van het oude Cranen broek bestaat, welke voorkomt in het reeds meer aangehaalde Alg. Nederl. Fami lieblad, laat het kasteel in welstand zien als zeer eenvoudig: een hoofdgebouw van twee verdiepingen, een losstaande bijbouw, even eens twee etages tellende en terzijde een achthoekig torentje. Blijkbaar loopt om het erf nog een ringmuur en is een portaal voor de hoofddeur aangebracht. Het geheel maakt den indruk nog in het laatste gedeel te der 16e eeuw gesticht te zijn, want èn de geheele bouworde èn de toegepaste kruisra men èn het dak met de dakkapellen hebben sterk de elementen in zich van den Holland- schen vroegen renaissance-stijl. Daarom is het waarschijnlijk, dat het kasteel korten tijd na den brand van 1573 weer is opgebouwd, waarbij dan misschien toepassing van oude materialen heeft plaats gevonden. En ook zou men dit kunnen op maken uit het feit, dat een vroegere teeke naar, niemand minder dan de beroemde Entograaf Mr. Simon Meeuwsz. van Edam op zijn kaart van het graafschap E°mond van omstreeks 1540 (thans bewaard in dr Archives Nationalis te Parijs, no. 3. 10) „Cranebroek" slechts weergegeven heeft alseen woning, die zich in geen enkel opzicht onderscheidt, dus geen toren ver toont of eenige uitgebreidheid of wat dies meer zij, wat verwacht wordt bij een kasteel van eenige reputatie! Want als een simpel huisje, op de manier zooals een kind het leert teekenen ligt Cranenbroek daar temid den van het vierkantje van zijn singel aan het einde van zijn nog heden ten dage be staande laan (welke hier halverwege een knik vertoont), aan de achterzijde het erf bespoeld door een inham van de Egmonder- meer ongeveer tusschen „Engelant" en „Die cleijne busch". Bij gebreke van nadere berichten is het uit den aard der zaak moeilijker den ouden toestand van het huis Cranenbroek, dan de reeks van zijn bezitters te reconstrueeren, tenzij misschien in de toekomst ter plaatse nog eens terreinonderzoek ondernomen zou kunnen worden. Alleen in dit laatste geval ware, indien ook aardewerkvondsten gedaan worden en dit komt practisch steeds voor, met behulp van de spade vast te stellen of het kasteel inderdaad een hoogeren ouder dom heeft gehad dan de 14e of 15e eeuw, den tijd waarin geschreven bronnen den naam, respectievelijk het huis vermelden, den. Mocht een zoodanig onderzoek ter hand genomen worden, dan diene er gelijkertijd ook op gewezen, dat het evenmin tot de onmogelijkheden behoort, dat nog meer fei telijke gegevens verzameld zouden kunnen worden betreffende de oude bewoners van Cranenbroek in het „Witte kerkje" (de Ned. Herv. kerk) te Heiloo. Want het huis lag nu eenmaal onder de jurisdictie van Heiloo en naar alle waarschijnlijkheid zullen in de oude parochiekerk van die plaats dan ook verschillende leden uit de geslachten van Cranenbroek of Van der Meije hunne laat ste rustplaats hebben gevonden, gedekt door een grafsteen. Helaas is thans echter de kerkvloer vrijwel in haar geheele uitge strektheid met planken overdekt, waardoor dus nagenoeg alle inscripties en beeldhouw werk van de oude grafzerken aan het oog onttrokken zijn. Het ware derhalve te wen- schen, dat het onderzoek zich ook nog eens tot de steenen van dezen kerkvloer zou kunnen uitstrekken. Alvorens te eindigen, zij het mij vergund nog op een kleine bijzonderheid te wijzen betreffende de grootte van Cranenbroek. Naar de kadastrale maat was de bezit ting ten tijde van de veiling van 1925 ver deeld in 19 perceelen, te weten: een zeven tal perceelen, gelegen ten westen van de dwarslaan voor het erf, hoofdzakelijk be staande uit weiland; voorts een viertal per ceelen tusschen deze laan en de spoorbaan, gevormd door weiland en voorts door bouw land met nog een perceel bosch (dit laatste groot 4.84.95 H.A.) en het resteerendë, ge vormd door de terreinen ten oosten van de spoorbaan, hoofdzakelijk weiland, doch ook huizen en erven omvattende. De vraag rijst nu of deze geheele bezit ting wel gelijk is aan het oude Cranenbroek, dat ons in 1409 genoemd wordt. Gezien de leenacte, waarin sprake is van „dat huijs tot Cranenbroeck mitte heemwerff en an der huijsinge die daer op staen", vrij zeker niet. Want dit denombrement spreekt ons alleen van een erf, waarop het heerschaps huis gevestigd was met eenig ander „getim merte", om een gebruikelijk synoniem van onze voorouders te bezigen. Dat onder de bezitting, welke in 1813 bijna 31 H.A. groot was, reeds in vroegere eeuwen ook allodiale goederen begrepen waren, bewijst het feit, dat ongeveer gelijk tijdig met de overgangen naar leenrecht voor schout en schepenen van Heiloo tus schen denzelfden verkrijger en verkooper overdrachten plaats vonden van partijen grond, welke uitdrukkelijk gezegd worden tot Cranenbroek te behooren (b.v. 8 mor gen 117 roe en 8 voet Hondsbossche maat op 8 April 1754 en 25 Febr. 1697). Misschien brengt ons dienaangaande op het spoor de vermelding van een titel, wel ke laatstelijk door den Alkmaarschen bur gemeester mr. Jacob Baert van Cr: j 3nbroek gevoerd is. Deze noemde zich n.L „heer van Groot- en Kleijn Cranenbroek". Ter plaatse is deze onderscheiding tus schen een Groot- en een Klein Cranenbroek niet meer bekend, maar toch dient uit het vroegere gebruik daarvan geconcludeerd te worden, dat mr. J. Baert van beide deelen de bezitter was en dat bij gevolg het in dit opstel besproken goed (hetgeen natuurlijk Groot-Cranenbroek genoemd moet worden, zooals bevestigd wordt o.a. in een acte d.dl 24 Januari 1732, verleden voor notaris Kla ver te Alkmaar) dus stellig geringeren om vang heeft gehad. Het onderscheid tusschen een Groot- en Klein Cranenbroek is bovendien al zeer oud. Want Klein-Cranenbroek komt toe valligerwijs óók al onder de Egmondsche leenen reeds voor in de registers .van 1504, toen de bekende Alkmaarder Claes Corff Dirksz., de rentmeester-generaal, op 15 December daarmede beleend werd. Het is daarbij misschien opmerkelijk, dat het heergewaad, evenals dat bij Groot-Cranen broek gebruikelijk was, uit een roode sper wer bestond, welk verschijnsel in een af splitsing van het ééne goed van het andere zijn oorzaak gehad zou kunnen hebben. Als belendingen worden in de leenacte opgege ven: aan de Zuidzijde het Groote Cranen broek, destijds het bezit van Jan van der Mije; aan de Noordwestzij de de Bergermeer (wij zouden zeggen: Egmondermeer) en aan de Zuidwestzijde Jan van Tetrode met „zeecker zaetlant". In de oudere leenregisters heb ik het on derscheid tusschen een Groot- en Klein- Cranenbroek nimmer meer aangetroffen en evenmin is mü duidelijk, geworden hoe het laatstgenoemde goed afgesplitst kan zijn. Zonder hier in gewaagde onderstellingen te vervallen, lijkt mij voorshands aanvaard baar de meening, dat het kleine Cranen broek bij verdeeling der nalatenschap van Willem van Cranenbroek tot een zelfstandig Egmondsch leen is gemaakt. Wellicht valt er over Cranenbroek en zijn bezitters wel meer mede te deelen, doch voorloopig meen ik hiermede te kunnen volstaan, aangezien mijn bedoeling hoofd zakelijk was om de aandacht te vragen voor een plek in de Alkmaarsche omgeving, welke op een oude historie kan terugzien. Deze Jan van Tetrode wordt bij doode van zijn vader Floris met 2 1/4 geers land te Limmen beleend door de Leenkamer van het Graafschap Egmond op 1 December 1506. Ook wordt nog een beleening in de Evmondsche Leenregisters aangetroffen op 2" Mei 1337voor „joffrou Jan de Weent Dirx suster van Tetrode", voor wie haar zoon Albert de Weent de leeneed doet. Alkmaar. Maart-April 1939. -L

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1939 | | pagina 12