VOOR
m
^fchaakcu&eiek
is
m
i
m
IÉ
11
mp
Él
18
1
il
H
RAADSELS.
L
w
h
De wijze lessen van Ali Ben Mohammed.
1
I
I fc I a I s t e l
DERDE BLAD
PROBLEEM No. 52.
Eindspel van E. Stephenson in „Chess'\
8
i
s
i
H
n
i
,-5;
/s/s#///
f8
I
i
B
'//MM,
's/sVWP,
1 6
a b c d
Wit speelt en wint
Wit: Kb5, Dc5, Tf3 en h2, Re4. pion
«5 6.
Zwart: Kg8, De6, Tf8, Rg6, pionnen a2,
f4 en H 7.
Uit de „Sydenham Gazette"
Onlangs werd een schaakwedstrijd in
Londen gehouden, waar de heer E. Mason
met zwart onderstaande positie verkreeg:
Vraagstuk no. 53.
i
i
I
I
i
i
i
i
m
mz/.
B
A
Bi
WM
li
ij
3
;3ü
l
m
tm
mm
mm
m
k
m
Ü!P
tzmt
i
abc d e I g b
Door een aantal fraaie offers wist hij de
partij in eenige zetten te beslissen. Maar
hoe? Iedereen die de oplossing vindt, zal
uitroepen: „Schitterend!"
Onderstaande positie kwam voor in een
partij, waarin de Fransche meester Rosen-
thal de witte stukken had. Hij besliste het
8
I
fti
I
1
7
M
i
X
6
B
mÊ
V///s
5
m
mm
"S//#S/Z,
4
m
3
B
mk
2
k
I
k
1
a
D
c
d
e
R
tl
spel in zes zetten en begon met een stillen
zet. Met 1. Rh3d7f had hij direct de
zwarte koningin kunnen winnen, doch dit
was hem te min. Hij zag iets dat veel beter
was, al kostte het hem ook twee officieren.
Onderstaande beroemde partij werd
1894 te New York gespeeld tusschen
Wit: Zwart:
Steinitz Pillsbury
Geweigerd koningsgambiet
in
1. e2e4
e7e5
2. f2—f4
Rf8—c5
3. Pgl—f3
d7—d6
4. Rflc4
Pb8—c6
5. c2c3
Pg8—f6
6. Ddl—e2
Dd8e7
7. d2d3
Rc8g4
8. f4—f5?
Minder goed.
8.
0—0—0
9. b2b4?
Deze voortzetting geeft Pillsbury gele
genheid door een reeks van bijzonder fijne
zetten het witte spel te ondermijnen.
9Rg4Xf3!
10. g2Xf3
Niet 10. De2Xf3 wegens Pc6Xb4 11.
c3Xb4 Rc5d4 en Tal gaat verloren.
1 0d6d5!
11. e4Xd5?
Beter was Rc4b3
1 1Pc6Xb4
12. d3d4
Wit mag het paard niet nemen, wegens
12. Rc5d4 13. Rel— b2 De7Xb4t enz.
13Rc5bO
13. Rel—a3
Nu ziet het er werkelijk naar uit, alsof
wit een officier zal winnen, maar de stand
van den witte koning is van dien aard, dat
zwart allerlei combinaties kan maken.
13.
Pf6Xd5
14.
De 2—e4
Pd5Xc3!
15.
PblXe3
Td8Xd4
16.
De 4e2
De7—h4f
17.
Kei—fl
Td4Xc4
18.
Ra3Xb4
Tc4Xb4
19.
Pc3e4
Th8d8
20.
Kfl—g2
Tb4Xe4!
21.
f3Xe4
Td8—d2!
22.
De2Xd2
Dh4—g4t
23.
Kg2—fl
Dg4f3 f
En wit gaf het op.
Gedurende Juli, Augustus en September
zal de schaakrubriek niet verschijnen.
Verhaaltjes van kinderen
voor kinderen.
DE TROUWE HOND
door MELATTI KERAYOUNG.
Er leefde eens een landbouwer in Indië,
die elke dag hard moest werken, om voor
zichzelf, z'n vrouw en z'n dochtertje 't
brood te verdienen. Doch hij deed dat graag,
want hfj hield veel van z'n vrouw en Toto,
zo heette z'n dochtertje.
Toto was nog maar heel klein en had
daar ze zeer afgelegen woonden geen
ander speelmakkertje dan Yanka, een grote
herdershond. Allen hielden veel van
Yanka, en deze, omgekeerd, hield ook veel
van hen. Maar het meest hield hij van
Toto, die hij beschermde met zulk een
trouwheid, dat geen mens hem evenenaren
kon.
Het was een zeer warme dag geweest en
toen de vader even met zijn vrouw naar
binnenging, om zich te verfrissen, bleven
Toto en Yanka alleen op 't grasveld achter.
Toen ze weer naar buiten gingen, zagen ze
een verschrikkelijk schouwspel. Het slapen
de kind was door een brilslang omkronkeld,
terwijl Yanka er schuimbekkend var» woede
bij stond
De man en de vrouw stonden verlamd van
schrik, maar Yanka had zich op de slang
geworpen. Hij pakte de slang dicht bij de
kop beet, en trachtte het venijnige dier, dat
zich hevig verweerde, dood te bijten. Dit
gelukte hem, maar met een laatste krachts
inspanning bracht de slang de dappere hond
een dodelijke beet toe... De vader en
moeder waren zeer blij, dat hun enigst kind
gered was, maar daarginds lag Yanka.
die met nog één blik op Toto, voor eeuwig de
trouwe hondenogen sloot
Nu nog, kan men in een klein plaatsje op
Java een houten kruisje zien, waarop staat:
Hier rust Yanka; onze trouwe vriend en
beschermer".
WELKE LETTER IS DIT?
Hans en Frans hadden het hele alfabet
uit papier geknipt, want ze wilden allerlei
verschillende woorden van de letters maken.
Ze wilden eens zien wie de meeste woorden
kon maken, als iedere letter maar één keer
gebruikt mocht worden. Ze hadden de hele
middag al ijverig zitten knippen, maar toen
ze even weggegaan waren om iets op hun
kamer te halen, was Tineke, hun kleine
zusje, in de kamer gekomen en had met een
schaar kris-kras door alle letters heen ge
knipt. Een paar had ze op de grond gegooid,
zodat het bijna niet mogelijk was om het
alfabet weer in elkaar te leggen.
Toen Hans en Frans terug kwamen
schrokken ze vreselijk. Er was niets meer
van het mooie alfabet te zien. Overal lagen
snippers papier en de woorden, die ze met
zoveel moeite bij elkaar hadden gelegd,
waren allemaal door elkaar gegooid. Ze
keken elkaar wanhopig aan, toen ze ergens,
in een hoekje van de kamer een paar snip
pers zagen liggen. Welke letter was dat nu
geweest? Proberen jullie hen eens te
helpen.
MARIJKE GAAT ZWEMMEN.
Het was een lome, drukkend-warme dag
en dat al in het begin van Juni. Marijke zat
op het grasveldje achter het huis met een
boek op haar schoot, maar ze keek er niet
in. Ze had een beetje hoofdpijn en helemaal
geen zin meer in lezen en voor andere spel
letjes was het veel te warm, bah, ze ver
veelde zich. Ze rolde zich een beetje opzij,
zadat ze in de schaduw van het huis kwam
en bleef daar maar een beetje, met haar
hoofd op haar armen liggen soezen. Ze zag
de schaduw langzaam verder trekken over
het grasveldje en toen ook over de bloemen
van haar eigen tuintje, de ranke blauwe
klokjes, de warmgekleurde, fluwelen violen-
kopjes en het ene, magere rozenboompje
met zijn twee fel-bloeiende, diep-rode rozen.
Droog en warm en rul was de grijsgebla-
kerde grond van haar tuintje en de weinige
bladeren van het rozenstruikje hingen hele
maal slap.
Nu moet ik ze eigenlijk begieten dacht
Marijke ze wachten er helemaal, op mijn
bloemenkinderen, maar het is toch zo ake
lig warm en ik word er zo moe van, steeds
met die zware gieter naar de sloot te lopen,
nee, ik zal het straks wel doen. Over den
rand van haar bruine armen heen, zag
Marijke een paar vissen wild opspringen in
de sloot en toen met een plons, doken ze
weer onder. Die stakkerds hebben ook last
van de warmte, wist Marijke, die kunnen
OPLOSSING VAN DE LEGPUZZLE
DE WEG NAAR HUIS.
Op dit plaatje kan je duidelijk
zien, hoe de boer, de molenaar, de
padvinder, de koe en de hond de
weg naar hun huis en hok kunnen
vinden zonder eikaars pad te krui
sen. Hadden jullie het zelf ook ge
vonden?
geen frisse lucht meer krijgen en als het
weer niet gauw omslaat, zullen er wel veel
doodgaan, dan drijft de hele sloot weer vol'
witte vissenlijfjes net als vorig jaar. Rikke-'
tikketik! Dat was moeder"s naaimachine-
Die zat daar nu zo lang Marijke uit schooit
was, al voor het open raam te naaien.
Marijke kon maar niet begrijpen, hoe,
iemand als het zó warm was, zó ijverig kon
zitten naaien. Hoor, nu zette moeder de
naaimachine stil, ze borg haar schaar en de
klossen en al die dingen in de naaidoos en
toen in de kast. En nu ging ze koffiemalen
Marijke kende al die geluiden precies; ngj
was het gauw zes uur, dan kwam Joost uit
het land terug en dan gingen ze eten.
Juist toen moeder de messen bij de bord
jes legde en de geur van versgezette koffce
het raam uitzweefde, maakte Joost zijn
schuitje vast aan de wal en kwam met
grote stappen van zijn lange benen aanlo
pen. Joost was Marijke's grote broer van
twee en twintig, die zo lang Vader er niet
meer was, op de akker werkte en geld ver
diende voor moeder en Marijke. Hij had zijn
grote strohoed achter op zijn hoofd ge
schoven en zijn hele bruinverbrande gezicht
met de hel-blauwe ogen lachte naar Marijke:
„Hallo zus, wat lig jij daar te slapen?
Kom, ga maar gauw mee eten, dan gaan
we samen zwemmen". In een wip was
Marijke nu overeind en greep de ruwe, ver
eelte hand van Joost: „Is het heus Joost,
gaan we zwemmen in het meertje, net als
vorig jaar? O ja Joost, wat fijn, dat vind ik
leuk".
Vlug aten Joost en Maryke hun boter-,
hammen op, want ze wilden vroeg bij het'
meertje zijn, dan waren er nog niet veel
andere zwemmers, dat vonden ze rustiger.
En zo gingen ze even later in de kleine
roeiboot, die Joost zelf getimmerd had, tus
sen de lage dorpshuisjes met de bloemen
en groententuintjes door, naar het meertje,
dat een stuk buiten het dorp lag midden
tussen de weilanden. Joost zat op het voor
bankje en roeide met forse slagen, zodat het
water opborrelde langs de voorsteven en
Marijke zat op het achterbankje met de
handdoeken en de badpakken. Er was een
heerlijke koelte over het water, de kikkers
kwaakten luidruchtig in een zijslootje, in de
verte riep een koekkoek en verder lag het
dorpje daar zo rustig en stil of het uit
rustte van de warme, vermoeiende dag.
Marijke neuriede stil voor zich heen; ze
kon zich niet begrijpen dat ze daarstraks nog
zo moe en vervelend was geweest, zo stil
met Joost te roeien over het water, was één
van de heerlijkste dingen, die ze kon be
denken.
Even later hield Joost Marijke met zijn
sterke handen om haar middel vast en liet
haar spartelen in het frisse water, dat hele
maal niet koud was. „Nu Marijke, de school
slag, één, twee, drie, één, twee, drie, net als
vorig jaar, weet je wel, ja, zo doe je het al
goed". Joost leerde Marijke de zwemslag en
zei, dat ze daarna alleen moest proberen.
Aan de kanten natuurlijk, ze hoefde heus
niet bang te zijn, want hij was er bij hoor.
Eerst durfde Marijke niet goed, maar toen
Joost haar uitlachte en plaagde, dat ze het
nooit zou leren, liet ze zich opeens voor
over drijven en deed drie, vijf slagen achter
elkaar. Ze schrok d'r zelf van, dat ze nu zo
maar in het water voouit ging, zonder haar
benen op de grond, maar ze was er erg trots
op. „En nu moet jy nog eens duiken Joost" I
zei ze dan. Nu dat wou Joost met alle
plezier. Hij klauterde uit het water, nam
een geweldige aanloop en plompte toen
voorover in het water, zodat het bruiste en
spatte om Marjjkes oren. Even verder
kwam hij weer boven en zwom met forse,
gelijke slagen héél naar de overkant van
het meertje; daar wuifde hij even naar
Marijke en kwam toen weer terug. Nee,
zoals die Joost kon zwemmen. Hij ging zo
vlug en het leek wel of hij nooit moe werd.
„En nu het water uit Marij, dan zal ik je
nog iets leuks laten zien", zei Joost, toen
hij terug was. Nu, dat vond Marijke best,
als Joost zei, dat hij wat leuks wist, dan
was ze daar erg nieuwsgierig naar. „Kom
maar mee", zei hij, toen ze aangekleed
waren, en voorzichtig stapte hij voor haar
uit door de lange grashalmen met de boter
bloemen en de rose klavers van het hooi
land. „Heb je die twee grauwe vogeltjes hier
zoeven niet gezien? Die hebben hier een
nest, het waren veldleeuwerikken en ik
denk dat ik nog wel een paar nestjes weet".
Opeens trok hij een pluk hoog gras vaneen
en wenkte Marijke. „Daar heb je ze", zei hij
vergenoegd. Marijke hield haar adem in.
Zoiets teers' en hulpeloos' had ze nog nooit
gezien. Vier kleine, héél zachte, naakte
vogeltjes, met een héél dun laagje gespik
keld dons, zaten daar bijeen in het ronde
nestje, met hun bekjes opengesperd, waar
nog geen geluid uit kwam. „Wat snoezig",
was al wat Marijke zei. „Maar nu het gras
er weer over, zo", zei Joost, „anders worden
de ouders bang, „ik heb ontdekt, dat hier
ook nog een kwikstaart- en een gruttonest
moet zijn". Héél voorzichtig volgde Marijke
Joost weer door het lange gras.
Na een ogenblik vonden ze de kwik
staartjes, vijf, ook pas uitgekomen, ze waren
grijs en niet gespikkeld, zoals de leeuwerik
en na een poosje vonden ze ook het nest van
de grutto met vier flinke, donkergrijs ge
spikkelde eieren.
Die Joost, dacht Marijke, dat was toch
maar een knapperd, om maar zo die aardige,
kleine nestjes verstopt in dat geweldig
grote, ruige weiland, te kunnen vinden.
Dat zou geen andere broer hem nadoen.
Toen ze terugroeiden zonk de zon al
lager als een geweldige, vuurrode bol en
langzaam kleurde een rose gloed het ver
bleekte blauw van de lucht. Een lichte nevel
trok over het water en de wijde akkers en
landen. Marijke voelde zich innnerlijk te
vreden. Of dat nu kwam omdat ze zelf al
vijf slagen had gezwommen of door het
moois van al die bloemen en vogels waar ze
naar moest kijken of misschien omdat Joost,
de fijnste van alle broers, nu juist haar
broer was, of misschien door dat alles samen,
dat wist ze niet. Maar in elk geval vond ze,
dat zo'n echt warme, zonnige Junidag toch
ook wel heel prettig was.
T. M.
VOOR VADERS VERJAARDAG.
Ali ben Mohammed was de gie
rigste man uit Algiers. Tenminste
dat zei men van hem. Hij had veel
geld en kocht de mooiste dingen
op de markt. Niemand wist, wat hij
met die kleden, pijpen en tapijten
uitvoerde. De andere kooplieden
dachten wel eens, dat hij alles
voor een goed prijsje aan de
vreemdelingen verkocht. Dat was
op zichzelf helemaal niet erg, want
dat deden ze allemaal op hun tijd.
Maar Ali ben Mohammed deed
altijd erg geheimzinnig en liet
nooit een woord los over wat hy
na de markt uitvoerde. Ook dat
was nog niet zo erg, maar wel erg was, dat
hij niemand ook maar een hapje brood of
een slok water gunde. Hij was zo gierig, dat
hij al wantrouwend keek, als iemand naar
hem toekwam om de weg te vragen. Zodra
hij merkte, dat het een vreemdeling was,
sloeg hij als een blad aan de boom om en
was de vriendelijkheid in eigen persoon.
Voor de andere Arabieren had hij geen
goed woord over. Hij liep met een ver
waand gezicht langs de kraampjes, kocht
mooie dingen voor weinig geld, want hy
wist het altijd zo aan te leggen, dat hij zijn
zin kreeg en niet de verkoper en dan ging
hij met een mand vol weer naar huis. Ze
hadden al zo dikwijls bedacht of ze Ali ben
Mohammed niet een poets konden bakken,
waardoor hij een toontje lager zou leren
zingen, maar het was nog nooit gelukt. Zo
werden de wrok en de haat tegen den gie-
rigen Arabier steeds groter.
Ali ben Mohammed koopt in,
Op een keer, toen er markt was, slenterde
Ali ben Mohammed weer langs de kraamp
jes. Hy groette niemand en liep met zijn
neus in de wind heen en weer. Hij had een
grote mand bij zich, dus waarschijnlijk zou
hij weer het een en ander willen inslaan.
En ja hoor, toen hij bij de tent met glas en
porselein van Hassan ben Ibrahim kwam,
bleef hij staan, wees op een paar heel mooie
glazen en vroeg: „Hoeveel?" Hassan noemde
de prijs en Ali ben Mohammed begon hard
te lachen. „Hoe durf je, lelijke schooier!
begon hij toen te schelden. „Schaam je je
niet, om me zo voor de gek te houden! Ik
ben geen vreemdeling!"
Ze praatten een tijd heftig met elkaar en
het slot van het lied was, dat Ali ben Mo
hammed, zoals gewoonlijk zijn zin kreeg.
Hij laadde ai het glaswerk en porselein in
zyn mand en tilde de mand. toen op. Maar
al gauw zette hy haar weer neer. Hij keek
naar Achmed, den zoon van Hassan, die er
al die tijd zonder een woord te zeggen, bij
had gezeten. „Vooruit jongen, sta eens op en
breng die mand voor me naar huis. Je bent
nog jong, het wordt tijd, dat jij ook eens
iets doet!"
Achmed bleef nog even zitten, maar toen
zei Ali ben Mohammed ongeduldig: „Voor
uit! Ik zal je drie wijze lessen tot beloning
geven!" Nu kwam er een lachje op Achmeds
gezicht en nog steeds zonder een woord te
zeggen, stond hij op en tilde de mand op zijn
nek.
De eerste wijze les.
Toen ze een eind gelopen hadden, vroeg
Achmed: „En wat zijn nu die wijze lessen,
die u me zou geven?"
Ali ben Mohammed begon te lachen en
zei: „Wel, m'n jongen, de eerste is deze: Als
iemand tegen jou zegt: „Een holle maag is
beter dan een volle, moet je hem niet ge
loven!" Mohammed lachte hartelyk om zijn
eigen grapje. Achmed lachte helemaal niet,
maar hy keek recht voor zich en zei geen
woord.
De twede en de derde les.
Toen ze weer een eind gelopen hadden en
Achmed de zware mand als eens op zyn
andere schouder had gezet, vroeg hij: „En
wat is de twede les, Ali ben Mohammed?"
„De twede les, m'n beste jongen, is deze:.
Als iemand tegen je zegt: „Het is beter om
te lopen dan om in een wagen te rijden",
moet je hem niet geloven!"
Weer lachte Ali ben Mohammed hartelijk
om zijn mopje, deze keer nog harder dan de
vorige. Hij vond zichzelf erg geestig en hij
keek eens van opzij naar het gezicht Van
den jongen. Het speet hem wel een beetje,
dat hy niets van dat gezicht kon aflezen.
Het leek wel of Achmed heel tevreden was
met deze les, want hij keek nog steeds strak
voor zich uit en zei niets. Misschien was de
jongen nog wel zo dom, dat hij het werke
lijk als een wijze levensles opvatte! Ali ben
Mohammed lachte al in zijn vuistje.
Toen ze eindelijk voor zijn huis waren
aangekomen, bleef Achmed staan. Hij hield
de mand nog op zijn rug en vroeg toen:
„En de derde les?"
„De derde les", antwoordde Ali en lachte
honend, „is deze: Als iemand tegen je zegt,
dat hij wel eens voor minder loon een zware
mand heeft gedragen dan jij, moet je hem
niet geloven!"
Ali ben Mohammed krijgt ook een
les.
„Dank u wel", zei Achmed nu vriende
lijk. „En wilt u nu tenslotte ook van my
nog een wijze les aannemen?" De ander
knikte en grinnikte al bij voorbaat over wat
hij nu te horen zou krijgen.
Toen tilde Achmed de mand van zijn
schouder en gooide haar met kracht tegen
de grond, zodat al het glas en porselein in
stukken viel. „Als iemand tegen u zegt, dat
er in deze mand nog één stuk héél is, moet
u hem niet geloven!"
Met deze woorden draaide hij om en liep
vrolijk fluitend weg, terwijl de gierige Ali
ben Mohammed beduusd naar de mand met
scherven stond te kijken.
2.
Slaapmat, kamrad, feestdronk, hoest-
drank, meelezer, merkteken, hoedster,
kapok, armdraai.
Zet deze negen woorden "in de aange
geven volgorde zo onder elkaar, dat
op een plaats van boven naar beneden
en op een andere plaats van beneden
naar boven de namen van twee grote
Hollandse steden kunnen gelezen
worden.
Een woord bestaat uit 12 letters.
Van 1, 12, 3, 8, 6 wordt brood gebakken.
Een 9, 2, 8, 6, 1 is een gevaarlijk beest.
4, 5, 10 is een getal.
Op een 7, 11, 1 kan men lopen en rijden.
Het geheel geeft een niet ongevaarlijk
beroep weer.
Wat is het verschil tussen een gulden
van Willem III en een rijksdaalder
van Wilhelmina?
OPLOSSINGEN.
Deoplossingen van de raadsels
vorig nummer zijn:
in ons
1
rjth
I I I
rn-h-
I
2. Egmond aan Zee.
3. In herbergen.