I VOOR ONZE KINDEREN., Paarden en paardensport. t JiatktêeticPUm Het sprookje van het polkakopje, V UIT DE OUDE DOOS. Friesch landschapsschoon. 3 I Werkloosheidbestrijding in 1830 in Alkmaar. Het is niet voor het eerst, dat onze ge meente niet in staat is uit eigen middelen te putten, want meerdere malen komt deze zeer belangrijke kwestie in Alkmaar voor. De Nieuwesloot b.v. werd gedempt mede om de werkloosheid te bestrijden. Er is dus wat armoe van gemeente en een groot deel der inwoners betreft in die 110 jaren weinig veranderd. Hier volgt de oproep van Burgemeester en Wethouders van 6 Oct. 1830, in welk jaar velen onzer stadgenooten werden opgeroepen om den strijd aan te binden tegen onze Zui derburen. Burgemeester en Wethouders der Stad Alkmaar, brengen ter kennis van de goede Burgerij en Ingezetenen. Dat zij met het hoogste gevoel van leed wezen dagelijks ontwarende, dat de armoede, uit hoofde van gebrek aan werk in deze Stad, gestadig toeneemt, aan den Raad der Gemeente hebben voorgedragen de nood zakelijkheid van het nemen van buitenge wone maatregelen, ten einde te voorkomen, dat armoede en gebrek voor de zoodanigen welke gewilligen geschikt zijn om met werken voor zich en hunne huishoudingen de kost te verdienen, bij het naderen van het Winterseizoen niet meer en meer toe- neme, zonder dat er mogelijkheid zal be staan, om dit gebrek, uit de kassen der Gods- en Armenhuizen, of die van de stad zelve, te leenigen en tegemoet te komen, om dal deze kassen voor diergelijke geheel buiten gewone behoeften, niet berekend zijn. Dat alle leden van den Raad eenparig deze noodzakelijkheid hebben gevoeld en toegestemd, en dat dezelve met gelijke over eenstemming van gevoelen, van oordeel zijn geweest, dat als eene zoodanige buitenge wone maatregel, welke aan het doel in alle opzichten zal voldoen, alleen in aanmerking kan komen, het verzorgen van werk voor de behoeftigen, waardoor zij in staat zullen zijn, zich zelve en hun huishoudingen van alle de noodi§e behoeften te voorzien, goed gemaakt uit èen afzonderlijk fonds, zonder bezwaar voor de Stedelijke .kas of die der Godshuizen. Na gewezen te hebben op den steun, die reeds meerdere malen voor de behoeftigen was gegeven en dat de lijst van 6 Oct.13 November ter Secretarie gereed zou liggen en ook desgewenscht de lijst aan huis zou worden aangeboden, geven B. en W. aan hoe zij denken de zaak te regelen. 1. Dat, te beginnen met den 15 November a.s., zooveel mogelijk aan alle zoodanige, welke zullen kunnen aantoonen op eenen wettige wijze binnen Alkmaar te zijn ge- domiliceerd, welke behoeftig zijn en werk begeren, zoodanig werk zal worden aange wezen onder genot van een dagloon van 50 cent. 2. Dit dagloon zal blijven voortduren tot den 15 Februari 1831. Artikel 3 bepaalde dat met ingang van dien datum de helft zou wor den ontslagen, en zij die de grootste gezinnen hadden bleven aan het werk. Op 15 Maart van de nog werkenden wederom de helft welke nog mocht blijven tot einde Maart- Naast dit loon moet geen steun worden ont vangen. Art. 6 bevatte een bijzonderheid die waar schijnlijk heeft medegewerkt tot de op brengst. De drie hoogste inschrijvers op de lijst (buiten en behalve B. en W.) mochten n.m. medewerken en helpen toezien dat de verstrekte gelden goed werden besteedi Men schreef in per maand gedurende 4 maanden. Het resultaat was dat per maand binnen kwam 1070, waarvan ook steun werd ge- geren aan de gezinnen van hen die in mili tairen of schutterlijken dienst waren ver trokken naar het Zuiden. H. P. Met hun dichtgegroeide petgaten, hun wijde vlakken open water, hun wildernis sen van riet, biezen en andere vegetatie, hun drasse stukken onland vormen de Frie- sche veen- en moeraslandschappen, die It Fryske Gea in dezen nivelleerenden tijd wist te sparen, een natuurruimte, waarvan niet alleen de recreatieve waarde groot is (watersport!), maar die tevens het contact mogelijk maakt met een weergalooze fauna en flora. Naar uit de volgende regels zal blijken, 'komen de dieren- en plantenwereld van het Princehof (Oude Venen) en De Leyen in menig opzicht met die, welke het Naarder- meer zijn vermaardheid hebben geschon ken, overeen. Vruchteloos zal men in dit Friesche landschap uitzien naar purperrei ger en lepelaar, maar wel bewegen zich tus- schen de stengels van het riet de elegante, baardmeesjes, de futen beoefenen er, al dui kend, de vischvangst en de spitsvleugelige zwarte sterntjes krijten er heel den dag. Rietzangers, groote en kleine karekieten zingen er met onverdroten ijver van vroe gen ochtend tot laten avond hun nu eens melodieuze, dan weer knetterende en kra kerige, doch in elk geval geestdriftige lie deren, de koeten met hun blanken koptooi maken er een heidensch tumult en indruk wekkend dreunt er door de wijde stilte de roep van den mysterieuzen roerdomp. Hier vindt men ook de terreinen, waar men de watersnippen nog kan hooren bla ten, de kemphanen hun voorstellingen kan zien geven en kan genieten van de wellui dende fluittonen van tureluur, wulp en grutto, terwijl de kievitdoffer er met zwoe gende vleugels buitelt onder den voorjaars hemel. Slobeenden en talingen, waterrallen en tafeleenden verbergen er in de ruigte en op vaak moeilijk toegankelijke plaatsen hun eieren. En in deze gebieden, die toV het beperkt aantal streken in ons land behoo- ren, waar nog de vischotter onbedreigd zijn leven kan leiden, wemelt het ook van ge wone wilde eenden, hier klinkt door de eenzaamheid de klare roep van den koe koek, kan het menschelijk oor de knerpende kreten van den kwartelkoning hooren en kunnen oog en hart behagen scheppen m de cirkelvluchten der bruine kiekendie ven. Zelfs houtduif, ekster en zwarte kraai hebben den weg naar deze domeinen gevon den. In het vroege voorjaar hangen aan den waterkant de bloeikoordjes der elzen sier lijk af, de wilgen worden er in de lente van zilver en goud en geurig is het moerasland schap er van de gagel. Prachtig contrastee ren de sterke kleuren van moeraslathyrus, harige wilgenroosjes en kattestaarten met de groene en blonde tinten van het golvend riet, de waterlelies stellen er haar prinse lijke schoonheid ten toon en als kluitjes boter lyken op het water de bloemen der gele plompen te drijven. Moerasspiraea zendt er haar doordringend zoete geuren uit, de dotters zorgen voor een gouden om boording der waterpartijen en fijntjes rankt er de „hounebeistalle": het bitterzoet. Aangenaam zijn er de roken van de. kam perfoelie die zoo nadrukkelijk zijn, dat van her en der vlinders komen afstuiven op den nectar, de wilde bertram, een composiet, die familie is van het populairder duizendblad, wordt er wel een meter hoog en de water kant zelf wordt gesierd met uitbundig bloeiende smeerwortelpollen, aristocratische gele lisschen en geurige watermunt, die, wanneer men er toevallig op trapt, de lucht vervult van een verrukkelijke kruidigheid. Het is feitelijk overbodig mede te deelen, dat de witte bekers van de heggewinden bij honderden blinken tusschen het riet. Elegant laat het wollegras er zijn zilveren pluimpjes wapperen op den wind en beken de planten, die ook meer of minder talrijk in het Naardermeer voorkomen, vinden wij ook in het Friesche landschap terug: poel- ruit, waterklaver, wateraardbei, wederik en fonteinkruid. Er zouden nog meer planten en dieren kunnen worden opgesomd, maar reeds uit deze onvolledige vermelding moge blijken, welk een uitgelezen oord het uitge strekte bezit is, dat It Fryske Gea wist te verwerven in het „heitelan" der Friezen. N.V. ALKMAARSCHE EXPORTVEILING. ALKMAAR, 10 Mei 1940. Op de heden gehouden veiling werd betaald voor: Aard beien per 100 doos f 1738; Andijvie 7 14.50, Prei 3—5.20 per 100 kg; Appe len 25 en Witlof 2.50—3.30 per 100 pond; Asperges 15—36,-Peterselie 3.70, Rabarber 12.60, Raapstelen 0.50 1.10, Radijs 1—/ 2.60, Selderie 0.50— 160 en Uien 520 per 100 bos; Bloemkool le s. 1725 2e s. 811 en Kropsla 2.607.50 per 100 stuks; Postelein per bakje 3770 cent; Spinazie per bak (16 pond) 2433 cent. VOOR DE HUISVROUW GOEDE VOEDING, OOK IN ONGUNSTIGE TIJDEN. Door Martine Wittop Koning. Toepassing der voedingsleerin zichten in de praktijk. Zoo ooit, dan is het thans noodig, dat de huisvrouw zich een duidelijk beeld vormt van wat voor de gezinsvoeding tot haar beschikking staat. Dat beeld is zeker niet ontmoedigend: het omvat verschillende algemeen gewaar deerde levensmiddelen van eigen bodem, die het ons, ook bij vermindering in den aanvoer van buitenlandsche producten, alleszins mogelijk zullen maken om in de eerste levensbehoeften te voorzien. Landbouw, tuinbouw en fruitteelt be zorgen ons waardevolle voortbrengselen, die ons niet alleen helpen aan stoffen, die we voor het instandhouden van onze energie noodig hebben, maar ook aan be- standdeelen, die ons weerstandsvermogen tegen ziekte vergrooten, die onze gezond heid tot een zoo hoog mogelijk peil bren gen en die vooral waar 't de nog niet volwassenen betreft den weefselbouw (den groei) bevorderen. Een doelmatige voeding is daarom aan gewezen op groenten en fruit, op aardap pelen, op melk en zuivelproducten, met daarnaast o. a. om de afwisseling van spijzen grooter te maken vleesch, visch, eieren, peulvruchten en natuurlijk ook graanproducten, laatstgenoemde bij voor keur in zoo min mogelijk „verfijnden" vorm en dus liever ongebuild (vèr uitge- malen) dan gebuild (als fijne bloem). Al de genoemde levensmiddelen met uitzondering misschien van een gedeelte aan graan stelt onze eigen bodem be schikbaar en dat wel in ruime hoeveelhe den. Houden we ons dus aan de maatre gelen, die de regeering getroffen heeft (of nog treffen zal) in verband met het gelijkelijk distribueeren van de voorraden en probeeren we de ter beschikking ge stelde voedingsmiddelen zoo goed mogelijk tot hun recht te laten komen door er een doeltreffende bereidingspij ze op toe te passen, dan kunnen we ook in donkere tijden de geruststellende zekerheid hebben,, dat de voeding van ons gezin geen gevaar loopt. Wèl zullen tve ons waarschijnlijk eenigszins anders moeten instellen ten opzichte van de keus en de bereiding der ingrediënten: we zullen er voor moeten zorgen, dat onze praktijk in de keuken afgestemd is op de theorie, waarmede de voedingsleer ons heeft bekend gemaakt en we zullen in verband daarmede zelfs moe ten overgaan tot het klaarmaken van oude bekende gerechten op een wijze, die ons tot nu toe vreemd was. Kunnen we met overtuiging het nut van zoo'n verandering inzien en blijkt het ons bovendien, dat een dergelijke wijzi ging geen schade doet aan den smaak van het gerecht integendeel! dan bren gen we zonder moeite in onze maaltijden bepaalde hervormingen tot stand, die slechts ten goede kunnen komen aan de gezondheid van ons gezin. Het paard is een edel dier. Dat vonden de Grieken al. Volgens hen ontstond het paard, toen Poseidon met Pallas een wedstrijd aan ging, waarbij het er om ging wie het nut tigste voorwerp kon scheppen. Ja, nuttig is het paar ook. Dat wisten ze vroeger even eens. Ossen en ezels werden gebruikt om vrachten te trekken, daar was het paard te edel voor. Het paard mocht de strijdwagens trekken. Dat was een gewichtige functie. Zoals je weet, zijn er ook wilde paarden. We mogen wel aannemen dat het wilde paard uit Centraal-Azië komt, waar ze nu nog voorkomen. In de zestiende eeuw kwam er een hele troep wilde paarden voor in Polen, Litauen en Rusland. Het wilde paard is een klein dier, met dunne, maar krachtige po ten, een vrij lange hals en nogal een dikke kop. Het heeft een bolle neus en spitse oren, waaronder een paar vurige, boos aardige oren glinsteren. Het heet nu dat ons edele paard van het wilde paard afstamt. Er zijn verschillende soorten paarden. B.v. het Arabische paard. Dit paard is lichter gebouwd dan onze Wes terse paarden. Het Arabise paard wordt door zijn meesters, de Arabieren, heel goed behandeld, vandaar dat het een zeer ver trouwelijk dier is. We moeten het paard rekenen onder de „verstandige" dieren. Denk maar eens aan de dressuur. Dit kun je vooral in het cir cus bewonderen. Als je dat zoo ziet, benijd je de berijders hevig. Eigenlijk lijkt het niet eens zo moeilijk hè? Maar als je voor het eerst op het paard zit, zul je merken dat dat nog niet meevalt. Het lijkt wel een reus, als je probeert op het paard te klaute ren. Maar als je er eenmaal opzit, voel je je ook boven iedereen verheven. Zolang het paard stapvoets voortgaat, zit je rustig. Maar als het voor het eerst in draf overgaatDan denk je al gauw: ik val er af! Toch lijkt dit erger dan het is en na een paar keer ben je er helemaal aan gewend, en vind je draven heerlijk! Als je eenmaal zover bent, droom je al van een twede Tom Mix te worden. De cow boys voelen zich wel heel erg thuis op hun paarden. We zouden die kunsten niet gauw na durven doen. Maar dat hoeft ook niet. Het is voldoende als je behoorlijk kunt paardrijden en er van houdt! Niet alle jon gens en meisjes houden van paardrijden. Er zijn er, die bang voor deze dieren zijn En dan is het geraden nooit met paardrij den te beginnen. Ten eerste zul je er dan nooit goed mee vertrouwd raken en ten twede is er geen plezier aan, als je steeds gekweld wordt door een angst. Je weet dat je nooit achter een paard moet gaan staan, want ze slaan nog wel eens achteruit. En als je het dier een klontje wilt geven, moet je dat doen op je vlakke hand, ze pakken het klontje er dan keurig netjes af. J Nog even wil ik er op wijzen, dat je nooit van de kop van een paard spreekt, maar het hoofd van een paard, verder niet van poten, maar van benen, en mond, inplaats van bek. Concentreert U zich op het krachtigste reclame-middel: DAGBLAD-RECLAME! door Gerrie Koenraads. Er was eens een koningszoon, die een vrolijk en gelukkig leventje leidde in zijn prachtig paleis. Zijn vader "was dol op hem. Maar soms lagen er diepe rimpels op zijn voorhoofd. Hij maakte zich name lijk ongerust over een aanstaande vrouw voor zijn zoon. Want er waren maar heel weining koningskinderen op de wereld. Op zekere dag zei de koning: „Kijk eens, mijn zoon, ik word oud en grijs, en de kroon is bijna te zwaar voor me. Maar jij bent jong en sterk en oud genoeg om zelf koning te zijn. Maar het land heeft ook een koningin nodig. Luis ter, wat ik nu bedacht heb. Vandaag zal ik mijn herauten naar alle landen sturen met de volgende boodschap: „Alle meis jes zijn welkom, maar zij moeten drie din gen bezitten: een gouden kroon, ten teken van waardigheid, goud haar ten teken van schoonheid en een gouden hart, ten teken van liefde en trouw. Zo hoop ik er in te slagen voor jou, zo geen echt ko ningskind, toch een echte koningin te vinden." Zo geschiedde. De koning ontbood drie beroemde goudsmeden en drie beroemde haarkunstenaars. Die waren werkelijk meester in hun vak. De goudsmeden kon den zelfs door dikke handschoenen heen het fijnste goud voelen en de haarkunste naars zagen geen haartje van een kapsel over het hoofd. Maar het gouden hart moest de koningszoon zelf keuren. De boodschap van de herauten kwam ook mevrouw Josula ter oore. Mevrouw Josula woonde niet ver van de residentie, in een kleine stad. Ze had twee dochters: Mia en Lia. Deze meisjes waren heel mooi en het mooiste van alles was nog hun lange, gouden haardos. Maar nog mooier en liever was hun halfzusje Tajetska, die er meestal op uitgestuurd werd om de ganzen van het stadje te hoeden, want haar stiefmoeder was niet bepaald dol op haar. Toen mevrouw Josula de boodschap van den koning hoorde, nam ze vlug al haar sieraden bij elkaar en bracht die naar een goudsmid, met het verzcek daar een gou den kroon, met paarlen bezet, van te ma ken. Dat gebeurde. Toen riep ze Mia, haar oudste dochter: „Hier heb je een prachtige gouden kroon, een mooiere bestaat er niet. Je haar is goud, dus nu kun je gerust je ge luk bij den koningszoon beproeven. Wat je hart betreft, daar hoef je niet bang voor te zijn, of het goud is of niet, dat ziet toch niemand". Vrolijk ging Mia op weg naar het paleis, want ze wilde dolgraag koningin worden. Dicht bij het slot., zag ze een bedelaar, die op de stoep van de straat zat. Het was ech ter geen echte bedelaar, maar de jonge ko ning, die zich verkleed had. „Schone jonk vrouw, och geef mij een parel uit je gouden kroon; ik ben zo arm, ik heb niets te et.en". Mia begon te lachen en zei: „Beste man, ik heb mijn kroon en parels veel te hard nodig, want ik wil koningin worden". Met een liep ze door. Maar de jonge koning nam vlug een kortere weg naar het paleis en kwam daar vóór Mia aan. Trots liep Mia de grote zaal in, waar de raad van goudsmeden eii haarkunstenaars zich verzameld had. Toen ze binnen kwam, uitten ze kreten van bewondering. „Het goud van de kroon is van het allerfijnste goud", riepen de goudsmeden uit. „O, koning", zei den de haarkunstenaars, „het haar is zuiver als goud, er is geen haartje onecht bij". „Haar hart is van ijzer", zei de jonge koning plotseling en keerde zich droevig om. Mia werd doodsbleek en ging woedend naar huis terug. Toen mevrouw Josula hoorde wat er gebeurd was, zei ze tot haar twede doch ter: „Lia, neem jij nu de kroon en hier heb je een parel van glas, die kun je aan die bedelaar geven". Mevrouw Josula was een gierig mens. Lia was den bedelaar haast voorbij gelo pen, zo'n haast had ze om koningin te worden. Ze gooide vlug de glasparel in zijn hoed, maar de prins smeekte: „Geef me toch een lok van je haar, ik ben zo arm en heb niets moois voor mezelf". Toen werd Lia boos en riep: „Jij on dankbare man, wees tevreden met wat je hebt. Ik heb geen zin om voor jou een stuk van mijn haar af te knippen, want dat heb ik nodig om koningin te wor den!" Toen Lia voor de hoge raad verscheen en haar kroon en haar geprezen was, dacht de oude koning al dat zijn schoon dochter gevonden was, maar zijn zoon zei: „Ze heeft een hart van ijzer" en liep de zaal uit. Mevrouw Josula was erg kwaad toen ook haar twede dochter onverrichterzake terug keerde. Vanaf die dag hadden de beide meisjes geen leven meer bij haar. Kort daarop was er markt in de resi dentie en Tajetska dreef zoals altijd, de ganzen naar de markt. Opgewekt en een krans van wilde roosjes op haar blonde haar, liep ze door de straten. Dicht bij het paleis zat de jonge koning nog altijd op zijn koningin te wachten. Hij dacht dat ze nooit meer kwam. Plotseling kreeg hij Tajetska in het oog. Haar lief gezichtje en prachtig haar met de roosjes, verblindde hem zo, dat hij de ganzen, die ze voor zich uitdreef, niet eens zag. Smekend stak hij zijn hand uit en be delde: „Och lieve jonkvrouw, geef me één parel uit je gouden kroon, dan kan ik wat eten kopen". Tajetska lachte niet meer, en treurig antwoordde ze: „Arme man, mijn kroon is niet van goud, het is een kransje van bloemen, dat ik zelf gemaakt heb. Ik wil het je graag geven, maar je zult je honger er niet mee kunnen stillen". „Geef me dan tenminste een van je gouden haren". Nu begon Tajetska te lachen, knipte af en gaf het hem. „Jij lief meisje", riep de koning en viel voor haar op de knieën, „jij hebt een gouden hart en zult mijn koningin zijn". De hoge raad viel haast ondersteboven, toen het stel de'zaal binnen kwam. Dat moest een koningin voorstellen? Met zo'n armzalig kransje op haar hoofd en afge knipt haar! Maar de oude koning knikte haar vriendelijk toe en zei: „Jouw kroon is mooier dan goud, want zij betekend eenvoud, en je polkakopje toont, dat je een gouden hart hebt". Het duurde niet lang of het huwelijk werd luisterrijk gevierd. De jonge koning gaf een mededeling uit, dat alle meisjes en vrouwen die zich door liefde en trouw onderscheiden hadden, het haar net zo kort mochten dragen als de koningin. Daarom zijn er zoveel polkakopjes tegen woordig. WIE WAS DE UITVINDER VAN DE PRENTBRIEFKAARTEN? We zouden het tegenwoordig niet meer zonder kaarten kunnen stellen. Een kaart is vaak veel gemakkelijker dan een brief, omdat hij ten eerste goedkooper is en ten tweede gaat hij meestal vïugger dan een brief. Dat wil zeggen, hij is direct klaar om geschreven en weggestuurd te worden, terwijl er bij het schrijven van een brief nog wel wat te pas komt. Nog vlugger dan een briefkaart gaat een ansichtkaart, want op een ansinchtkaart is net genoeg plaats voor het adres en een paar groetjes of zinnetjes over het weer, je gezondheid enz. Ja, een briefkaart en een an sichtkaart kunnen, zo nietig als zc zijn, heel wat blijheid en plezier om zich heen strooien. En toch moest er nog heel wat bij te pas komen, toen zeventig jaar geleden, de briefkaart als nieuwigheid werd inge voerd. In 1865 werd er in Karlsruhe een postconferentie gehouden, waar een zekere Stephan met een soort „post- blaadje" voor den dag kwam. Dit post- blaadje was eigenlijk de voorbode van de briefkaart, want het had ten doel „open bare mededeelingen te verzenden". Maar ei- moesten zooveel postzegels op, dat er in het begin niet veel van Stephan's plan te recht kwam. De eerste correspordentiekaart ver scheen in 1870, toen Stephan het hoofd van de post geworden was. Het duurde niet lang of heel Europa maakte van deze Duitsche uitvinding gebruik. En nu zouden we er niet rreer buiten kunnen. Stel je eens even voor da. als je op reis was, je alieen maar brieven kon schrijven. Daar heb je nogal tijd voor. De boekdrukker Schwarz, in Olden burg, kwam het eerst op het idee om de briefkaarten met plaatjes te versieren. Dat was in Juli 1870. Toen gaf hij een briefkaart uit, waarop eer. plaatje van een soldaat stond. Je moet namelijk weten, dat er toen oorlog was. Een jaar later stelde een student uit Göttingen, Ludolf Parsius voor, alle brief kaarten tot „ansichtkaarten" te maken. Dat plannetje viel erg in de smaak. Spoe dig daarop verschenen heele series prent briefkaarten, maar veel moois was er nog niet op te zien. Pas jaren later 'verschenen er mooie ansichtkaarten. En nu kun je de snoezigste kaarten krijger..

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1940 | | pagina 3