De St. Willibrordusstichting te Heiloo.
ZEEOORLOG.
NOTITIE-BOEKJE.
De heele bouw thans voltooid.
Een grootsch geheel tot zegen
van geestes- en
zenuwzieken.
Duitschland heeft meer dan honderd hellingen, waarop
altijd een duikboot in aanbouw is.
M. J. BRUSSE:
UIT MIJN
DAAR IN DE NOLLEN.
DERDE BLAD.
ALKMAARSCHE COURANT VAN ZATERDAG 30 MAART 1940.
De bouw van de psychiatrische
inrichting St. Willibrordusstichting
voor mannelijke geestes- en zenuw
zieken, waarmee 12 jaar geleden
op het vroegere landgoed IJpen-
stein aan den Kennemerstraatweg
te Heiloo werd aangevangen, is
thans geheel voltooid, nu ook het
hoofdgebouw en de kerk zijn gereed
gekomen. Deze beide deelen van het
groote complex worden vandaag
officieel geopend.
Het heele gestichtsterrein beslaat een op
pervlakte van 42 ha en vormt een gemeen
schap op zichzelf, waarin de gebouwen, wegen
en tuinen met zorg zijn ontworpen met in
achtneming van de windrichting en de
grootst mogelijke bruikbaarheid en met ge
varieerde technische installaties en diensten.
De gebouwen, waarin de circa 600 ver
pleegden zijn ondergebracht, hebben ieder
hun eigen karakter, omdat in ieder gebouw
slechts die personen worden samengebracht,
dit eenzelfde geneeskundige behandeling
behoeven, waaruit volgt dat alle gebouwen
weer aan verschillende eischen moeten vol
doen.
Bij elk gebouw is een tuin voor de ver
pleegden. Daarenboven zijn er sport- en ont-
spannings-terreinen en siertuinen, welke een
groote oppervlakte hebben, alsmede een her
tenkamp en een feestweide, waarop o.m. de
jaarlïjksche kermis wordt gevierd, en ten
slotte daarbij een feestgebouw; vervolgens
is er nog een kerkhof.
Dicht bij de verschillende paviljoens lig
gen de dienstgebouwen; de keuken met bak
kerij, de wasscherij, de watervoorziening en
de werkplaatsen, waarin de verpleegden
arbeid verrichten.
Midden tusschen het weiland staat de
boerderij.
Getracht is eenheid te verkrijgen in de
architectuur en verband met de omgeving.
De architecten, ir. H. Thunnissen en J. H.
Hendricks, architecten B.N.A. uit den Haag,
hebben van het begin af-aan samenwerking
gezpcht met den landschapsarchitect K. van
Nes, die de plannen voor de tuinen ver
zorgde.
Op het ©ogenblik bestaat de stichting uit
5 groote paviljoens met verdere gebouwen;
daarenboven staat een psychopaten-inrich
ting onder dezefde directie, ofschoon deze
ambtelijk, administratief en exploitatief
daarvan geheel gescheiden is.
Het hoofdgebouw met de kerk, welke nu
gereed zijn gekomen, vormen het centrum
van het groote gebouwen-complex.
Gaarne hebben wij gevolg gegeven
aan de uitnoodiging om deel te nemen
aan een persconferentie op j.l. Donder
dag, waar de directeur, de heer dr.
Barnhoorn, allerlei mededeelingen
deed over
de Stichting en haar werkwijze.
Op het gebied van de verzorging van
geestes- en zenuwzieken aldus begon de
directeur heeft zich in de laatste 30 a 40
jaren een geweldige omwenteling voltrokken
en nog is deze niet voltooid.
Nog niet zoo heel lang geleden berustte
de verpleging van die patiënten op wanbe
grip met als gevolg dat zij een menschon-
waardige behandeling ondervonden: zij wer
den opgesloten, verwaarloosd en vaak mis
handeld en kregen daarenboven ternauwer
nood voldoende voedsel. Pas in 1798 werden
ten gevolge van de leer van den Franschen
psychiater Pinet de verpleegden uit de hok
ken bevrijd, wat als een feit van groote be-
teekenis mag worden aangemerkt; maar het
zou nog tot 1827 duren eer men in ons land
in een rapport over de behandeling van
krankzinnigen durfde schrijven, dat zij
menschonwaardig was en meer dan erg
moest worden genoemd.
De oorzaak voor deze slechte behandeling
kon niet gezocht worden in gebrek aan be
schaving of aan verplegingswetenschap in
het algemeen, maar was slechts te wijten
aan groote onkunde omtrent geestesziekten.
Men wist van het ontstaan ervan eigenlijk
niets en schreef die toe aan den invloed van
goden en duivel, booze geesten en heksen of
noemde ze een straf voor begane zonden.
Van de leer van de Asyriers en Romeinen,
die in geesteszieken menschen zagen met
een lichamelijke ziekte, was niets meer over
gebleven.
In de 19e eeuw kwam er verbetering en
werden de geesteszieken geneeskundig be
handeld. De eerste methoden waren nog wel
vreemd, maar zij waren in elk geval méér
menschwaardig en geleidelijk won de over
tuiging veld, dat geen invloed van bovenna
tuurlijke machten de ziekte van den geest
veroorzaakte, maar dat de lijders moesten
worden beschouwd als gewone lichamelijke
zieken. Men bouwde ziekenhuizen voor hen
en sinds dien deed de wetenschap groote
sprongen voorwaarts op psychiatrisch ge
bied. De methoden van behandeling dei-
geesteszieken werd steeds beter, de zieken
huizen voor deze menschen werden gelijk
waardig aan de gewone ziekenhuizen, b.v.
voor wat betreft de inrichting van de loka
len voor behandeling en onderzoek van
patiënten.
De nieuwere behandelingsmethoden (de
inzichten terzake van de arbeidstherapie)
brachten ook weer wijzigingen in bouw en
inrichting van de ziekenhuizen voor zenuw
zieken, omdat de behandeling er steeds méér
op gericht werd om de menschen weer rijp
te maken voor de maatschappij. Tegenwoor
dig richt men de verpleging er van den
eersten dag af reeds op in. De kamers, zalen
enz. worden daarom zoo gezellig mogelijk
gemaakt door erkerramen, aangename meu-
bileering en wandversiering, vroolijke verf
kleuren enz., kortom zoo huiselijk als het
maar kan. De menschen worden bezig ge
houden met werk zooals zij vóór hun ziekte
deden of waarvoor zij na hun herstel ver
moedelijk zullen worden geplaatst. De dag-
verdeeling wordt in verband daarmee gelijk
gemaakt met die in de gewone maatschappij.
En nog steeds worden zoowel in ons land
als in het buitenland nieuwe geneesmethoden
gevonden, waarvan er verschillende hier te
lande reeds zijn ingevoerd en de St. Wil
librordusstichting is daarin niet achterge
bleven, zoodat dr. Barnhoorn, zonder vrees
voor verdenking van een oratio pro domo te
houden, durfde zeggen, dat zij tot de beste
en modernste inrichtingen voor behandeling
van geestes- en zenuwzieken behoort.
Dat de thans gevolgde geneeskundige be
handeling wel een juiste is, werd geïl-
dustreerd met de mededeeling, dat verleden
jaar 63 pet. van de in 1939 opgenomen pa-
tienten weer kon worden ontslagen als ge
nezen of althans zoover hersteld, dat zij
weer in de maatschappij konden worden
opgenomen.
Het hoofdgebouw.
Nadat wij aldus hadden gehoord van
een erkend deskundige hoe de inzichten
van behandeling van hen, die men vrij
algemeen nog als krankzinnig bestem
pelt, gelukkig zéér veel zijn gewijzigd,
werden wij in de gelegenheid gesteld
om het nieuw gebouwde gedeelte der
inrichting te bezichtigen, waarbij zoo
wel ir. Thunnissen als dr. Barnhoorn
van voorlichting diende.
Het hoofdgebouw gevat op den beganen
grond: a. de ontvangzalen met administra
tieve afdeeling; b. de medische afdeeling
met apotheek, laboratoria, kamers voor de
medici en groote bibliotheek (deze is tevens
bestemd voor samenkomsten van medici,
b.v. van de Maatsch. v. Geneeskunde); c. het
klooster voor de plm. 125 broeders, met
kloostertuin van 700 vierk. meter opper
vlakte.
In het sousterrain liggen ontvangkamers
voor reizigers en bezoekers; magazijnen en
ruimten voor verschillende technische doel
einden en installaties; daarenboven is er een
schuilkelder voor ongeveer 400 personen,
met dubbele uitgangen, in aangebracht.
Op de eerste verdieping zijn de patiënten
kamers met recreatiezaal en de logeerka
mers; een leslokaal in den linkervleugel en
in den rechtervleugel kamers en de zieken
zaal voor de broeders.
De tweede verdieping wordt geheel inge
nomen door broeders-kamers.
De kerk.
Nauw verbonden aan dit hoofdgebouw
ligt de kerk, in practisch en in ideëel op
zicht het centrum van het geheele complex.
De toegang voor de patiënten is aan de
voorzijde aangebracht; op zij sluit de kerk
met het presbyterium tegen de broeder-
afdeeling aan, waarbij kapellen voor novi
cen en broeders, alsmede een ziekenkamer
in nauw verband met de kerk zijn gemaakt.
De kerk heeft een ronden vorm, met een
diameter van 30 m. en wordt van binnen
met een koepelgewelf afgesloten, rustend
op een 12-tal kolommen (de 12 apostelen)
van gewapend beton, welke elk ruim 100
ton voor hun rekening krijgen. De diameter
van dit gewelf is 20 m.
Het interieur is in ruigen reuzenbaksteen,
de z.g. kloostermoppen, gemetseld, waarbij
de oude metsel-techniek is gevolgd.
Deze merkwaardige kerk-vorm, welke
evenwel bij oude kerken meermalen werd
toegepast (o.a. Pantheon en St. Stefano Ro-
tondo te Rome) geeft aanleiding tot een in
teressante ruimte-ontwikkeling, vooral om
dat de lengte-as sterk sprekend is geaccen
tueerd, waardoor de aandacht getrokken
wordt naar het presbyterium en het hoofd
altaar.
Dit laatste gedeelte is het rijkst op archi
tectonische wijze verwerkt. Half-koepels
zijn geslagen over de concha van het pres
byterium, over de nissen waarin de zij
altaren staan; de massieve triumfboog en de
kleinere bogen welke de wanden vormen
van de novicen- en broeders-kapel geven
een samenstel van gebogen lijnen, welke de
ruimtewerking versterken, wat nog gesti
muleerd wordt doordat het presbyterium
flink verhoogd is en met in cirkels liggende
trappen met het kerkschip als het ware
vloeiend is verbonden. Ter weerszijden zijn
daar twee ambons van den sierkunstenaar
N. Witteman in gesmeed ijzer.
Aan het metselwerk hebben de gewelf
bouwers him beste kunnen gegeven.
De dagverlichting van de kerk werd zeer
ruim genomen, omdat dit voor de bezoeken
de patiënten noodzakelijk is. De avond
verlichting werd op buitengewoon knappe
wijze opgelost door den ir. Trooster, die in
den kruin van den koepel de hoofdverlich
ting aanbracht, welke nog wórdt onder
steund door de lampen onder het ringvor
mige plafond en de sierlijke lantaarns, door
K. Gellings ontworpen voor het priester
koor, de kapellen en bij de biechtstoelen.
In de ramen van den koepel zijn de zes
scheppingsdagen voorgesteld in glas-in-lood
van K. Trautwein. Voor de versiering is
een volledig uitgewerkt iconographisch
plan gemaakt door Dom. A. Beekman, O.S.
B., waarvan verschillende onderdeelen reeds
zijn uitgevoerd.
Een tweetal biechtstoelen liggen in de
dwars-as van de kerk; zij zijn geheel in de
architectuur opgenomen en versierd met
beeldhouwwerken van P. Biesiot, voorstel
lende den H. Johannes en Maria Magdalena.
Het zangkoor ligt boven den ingang.
Het presbyterium is rijk uitgewerkt: na-
tuursteenen, behakte consoles dragen ge
metselde kolonetten, welke de zware afdek-
balken steunen.
Het hoofdaltaar is goed zichtbaar van alle
plaatsen in de kerk en in de kapellen; het
is een tombe-altaar in gepolijste travertin
antico uitgevoerd; het koperwerk met
fraaien kroon werd door de jonge kunste
naars van den Thillart en van den Oort
ontworpen, evenals de sierlijke Godslamp.
Een viertal neven-altaren, in concha's en
nissen opgesteld, maken het mogelijk dat
meerdere priesters tegelijk de H. Mis kun
nen lezen. De sacristie ligt in de onmiddel
lijke nabijheid van het presbyterium en is
voorzien van credens, kasten e.d. in eiken
hout.
De buiten-architectuur is groot gehouden
groot van vorm met krachtige details.
De koepelkerk wordt bekroond met een
hoogen Maria-toren, welke met koper is
afgedekt; de spits is opgelost in een kruis,
staande op den wereldbol.
De ingang is versierd met symbolen van
Maria, ontleend aan de litanie. De zijde van
het presbyterium is naar den kloostertuin
gericht.
De vertrekken van het hoofdgebouw lig
gen om een ruime binnenplaats, welke voor
de broeders is bestemd en waarin de oude
traditie van kloostertuinen werd gevolgd.
Om het presbyterium is een kloostergang
in twee verdiepingen gebouwd, de bovenste
gesloten, de benedenste open; deze laatste
vormt dus één der wanden van den kloos
tertuin. Vanuit dezen tuin heeft men het
mooiste gezicht op de rondingen van het
koor en den hoog-opgaanden koepeltoren.
Bij den eersten opzet reeds werd de koe
pelkerk als centrum van het complex geko
zen, niet alleen om aesthetische redenen,
maar óók om praktische; de ruimte tusschen
de gebouwen lijkt grooter, men heeft min
der last van schaduw en van hinderlijke
windvlagen dan met een langshuis-kerk.
Aan de voorzijde, van den straatweg af,
is de koepelkerk nog wel even te zien, doch
te weinig om voldoende accent te geven aan
het hoofdgebouw. Daarom is het midden
van dit gebouw rijker versierd; tusschen de
ramen zijn beeldhouwwerken geplaatst. Zij
stellen voor St. Willibrord, dé Zonnebloem
(symbool van de liefde voor God) en de
Aesculaapstaf met den gebroken keten
(Van onzen militairen medewerker).
De strijd ter zee wordt in dezen oorlog
met zeer verschillende wapens door de
tegenstanders gevoerd. De geallieerden met
hunne groote bovenwatervloten beheer-
schen de scheepvaart, zoowel handels
als oorlogsvloten. Slechts tersluiks gelukt
het wel eens aan een vestzakslagschip of
lichten kruiser zee te kiezen en ver van
huis zijn slag te slaan tegen handelsvaar
tuigen, doch van veel invloed op de pro
viandeering en den handel der geallieer
den kan het niet zijn. Overigens doen de
Duitsche bovenwateroorlogsbodems nog
slechts dienst bij de kustbewaking tusschen
Nederland en Denemarken en voorts in de
Oostzee.
De tegenwoordige zeeoorlog beperkt
zich in hoofdzaak tot de blokkade. De ge
allieerden hebben daartoe een doorloopen-
de rij gewapende teilers, waarachter oor
logsschepen de wacht houden, tusschen de
Shetlandei-landen en de Noorsche kust,
terwijl het Kanaal aan de oostzijde wordt
afgesloten door duikbootnetten, bevestigd
aan de ankerbalken van treilers, en west
waarts van de lijn Dover-Calais door een
mijnenveld, dat 's nachts over de geheele
lengte met schijnwerpers verlicht wordt.
Tusschen de netten en het mijnveld heeft
voortdurend een drukke patrouilledienst
door jagers plaats. Vlak onder de Engel-
sche zuidkust is een vrije doorvaart gela
ten, welke streng gecontroleerd wordt. Dit
is de eenige doorvaart, welke naar Duitsch
land leidt.
De Duitschers blokkeeren Engeland door
op de scheepvaartroutes duikbooten te
leggen en voorts door middel van vlieg-
tui-gpatrouilles de Noordzee en de Engel-
sche Oostkust te bewaken. Bovendien wor
den op de scheepvaartroutes, vooral voor
riviermonden en havens, mijnen gelegd.
De duikbooten hebben enkele malen
kans gehad oorlogsschepen te torpedeeren,
één is zelfs de basis Scapa Flow binnen ge
slopen en met succes!
Ook moet een bewapende treiler het wel
eens ontgelden, doch overigens richt zij
zich hoofdzakelijk tegen de handelsvloot,
waarbij helaas (evenals ook door mijnen
en vliegtui-gaanvallen) de neutralen even
min ontzien worden, zoodra zij contact met
Engeland zoeken, of door de Britten ge
dwongen worden het contrólestation Duins
aan te loopen. Door het geringe gezichts
veld der duikbooten boven water va
rende steekt de commandotoren slechts
enkele meters boven het watervlak uit, en
ondergedoken geeft de periscoop nog klei
ner gezichtsveld heeft men voor afslui
ting van eenige. oppervlakte veel duikboo
ten noodig. Als voordeel geldt, dat met af
lossen weinig tijd vermorst wordt, want
zelfs de kleinste duikbooten (25-0 ton) kun
nen wekenlang op zee blijven, doordat de
Dieselmotoren weinig olie verbruiken c
booten veel olie kunnen bergen. Zij z
zeer zeewaardig, zelfs de zwaarste stom
deert niet. Een nadeel is, dat tegenwoordig
door de bewapening der handelsschepen
zoowel met kanonnen als mitrailleurs (de
laatste tegen vliegtuigen), de booten wei
nig gelegenheid hebben boven water met
het kanon op te treden. Zij blijven liefst
onder water en lanceeren dan torpedo's,
waarvan de voorraad beperkt is. Zij vor
men boven water tegen vijandelijk geschut
wel een zeer klein doel, doch een treffer
is dan ook meestal hun ondergang, omdat
de metaalhuid der booten te dun is. Door
het slingeren der duikboot zelfs bij weinig
bewogen zee, is de eigen trefkans ook ge
ring. Een artillerieduel met een bewapen
den koopvaarder accepteeren zij als regel
liever niet. Nadat de booten enkele weken
op zee zijn geweest, heeft de equipage weer
weken noodig om op verhaal te komen
(verlof en oefening aan den wal ter oplei
ding van jong personeel). Voor elke
„front"-boot ligt er dus een te rusten in
de thuishaven, hoogstens is dus de helft
van het totale aantal booten op zee. Het
geheele vraagstuk der duikbooten hangt
samen met de vele verliezen. De aanbouw
levert niet het grootste bezwaar, want
Duitschland bezit meer dan 100 hellingen,
waarop altijd een duikboot in aanbouw is-,
dit is niet alleen noodig in verband met de
verliezen, doch ook de korte levensduur
telt mee, deze bedraagt nauwelijks 1 'A jaar.
Het grootste probleem vormt echter het
aanvullen van het verloren personeel.
Goede opleiding om een goed samenwer
kende equipage te krijgen voor dit ge
specialiseerde werk vergt vrij veel tijd.
Doordat Duitschland echter aan de blok
kade zulk eene vooraanstaande plaats in
ruimt bij zijne oorlogvoering, wordt aan
het duikbootwapen geen moeite ge
spaard en men beweert dan ook, dat het
aantal frontbooten eerder groeit dan af
neemt. Aan de bestrijding der duikbooten
(dieptebommen enz.) hebben we kortge
leden een artikel gewijd, we kunnen daar
over thans dus zwijgen.
(symbool van de medische hulp).
Een breede luifel biedt aan de wachten
de auto's een droge staanplaats.
De gevel-architectuur is overigens een
voudig; bij de twee poortgebouwen, welke
rechts en links van het hoofdgebouw de
verbinding vormen met de paviljoens, zijn
eenige beelden in de architectuur, opgeno
men.
De algemeene bouw en inrichting.
Het geheele front, dat ruim 200 m. lang
is, werd aan de zijden van de paviljoens
licht naar voren gebogen, waardoor als het
ware een „uitnoodigend" gebaar wordt ge
suggereerd en het „strakke" en eentonige
wordt vermeden.
In het hoofdgebouw is in het bizonder de
medische afdeeling het onderwerp ge
weest van een zorgvuldige studie. De apo
theek met annexen is in eiken- en teak-hout
betimmerd; in het interieur is de grootst
mogelijke zakelijkheid met gezelligheid ge
combineerd.
Hetzelfde streven is in de laboratoria te
zien. De moderne techniek verschaft ver
nuftige installaties, waardoor electriciteit,
gas en water door een ingewikkeld net van
leidingen naar de tafels worden gevoerd. In
deze vertrekken zijn aanwezig de noodige
werktafels, zuurkasten, gelegenheid om
dóór te lichten, toilettafels en spoelkamers,
kleine schrijfbureaux, bergruimten met la
den en schuiven van allerlei aard, alles
in natuurhout uitgevoerd.
Een ruime bibliotheek ligt aan de achter
zijde van dit complex en een verdieping
hooger een voordrachtszaal, welke óók voor
wetenschappelijke lezingen wordt benut.
Daarenboven is er een ruime ontvangst
zaal, welke noodig is voor de vele gezel
schappen medici en studenten, die zich hier
op de hoogte komen stellen.
Het meubiliair daarvoor werd ontworpen
door de binnenhuis-architecte mevr. Fal-
kenberg-Liefrink, die haar krachten óók gaf
aan het meubilair van de patiënten-kamers
en van eenige andere vertrekken.
Hei; klooster voor de broeders heeft een
eigen sfeer. De behandeling daarvan is ge
lijk aan die van hal en gangen van het
hoofdgebouw, de wanden in handvormsteen
gemetseld en de vloeren met Solnhofener
tegels belegd. De deuren zijn opgeklampte
eiken deuren, waarvan de ijzeren krukken
met platen door de patiënten zelf zijn ge
smeed. De kloosterlijke sfeer moet niet
droefgeestig zijn, wél eenvoudig en op
recht.
De plannen werden, zooals reeds gezegd,
ontworpen en uitgevoerd onder leiding van
het architectenbureau Thunnissen-Hen-
dricks uit den Haag.
Het dagelijksch toezicht werd door den
hoofdopzichter J. Linsen op uiterst bekwa
me wijze uitgeoefend. De aannemer P. Bot
uit Heerhugowaard beleeft in de voleinding
van dit hoofdgebouw de bekroning van zijn
arbeid, waarmede hij ruim 12 jaren gele
den begonnen is.
De centrale verwarming is gemaakt door
de firma F. Beukers te Schiedam, de electri-
sche installatie door den heer Vos uit den
Haag, koper- en loodgieterswerk door den
heer Truyens.
Wij zouden aan het bovenstaande nog
duizend-en-één bijzonderheden kunnen toe
voegen, welke wij mochten hooren van onze
vriendelijke en voorkomende geleiders,
maar de boven gegeven uiteenzettingen
toonen reeds voldoende aan, dat men hier
inderdaad te maken heeft met een inrich
ting, grootsch van opzet uiterlijk zoowel s
vanbinnen, een inrichting, die, naar
mogen verwachten, nog duizenden onze
medemenschen tot zegen kan strekken.
Achter het oppertje, daar in de nollen van
Camperduin en zélfs krijg je er andere en
veel bevredigender levensbeschouwingen.
Want ik weet nu met stelligheid, dat 't men-
schenbestaan inderdaad zeer eenvoudig en
bovendien heel aannemelijk is. 't Komt er
immers alleen maar op asm 't geschikte op
pertje uit te vinden, om achter te kruipen,
zoo, dat je er behaaglijk de zon over je ver
winterde botten voelt koesteren, en duuk
blijft voor dien venijnigen zuren wind.
Allemaal larie wat mijn medebuurtschap-
pers kribbig verongelijkt loopen te kou
kleumen diep in hun schouders of ze ge
doemd zijn ondraaglijk zware vrachten op
fictieve kruiwagens te duwen naar 't bitter
eind van de wereld, waar 't blijkbaar de
noordpool moet zijn in gruwbare ijselijkheid.
En dat die miserabele trek uit nog al maar
den verkeerden hoek waarheen ze dan
een lamentabele winterhand uitsteken als
een aanklacht dan wel een bezwering de
jonge lente weer heelemaal verpeet, of we
daar met ons allen geen zeven-maanden-lang-
rauw-weer naar hebben gehunkerd om een
tikkeltje voorjaarsvertroosting. Hun oude
vaders en moeders, hun vrouwen en jonge
kinderen, 't is allemaal rheumatiek of
hoesten, tenzij griep, en in de gurigheid
worden ze nog maar belabberder. De sneeuw
klokjes en crocusjes, de meizoentjes in de tot
blubber versmeltende tuinen dreigen tel
kens van die harde vlagen te worden plat
geslagen. De lammetjes, de geitjes, de big
getjes gedijen niet in dien vinnigen tocht
Ik weet beter. Ik lach om hun geklaag en
vraag me af: wat doen ze ook in de kou?
't Eenige is, dat ze den zin van 't leven niet
hebben verstaan en zich geen oppertje ge
zocht, waar je kalm je pijp kunt stoppen
omdat de tabak er niet weg waait en de
eerste lucifer er al braaf blijft branden tot
't vuurtje rond is. Wat heb je dan in dat
koesterende zonnetje nog te verlangen, laat
staan te murmureeren over 's werelds .be
stier? Geen enkel feit van beteekenis, niet
aan 't westelijke front of waar ook ter
wereld. En verder geen nieuws, wat
tóch immers enkel maar nieuws is van
moord, doodslag, hongersnood en nationaal-
socialisme. Nee, daar achter je oppertje in de
luwte en 't zonnetje hoog in de Camper
duinen verder geen omslag, geen trame-
lant, geen ochtend- en geen avondkrant! En
de schuim-wit doorlichte meeuwen, in den
paartijd onrustig krijtende langs den dan
toch weer even blauwen hemel, ze vlie
gen óók, maar hebben geen gifbommen aan
boord, zelfs geen propaganda-brochures,
noch vragen ze elkander of ze wel tot in 't
zevende geslacht zuiver arisch zijn.
Overigens heb je hier in de nollen geen
geloop aan de deur, geen getelefoneer, geen
gehannes en gekleum met de kachel, die je
onder 't werk hebt laten uitgaan, geen
schrijftafel met verwijtende belastingpa-
pieren, nota's en onbeantwoorde brieven
Je medemenschen, die altijd 't een of ander
van je willen of verwachten dan wel je ver
wijten hier kunnen ze je gewoonweg
niet vinden!
Dus ben je er veilig voor 's werelds wee
en evengoed voor de wereldsche lusten, wat
óók erg rustig kan zijn. Want in je dooie
eentje bewoon je je oppertje, als heer en
meester, man en vader, kiezer, nr. zooyeel
op 't kohier van den ontvanger ja, wat
ben je voor de wereld allemaal niet nog
meer? zoo bijvoorbeeld lid van en ge
abonneerde op veel en velerlei, geadres
seerde op een menigte meest nog wel lastige
of ergerlijke schrifturen, mede-contractant
in een tooneelstuk, in enkele boeken, in een
huurceduul betreffende een huis met tuin,
staande en gelegen wat je dus nog maakt
tot een gezeten burger ook, zelfs nog wel bij
je mede-buurtschappers in eenig aanzien, om
dat je zomers niet eens V.V.V. gemeubileerd
verhuurd bent, een daghitje houdt buiten
den middag- en broodkost, nog al eens nette
„vreemdelingen" met een auto voor 't poor
tje te gast krijgt maar die, voor zóó veel
boterammen, met óók nog schilderijen aan
de witte muren door de ramen gezien:
geen slag hoeft te werken? Want te schrij
ven, daar lachen ze alleen zoowat vergoelij
kend om
Wel, achter mijn oppertje in 't Maartsche
zonnetje geldt van al dit bezwaarlijk maat
schappelijks niets niemendal. Als je zoo
maar wat schuil onder den top van 't nol
letje met al je lichamelijkheden in de ge
leidelijke holletjes past, daar tusschen hemel
en aarde in 't toch al warme duinzand, waar
God reeds bij de schepping verordineerd
heeft: „daar zij een uitspansel in het midden
der wateren. Dat de wateren van 'onder den
hemel in eene plaats vergaderd worden en
dat het droge gezien worde. En God noem
de het droge aarde, en de vergadering der
wateren noemde Hij zeeën; en God zag dat
het goed was".
Nu valt mij in als een ellendige schrik:
hebben de menschen dan niet van de zeeën
sluipmoordenaars gemaakt? En ik denk aan
't afgrijselijke van dag aan dag die schip
breukelingen, die arme families van de ver
misten.''t Moeten de ultra-violette stralen
zijn van de Maartsche zon, die je zoo doeze
lig maken. Ik wil, tegen dien dommel in,
hier van géén narigheid weten en ook niet
van mogelijk een mijn, die daar zoo pardoes
aangespoeld komt. Want och, hoeveel eeuwen
toch al hebben de menschen aan 't wereld
sche bestel geknutseld en zóó veel ver
prutst? Maar hier, onder en boven mijn op
pertje, zie ik de zee nog altijd ongerept, en
den hemel ongerept van de vliegtuigen, en
het dróge, dat is hier het strand, de kust
zoo zuiver door de vloeden weer vlak ge-
effend, dat het nog even goed schijnt als in
den beginne al ligt er dan een kustwacht
tevergeefs naar 't verraad uit te turen in
„stellingen" en al warrelt er prikkeldraad
langs de strandtrappen. Maar over alle*
heen schijnt nog altijd dat groote licht to.
heerschappij des daags, en hier geniet je zijn
volle goedertierenheid over je huid.
In dezen oerstaat besta ik, dus als menseh
alleen. En menschenplichten heb ik er maar
één: te zorgen, dat ik niet met hoofd of
ledematen er roekeloos buitenom raak, om
dat polletje want daar waait 't straf en
venijnig trekkerig nog altijd uit'Me noord;
daar is 't evengoed en aldoor meedoogen-
looze oorlogstijd en stuift 't zand in je oogen
en je mond.
Heb ik waarèmpel géén anderen plicht?
En 't Notitieboekje dan, voor de Alkmaar -
sche? Thanks for the memory. Vindt
Gretha Keller bij wijlen óók zóó ontroere
het zingende hart van onzen verdwaasde
heftigen, zieligen tijd?
Maar hierover hebben we 't volstrekt niet
achter mijn oppertje, waar ik ook immers
veilig voor de radio ben. Wel, en dat krante
rubriekje? och kom, luiwammesenderwijs
op maar 'n aardig blocnootje tegen m'n krfce
en een lukraak potloodje vervul ik er 'n palrt
van mijn weektaak en vermag er gelijktijdig
de eenige zonnende badgast van Camp te
zijn in een overigens nog maar stumperig
kleumende wereld
Wat je in 't paradijs van 't oppertje, bui
ten alle wreedaardigheden van den hder-
schenden wind en de overheerschende
machthebbers wél erg mist? Dat is om
half twaalf je kop koffie.
Nadruk verboden.