'N KNOOP ,f*!
COLD<TAR
ONS INDISCH HOE KJ E.
Herinneringen aan Augustus 1914.
CRANENBROEK
Javanenkolonisatie een
moeilijk vraagstuk.
Weest den knoop dankbaar, die
U er aan herinnert een versch
pakje Gold Star Shag te koopen!
Nu vlug naar den winkel!
Niemeijer's GOLD STAR Shag
is fijn van smaak, licht en geurig
Een aanval op Woudrlchem.
DERDE BLAD.
De bevolking van Java is vooral in de
laatste halve eeuw sterk in aantal toegeno
men. Dit is een gevolg van verschillende
omstandigheden. Een Javaan huwt op
jongen leeftijd. Het gevolg er van ist dat men
op Java 5 generaties telt tegen hier onge
veer drie per eeuw. Geboortebeperking
kent men er niet: de menschen hebben
gaarne veel kinderen. Ziekten als pokken
en cholera, die vroeger honderdduizenden
wegmaaiden, komen dank zij voortreffe
lijke maatregelen van ons bestuur niet
meer voor. Hongersnooden worden bestre-
eerste pogingen op den goeden weg. In
Zuid-Sumatra bevindt zich een centrum
van Javanenkolonisatie, waar de men
schen zich thuis gevoelen als in hun eigen
dessa (dorpje). De proef daar is uitstekend
gelukt. Maar de honderdduizenden, ja mil-
lioenen der overbevolking kan dit gebied
niet opnemen.
Daarom heeft de regeering het oog ge
slagen op de dun bevolkte gebieden van
Borneo en Celebes. Er is ook aan Nieuw-
Guinea gedacht, maar dit groote gebied
ligt heel ver weg, zoodat de transportkos
ten van tienduizenden menschen veel hoo-
ger zouden worden dan dit bij genoemde
eilanden het geval is. Dit afgezien van an-
den, al is ook nu de voedingstoestand der
bevolking nog niet zooals hij dient te zijn.
Door de ontwikkeling der cultuur, o.a. van
suiker, vonden millioenen Javanen arbeid.
Groote omvangrijke irrigatiewerken wer
den aangelegd, eensdeels om den rijstbouw
mee onafhankelijk te maken van den soms
grilligen regenval, anderdeels om het be-
plantbare areaal te vergrooten. Waar al die
maatregelen waren niet voldoende om de
toenemende bevolking een bestaan te ver
schaffen. Men zoekt nu de oplossing in
twee richtingen: industrialisatie en emi
gratie. Beide zijn het zeer moeilijke vraag
stukken. Met de emigratie, waaraan de re
geering al geruimen tijd veel aandacht
wijdde, is men thans na het mislukken der
dere bezwaren.
Tot slot een paar cijfers. In 1937 vertrok
ken 20.000 Javanen naar de Buitengewes
ten in 1938 30.000. Voor de jaren 1939
en 1940 wordt jaarlijks op 40 tot 50.000
emigranten gerekend, welk aantal geleide
lijk zal worden opgevoerd. Een deel der
Javanen is dit jaar naar Sumatra vertrok
ken, een ander deel gaat naar Celebes.
Maar de bevolking op Java neemt jaarlijks
met honderdduizenden toe, zoodat het ver
trek van tienduizenden niet voldoende is,
al geeft dit aanmerkelijke verlichting. Op
bijgaand plaatje ziet u een Javaansche ko
lonie op Sumatra. De menschen bouwen
zelf hun woningen.
H. F. TILLEMA.
ningsmanschap van den machtigen zender
P C J J.
Het zou mij zelfs niet verbazen als hij in
zijn conferences in Indië ook daar den
luisteraar even bij de neus gehad heeft,
haar dit moet geen critiek voorstellen. Het
is slechts de glimlach, hoe zelfs de werke
lijke grootheid van P C J J's prestaties-ook
door uiterlijke technische macht versterkt
moest worden, die niet aanwezig was.
Maar laat ik niet afdolen. Ik gaf voor den
bekenden professor S. te Oslo tiksignalen
voor de microphoon van P C J J nadat men
vergeefsch getracht had hem met Morse-tee
kenen Hit den zender van dienst te zijn.
Het duurde werkelijk eenigen tijd voordat
ik de juiste techniek te pakken had. Ik tikte
dapper tusschen de muziekstukken door en
riep dën professor duidelijk aan, dat hij op
moest letten en dat ik zoovéél of zoovéél
signalen in een minuut gaf.
Professor S. seinde altijd, wanneer hij
proeven wilde nemen en vaak vroeg een of
andere technicus of ik weer moest kloppen
voor den kortegolfmelker. Ze begrepen niets
Van de toewijding, waarmede ik deze be
scheiden taak volbracht, in het schoone ge
voel de wetenschap te dienen. Het leek mij
ook zeer dienstig, dat de bokkesprongen der
korte golven eens gecontroleerd werden. Ze
leden n.L aan vliegende en aan langzame
tering. Het eerste was een plotseling ver
dwijnen en het laatste de in Indië zoo zeer
gevreesde fading. Voor een leek is zoo'n
zender een volmaakt wonder. Door de zend-
lampen worden de hoogfrequente stroomen
heengejaagd en veroorzaken een geweldige
verhitting. Ondertusschen moet men de
golffrequentie op een bepaald peil houden.
Soms piekerde ik wel eens over de techni
sche moeilijkheden na, ofschoon ik er niets
mede te doen had. Denkt men aan het pro
ces in de zendlampen, aan de onregelmatige
spanning van de woedende electrische
stroom, aan de antenne die bij de stormen
in de lucht slingert en aan de onstabiele
aether, dan kan men alleen stellig aan
Mexicaansche honden gelooven, die het oor
van den Indischen luisteraar moeten teiste
ren. Wat een firma als Philips op het gebied
der kortegqlfzending doorgevochten heeft
aan laboratoriumstudies en gemaakte erva
ringen, voor het huidige resultaat bereikt
is, is eindeloos. Wetenschap, noeste vlijt en
'n Extra Tractatie: Gold Star de Luxe, 12 ct.
ten deele genialiteit van medewerkers heb
ben nu reeds een monument voor de eeuwen
gezet. Wat is er niet noodig om het werke
lijk commando over alle onderdeelen van
een zender in handen te krijgen, zoodat het
lukt het uitgaande product zoo te regulee-
ren en te moduleeren, dat het tienduizenden
mijlen verder weer als zuivere muziek op
kan leven. Opeens zal de lezer door mijn
uiteenzettingen begrijpen, waarom ik als
schim van Sunny Home wekenlang geen
zekerheid had of de verre wereld mij
hoorde.
De korte golf is en blijft een wonderlijke
aangelegenheid. Hij loopt evenals het licht
in een rechte lijn, maar het licht is niet in
staat om de aarde heen te razen, wat de
korte golf wel doet. De schepping schijnt er
n.L altijd op uit te zijn den mensch alles te
leveren, wat hij noodig heeft in een bepaald
tijdperk. Dus lag er boven in de lucht een
heavy-side laag die het als haar taak be
schouwt de korte radiogolven systematisch
tegen de aarde terug te kaatsen, zoodat ze
in zigzagvorm verder sprongen. De heavy-
side laag is een machtige aangelegenheid.
Ze mengt de wisselende kaarten van het
zendergeluk.
Mars grijpt in.
Het was nu professor S. te Oslo te doen
om er achter te kbmeri, wat de wilde golven
rond de aarde uitvoerden of beter uitkuur-
den. De fijne toestellen van professor S.
ontvingen mijn tiksignalen dus nadat ze
een, twee, drie, vier malen in een fragment
van een secunde rondom de aarde gesuisd
waren. De Noorsche controle scheen den
heeren kortegolven niet te bevallen. Op
eens gebeurde een wonder.
Opeens was de golf, d.w.z. mijn tik-
signaal verdwenen. Had de acute teering
hem te pakken? De seconden verliepyen:
Weg was hij. Daar opeens na ca. tien secun-
den dook mijn tik weer op. Duidelijk was
het dat de golf niet had kunnen uitrusten.
Er bestond maar één mogelijkheid. Hij
was door de heavy-side laag het heelal inge
jaagd en daar hij terugkeerde, moest er iets
Weken van te voren was de compagnie
in rep en roer. Er ging wat gebeuren en
niet zoo'n klein beetje ook! Op de bureaux
hadden regelmatig besprekingen plaats, op
het theorie-uui werd herhaaldelijk het
komende besproken en zoo langzamerhand
kwamen wq in de gewenschte stemming,
in de nog meer gewenschte sfeer: we zou
den een schijnaanval ondernemen op
Woudrichem.
En dat niet met één compagnie of met
één bataljon! Neen, alle compagnieën die
gelegerd waren tusschen Tilburg en den
Bosch zouden aan die oefening deelnemen.
't Zou dus een oefening worden in
groot-verband.
Ale compagnieën in actie; dat wilde dus
zeggen, dat ook de jongens van kapitein
M. en die van kapitein R. zouden deel
nemen. En dat was eigenlijk de groote
attractie.
Beide officieren hadden den dienst al
verlaten, maar waren in Augustus 1914
weer in actieven dienst gekomen. Twee
populaire officieren ook, gezien bij hun
jongens. Maar twee, die elkaar bij oefenin
gen dwars zaten, die elkaar telkens trach
ten den loef af te steken.
Men voelde, dat dit laatste ook nu weer
gebeuren ging.
De leiding van de oefening was opge
dragen aan kapitein M. en dus kregen wij
een anderen compagniescommandant, die
er natuurlijk en dat wenschten ook
wij! voor te zorgen had, het eerste te
Woudrichem te zijn.-Breedvoerig werd die
kwestie besproken en daarbij ging het
slechts om één punt: hoe kapitein R. over
vleugeld kon worden.
De slag kwam. Vroeg in den morgen
stond de compagnie klaar, om uit te ruk
ken en zel^s zij, die anders een abonne
ment hadden op het ziekenrapport, ston
den nu met gepoetste schoenen en keurig
opgedofte kleedij in het gelid! De geest
was goed! Er zou slag geleverd worden;
nee, niet tegen het fort Woudrichem,
maar tegen de compagnie van kapitein R.!
Vroolijk en opgewekt werd afgemar
cheerd. 't Heele repertoire populaire zang
nummers werd afgedraaid en de geheele
bevolking van „ons" dorp stroomde naar
buiten, om ons - te zien afmarcheeren.
Sterker nog, ze leefde mee met den strijd,
met welken ze volkomen op de hoogte was.
Was de marsch zwaar? Ik weet het niet
meer. Ik weet alleen, dat wij geen uitval
lers kregen dien eersten dag. Was er al
eens eentje vermoeid, dan nam een kame
raad het zwikkie tijdelijk over. En met
groot plezier, want 't ging immers om een
sportieve overwinning op kapitein R.!?
We bivakkeerden dien nacht in het
stroo, ergens op een zolder van een boer
derij. En bij het aanbreken van den dag
1 Augustus a.s. zal het 25 jaar
geleden zijn, dat de Nederlandsche
weermacht mobiliseerde.
In deze rubriek zullen af en toe
schetsjes geplaatst worden van
lezers, die toen gediend hebben.
Wie mobilisatie-herinneringen
heeft, kan ze dus inzenden.
stonden we weer gereed, nu voor den
snel naderenden stormaanval!
Vooruit kappie! laat ons maar gaan!
Ridman staat al klaar, kappie!
Zoo werd er uit den troep geroepen,
't Lijkt misschien een tikje ondisciplinair,
maar in werkelijkheid heerschta er een
ongekende eensgezindheid en een uitste
kende discipline.
Dan klonk het beslissende commando:
Voorwaarts!Marsch!!
De pas was snel, te snel wellicht. Maar
't hinderde niet. Alle moeilijkheden werden
overwonnen, zelfs de overtocht over de
Maas. Dat geschiedde met luchtgevulde
gummibooten en leverde anders nogal
eens moeilijkheden op
Maar 't „ergste" moest nog komen. De
gebaande weg was voor ons niet meer ge
schikt. Wij hielden de rechte Iqn, hetgeen
beteekende, dat wij dwars door het pol
derland trokken en de talrijke slooten
zonder veel moeite „namen". Nee, toch
niet alle, want daar waren er, die te breed
waren. En dan moest worden omgeloopen
tot bij een damhek. Hetgeen dat bleek
ons plotseling te veel tijdverlies be
zorgde.
Want plots ging er een schrik door de
heele compagnie. De mannen van Ridman
hadden planken meegenomen en met be
hulp daarvan namen zij de slooten zonder
veel moeite en vooral zonder tijdverlies.
En dus zou de compagnie van R. eerste
zijn!
Dat nooit! Nooit!!
Een korte beraadslaging en toen verlie
ten wij ons vak. We kwamen terecht in de
compagnie van R. Rustig maakten ook wij
gebruik van de planken en toen opeens
met tien goede oefeningen vooraf had het
niet beter kunnen gaan! opeens stonden
wij aan deze zijde van een zeer breede
sloot, trokken de planken naar ons toe en
de compagnie van R kon toekijken.!
Een uur later „namen" we Woudrichem
onder het geroep „Hallo kappie! daar zijn
we al! En Ridman zit vast voor 't water!"
Kapitein M., de leider der oefening, die
al lang op Woudrichem zat en niets gezien
had van de „tactische manoeuvre in het
polderland" was tevreden.
Mischien op dat oogenblik méér tevre
den dan kapitein R.!
v. d. B.
zijn, dat hem teruggeworpen had. Daar men
de snelheid van de korte golf kende, kon
men ook de plaats van terugwerping ge
makkelijk bepalen. Het kon niet anders of
Mars had deze beleefdheid bewezen. Mars
had de tiksignalen van P C J J gehoord,
ontvangen en ridderlijk teruggekaatst.
Dat Mars aan de aarde signalen gaf, kon
men dus niet beweren, ofschoon vele bui-
tenlandsche couranten dit deden. De korte
golf had met zijn sprong door de heavy-side
laag tevens bevestigd wat men bij bepaalde
proefnemingen bij het Noorderlicht gecon
stateerd had. Later heb ik met heel veel
genoegen met den flinken Noorschen pro
fessor in de studio van P C J J kennis ge
maakt. Hij was erg dankbaar voor de aller-
bescheidenste taak, die ik vervuld had en
hij wilde hamer en tegel bekijken, die de
harde sterke tik naar Mars hadden doen
springen. Zeker, ik heb de harmonie van de
concerten er wel eens door gestoord, en
wanneer de luisteraar mij als klopgeest en
den professor als aanstichter nog verder dan
Mars d.w.z. naar de maan gewenscht had
den, dan kan ik me dat levendig voorstel
len. Wat deed men al niet om de weten
schap te dienen?
door Mr. J. Belonje.
(Slot.)
Na in het voorgaande de verschillende
bezitters van Cranenbroek de revue te heb
ben laten passeeren, heeft het misschien
ook nog zijn blang iets over het goed zelf
mede te deelen.
Zooals de toestand tegenwoordig is, valt
de oude, vrijwel regelmatig vierkante gracht
het geheel was, zooals in deze streek ge
bruikelijk, omgeven door een vierkante
singel met tusschenwal, beplant met hout
gewas nog duidelijk te onderscheiden. In
het verlengde van de toegangslaan, waar
over ik in de inleiding sprak, ligt op dit ter
rein, eenigszins in de Noordhoek, de kapi
tale Noordhollandsche boerderij, een stolp
hoeve, die het karakter van een royaal huis
uit de 18e eeuw heeft.
Duidelijk is waarneembaar, hoe dit huis
en zijn directe omgeving hooger ligt dan het
overige, door de gracht omgeven erf, waar
uit men echter niet mag opmaken, dat hier
ook de plek gezocht moet worden, waar
eens het kasteel stond. Deze plek moet men
zoeken dadelijk ten zuiden van het midden
der scheidingssloot welke (in richting onge
veer Oost-West) dwars over het tegenwoor
dige erf van de boerderij loopt. Want vol
gens de op ons gemeente-archief bewaarde
„platte grond der Heerlijkheid Kranenbroek
behoorende den Heer Dr. P. de Sonnaville
door Isaac Catenius landmeter 1816" zien
wij deze plaats van de ruïne nog aangeduid
als een daar gelegen vierkantje, dat een
totale oppervlakte heeft van 86 Hondsbos-
sche roeden.
In het huis wordt nog bewaard een ge
denksteentje (afmetingen 10 x 19 c.M.)
Waarop
17 5 5
hetwelk afkomstig is uit de voor enkele
tientallen jaren afgebroken schuur achter
het huis en het is geenszins onmogelijk, dat
dit hier aangetroffen jaartal tevens als da
teering kan gelden voor de geheele, nu nog
bestaande boerderij.
Zeker is, dat er reeds een andere boer
derij stond toen Gijsbert Boomkamp, de be
kende Alkmaarsche kroniekschrijver deze
«plek bezocht in 1737 en er toen een schetsje
van vervaardigde in sepia, zooals hij zelf
verzekert „ad vivum". Zijn teekening wordt
in de prentverzameling van het gemeente
archief alhier bewaard en we zien erop, dat
de bezitting toen reeds een eenvoudige boe
renwoning was met een achterhuis, waarop
in muurankers het jaartal 1631 en op den
voorgrond een heuveltje, waarop een boom,
hetgeen het overblijfsel van „Out-Kranen-
broek" moet voorstellen.
Nog twee 18e eeuwsche belangstellenden
hebben behalve Boomkamp Cranenbroek
gekend. Het waren Dr. Ludolf Smits, die het
als ruïne vermeldt in zijn „Schatkamer" uit.
de aanvangsuren der 18e eeuw en mede
deelt, dat er een plaats van den beroemden
Rochman van bestaat en de verzamelaar
Andries Schoenmaker (16661723). Laatst
genoemde zag er nog eenig metselwerk en
grove steenen, die een lengte van 10 duimen
hadden, alles onder een boomgroep op een
hooggelegen eilandje.
Voorts komt Boomkamp nog met het be
richt, dat het kasteel op 31 Juli 1573, dus bij
het beleg van Alkmaar afgebrand zou zijn
(Alkmaar en desselfs geschiedenissen",, blz.
220).
De afbeelding, die van het oude Cranen
broek bestaat, welke voorkomt in het
reeds meer aangehaalde Alg. Nederl. Fami
lieblad, laat het kasteel in welstand zien als
zeer eenvoudig: een hoofdgebouw van twee
verdiepingen, een losstaande bijbouw, even
eens twee etages tellende en terzijde een
achthoekig torentje. Blijkbaar loopt om het
erf nog een ringmuur en is een portaal voor
de hoofddeur aangebracht. Het geheel
maakt den indruk nog in het laatste gedeel
te der 16e eeuw gesticht te zijn, want èn de
geheele bouworde èn de toegepaste kruisra
men èn het dak met de dakkapellen hebben
sterk de elementen in zich van den Holland-
schen vroegen renaissance-stijl.
Daarom is het waarschijnlijk, dat het
kasteel korten tijd na den brand van 1573
weer is opgebouwd, waarbij dan misschien
toepassing van oude materialen heeft plaats
gevonden. En ook zou men dit kunnen op
maken uit het feit, dat een vroegere teeke
naar, niemand minder dan de beroemde
Entograaf Mr. Simon Meeuwsz. van Edam
op zijn kaart van het graafschap E°mond
van omstreeks 1540 (thans bewaard in dr
Archives Nationalis te Parijs, no. 3. 10)
„Cranebroek" slechts weergegeven heeft
alseen woning, die zich in geen enkel
opzicht onderscheidt, dus geen toren ver
toont of eenige uitgebreidheid of wat dies
meer zij, wat verwacht wordt bij een kasteel
van eenige reputatie! Want als een simpel
huisje, op de manier zooals een kind het
leert teekenen ligt Cranenbroek daar temid
den van het vierkantje van zijn singel aan
het einde van zijn nog heden ten dage be
staande laan (welke hier halverwege een
knik vertoont), aan de achterzijde het erf
bespoeld door een inham van de Egmonder-
meer ongeveer tusschen „Engelant" en „Die
cleijne busch".
Bij gebreke van nadere berichten is het
uit den aard der zaak moeilijker den ouden
toestand van het huis Cranenbroek, dan de
reeks van zijn bezitters te reconstrueeren,
tenzij misschien in de toekomst ter plaatse
nog eens terreinonderzoek ondernomen zou
kunnen worden. Alleen in dit laatste geval
ware, indien ook aardewerkvondsten gedaan
worden en dit komt practisch steeds voor,
met behulp van de spade vast te stellen of
het kasteel inderdaad een hoogeren ouder
dom heeft gehad dan de 14e of 15e eeuw,
den tijd waarin geschreven bronnen den
naam, respectievelijk het huis vermelden,
den.
Mocht een zoodanig onderzoek ter hand
genomen worden, dan diene er gelijkertijd
ook op gewezen, dat het evenmin tot de
onmogelijkheden behoort, dat nog meer fei
telijke gegevens verzameld zouden kunnen
worden betreffende de oude bewoners van
Cranenbroek in het „Witte kerkje" (de Ned.
Herv. kerk) te Heiloo. Want het huis lag
nu eenmaal onder de jurisdictie van Heiloo
en naar alle waarschijnlijkheid zullen in de
oude parochiekerk van die plaats dan ook
verschillende leden uit de geslachten van
Cranenbroek of Van der Meije hunne laat
ste rustplaats hebben gevonden, gedekt door
een grafsteen. Helaas is thans echter de
kerkvloer vrijwel in haar geheele uitge
strektheid met planken overdekt, waardoor
dus nagenoeg alle inscripties en beeldhouw
werk van de oude grafzerken aan het oog
onttrokken zijn. Het ware derhalve te wen-
schen, dat het onderzoek zich ook nog eens
tot de steenen van dezen kerkvloer zou
kunnen uitstrekken.
Alvorens te eindigen, zij het mij vergund
nog op een kleine bijzonderheid te wijzen
betreffende de grootte van Cranenbroek.
Naar de kadastrale maat was de bezit
ting ten tijde van de veiling van 1925 ver
deeld in 19 perceelen, te weten: een zeven
tal perceelen, gelegen ten westen van de
dwarslaan voor het erf, hoofdzakelijk be
staande uit weiland; voorts een viertal per
ceelen tusschen deze laan en de spoorbaan,
gevormd door weiland en voorts door bouw
land met nog een perceel bosch (dit laatste
groot 4.84.95 H.A.) en het resteerendë, ge
vormd door de terreinen ten oosten van de
spoorbaan, hoofdzakelijk weiland, doch ook
huizen en erven omvattende.
De vraag rijst nu of deze geheele bezit
ting wel gelijk is aan het oude Cranenbroek,
dat ons in 1409 genoemd wordt. Gezien de
leenacte, waarin sprake is van „dat huijs
tot Cranenbroeck mitte heemwerff en an
der huijsinge die daer op staen", vrij zeker
niet. Want dit denombrement spreekt ons
alleen van een erf, waarop het heerschaps
huis gevestigd was met eenig ander „getim
merte", om een gebruikelijk synoniem van
onze voorouders te bezigen.
Dat onder de bezitting, welke in 1813
bijna 31 H.A. groot was, reeds in vroegere
eeuwen ook allodiale goederen begrepen
waren, bewijst het feit, dat ongeveer gelijk
tijdig met de overgangen naar leenrecht
voor schout en schepenen van Heiloo tus
schen denzelfden verkrijger en verkooper
overdrachten plaats vonden van partijen
grond, welke uitdrukkelijk gezegd worden
tot Cranenbroek te behooren (b.v. 8 mor
gen 117 roe en 8 voet Hondsbossche maat op
8 April 1754 en 25 Febr. 1697).
Misschien brengt ons dienaangaande op
het spoor de vermelding van een titel, wel
ke laatstelijk door den Alkmaarschen bur
gemeester mr. Jacob Baert van Cr: j 3nbroek
gevoerd is. Deze noemde zich n.L „heer van
Groot- en Kleijn Cranenbroek".
Ter plaatse is deze onderscheiding tus
schen een Groot- en een Klein Cranenbroek
niet meer bekend, maar toch dient uit het
vroegere gebruik daarvan geconcludeerd te
worden, dat mr. J. Baert van beide deelen
de bezitter was en dat bij gevolg het in dit
opstel besproken goed (hetgeen natuurlijk
Groot-Cranenbroek genoemd moet worden,
zooals bevestigd wordt o.a. in een acte d.dl
24 Januari 1732, verleden voor notaris Kla
ver te Alkmaar) dus stellig geringeren om
vang heeft gehad.
Het onderscheid tusschen een Groot- en
Klein Cranenbroek is bovendien al zeer
oud. Want Klein-Cranenbroek komt toe
valligerwijs óók al onder de Egmondsche
leenen reeds voor in de registers .van
1504, toen de bekende Alkmaarder Claes
Corff Dirksz., de rentmeester-generaal, op
15 December daarmede beleend werd. Het
is daarbij misschien opmerkelijk, dat het
heergewaad, evenals dat bij Groot-Cranen
broek gebruikelijk was, uit een roode sper
wer bestond, welk verschijnsel in een af
splitsing van het ééne goed van het andere
zijn oorzaak gehad zou kunnen hebben. Als
belendingen worden in de leenacte opgege
ven: aan de Zuidzijde het Groote Cranen
broek, destijds het bezit van Jan van der
Mije; aan de Noordwestzij de de Bergermeer
(wij zouden zeggen: Egmondermeer) en aan
de Zuidwestzijde Jan van Tetrode met
„zeecker zaetlant".
In de oudere leenregisters heb ik het on
derscheid tusschen een Groot- en Klein-
Cranenbroek nimmer meer aangetroffen en
evenmin is mü duidelijk, geworden hoe het
laatstgenoemde goed afgesplitst kan zijn.
Zonder hier in gewaagde onderstellingen te
vervallen, lijkt mij voorshands aanvaard
baar de meening, dat het kleine Cranen
broek bij verdeeling der nalatenschap van
Willem van Cranenbroek tot een zelfstandig
Egmondsch leen is gemaakt.
Wellicht valt er over Cranenbroek en
zijn bezitters wel meer mede te deelen, doch
voorloopig meen ik hiermede te kunnen
volstaan, aangezien mijn bedoeling hoofd
zakelijk was om de aandacht te vragen voor
een plek in de Alkmaarsche omgeving,
welke op een oude historie kan terugzien.
Deze Jan van Tetrode wordt bij doode
van zijn vader Floris met 2 1/4 geers land te
Limmen beleend door de Leenkamer van
het Graafschap Egmond op 1 December
1506. Ook wordt nog een beleening in de
Evmondsche Leenregisters aangetroffen op
2" Mei 1337voor „joffrou Jan de Weent
Dirx suster van Tetrode", voor wie haar
zoon Albert de Weent de leeneed doet.
Alkmaar. Maart-April 1939.
-L