TEGEN DE WET
S AKKERTJE
Uit den Alkmaarschen Raad.
Financieel Overzicht.
Zenuwpijnen P
SeuiMetoH
alkmaarsche courant van zaterdag 11 november 1939.
gen achteruitgezet huis en een naar voren
komende eigenaar.
Een goed politiecorps is een kostbaar bezit.
Naar het Engelich van
MARTIN PORLOCK.
DERDE blad
er er één regeling is, welke wy
onbillijk hebben gevonden, dan is dat
*1 lichting, welke aan de bewoners van
de Vp^vgiop en de Achterstraat was opge-
het y bjj nieuwbouw of belangrijken ver
legd OIr perceelen zes meter achteruit te
bouV/ en het vrijkomende terrein aan de
Plaaf.ennte cadeau te geven.
*n t is toch niet meer of minder dan ge-
«n afstand van eigendom, van een
dw°n®0nd, dat men destijds gekocht heeft
arop'de gemeente eigenlijk geen en
kele*'aanspraak mag laten gelden. Dat de
K bewoners van deze straten dit zoo
niees n hebben, kan zeker wel blijken uit
oeffeit dat sinds een dertigtal jaren vrij-
1 niemand hier de behoefte aan een in-
Hoende verbouwing gevoeld heeft.
Dat men niet durft verbouwen en moder-
ren is geen gemeentebelang en het
"'niee belang, dat de gemeente dan ook bij
f e voorschriften had was de zekerheid,
At in verloop van jaren op den duur deze
traten zouden verbreed worden zonder dat
gemeente daarvoor behoefde te betalen,
dat men op kosten van de bewoners een
fUnken, breeden verkeersweg van Zuid naar
Noord 'zou kunnen krijgen.
Die verkeersweg is er door het maken
de Sint Laurensstraat en de Van
den Boschstraat op andere wijze geko
men Er was ëeen behoefte meer aan de be
lemmering van den nieuwbouw in Payglop
en Achterstraat en dus stelden B. en W.
voor het desbetreffende uitbreidingsplan te
wijzigen en vast te stellen, dat een pand bij
verbouwing niet zes meter achteruit moet
worden geplaatst.
De Raad heeft dit met algemeene stem
men besloten, nadat het verzoek daartoe
door de bewoners der betrokken straten
was gedaan en het raadsbesluit zou geen
verdere bespreking noodzakelijk maken,
als niet een der bewoners, de heer Crum,
om een schadevergoeding gevraagd had.
De heer Crum had namelijk in de Ach
terstraat een tweetal perceelen gekocht,
welke gesloopt zouden worden en door
nieuwe zouden worden vervangen. Hij kocht
deze perceelen in 1934 en verbouwde er
een van, dat dus zes meter achteruit staat
in vergelijking met de daarnaast staande
panden en hij was juist van plan ook het
tweede te verbouwen aan dit plan schijnt
reeds eenige uitvoering te zijn gegeven
toen de wijziging van de rooilijn in den
Raad werd behandeld. Hij behoeft dit per
ceel dus niet meer achteruit te bouwen, kan
een grooter en beter pand krijgen dan hij
gedacht had, maar zal natuurlijk rekening
moeten houden met een verandering van
zijn bouwplannen.
De heer Crum verzocht, met het oog op
een en ander, een schadevergoeding van de
gemeente en men begrijpt wel hoe de juris
ten onder onze raadsleden elkaar grommend
dit vette juridische kluifje betwist hebben.
Er werden gelijksoortige zaken of bijna
gelijksoortige die toch weer geheel an
ders bleken te zijn uit de jurisprudentie
opgediept. Mr. Leesberg was pro schade
vergoeding en mr. de Groot was contra
en de andere raadsleden hadden neutrale en
belangstellende toehoorders kunnen zijn als
zij niet tot de overtuiging waren gekomen,
dat men nu juist geen jurist behoefde te
wezen om de kwestie te beoordeelen en er
een meening over te hebben.
Het is vanzelfsprekend, dat men met der
gelijke veranderingen van rooilijnen uiterst
spaarzaam zal moeten zijn, niet alleen om
dat men daarmede velen kan dupeeren,
weer ook omdat het slechts tot gevolg kan
hebben, dat men ongelukkige straten krijgt
wet hier en daar een huis, dat tusschen de
anderen als het ware is verdwenen.
Waar evenwel sinds 1909 geen verande
ring in de voorschriften was gekomen, kan
wen moeilijk betoogen, dat men in Alkmaar
jf/»?val van te £r°ote wispelturigheid
had blyk gegeven.
Daarbij kwam de vraag of deze heer Crum
inderdaad schade had geleden.
Immers, toen hij in 1934 het eerste pand
kocht wist hij, dat hij bij de verbouwing zes
meter achteruit moest en wanneer dit voor
zijn plannen nadeelig was, zou hij dit nadeel
zeker in den koopprijs verdisconteerd heb
ben zoodat het niet de heer Crum, maar de
oorspronkelijke eigenaar was gpweest, die
de schade had geleden.
De heer Crum heeft in het verbouwde
pand een bewaarplaats of werkplaats voor
auto s gemaakt en nu is juist dit inspringen
van het pand van groot nut gebleken door
dat hij thans een benzinepomp kon plaatsen
en een prachtige gelegenheid kreeg voor
het wasschen van auto's.
Er waren dus raadsleden, die betoogden,
dat er in dit geval van schade geen sprake
kon zijn, hoewel daartegenover weer gezegd
werd, dat men deze kwestie in het algemeen
en niet met het oog op één bepaald geval
moet bekijken.
Wat het tweede perceel betreft en daar
voor zou de schadevergoeding moeten die
nen werd in den Raad betoogd, dat de
voorgenomen verbouwing weliswaar eenige
kosten voor verandering van bouwplan en
wellicht voor verandering van reeds uitge
voerd werk met zich zou brengen, maar dat
daartegenover stond, dat het pand zooveel
grooter zou worden dan de eigenaar oor
spronkelijk gedacht had wat, met het oog
op de hier voorgenomen stalling van auto's,
eigenlijk meer een voordeel dan een nadeel
zou zijn, temeer omdat men het grootere ge
bouw veel voordeeliger zou kunnen verhu
ren.
Wethouder de Groot ontkende, dat er
reeds zulke voorbereidingen waren gemaakt,
dat de verandering van den bouw van den
eigenaar groote offers zou vragen. De heer
Crum had hem verzekerd, dat de achterka
mers al klaar en gemeubileerd waren, maar
de wethouder was nog denzelfden morgen
gaan kijken en had ontdekt, dat er nog geen
kamers waren en dat er alleen nog maar
een ruststoel in stond, welke laatste bewe
ringen wel een beetje met elkaar in strijd
zijn, maar waaruit men toch mag conclu-
deeren, dat de kosten van een ander bouw
plan wel goedgemaakt worden door den veel
royaleren bouw, welke daar thans zal kun
nen plaats vinden.
Heeft de heer Crum zoo werd betoogd
by het eene pand al een strop gehad, bij
het andere krijgt hij een voordeel, dat er
weer tegen opweegt en er is dus door hem
geen aanwijsbare schade geleden.
Die schade, zei de heer Grondsma, krijgt
hij in de toekomst, omdat zijn eerste pand
nu het eenige is, dat achteruit staat en zijn
buren dat voorbeeld niet zullen volgen,
maar de Raad stelde zich wat dat betreft
weer op juridisch standpunt en verkondig
de, dat men geen vergoeding kan geven
voor schade, welke in de toekomst misschien
geleden zal kunnen worden.
Zoo gingen de debatten pro en contra, nu
eens kwamen de 500, welke mr. Leesberg
als schadeloosstelling wilde toekennen, ver
leidelijk dicht in het bereik van den heer
Crum te liggen en dan kwam er weer een
ander raadslid, die ze een eindje van hem
afschoof.
Ten slotte heeft de burgemeester gezegd
en wij kunnen ons in het algemeen met
dit betoog zeer wel vereenigen dat hij die
een pand koopt rekening heeft te houden
met alle daarvoor op dat oogenblik gelden
de factoren. Wanneer men een huis koopt
met het doel om het te verbouwen en daar
bij bekend is met de verplichting, dat die
böuw aan zekere voorwaarden moet vol
doen, kan men zich niet op schade beroepen
wanneer het stadsbelang later andere voor
waarden eischt. Ware het anders, dan zou
de gemeente tenzij met groote geldelijke
offers niet in staat zijn de bebouwings
voorschriften te wijzigen wanneer het ge
meentebelang dat noodzakelijk maakt.
De heer Crum, aldus de heer Klaver,
heeft gekocht in de wetenschap van alle
lusten en lasten en hy had daarbij ook re
kening kunnen houden met de mogelijk
heid, dat er andere voorschriften kunnen
komen. Gaf men aan dit verzoek toe dan
zouden de consequenties niet te overzien
zijn omdat in verscheidene straten waar nu
reeds achteruit gebouwde panden staan of
waar andere bebouwingsvoorschriften wer
den gegeven, eigenaren wonen, die met het
zelfde recht om schadevergoeding kunnen
vragen. En de heer Hoijtink heeft daarbij
beweerd, dat men in niet verplichte geval
len, vooral in dezen tijd, rekening met de
financiën der gemeente moet houden, met
het gevolg, dat ten slotte met 12 tegen 8
stemmen besloten werd in dit geval geen
schadevergoeding te verleenen.
De Speeltuinvereeniging D.E.S. had ver
zocht de door haar gehuurde terreinen gratis
te mogen gebruiken of de huursommen tot
de helft te verminderen met het oog op de
moeilijke tijdsomstandigheden.
Men gevoelde algemeen de billijkheid van
dit verzoek, maar ook de moeilijkheid om
daaraan tegemoet te komen. Immers, het
Grondbedrijf, waaronder deze terreinen res
sorteeren, is geen philantrophische instel
ling, maar een bedrijf waarvan de boekhou
der uitsluitend met cijfers heeft te maken.
Men moet daar nu eenmaal de economische
waarde in rekening brengen en het eenige,
dat er dus zou kunnen gebeuren, zou een
tegemoetkoming aan het Grondbedrijf uit
de gemeentekas zyn, dan wel een subsidie
aan de betrokken vereeniging.
Hoezeer men ook voor het speeltuinwerk
gevoelde, met het oog op de gemeentelijke
schatkist en op de mogelijke consequenties
van een andere houding, werd besloten het
verzoek af te wijzen. Temeer omdat de heer
Zeegers (R.K.) toezegde, dat hij bij de be
handeling van de begrooting voor het ko
mende jaar met een geheel nieuw voorstel
zal komen, zoorlat dan de belangen van alle
vereenigen op speeltuingebied tegelijkertijd
worden bekeken.
c»
De burgemeester had voor de uitbreiding
van het politiecorps de aanstelling van vier
tijdelijke agenten gevraagd en de Raad bleek
eenigszins huiverig aan dit vrij kostbare
verzoek te voldoen. Er is namelijk een reor
ganisatie van het politiecorps opkomst en
men was hier en daar bevreesd, dat de aan
te stellen agenten al in dat nieuwe plan ver
disconteerd waren, zoodat de tijdelijke aard
van hun aanstelling binnenkort wel eens in
een vaste benoemig zou kunnen veranderen.
En daarover wenschte men zelfs geen
voorloopige beslissing te nemen zonder het
aangekondigde reorganisatieplan bekeken
en besproken te hebben.
„Waarom vier stuks tegelijk?", heeft de
heer Bonsema gevraagd en de burgemees
ter heeft uitgelegd, dat de politie met het
drie-ploegen-stelsel werkt, zoodat voor ver
lichting van den arbeid in elke ploeg een
agent noodig is en de vierde zou worden
toegevoegd aan de afdeeling voor de bijzon
dere diensten.
Hoewel wij in het algemeen op het stand
punt staan, dat iédere ambtenaar en trou
wens iedereen in dezen tijd belangeloos
meer zal moeten verrichten dan er in
minder moeilijke tijdsomstandigheden van
hem geëischt wordt, kunnen wij ons toch
voorstellen, dat een werkelijk gebleken te
kort aan manschappen op den duur gecor
rigeerd zal moeten worden.
Dit tekort, zoo heeft de burgemeester be
toogd, is reeds herhaaldelijk gebleken. Alk
maar, heeft nog het aantal agenten van 1921
teen de bevolking nog maar het drievierde
deel van thans was. Het verkeer eischt een
veel grooter toezicht en er zijn de laatste
jaren tallooze rijkswetten gekomen, waarvan
de controle op de naleving aan de politie
werd opgedragen, nog afgescheiden van de
omstandigheid, dat de gemeente door veie
nieuwe wijken is uitgebreid, en het terrein
van werkzaamheden voor de politie dus zoo
veel grooter is geworden.
Er is meermalen en niet alleen in den
Raad betoogd, dat het politióneele toe
zicht, vooral ten opzichte van' kléine en vaak
onbeteekenende overtredingen van allerlei
nieuwe wetten, wat minder scherp zou kun
nen zijn, opdat er daarnaast voor den werke-
lijken politiedienst meer tijd en meer man
schappen beschikbaar kunnen blijven, maar
het is duidelijk, dat niemand ten slotte een
pleidooi zal kunnen houden, dat de strekking
heeft, dat onze politie het een of andere
onderdeel van haar taak minder serieus zal
moeten opvatten.
De argumenten van den burgemeester wa
ren zeer sterk, maar men schrok toch eenigs
zins terug voor de daaraan verbonden fi-
nancieele consequenties. De heer Bonsema
bedacht, dat het toezicht van de nachtploeg
geen versterking behoeft en evenmin, dat
van de afdeeling der bijzondere diensten,
zoodat men voorloopig met de aanstelling
van twee tijdelijke agenten zou kunnen vol
staan. Er waren raadsleden, die er vier en
ook, die er minder dan twee wilden geven,
maar het resultaat van alle loven en bieden
was ten slotte, dat men de aanstelling van
twee tijdelyken heeft goedgekeurd en de
reorganisatieplannen zal afwachten om over
een eventueele versterking van het corps
met meer kennis van zaken te kunnen oor-
deelen.
In de Lindenlaan in een scheef gezakt
huisje een soort pannenkeet woont een
oude man, een zekere Pannekeet. Hij is in
verloop van jaren met zijn huisje mee om
laag gegroeid en dat huisje had wegens on
bewoonbaarheid al lang moeten verdwijnen,
wanneer de Raad geen medelijden met den
bewoner had gehad, die daar tot zijn dood bij
testamentaire beschikking mag verblijven.
Dus wordt, van jaar tot jaar, besloten den
man weer uitstel te verleenen en ieder jaar
opnieuw staat de ouderdom van den bewo
ner in de betrokken bijlage, alsof B. en W.
daarmede willen zeggen: „wij vragen nu wel
uitstel, maar zoo heel lang zal de tegen
woordige bewoner het niet meer maken''.
Dat is niet erg bemoedigend voor den
ouden man over wiens uithoudingsvermogen
de Alkmaarsche Raad jaarlijks zijn verwon
dering uitspreekt, maar hij houdt er blijk
baar rekening mee, dat er van jaar tot jaar
meer reden bestaat hem nog maar stil in zijn
huisje te laten. „De heer Pannekeet is thans
79 jaar", hebben B. en W. ditmaal gezegd.
Laten wij voor hem hopen, dat in de vol
gende bijlage het cijfer 80 zal voorkomen.
Wij willen ditmaal niet onvriendelijk
tegenover den Raad zijn, maar één opmer
king moet ons toch van het hart.
Wanneer er een geheime zitting van meer
dan twee uren noodzakelijk blijkt, houde
men die voortaan aan het einde der open
bare vergadering, zoodat publiek en pers niet
gedwongen worden al dien tijd op de her
opening der deuren te wachten.
Niet, dat de aanwezige verslaggevers en
overzichtschrijvers zich in dien tijd behoeven
te vervelen, daartegen hebben zij zelf reeds
maatregelen getrofffen maar zij kunnen,
vooral tegenwoordig, hun kostbaren tijd nut
tiger gebruiken dan werkeloos op den af
loop van schier eindelooze debatten te moe
ten wachten.
De Beurs onder den druk der politieke
onzekerheid. Deviezencontrole en
non-enemy-declarations. Een moei
lijke taak voor de Vereeniging v. d.
Effectenhandel. Verdere toeneming
der industrieele bedrijvigheid in de
Ver. Staten verwacht. Krachtige
technische positie der Amsterdamsche
beurs. Vaste stemming voor Fran-
sche staatsfondsen. Exportcijfers
van radio-artikelen en kunstzijde.
Hoogere suikerprijs.
De weinig opgewekte, op sommige dagen
zelfs flauwe houding der fondsenmarkt wijst
er wel op, dat men in beurskringen alles
behalve optimistisch is bij de beoordeeling
van de toekomstige ontwikkeling. Daarbij
denkt men niet zoo zeer aan direct oorlogs
gevaar voor ons land (al maakten de be
richten omtrent Duitsche troepenconcentra
ties aan onze grenzen natuurlijk geen pret-
tigen indruk), als wel aan de mogelijkheid
van telkens weerkeerende wrijvingen en
verwikkelingen, die inhaerent zijn aan onze
neutraliteitspositie, en welke ook in den
vorigen oorlog herhaaldelijk spanning en
onrust hebben veroorzaakt. Ten opzichte
van het nieuwe vredes-bemiddelingsaanbod
van onze koningin en koning Leopold was
de beurs reeds bij voorbaat sceptisch ge
stemd; men houdt er thans meer dan ooit
rekening mede, nog een langen tijd van on
zekerheid voor zich te hebben.
Evenals het zakenleven in het algemeen
moet de beurs zich hierop in toenemende
mate instellen. De moeilijkheden, welke
zich in den fondsenhandel in verband met
den oorlog voordoen, zijn van velerlei aard.
Eenerzijds hebben zij betrekking op de door
de oorlogvoerende landen genomen maatre
gelen tot beperking van het deviezenver-
keer, aan den anderen kant betreffen zii het
gevaar van inbeslagneming van naar over
zee verzonden, en vandaar naar ons land
komende effecten en zelfs van dividendbe
wijzen, coupons en lossingen, die ter incas-
seering naar de Ver. St. of andere over-
zeesche gebieden moeten worden verstuurd.
Aan de 'deviezen-beperkingen is van hier
uit al bitter weinig te doen. Wil een land
de aanwezige buitenlandsche saldi blokkee-
ren, ter versterking van de eigen betalings
positie, dan heeft het daartoe de macht in
handen; dit is uit de in vredestijd reeds met
Duitschland opgedane ervaring wel duide
lijk gebleken. Het hangt dan uitsluitend af
van wat in het belang van het eigen land
wordt geacht, óf en in welke mate facilitei
ten tot het terugtrekken van zijn bezit aan
den eigenaar worden verleend.
In Engeland schijnen de deviezenrestric-
ties door de desbetreffende autoriteiten aan
vankelijk niet zeer scherp te zijn toegepast;
men zat blijkbaar nog vast aan de „ver
ouderde" opvattingen omtrent de reputa
tie, welke Londen als financieel centrum
had op te houden. Naar verluidt, zijn in de
eerste maand van den oorlog langs niet-of-
ficieelen weg nog aanzienlijke bedragen uit
Engeland weggevloeid, hetgeen aan de da
ling van den Pondenkoers niet vreemd is
geweest. Sindsdien is de deviezen-controle
echter veel scherper geworden, en het ver
krijgen van deviezen ver gunningen is een
ingewikkelde en daardoor langdurige pro
cedure geworden, die den handel, zoowel in
goederen als in fondsen, uitermate stroef
doet verloopen.
Wat de uitbetalingen van coupons en los
singen van Engelsche fondsen betreft, zoo
spreekt 't vanzelf, dat de Engelsche regee
ring zich er tegen wil vrijwaren, dat de voor
dit doel vrijgegeven gelden niet aan onder
danen van vijandelijke landen ten goede
komen. Om dit vast te stellen, eischt zij een
„non-enemy-declaration", d.w.z. een verkla
ring, waaruit blijkt, dat het desbetreffende
fonds na een bepaalden datum niet het
eigendom is geweest van iemand, die in den
zin van de geldende opvattingen als een
vijand kan worden beschouwd. In den vori
gen oorlog heeft men ook dergelijke verkla
ringen gekend, maar de tekst hiervan kan
onder de tegenwoordige verhoudingen geen
dienst meer doen. Het bestuur van de Ver.
voor den Effectenhandel te Amsterdam
houdt zich reeds geruimen tijd bezig met de
samenstelling van een nieuwen tekst en
hiermede zijn ook reeds vorderingen ge
maakt. Toch zal er nog geruimen tijd mee
gemoeid zijn alvorens de nieuwe verklaring
goedgekeurd is en in werking kan treden.
Tot dien tijd moet de handel in fondsen
van Groot-Britannië en zijn Dominions wel
stagneeren, voor zoover men zich niet be
helpt met voorloopige „Kettingverklarin
gen" van banken en commissionnairs, waar
uit blijkt, dat de fondsen sedert 3 Sept. niet
iri vijandelijk bezit zijn geweest.
Met dergelijke niet-officieele verklarin
gen moet men vooralsnog ook volstaan in
den handel in Amerikaansche en andere
„neutrale" fondsen om deze of hun coupons
bij verzending naar overzee tegen inbeslag
name te vrijwaren. Nog moeilijker dan ten
aanzien van Engelsche fondsen is de taak
van de Vereeniging voor den Effectenhan
del met betrekking tot de vaststelling van
een tekst voor zulke „neutrale" fondsen, die
eenerzijds inbeslagname van Engelsche zijde
voorkomt en aan den anderen kant geen po
litieke bezwaren met het oog op onze neu
traliteitspositie met zich meebrengt. In elk
geval zal men, met het oog op latere even
tueele consekwenties, goed doen, zich bij
68)
„Maak je maar niet bezorgd!" riep Jane
Ult. „Maak je maar niet bezorgd! Hoe kunt
u 200 spreken... het is gewoonweg te dol
°m los te loopen!"
Hector Frensham liep weer naar zijn bu-
teau terug en liet zich zwaar op zijn stoel
servallen. Hij staarde naar het klokje
"aast zyn inkstel. Dit klokje was een obses-
jlenX00r lrem. De uurwijzer ging onverbid-
yk rond. Hoeveel uren waren er nog
311 zijn twee en zeventig over?
r> Iv-
e torenklok van de St. Barnabas Kerk
^middernachtelijk uur. Behalve
lirhf1" *antaarns brandde er nergens meer
ent m Gatesend Road. Op het trottoir aan
tile L^'n'<er straatkant kwam met een
een- -tige bedaardheid (die misschien
Unit 'ets^e overdreven was) een reus in de
„g j01^1 van de Hoofdstedelijke Politie aan
zijn* ,^e lezers van de Banner, zouden
deliiM,eZicllt niettegenstaande de ondui-
dat van zÜn toto gemakkelijk als
ben Vai° Ernest Biggleswade herkend heb-
een' s ze hem by 't spaarzame licht van
Toen v- V.'er lantaarns ontmoet hadden,
verv ii 'n schaduw van de sombere,
^en Pakhuizen het trottoir ten einde
geloopen had, liep hij niet Cattring Road
in, doch stak het trottoir over en bleef
even onder de eerste lantaarn staan. Hij
keek parmantig eens om zich heen, terwijl
hij liefdevol zijn knevel streelde, en liep
toen plechtstatiglijk weer terug, dit keer
langs de bewoonde, rechterzijde van Ga
tesend Road.
In wat door zijn ontwerpers vermoedelijk
als tuin voor no. 27 Gatesend Road be
doeld was, hurkten de man met de pet en
de taxichauffeur. Een laag muurtje onttrok
hen aan het oog van ieder, die langs het
trottoir kwam. Onder hun rubberzolen
was vuil giint, waartusschen overal on
kruid opschoot en achter hen doemde de
voorgevel van het sombere, onbewoonde
perceel no. 27 op, waarin geen ruit meer
heel was.
Langzaam en statig schreed de gehelmde
reus voorbij het muurtje en verried zelfs
niet door een hoofdbeweging, dat hij wist
waar zij waren.
„Sst!" zei de man met de pet.
Er heerschte nu een absolute stilte in
Gatesend Road.
De taxichauffeur mopperde in zich zelf.
Hij had het niet op Gatesend Road begre
pen. Ook dit karweitje was nu niet bepaald
naar zyn zin, maar hy had een persoon
lijke bewondering opgevat voor den man,
die als agent Biggleswade paradeerde en
voor wien hij bovendien ook nog dat on
persoonlijke zwsk had, dat de heele wereld
voor dezen man had, dien zij dwaas ge
noeg „Vlugge Vayle" noemde.
De reus in uniform was nu aan het einde
van Gatesend Road gekomen. Weer bleef
hij onder een lantaarn stilstaan om zijn
snor te verzoigen. Na eenige oogenblikken
stak hij de straat over en begon denzelf
den weg weer terug te loopen.
Tegenover no. 27 stond de derde lan
taarn. Achter het muurtje van no. 27 richt
te de man met de pet zich zwijgend en
omzichtig op. Hy keek Gatesend Road
links en rechts af. Zijn vrienden hadden al
vaak van hem gezegd dat hij kattenoogen
had. Hij spande hen nu tot het uiterste in
om de duisternis te doordringen.
De schoenen van den agent hadden rub
berzolen, zoodat de man met de pet hem al
zag, nog voor hij hem kon hooren aankomen
Hij kwam langzaam en majestueus nader
en liep nu in den zwakken schijn van de
lantaarn tegenover no. 27.
De man met de pet hoorde den chauf
feur naast zich met een schorre stem fluis
teren:
„Niks te doen vanavond!"
De man met de pet gaf geen antwoord,
maar wel een trap opzij, dien den ont
vanger een gesmoord gegrom ontlokte.
De man in de blauwe uniform was nu
haast de matte lichtplek om de lantaarn
gepasseerd. Hij liep zwijgend verder.
Plotseling werd de stilte in Gatesend
Road door iets verbroken. Het was een ge
luid, dat overdag niet hoorbaar zou zijn,
doch door de nachtelijke stilte tienvoudig
versterkt werd. Een schrille metaalklank
alsof ijzer over steen kraste.
De man met de pet schrok op en keek
scherp uit. Hij wist, waardoor dit geluid
veroorzaakt werd, namelijk door het zach
te verschuiven van een der yzeren kelder
luiken, die zich in het trottoir bevonden.
Een oogenblik moest de man metjde pet
om zijn eigen zenuwachtigheid lachen de
agent had zeker op een losse yzerplaat ge
trapt Doch opeens schoot hem een ge
dachte door het hoofd, die de glimlach om
zijn mond wegvaagde. Met een bliksem
snelle beweging was hij overeind en over
het muurtje gesprongen. Hij stond nu mid
den op den weg en schreeuwde, terwijl hij
de straat in rende: „Kijk uit! Spring!"
De geweldige man in de blauwe politie-
uniform, die net de uiterste lichtgrens van
de derde lantaarn bereikt had, scheen te
struikelen. Met een eigenaardige schoppen
de beweging van zijn linker been wist hij
nog net zijn val in te houden en sprong van
het trottoir op den straatweg.
De man met de pet had iets gezien, dat
ieder, die niet uiterst scherp van gezicht
was, ongetwijfeld zou zijn ontgaan, name
lijk een rond gat in het trottoir, waarover
een ijzeren plaat had moeten zijn en waar
uit hij gedurende een ondeelbaar oogen
blik een hand en een gedeelte van een arm
had zien komen.
V.
Dicht bij het onbedekte keldergat was in
den muur van een pakhuis een kleine hou
ten deur. Tegen deze deur ramde het geza
menlijke gewicht van Christopher Vayle,
thans, zonder helm en snor, en van den heer
Joseph Palmer. De rust van Gatesend Road
werd verstoord door het geluid van kra
kend en splijtend hout, gevolgd door een
donderend geraas toen de deur naar binnen
viel met de bestormers er bovenop.
„Vooruit!" riep Christopher Vayle met
een stem, die hol klonk en weerkaatst
werd door de groote kale ruimte waarin hij
overeind krabbelde.
Nicholas Re vel was echter buiten geble
ven. Christopher's uitroep was nog niet
weggestorven, of hy hoorde in de verte
zware stappen weerklinken toen zyn met
gezellen hun onderzoek begonnen.
Nicholas Revel keek met vlugge, rukkende
bewegingen van zijn hoofd links en rechts
Gatesend Road af. Hij scheen een berekening
te maken, wat hem blijkbaar maar weinig
tijd kostte, want nog geen drie tellen later
holde hij naar Bowell Gardens en wel met
een snelheid, die menigen erkenden sprinter
beschaamd gemaakt zou hebben.
Een lange, donkergekleede man sloeg Bos
wel 1 Gardens in. Hij stapte flink aan. Ieder
die hem van naby had kunnen gadeslaan,
zou aan zyn snelle ademhaling direct ge
merkt hebben, dat de man of haast, of angst
had of beide doch zou tevens aan zijn
heele manier van doen gezien hebben, dat hij
wanhopige pogingen deed om zich een air
van onbewogen bedaardheid te geven.
Op den hoek van Boswell Gardens kwam
een taxi aan. De chauffeur, waarvan maar
één oog te zien was, daar het andere volko
men onder de neergetrokken klep van zyn
pet schuilging, verminderde zijn vaart toen
hij de eenzame wandelaar in 't oog kreeg en
leunde by wijze van zwijgende uitnoodiging
uit het portier.
De in het donker gekleede man wenkte
met een wild gebaar en liep op de taxi toe,
toen deze stil hield, en opende het portier. De
chauffeur wachtte zender zich om te
draaien op het adres waarheen zijn pas
sagier gebracht wilde worden.
Een heesche, eigenaardige hooge stem zei:
„Alsace Hotel".
Het portier werd dichtgeslagen en de taxi
ronkte weg.
Het was stil in Boswell Gardens.
Doch niet in Gatesend Road!
(Wordt vervolgd).