Van corruptie is niets gebleken.
Een zoon van z'n Vader
Wethouder De Miranda maakte
beleidsfouten.
Erfpachtsrapport verschenen.
De algemeene conclusies
der commissie.
Toenemende spoorweg
ontvangsten in
April.
Naar het Engelsch van
RIDGWELL CULLUM.
Door T. d. MADE.
Het rapport van de Amsterdamsche raadscommissie voor het instellen
van een onderzoek omtrent de geuite beschuldigingen tegen den Amster-
damschen wethouder S. Rodrigues de Miranda en de hoofdstedeiyke
gemeenteraadsleden Z. D. J. W. Gulden en J. W. Matthijsen, en omtrent
alles wat met de uitgifte van gemeentelijke erfpachtsgronden in den
ruimsten zin verband houdt is gisteravond verschenen.
Het rapport zegt o.m., dat den wethouder ernstige beleidsfouten moeten
worden aangerekend, doch voorts, dat overwegingen van corruptieven aard
den wethouder bjj zyn doen en laten niet hebben geleid. Op eenige
punten heeft de commissie t.a.v. de heeren Gulden en Matthijsen eveneens
critiek.
De insinuaties van de „Telegraaf" als zou de heer De Miranda zich met
gemeenschapsgeld hebben verrijkt, zyn onjuist gebleken, evenals de be
schuldiging van het blad, dat wethouder De Miranda een terrein heeft
toegewezen aan den heer J. Fuldauer, en dat laatstgenoemde, dit terrein
heeft verkocht met een winst van 10.000.
an corruptie bij den dienst der Publieke Werken is niets gebleken.
Uit de algemeene conclusies van de
raadscommissie stippen wij voorts nog het
volgende aan:
Door wethouder De Miranda zijn aan de
commissie een aantal omstandigheden me
degedeeld, die hem aanleiding hebben ge
geven tot zijn optreden in de bijzondere ge
vallen, waarin de commissie over zijn be
leid geen gunstig oordeel kan vellen.
Deze omstandigheden waren:
le het besluit van Amstels Bouwvereeni-
ging, waarbij haar leden verboden werd te
bouwen op de erfpachtsgronden in het z.g.
plan-Landlust en de agitatie in Amstel
Bouwvereeniging, gevoerd tegen het bou
wen in het z.g. plan-Bosch en Lommer;
2e de actie van directeuren van hypo-
theebanken om geen hypotheek te nemen
op huizen, te bouwen op erfpachtsgronden;
3e het gebrek aan medewerking van de
regeering en van Gedeputeerde Staten van
Noordholland bij het verstrekken van rijks
voorschotten en het verleenen van gemeen
telijke garantie voor het bouwen van wo
ningen door woningbouwvereenigingen;
4e de langdurige onderhandelingen met
betrekking tot de voorbereiding van de
bebouwing van Bosch en Lommer;
5e dat naar het oordeel van den wethou
der de afdeeling Grondbedrijf van den
dienst der Publieke Werken blijkbaar niet
wist te vatten alle mogelijkheden om zich
aanmeldende gegadigden, die bouwen wil
den en konden, goed te bedienen.
Al deze omstandigheden tezamen waren
volgens den wethouder oorzaak van een
steeds verminderende activiteit in het
bouwvak, in een periode van toch reeds
abnormale werkloosheid.
De commissie is gekomen tot de meening,
dat deze omstandigheden wel kunnen gel
den als een verklaring voor een grootere
persoonlijke activiteit van den wethouder,
doch niet als een rechtvaardiging van de
wijze, waarop hy in de bedoelde bijzondere
gevallen zelfstandig is opgetreden, noch
voor het niet volledig inlichten van het
college van B en W. en het onthouden van
de waarheid aan den raad.
Critiek op handelingen van den
heer Gulden.
Ten aanzien van den heer Gulden is de
commissie gebleken, dat hij, met name in
het geval van de N.V. Hoogbouw-Landlust,
zijn beroep van architect niet voldoende
heeft gescheiden van zijn functie van lid
van den gemeenteraad en van de commis
sie van bijstand voor de Publieke Werken
en de Volkshuisvesting.
Hoewel de heer Gulden een welbekend
architectenbureau beheerde, waaruit hij
groote inkomsten trok, verkeerde hij voort
durend in financieele moeilijkheden, welke
ten slotte in 1935 leidden tot een surséance
van betaling wijst er op, dat de heer Gulden
coord van 8 pet., waartoe hij mede door een
financieel aanbod van den heer Egeman in
staat werd gesteld.
De lijst van crediteuren in de surséance
van betling wijst er op, dat de heer Gulden
o.a. in zijn financieele nooden voorzag,
door op ruime schaal geld te leenen van
bouwers en leveranciers van bouwmate
rialen. De heer Gulden was daarmede zijn
vrijheid van handelen als raadslid kwijt.
De commissie is van oordeel, dat de heer
Matthijsen buitengewone bemoeiingen heeft
gehad met het verkoopen van scholen en
door hem pressie is uitgeoefend op den
wethouder voor de Publieke Werken, ten
einde een school te verkoopen aan den heer
C. Elderenbos met uitschakeling van andere
gegadigden.
Verklaringen van wethouder
De Miranda juist.
De commissie meent ook haar oordeel te
moeten geven over de door den heer De
Miranda in zijn communiqé van 6 Januari
1939 vermelde punten.
Zij is van oordeel:
1. dat zij geen reden heeft te twijfelen
aan de juistheid van zijn mededeeling, dat
hem tot 6 Januari 1939 van een justitieel
onderzoek niets was gebleken;
2. a. dat de mededeeling, dat noch door
den wethouder, noch door den dienst van
Publieke Werken den heer Fuldauer grond
is toegewezen, juist is;
b. dat de mededeeling, dat de uitgifte
van bedoelde terreinen geschiedde op nor
male wijze tegen den normalen canon aan
de bona fide bouwers Venemans c.s., for
meel juist is, maar dat zoowel deze mede
deeling, als die vermeld onder 2a, gezien
dienen te worden in het licht van de feiten
en omstandigheden;
3. dat haar gebleken is, dat de mededee
ling, dat tusschen den wethouder en zijn
zoon nimmer eenige bespreking heeft plaats
gevonden omtrent uitgifte van grond, naar
de letter genomen juist is, maar dat hierbij
in acht dient te worden genomen, hetgeen
in het rapport omtrent de bemoeiingen van
De Miranda is vermeld:
4. dat de mededeeling, dat de verhouding
tusschen den wethouder en de hoofdamb
tenaren volkomen normaal is, ten tijde van
het uitgeven van het communiqé juist was,
gezien het feit, dat B. en W. bij schrijven
van 30 December 1938 aan de gerezen ge
schillen tusschen den wethouder en den
directeur der Publieke Werken formeel 'n
einde hadden gemaakt.
THEE doet je goed!
Naar wij vernemen, heeft de toene
ming van de ontvangsten der spoorwe
gen, die de laatste maanden viel waar
te nemen, zich gedurende April weten
te handhaven.
Zoowel op het gebied van reizigers- als
van goederenvervoer doet zich deze stijging
voor, waarbij wat het personenverkeer aan
gaat in aanmerking moet worden genomen,
dat de inkomstenvermeerdering zich voor
deed ondanks het onbelemmerd rijden der
wilde bussen.
Toch zijn er wel bijzondere factoren, die
in toeneming over April een rol hebben ge
speeld, in de eerste plaats de militaire ver
voeren, voorts de socialistische verkiezings
demonstratie in den Haag en de vlootrevue
te Rotterdam.
Het reizigers- en bagagevervoer steeg,
vergeleken met April 1938, met ruim twee
ton van 4.650.000 tot f 4.852.000.
De opbrengst van het vervoer van brief
en pakketpost verminderde met S 15.000,
terwijl daarentegen het goederenvervoer
een aanmerkelijke toeneming toont van ruim
vijf ton van 2.917.000 tot 3.481.000. Hier
in heeft het binnenlandsch verkeer verre
weg het grootste aandeel gehad.
Diverse ontvangsten tenslotte laten een
stijging zien van 22.431, vergeleken met
April 1938.
De totale toeneming in April 1939, verge<
leken bij dezelfde maand van het vorige
jaar, dit wil echter geenszins zeggen, dat
ook de bedrijfsresultaten over deze periode
evenveel beter zijn dan in 1938, aangezien
ook de exploitatiekosten een zekere stijging
vertoonen, o.a. veroorzaakt door de bijzon
dere vervoeren, hierboven genoemd.
GROOTE BOERDERIJ TE BEEK
UITGEBRAND.
Brandweer had geen water
In den afgeloopen nacht is brand ontstaan
in de woning met stallingen van den land
bouwer Swelsen te Beek (L.) Op het mo
ment, dat de bewoners het vuur ontdekten,
had de brand reeds een zoodanige afmeting
aangenomen, dat men zich door de vensters
van de bovenverdieping met behulp van lad
ders in veiligheid moest stellen.
De brandweer kon wegens gebrek aan
water niets uitrichten.
Het vee was gedeeltelijk in de weiden,
doch het deel in de stallingen kon worden
gered, evenals een bescheiden aantal meu
belen.
De woning met stallingen brandde geheel
uit. Slechts de geblakerde muren bleven
overeind staan.
De oorzaak van den brand is onbekend.
De schade, welke op eenige duizenden
guldens wordt geschat, wordt door verzeke
ring gedekt.
BRAND IN ATELIER VOOR RUBBER
REGENKLEEDING.
Gistermiddag is brand uitgebroken in een
atelier voor rubber regenkleeding van de
firma Kalkoene en Cohen, in de Tweede
Lombardstraat te Rotterdam.
Voorbijgangers zagen op dat tijdstip, hoe
vlammen uit de tweede verdieping sloegen,
kort nadat de ateliermeisjes het altelier had
den verlaten. De heer Cohen was in het op
de eerste verdieping gevestigde kantoor
nog aanwezig. Op aanwijzing van de bur
gers snelde hij naar voren, maar slaagde er
niet in met emmers water het vuur, dat zich
snel uitbreidde, te blusschen. Men riep de
hulp van de Rotterdamsche vrijwillige
brandweer in, die met vier stralen het
vuur dadelijk krachtig aanpakte. Welis
waar smaakte men het genoegen het vuur
tot de tweede verdieping te beperken, maar
men kon niet verhinderen, dat deze ver
dieping totaal uitbrandde. De vlammen
vonden gretig voedsel in de aanwezige
grondstoffen.
DE UITWIJZING VAN MICHEL
HOLZMANN.
De minister van justitie zegt in zijn ant
woord op de schriftelijke vragen van den
heer Moltmaker betreffende de overwegin
gen, die hebben geleid tot de uitwijzing
van Michel Holzman, destyds te Amster
dam, o.m.
Op 16 December 1938 heeft o.a. in de
woning van den vreemdeling M. Holzmann
huiszoeking plaats gehad, voor welken
maatregel, nadat een gerechtelijk vooron
derzoek was gevorderd, door de betrokken
rechtbank verlof was verleend. Niet juist
is, dat Holzmann by deze huiszoeking zou
zijn gearresteerd zonder dat een vooraf
gaand verhoor plaats vond; de betrokkene
is herhaaldelijk door het parket onder
vraagd ter zake var. het hem ten laste ge
legde. Na deze ondervraging, waarbij
Hoizmann er op gewezen is waarvan hy
verdacht werd en in de gelegenheid is
gesteld zich te verantwoorden, heeft de
justitie het noodig gevonden genoemden
vreemdeling in verzekering te stellen. De
minister acht dit optreden juist.
De minister heeft kennis genomen van de
artikelen in „Nat. Dagblad" en „Tele
graaf".
Het is juist, dat noch aan Michel Holz
mann noch aan zijn raadslieden de feiten
of handelingen zijn bekend gemaakt, die
grond opleverden voor de overweging, dat
H. gevaarlyk was voor de openbare orde.
Eveneens is juist, dat de raadslieden van
H. op de verzoeken, de onjuiste feiten in
bovengenoemde publicaties te weerleggen,
geen antwoord hebben ontvangen, behou
dens de mededeeling, dat op het laatste
request afwijzend was beschikt.
De verblijfsontzegging berustte op een
samenstel van vaststaande feiten en om
standigheden. ten deele ook bekend uit
ambtelyke inlichtingen uit het buitenland,
welke den vreemdeling onmiskenbaar tot
gevaarlyk voor de openbare orde stem
pelden. Er bestond bezwaar ten deze in
nadere bijzonderheden te treden, hetgeen
ook overbodig kon worden geacht, daar
de aard van het belastende materiaal
medebracht, dat de vreemdeling zelf op de
hoogte moest zijn van hetgeen tegen hem
voorlag.
Waar de uit ambtelijke rapporten ver
kregen gegevens in hoofdzaak anders wa
ren dan die, welke voorkwamen in de pu
blicaties, waarop de requesten der raads
lieden meer in het bijzonder betrekking
hadden, bestond er geen aanleiding om in
te gaan op de bedoelde verzoeken der
raadslieden om door den minister te wor
den gehoord en bewijsstukken over te leg
gen.
Op verzoek van den minister van bui-
tenlandsche zaken werd Holzmann eenige
dagen vóór zijn vertrek door de politie
uitgenoodigd het hem verleende paspoort
voor vreemdelingen in te leveren. De
vreemdeling weigerde dit, doch verbond
zich uitdrukkelijk het paspoort na aan
komst in het land, waarheen hij wilde ver
trekken, terug te zullen zenden. Dit en de
omstandigheid, dat de vreemdeling niet
uitgeleid is geworden, doch op eigen ge
legenheid uit ons land is vertrokken, heeft
ertoe geleid, dat verdere maatregelen tot
inname van het paspoort achterwege zijn
gelaten. Op den dag van het vertrek is
hem een verblijfsontzegging, als bedoeld
in art. 19 van het vreemdelingenreglement,
vanwege den inspecteur der koninklijke
marechaussee aangezegd, een in gevallen
als deze gebruikelijke maatregel, onder
mededeeling, dat terugkeer ingevolge ge
noemd reglement strafbaar was met hech
tenis van ten hoogste twee maarden of
geldboete van ten hoogste duizend gulden.
Van een mededeeling omtrent een drei
gende straf ter zake van een niet tijdig
vertrek uit Nederland is dus geen sprake
geweest.
Al zou moeten worden aangenomen, dat
de Nederlandsche industrie aan Holzmann
belangrijke orders heeft te danken gehad
en dat bij verder verblijf door zijn tus-
schenkomst nog nadere opdrachten zouden
zijn verkregen, dan zou "toch in dit v"""
band rekening moeten worden e(,hr, T
met de vraag, of door de wijze, waaron
zaken deed, de goede Nederlandsche h
delsreputatie in niet onbelangrijke nw~
zou kunnen worden geschaad. Hoe dit w
zij, het was echter reeds met het ooi?
de belangen der openbare orde niet ve°P
antwoord aan den vreemdeling verd
verblijf in ons land toe te staan.
HUISHOUDELIJKE VOORLICHTING TEN
PLATTELANDE.
Het werk van de stichting voor huishn,.
delijke voorlichting ten plattelande, 0p zon
bescheiden schaal in 1935 begonnen, is
leidelijk uitgegroeid tot een niet onbew"
rijke tak van maatschappelijk werk te
plattelande. Naast het cursuswerk zyn
dere vormen van huishoudelijke voorlicht
ting tot stand gekomen, welke van niet
minder groote beteekenis zyn ter verbete-
ring van de sociale en hygiënische toestan
den op het platteland. De voorlichtingscucC
sussen bleven een groote plaats innemen. In
den oorspronkelijken vorm, het behandelen
van een onderwerp op een serie van 6 lea
sen door bevoegde leerkrachten, kwam
geen belangrijke verandering. Wel werden
nog 2 series aan het programma toege
voegd, n.L een vervolg-cursus in het naaien
en een cursus in het maken van beddegoed.
Vooral deze laatste cursus bleek voor de
vrouwen van groot belang. In 1938 werden
in totaal 1046 cursussen gegeven met 19178
deelneemsters.
Een onderzoek is ingesteld naar de toe
standen in de gezinnen van de kleine boeren
welke door den dienst werden gesteund'
Daarbij bleek, dat voor een goede besteding
van het beschikbare geld en verbetering van
de zelf-voorziening regelmatige voorlichting
in deze gezinnen gewenscht was. De stich
ting vroeg en verkreeg daarom van het
departement van economische zaken een
subsidie om in elke provincie een landbouw-
huishoudleerares voor dit doel te kunnen
aanstellen.
NATIONALE INKOMSTEN- EN
WINSTBELASTING.
Adres aan de Tweede Kamer.
De Nationale Coöperatieve Raad te Rot
terdam, welke wordt gevormd door de
centrale organisaties van coöperaties voor
den aankoop van landbouw-bedryfsbenoo-
digdheden, voor de verwerking van melk
en voor den verkoop van zuivelproducten,
alsmede door de nationale organisaties van
verbruikscoöperaties heeft dezer dagen tot
de Tweede Kamer een adres gericht met
betrekking tot het ingediende wetsontwerp
tot heffing van een nationale inkomsten- en
winstbelasting, waarin met name de be
zwaren zijn geformuleerd, welke de by den
Nationalen Coöperatieven Raad aangesloten
organisaties hebben tegen de voorgestelde
vennootschapsbelasting. Eén der bezwaren
is, dat de voorgestelde vennootschapsbelas
ting, waarmede de regeering de meer
draagkrachtigen wil treffen, indien deze
zou worden toegepast op de coöperaties, zou
indruischen tegen het door de regeering na
gestreefde beginsel van belasting naar
draagkracht, omdat zoowel de leden van
de landbouwcoöperaties als de leden van de
verbruikscoöperaties in het algemeen be-
hooren tot de minst draagkrachtigen.
WILLIBRORD-TENTOONSTELLING
OFFICIEEL GEOPEND.
Onder groote belangstelling is gisteren te
Utrecht op luisterrijke wijze de herdenking
van het Xlle eeuwgetijde van Willibrord,
den apostel der Nederlanden ingezet, met
een officieele plechtigheid in den Dom,
waarbij de artistieke en exquise tentoonstel
ling, gedeeltelijk gewijd aan de vereering
van den apostel en gedeeltelijk aan de kunst
en cultuur van dien tijd, in tegenwoordig
heid van tal van geestelijke en wereldlijke
autoriteiten door den minister-president, dr.
H. Colijn, met een korte toespraak officieel
geopend.
jfeuiMeUm
12)
Peter knikte ernstig en keek naar het
vroolyke gezicht van Gordon.
„Hij heeft je je levenskans gegeven, me
neer. En daar voelen de meesten hier in
het land niet veel voor".
De maaltijd verliep verder zwijgend tot
dat de pudding werd rondgediend. Gordon
dacht na. Hij vroeg zich af, wat hem te
doen stond, na wat hij had gehoord.
Land.
Wat wist hy van land af?
Hoe was hij in staat zyn krachten te
meten met zulke landspeculanten, als hij
om zich heen zag? Hy lette nauwkeurig
op de gezichten van sommige personen uit
dat luidruchtige gezelschap in de gelagka
mer. Het was een eigenaardig mengsel. Er
waren ongetwijfeld flinke kerels bij, maar
het meerendeel bestond stellig uit avontu
riers, die er op uit waren in den komenden
drukken tijd hun slag te slaan en te trach
ten ook een deel van het fortuin in de
wacht te slepen, het zy door het een of an
dere meevallertje, maar meestal door op
lichtersstreken. Wat wist hij van dit alles?
Wat kon hij doen? Zijn gedachten dwaal
den terug naar den speler in den trein en
op welke manier hij in de handen van dien
man was gevallen. Het was vermakelijk
achteraf beschouwd. Hij had, toen hij al
leen in de badkamer was, het geld geteld,
dat Mallinsbee hen overhandigd had. Hij
herinnerde zich, dat hij ongeveer twee
honderd dollar aan dien gokker verloren
had, en het geld, dat hij terug kreeg, was
over de drie honderd! De wonderen waren
de wereld nog niet uit. Hij had dien val-
schen speler bijna afgemaakt en in plaats
van zijn geld kwijt te zijn, was hij er hon
derd dollar beter van geworden! 't Was een
waar wonder!
„Geloof je aan wonderen?" vroeg hij
plotseling lachend.
Peter keek wantrouwend op van zijn
bord. Daarna lachte hij ook, want het
schoot hem te binnen, dat de ander een
vriend was van Mallinsbee.
„Wonderen?" zei hy bedachtzaam. „Ik
heb er vroeger nooit aan geloofd. Maar een
paar dingen hebben daar toch verandering
in gebracht. Het nemen van een extra bor
rel heeft me eens mijn leven gered. Niet
dat het drinken van dien borrel op zichzelf
zoo'n wonder was", bemerkte hij droog
weg, „dat was in die dagen zoo'n beetje
mijn gewoonte, maar toch leek het wel op
een wonder. Ik en mijn broer waren eens
op een fuif. We waren al zoo ver weg, dat
we mekaar het een en ander van ons ver
leden opdischten, alsof we vreemden waren
en niet in hetzelfde huis waren opgegroeid.
Enfin, hij had een auto gehuurd en was
naar buiten gegaan om deze op dreef te
krijgen en de boel klaar te maken. Terwijl
hij weg was gaven de andere jongens me
nog een cocktail en toen moest ik er nog
eentje van den buffetbaaé drinken en dus
moest ik er voor mijn fatsoen zelf ook nog
wel eentje nemen. En toen beweerde de
een of andere dwaas, dat rye wisken zoo
best smaakte na cocktails, zoodat ze me ten
slotte naar bed moesten brengen. En mijn
broer heb ik na dat ritje nooit meer terug
gezien". Hij zuchtte. „De auto was aan gru-
zels en van hem was er ook niet veel meer
over. Dat lykt wel wat op een wonder hè?
En zooiets is er nog eens gebeurd. Dat ging
over mijn vrouw. Ze was zoo'n vrouwsper
soon, dat je het gevoel gaf alsof je een
tamme aardworm was; zoo eentje, die niet
wist, wat een kater was en altijd kerkge
zangen zong en een oorverdoovend lawaai
uit een harmonium haalde, als ze in een
stichtelijke bui was. Ze had altijd door, als
je haar wat wijsmaakte en vertelde je dat
dan ook heel duidelijk. Een best wijfje
anders en dat moet je niet vergeten. Nou,
en toen ik eens ziek was geweest, wou ze
daarna, dat. ik me verzekerde voor haar.
En stel je voor, net toen ik de eerste pre
mie had betaald, kreeg ze koliek en stierf.
Ik deed eraan wat ik kon: ik gaf haar gem
ber, en kruiken en warme omslagen, maar
het hielp niets. Ze ging dood. En sedert
dien heb ik geen premies meer betaald. Dat
was ook een wonder", voegde hij er aan
toe met een tevreden grijns. „En nu deze
kolen. Ik ben net zes maanden geleden met
dit hotel begonnen en nu begint Mallins
bee zaken te doen met de kolenmaatschap
pij. En je maakt heusch geen bloeiende
zaak van een klein plattelandshotelletje,
zonder dat er een wonder gebeurt".
De man was een en al ernst en Gordon
verklaarde met nadruk: „Ja, er komen in
derdaad soms wonderen voor. En een er
van is er vandaag gebeurd. Want mijn
komst hier was stellig een mirakel: een
vreemd aardsch mirakel, maar het was er
dan toch een. En nu moet ik nog wat gaan
schrijven in het kantoor. Tot straks".
Gordon schoof zijn stoel achteruit en
snelde door de overvolle kamer naar het
kantoor. Doch hier was het eveneens tjok
vol en men hoorde er niets dan „land" en
nog eens „land". Daarop begaf hij zich ten
einde raad naar de badkamer. Hij voelde
dat hij zyn moeder moest schrijven en dat
hij na zijn aankomst hier in Snake's Fall
niet anders kon doen, dan haar laten weten,
dat het hem goed ging.
Mevrouw Carbhoy slaakte een zucht van
tevredenheid, toen ze weer opkeek van het
laatste velletje van den langen brief, die
op haar schoot lag. Haar man stond voor
het raam en keek uit over de snikheete
straten en naar het verdroogde groen van
de groote hoornen tegenover het venster.
Hij keerde zich om en vroeg:
„Wel, waar is de jongen?"
Er klonk een lichte bezorgdheid uit zijn
stem, maar hy had zijn gelaat volkomen
in bedwang en zijn gemoedelijke uitdruk
king bleef onveranderd.
Mevrouw Carbhoy zuchtte nog eens.
„Ik weet het niet. Hij zegt er niets over
en hy geeft ook niet de geringste aandui
ding". Ze bekeek de enveloppe van den
brief. „Hij is hier in New York gepost. De
brief is een beetje verward. Ik hoop, dat
hy het goed maakt. Het is zoo heet denk
je dat hij
Haar man lachte en zei:
„Het zal hem heusch wel goed gaan. Zie
je, ik denk, dat hij niet wil, dat wij weten,
waar hij is. Ik denk, dat deze brief via den
een of anderen vriend komt. Lees hem eens
voor*'.
Gordon's moeder ging gemakkelijk in
haar stoel zitten. Ondanks haar angst wou
ze den brief van haar geliefden jongen
maar al te graag nog eens lezen. Maar bo
vendien hoopte ze heimelijk, dat haar iets
ontgaan zou zijn, wat een aanduiding was
voor zijn verblijfplaats en dat haar helder
ziende echtgenoot het misschien zou kun
nen ontdekken.
„Liefste Mam,
Met iemands plaats van bestemming kan
het eigenaardig gaan. Zonder aanzien des
persoons beslissen die dingen zelf, waar op
een gegeven oogenblik voor iemand het
eindpunt van zijn reis is. De meeste men-
schen denken, dat je die plaats van be
stemming zelf in de hand hebt. We nemen
ons voor naar de Noordpool te gaan; maar
als we daar inderdaad aankomen, dan
komt dat alleen, omdat er geen ander d#®"
punt was weggelegd voor ons. Zoo ben ik
zeer zeker op myn plaats van bestemming
terecht gekomen, maar het was allerminst
mijn plan om naar dit plaatsje te gaanj
waarvan ik nog nooit had gehoord, of ge*
droomd, zelfs niet in een nachtmerrie. I
stel me voor, dat dit plaatsje by zich#"
heeft gezegd: „Hallo, daar zit Gordon
Carbhoy in den trein, hy is een rare vent,
hij weet niet of het Palmzondag of Mana-
lichtmis is en veel meer verstand dan een
ouwe hen van jonge katten heeft hij 00
al niet, laten wij hem daarom eens erge
brengen, waar wy vinden dat hij moes
heengaan". Zoo ben ik hier dan van»»*
dag aangeland en heb een dollar of vynj*
aan reisgeld uitgegeven. Het is een
begin en Vader wou het stellig waardeere
(Wordt vervolgd)-