I
VOOR ONZE KINDEREN.,
Paarden en paardensport.
t
JiatktêeticPUm
Het sprookje van het polkakopje,
V
UIT DE OUDE DOOS.
Friesch landschapsschoon.
3
I
Werkloosheidbestrijding in 1830 in
Alkmaar.
Het is niet voor het eerst, dat onze ge
meente niet in staat is uit eigen middelen
te putten, want meerdere malen komt deze
zeer belangrijke kwestie in Alkmaar voor.
De Nieuwesloot b.v. werd gedempt mede om
de werkloosheid te bestrijden.
Er is dus wat armoe van gemeente en een
groot deel der inwoners betreft in die 110
jaren weinig veranderd.
Hier volgt de oproep van Burgemeester
en Wethouders van 6 Oct. 1830, in welk jaar
velen onzer stadgenooten werden opgeroepen
om den strijd aan te binden tegen onze Zui
derburen.
Burgemeester en Wethouders der Stad
Alkmaar, brengen ter kennis van de goede
Burgerij en Ingezetenen.
Dat zij met het hoogste gevoel van leed
wezen dagelijks ontwarende, dat de armoede,
uit hoofde van gebrek aan werk in deze
Stad, gestadig toeneemt, aan den Raad der
Gemeente hebben voorgedragen de nood
zakelijkheid van het nemen van buitenge
wone maatregelen, ten einde te voorkomen,
dat armoede en gebrek voor de zoodanigen
welke gewilligen geschikt zijn om met
werken voor zich en hunne huishoudingen
de kost te verdienen, bij het naderen van
het Winterseizoen niet meer en meer toe-
neme, zonder dat er mogelijkheid zal be
staan, om dit gebrek, uit de kassen der Gods-
en Armenhuizen, of die van de stad zelve,
te leenigen en tegemoet te komen, om dal
deze kassen voor diergelijke geheel buiten
gewone behoeften, niet berekend zijn.
Dat alle leden van den Raad eenparig
deze noodzakelijkheid hebben gevoeld en
toegestemd, en dat dezelve met gelijke over
eenstemming van gevoelen, van oordeel zijn
geweest, dat als eene zoodanige buitenge
wone maatregel, welke aan het doel in alle
opzichten zal voldoen, alleen in aanmerking
kan komen, het verzorgen van werk voor de
behoeftigen, waardoor zij in staat zullen
zijn, zich zelve en hun huishoudingen van
alle de noodi§e behoeften te voorzien, goed
gemaakt uit èen afzonderlijk fonds, zonder
bezwaar voor de Stedelijke .kas of die der
Godshuizen.
Na gewezen te hebben op den steun, die
reeds meerdere malen voor de behoeftigen
was gegeven en dat de lijst van 6 Oct.13
November ter Secretarie gereed zou liggen
en ook desgewenscht de lijst aan huis zou
worden aangeboden, geven B. en W. aan hoe
zij denken de zaak te regelen.
1. Dat, te beginnen met den 15 November
a.s., zooveel mogelijk aan alle zoodanige,
welke zullen kunnen aantoonen op eenen
wettige wijze binnen Alkmaar te zijn ge-
domiliceerd, welke behoeftig zijn en werk
begeren, zoodanig werk zal worden aange
wezen onder genot van een dagloon van
50 cent.
2. Dit dagloon zal blijven voortduren tot
den 15 Februari 1831. Artikel 3 bepaalde dat
met ingang van dien datum de helft zou wor
den ontslagen, en zij die de grootste gezinnen
hadden bleven aan het werk. Op 15 Maart
van de nog werkenden wederom de helft
welke nog mocht blijven tot einde Maart-
Naast dit loon moet geen steun worden ont
vangen.
Art. 6 bevatte een bijzonderheid die waar
schijnlijk heeft medegewerkt tot de op
brengst. De drie hoogste inschrijvers op de
lijst (buiten en behalve B. en W.) mochten
n.m. medewerken en helpen toezien dat de
verstrekte gelden goed werden besteedi Men
schreef in per maand gedurende 4 maanden.
Het resultaat was dat per maand binnen
kwam 1070, waarvan ook steun werd ge-
geren aan de gezinnen van hen die in mili
tairen of schutterlijken dienst waren ver
trokken naar het Zuiden.
H. P.
Met hun dichtgegroeide petgaten, hun
wijde vlakken open water, hun wildernis
sen van riet, biezen en andere vegetatie,
hun drasse stukken onland vormen de Frie-
sche veen- en moeraslandschappen, die It
Fryske Gea in dezen nivelleerenden tijd
wist te sparen, een natuurruimte, waarvan
niet alleen de recreatieve waarde groot is
(watersport!), maar die tevens het contact
mogelijk maakt met een weergalooze fauna
en flora.
Naar uit de volgende regels zal blijken,
'komen de dieren- en plantenwereld van het
Princehof (Oude Venen) en De Leyen in
menig opzicht met die, welke het Naarder-
meer zijn vermaardheid hebben geschon
ken, overeen. Vruchteloos zal men in dit
Friesche landschap uitzien naar purperrei
ger en lepelaar, maar wel bewegen zich tus-
schen de stengels van het riet de elegante,
baardmeesjes, de futen beoefenen er, al dui
kend, de vischvangst en de spitsvleugelige
zwarte sterntjes krijten er heel den dag.
Rietzangers, groote en kleine karekieten
zingen er met onverdroten ijver van vroe
gen ochtend tot laten avond hun nu eens
melodieuze, dan weer knetterende en kra
kerige, doch in elk geval geestdriftige lie
deren, de koeten met hun blanken koptooi
maken er een heidensch tumult en indruk
wekkend dreunt er door de wijde stilte de
roep van den mysterieuzen roerdomp.
Hier vindt men ook de terreinen, waar
men de watersnippen nog kan hooren bla
ten, de kemphanen hun voorstellingen kan
zien geven en kan genieten van de wellui
dende fluittonen van tureluur, wulp en
grutto, terwijl de kievitdoffer er met zwoe
gende vleugels buitelt onder den voorjaars
hemel. Slobeenden en talingen, waterrallen
en tafeleenden verbergen er in de ruigte
en op vaak moeilijk toegankelijke plaatsen
hun eieren. En in deze gebieden, die toV het
beperkt aantal streken in ons land behoo-
ren, waar nog de vischotter onbedreigd zijn
leven kan leiden, wemelt het ook van ge
wone wilde eenden, hier klinkt door de
eenzaamheid de klare roep van den koe
koek, kan het menschelijk oor de knerpende
kreten van den kwartelkoning hooren
en kunnen oog en hart behagen scheppen
m de cirkelvluchten der bruine kiekendie
ven. Zelfs houtduif, ekster en zwarte kraai
hebben den weg naar deze domeinen gevon
den.
In het vroege voorjaar hangen aan den
waterkant de bloeikoordjes der elzen sier
lijk af, de wilgen worden er in de lente van
zilver en goud en geurig is het moerasland
schap er van de gagel. Prachtig contrastee
ren de sterke kleuren van moeraslathyrus,
harige wilgenroosjes en kattestaarten met
de groene en blonde tinten van het golvend
riet, de waterlelies stellen er haar prinse
lijke schoonheid ten toon en als kluitjes
boter lyken op het water de bloemen der
gele plompen te drijven. Moerasspiraea
zendt er haar doordringend zoete geuren
uit, de dotters zorgen voor een gouden om
boording der waterpartijen en fijntjes rankt
er de „hounebeistalle": het bitterzoet.
Aangenaam zijn er de roken van de. kam
perfoelie die zoo nadrukkelijk zijn, dat van
her en der vlinders komen afstuiven op den
nectar, de wilde bertram, een composiet, die
familie is van het populairder duizendblad,
wordt er wel een meter hoog en de water
kant zelf wordt gesierd met uitbundig
bloeiende smeerwortelpollen, aristocratische
gele lisschen en geurige watermunt, die,
wanneer men er toevallig op trapt, de lucht
vervult van een verrukkelijke kruidigheid.
Het is feitelijk overbodig mede te deelen,
dat de witte bekers van de heggewinden
bij honderden blinken tusschen het riet.
Elegant laat het wollegras er zijn zilveren
pluimpjes wapperen op den wind en beken
de planten, die ook meer of minder talrijk
in het Naardermeer voorkomen, vinden wij
ook in het Friesche landschap terug: poel-
ruit, waterklaver, wateraardbei, wederik en
fonteinkruid. Er zouden nog meer planten
en dieren kunnen worden opgesomd, maar
reeds uit deze onvolledige vermelding moge
blijken, welk een uitgelezen oord het uitge
strekte bezit is, dat It Fryske Gea wist te
verwerven in het „heitelan" der Friezen.
N.V. ALKMAARSCHE EXPORTVEILING.
ALKMAAR, 10 Mei 1940. Op de heden
gehouden veiling werd betaald voor: Aard
beien per 100 doos f 1738; Andijvie 7
14.50, Prei 3—5.20 per 100 kg; Appe
len 25 en Witlof 2.50—3.30 per 100
pond; Asperges 15—36,-Peterselie 3.70,
Rabarber 12.60, Raapstelen 0.50
1.10, Radijs 1—/ 2.60, Selderie 0.50—
160 en Uien 520 per 100 bos; Bloemkool
le s. 1725 2e s. 811 en Kropsla
2.607.50 per 100 stuks; Postelein per
bakje 3770 cent; Spinazie per bak (16
pond) 2433 cent.
VOOR DE HUISVROUW
GOEDE VOEDING, OOK IN
ONGUNSTIGE TIJDEN.
Door Martine Wittop Koning.
Toepassing der voedingsleerin
zichten in de praktijk.
Zoo ooit, dan is het thans noodig, dat de
huisvrouw zich een duidelijk beeld vormt
van wat voor de gezinsvoeding tot haar
beschikking staat.
Dat beeld is zeker niet ontmoedigend:
het omvat verschillende algemeen gewaar
deerde levensmiddelen van eigen bodem,
die het ons, ook bij vermindering in den
aanvoer van buitenlandsche producten,
alleszins mogelijk zullen maken om in de
eerste levensbehoeften te voorzien.
Landbouw, tuinbouw en fruitteelt be
zorgen ons waardevolle voortbrengselen,
die ons niet alleen helpen aan stoffen, die
we voor het instandhouden van onze
energie noodig hebben, maar ook aan be-
standdeelen, die ons weerstandsvermogen
tegen ziekte vergrooten, die onze gezond
heid tot een zoo hoog mogelijk peil bren
gen en die vooral waar 't de nog niet
volwassenen betreft den weefselbouw
(den groei) bevorderen.
Een doelmatige voeding is daarom aan
gewezen op groenten en fruit, op aardap
pelen, op melk en zuivelproducten, met
daarnaast o. a. om de afwisseling van
spijzen grooter te maken vleesch, visch,
eieren, peulvruchten en natuurlijk ook
graanproducten, laatstgenoemde bij voor
keur in zoo min mogelijk „verfijnden"
vorm en dus liever ongebuild (vèr uitge-
malen) dan gebuild (als fijne bloem).
Al de genoemde levensmiddelen met
uitzondering misschien van een gedeelte
aan graan stelt onze eigen bodem be
schikbaar en dat wel in ruime hoeveelhe
den. Houden we ons dus aan de maatre
gelen, die de regeering getroffen heeft
(of nog treffen zal) in verband met het
gelijkelijk distribueeren van de voorraden
en probeeren we de ter beschikking ge
stelde voedingsmiddelen zoo goed mogelijk
tot hun recht te laten komen door er een
doeltreffende bereidingspij ze op toe te
passen, dan kunnen we ook in donkere
tijden de geruststellende zekerheid
hebben,, dat de voeding van ons gezin geen
gevaar loopt.
Wèl zullen tve ons waarschijnlijk
eenigszins anders moeten instellen ten
opzichte van de keus en de bereiding der
ingrediënten: we zullen er voor moeten
zorgen, dat onze praktijk in de keuken
afgestemd is op de theorie, waarmede de
voedingsleer ons heeft bekend gemaakt en
we zullen in verband daarmede zelfs moe
ten overgaan tot het klaarmaken van oude
bekende gerechten op een wijze, die ons
tot nu toe vreemd was.
Kunnen we met overtuiging het nut
van zoo'n verandering inzien en blijkt het
ons bovendien, dat een dergelijke wijzi
ging geen schade doet aan den smaak van
het gerecht integendeel! dan bren
gen we zonder moeite in onze maaltijden
bepaalde hervormingen tot stand, die
slechts ten goede kunnen komen aan de
gezondheid van ons gezin.
Het paard is een edel dier. Dat vonden de
Grieken al. Volgens hen ontstond het paard,
toen Poseidon met Pallas een wedstrijd aan
ging, waarbij het er om ging wie het nut
tigste voorwerp kon scheppen. Ja, nuttig is
het paar ook. Dat wisten ze vroeger even
eens. Ossen en ezels werden gebruikt om
vrachten te trekken, daar was het paard te
edel voor. Het paard mocht de strijdwagens
trekken. Dat was een gewichtige functie.
Zoals je weet, zijn er ook wilde paarden. We
mogen wel aannemen dat het wilde paard
uit Centraal-Azië komt, waar ze nu nog
voorkomen. In de zestiende eeuw kwam er
een hele troep wilde paarden voor in Polen,
Litauen en Rusland. Het wilde paard is een
klein dier, met dunne, maar krachtige po
ten, een vrij lange hals en nogal een dikke
kop. Het heeft een bolle neus en spitse
oren, waaronder een paar vurige, boos
aardige oren glinsteren.
Het heet nu dat ons edele paard van het
wilde paard afstamt. Er zijn verschillende
soorten paarden. B.v. het Arabische paard.
Dit paard is lichter gebouwd dan onze Wes
terse paarden. Het Arabise paard wordt
door zijn meesters, de Arabieren, heel goed
behandeld, vandaar dat het een zeer ver
trouwelijk dier is.
We moeten het paard rekenen onder de
„verstandige" dieren. Denk maar eens aan
de dressuur. Dit kun je vooral in het cir
cus bewonderen. Als je dat zoo ziet, benijd
je de berijders hevig. Eigenlijk lijkt het niet
eens zo moeilijk hè? Maar als je voor het
eerst op het paard zit, zul je merken dat
dat nog niet meevalt. Het lijkt wel een
reus, als je probeert op het paard te klaute
ren. Maar als je er eenmaal opzit, voel je je
ook boven iedereen verheven. Zolang het
paard stapvoets voortgaat, zit je rustig.
Maar als het voor het eerst in draf
overgaatDan denk je al gauw: ik val er
af! Toch lijkt dit erger dan het is en na een
paar keer ben je er helemaal aan gewend,
en vind je draven heerlijk!
Als je eenmaal zover bent, droom je al
van een twede Tom Mix te worden. De cow
boys voelen zich wel heel erg thuis op hun
paarden. We zouden die kunsten niet gauw
na durven doen. Maar dat hoeft ook niet.
Het is voldoende als je behoorlijk kunt
paardrijden en er van houdt! Niet alle jon
gens en meisjes houden van paardrijden.
Er zijn er, die bang voor deze dieren zijn
En dan is het geraden nooit met paardrij
den te beginnen. Ten eerste zul je er dan
nooit goed mee vertrouwd raken en ten
twede is er geen plezier aan, als je steeds
gekweld wordt door een angst.
Je weet dat je nooit achter een paard
moet gaan staan, want ze slaan nog wel eens
achteruit. En als je het dier een klontje wilt
geven, moet je dat doen op je vlakke hand,
ze pakken het klontje er dan keurig netjes
af. J
Nog even wil ik er op wijzen, dat je nooit
van de kop van een paard spreekt, maar het
hoofd van een paard, verder niet van poten,
maar van benen, en mond, inplaats van bek.
Concentreert U zich op het
krachtigste reclame-middel:
DAGBLAD-RECLAME!
door Gerrie Koenraads.
Er was eens een koningszoon, die een
vrolijk en gelukkig leventje leidde in zijn
prachtig paleis. Zijn vader "was dol op
hem. Maar soms lagen er diepe rimpels
op zijn voorhoofd. Hij maakte zich name
lijk ongerust over een aanstaande vrouw
voor zijn zoon. Want er waren maar heel
weining koningskinderen op de wereld.
Op zekere dag zei de koning:
„Kijk eens, mijn zoon, ik word oud en
grijs, en de kroon is bijna te zwaar voor
me. Maar jij bent jong en sterk en oud
genoeg om zelf koning te zijn. Maar het
land heeft ook een koningin nodig. Luis
ter, wat ik nu bedacht heb. Vandaag zal
ik mijn herauten naar alle landen sturen
met de volgende boodschap: „Alle meis
jes zijn welkom, maar zij moeten drie din
gen bezitten: een gouden kroon, ten teken
van waardigheid, goud haar ten teken
van schoonheid en een gouden hart, ten
teken van liefde en trouw. Zo hoop ik er
in te slagen voor jou, zo geen echt ko
ningskind, toch een echte koningin te
vinden."
Zo geschiedde. De koning ontbood drie
beroemde goudsmeden en drie beroemde
haarkunstenaars. Die waren werkelijk
meester in hun vak. De goudsmeden kon
den zelfs door dikke handschoenen heen
het fijnste goud voelen en de haarkunste
naars zagen geen haartje van een kapsel
over het hoofd. Maar het gouden hart
moest de koningszoon zelf keuren.
De boodschap van de herauten kwam
ook mevrouw Josula ter oore. Mevrouw
Josula woonde niet ver van de residentie,
in een kleine stad. Ze had twee dochters:
Mia en Lia. Deze meisjes waren heel
mooi en het mooiste van alles was nog hun
lange, gouden haardos. Maar nog mooier
en liever was hun halfzusje Tajetska, die
er meestal op uitgestuurd werd om de
ganzen van het stadje te hoeden, want
haar stiefmoeder was niet bepaald dol op
haar.
Toen mevrouw Josula de boodschap van
den koning hoorde, nam ze vlug al haar
sieraden bij elkaar en bracht die naar een
goudsmid, met het verzcek daar een gou
den kroon, met paarlen bezet, van te ma
ken. Dat gebeurde. Toen riep ze Mia, haar
oudste dochter: „Hier heb je een prachtige
gouden kroon, een mooiere bestaat er niet.
Je haar is goud, dus nu kun je gerust je ge
luk bij den koningszoon beproeven. Wat je
hart betreft, daar hoef je niet bang voor te
zijn, of het goud is of niet, dat ziet toch
niemand".
Vrolijk ging Mia op weg naar het paleis,
want ze wilde dolgraag koningin worden.
Dicht bij het slot., zag ze een bedelaar, die
op de stoep van de straat zat. Het was ech
ter geen echte bedelaar, maar de jonge ko
ning, die zich verkleed had. „Schone jonk
vrouw, och geef mij een parel uit je gouden
kroon; ik ben zo arm, ik heb niets te et.en".
Mia begon te lachen en zei: „Beste man,
ik heb mijn kroon en parels veel te hard
nodig, want ik wil koningin worden". Met
een liep ze door. Maar de jonge koning nam
vlug een kortere weg naar het paleis en
kwam daar vóór Mia aan.
Trots liep Mia de grote zaal in, waar de
raad van goudsmeden eii haarkunstenaars
zich verzameld had. Toen ze binnen kwam,
uitten ze kreten van bewondering. „Het goud
van de kroon is van het allerfijnste goud",
riepen de goudsmeden uit. „O, koning", zei
den de haarkunstenaars, „het haar is zuiver
als goud, er is geen haartje onecht bij".
„Haar hart is van ijzer", zei de jonge
koning plotseling en keerde zich droevig
om. Mia werd doodsbleek en ging woedend
naar huis terug.
Toen mevrouw Josula hoorde wat er
gebeurd was, zei ze tot haar twede doch
ter: „Lia, neem jij nu de kroon en hier
heb je een parel van glas, die kun je aan
die bedelaar geven".
Mevrouw Josula was een gierig mens.
Lia was den bedelaar haast voorbij gelo
pen, zo'n haast had ze om koningin te
worden. Ze gooide vlug de glasparel in
zijn hoed, maar de prins smeekte: „Geef
me toch een lok van je haar, ik ben zo
arm en heb niets moois voor mezelf".
Toen werd Lia boos en riep: „Jij on
dankbare man, wees tevreden met wat je
hebt. Ik heb geen zin om voor jou een
stuk van mijn haar af te knippen, want
dat heb ik nodig om koningin te wor
den!"
Toen Lia voor de hoge raad verscheen
en haar kroon en haar geprezen was,
dacht de oude koning al dat zijn schoon
dochter gevonden was, maar zijn zoon zei:
„Ze heeft een hart van ijzer" en liep de
zaal uit.
Mevrouw Josula was erg kwaad toen
ook haar twede dochter onverrichterzake
terug keerde. Vanaf die dag hadden de
beide meisjes geen leven meer bij haar.
Kort daarop was er markt in de resi
dentie en Tajetska dreef zoals altijd, de
ganzen naar de markt. Opgewekt en een
krans van wilde roosjes op haar blonde
haar, liep ze door de straten. Dicht bij het
paleis zat de jonge koning nog altijd op
zijn koningin te wachten. Hij dacht dat ze
nooit meer kwam. Plotseling kreeg hij
Tajetska in het oog. Haar lief gezichtje en
prachtig haar met de roosjes, verblindde
hem zo, dat hij de ganzen, die ze voor zich
uitdreef, niet eens zag.
Smekend stak hij zijn hand uit en be
delde: „Och lieve jonkvrouw, geef me
één parel uit je gouden kroon, dan kan ik
wat eten kopen".
Tajetska lachte niet meer, en treurig
antwoordde ze: „Arme man, mijn kroon is
niet van goud, het is een kransje van
bloemen, dat ik zelf gemaakt heb. Ik wil
het je graag geven, maar je zult je honger
er niet mee kunnen stillen".
„Geef me dan tenminste een van je
gouden haren". Nu begon Tajetska te
lachen, knipte af en gaf het hem.
„Jij lief meisje", riep de koning en viel
voor haar op de knieën, „jij hebt een
gouden hart en zult mijn koningin zijn".
De hoge raad viel haast ondersteboven,
toen het stel de'zaal binnen kwam. Dat
moest een koningin voorstellen? Met zo'n
armzalig kransje op haar hoofd en afge
knipt haar! Maar de oude koning knikte
haar vriendelijk toe en zei:
„Jouw kroon is mooier dan goud, want
zij betekend eenvoud, en je polkakopje
toont, dat je een gouden hart hebt".
Het duurde niet lang of het huwelijk
werd luisterrijk gevierd. De jonge koning
gaf een mededeling uit, dat alle meisjes
en vrouwen die zich door liefde en trouw
onderscheiden hadden, het haar net zo
kort mochten dragen als de koningin.
Daarom zijn er zoveel polkakopjes tegen
woordig.
WIE WAS DE UITVINDER VAN DE
PRENTBRIEFKAARTEN?
We zouden het tegenwoordig niet meer
zonder kaarten kunnen stellen. Een kaart
is vaak veel gemakkelijker dan een brief,
omdat hij ten eerste goedkooper is en ten
tweede gaat hij meestal vïugger dan een
brief. Dat wil zeggen, hij is direct klaar
om geschreven en weggestuurd te worden,
terwijl er bij het schrijven van een brief
nog wel wat te pas komt. Nog vlugger
dan een briefkaart gaat een ansichtkaart,
want op een ansinchtkaart is net genoeg
plaats voor het adres en een paar groetjes
of zinnetjes over het weer, je gezondheid
enz. Ja, een briefkaart en een an
sichtkaart kunnen, zo nietig als zc zijn,
heel wat blijheid en plezier om zich heen
strooien.
En toch moest er nog heel wat bij te pas
komen, toen zeventig jaar geleden, de
briefkaart als nieuwigheid werd inge
voerd. In 1865 werd er in Karlsruhe een
postconferentie gehouden, waar een
zekere Stephan met een soort „post-
blaadje" voor den dag kwam. Dit post-
blaadje was eigenlijk de voorbode van de
briefkaart, want het had ten doel „open
bare mededeelingen te verzenden". Maar ei-
moesten zooveel postzegels op, dat er in
het begin niet veel van Stephan's plan te
recht kwam.
De eerste correspordentiekaart ver
scheen in 1870, toen Stephan het hoofd
van de post geworden was. Het duurde
niet lang of heel Europa maakte van deze
Duitsche uitvinding gebruik. En nu zouden
we er niet rreer buiten kunnen. Stel je
eens even voor da. als je op reis was, je
alieen maar brieven kon schrijven. Daar
heb je nogal tijd voor.
De boekdrukker Schwarz, in Olden
burg, kwam het eerst op het idee om de
briefkaarten met plaatjes te versieren.
Dat was in Juli 1870. Toen gaf hij een
briefkaart uit, waarop eer. plaatje van een
soldaat stond. Je moet namelijk weten, dat
er toen oorlog was.
Een jaar later stelde een student uit
Göttingen, Ludolf Parsius voor, alle brief
kaarten tot „ansichtkaarten" te maken.
Dat plannetje viel erg in de smaak. Spoe
dig daarop verschenen heele series prent
briefkaarten, maar veel moois was er nog
niet op te zien. Pas jaren later 'verschenen
er mooie ansichtkaarten. En nu kun je de
snoezigste kaarten krijger..