MENSCHEN EN HONDEN 1 ONS INDISCH HOEKJE. Wat is het nu toch eigenlijk...? (VIII.) Het geheim van den omgang tusschen baas en kameraad. Maar er Is nog veel leed door de vluchtelingen-misère. De goede herder. TWEEDE BLAD. 4 Langzamerhand moet ik eens een eind gaan maken, lezeressen en lezers, hoe zeer het ook mij, en als ik mezelf even mag vleien misschien ook U spijt. Want ik praat en schrijf graag over honden, wat iedereen zal kunnen begrijpen, die, evenzoo als ik, zich zijn leven niet kan voorstellen, zonder onzen viervoeti- gen kameraad. En nu moet U heusch niet kwaadaardig worden, en insinuee- ren, dat ik natuurlijk niets meer weet te schrijven. Want dat is niet waar. Ik zou er nog tientallen van zulke stukjes als deze kunnen schrijven, omdat elke observatie van onze huisvrienden practisch weer nieuwe copij en nieuwe stof tot overdenking oplevert. Maar er moet eens een eind aan komen, en dus begin ik maar mijn kynologi- scnen zwanenzang met allen, die op m'n schetsjes reageerden, vriendelijk dank te zeggen voor hun belangstelling. Ik heb zoo voor en na wel een paar briefjes van lezers ontvangen, die me raad over dit of dat vroegen, die boos waren waarachtig, die zijn er ook geweest of die vonden, dat ik nu juist aan hun lievelingsras niet voldoende aandacht had besteed. WAT GEWEEST IS. PECCAVIEn het zij mij vergeven. Maar ik had nu uitgerekend eens niet de bedoe ling om een volledige encyclopaedie van hon denrassen te geven, of om een volledige ge bruiksaanwijzing voor het houden van een hond te geven. Gij, lezer, die uw speciale ras weinig of in het geheel niet genoemd zag, duide het mij niet euvel, want ik houd van dat ras even zooveel als U, niet om het ras, maar omdat het een hond is, omdat hij uw kameraad is, dien ge voor geen tien textiel- kaarten of broodbonnen zoudt willen mis sen, nietwaar? En de booze lezeres, die met kwalijk heeft genomen, dat ik geschreven heb, dat men 'n hond toch alsjeblieft geen menschelijke ei genschappen moet toedichten, och, ook met haar ben ik het eigenlijk eens, en zij ook met mij. Want het gaat ten slotte om het dier zelf, dat ons eiken dag weer op nieuw verbaasd doet staan door zijn aan hankelijkheid en door zijn gezonde humeur, door zijn grollen en zijn grappen en wat doet het er dan eigenlijk toe? Kijk, we hebben met elkaar eens zoo los jes weg kunnen babbelen over onze honden en we hebben elkaar begrepen, geloof ik. Ieder ander, die geen hond heeft, of er niet voor voelt, staat daarbuiten en blijft er ook buiten staan, omdat hij niet kent dien sub- tielen band, die er tusschen mensch en dier kan bestaan. Je moet maar eens buiten, ver weg, in de hei hebben liggen slapen en ge wekt zijn door een natte hondensnoet in je gezicht of door een zacht brommen bij nade rend onraad je moet maar eens een hond een kind uit het water hebben zien halen, of je moet maar eens in een droevig oogen- blik een hondepoot op je knie hebben ge voeld en in een paar trouwe hondeoogen vol uitdrukking hebben gekeken, om dien band te voelen. Maar neen, laat ik niet sentimenteel worden, immers dan zou die booze dame nog gelijk krijgen. Want het is in wer kelijkheid niet een meevoelen van een hond, als je zelf eens verdriet hebt, en hij legt zijn ruige poot eens vertrouwe lijk op je knie. Want zoo redeneer je nuchter en zakelijk een dier kent Een hond n et stroomlijn, de Greyhound, toonbeeld van sierlijkheid en snelheid. geen onderscheid tusschen verdriet en stil nadenken. Wat kan een dier nou weten van de zoo in het oneindig wisse lende gemoedsstemmingen bij den mensch, wiens denkvermogen zoo ont zettend gecompliceerd is. Neen, daar kan immers een hond, in al zijn natuur lijke geborneerdheid kan de hond überhaupt wel denken? toch niets van begrijpen. Zoo praat je dan, vooral als je Buy- tendijk hebt gelezen. En toch, toch is er wat tusschen den mensch en zijn hond, een geheim, dat niet onder woorden is te brengen, doch dat iedereen kent, die ook een hond heeft. De hond kan zeker en ongetwijfeld stemmingen aanvoe len. Hij weetwel, dat hij niet om stoeien moet vragen, als de baas met rimpels in het hoofd over dikke boeken zit gebogen, of diep in gedachten voor het tuinhek van de fiets stapt. Dan is de begroeting niet zoo uitbundig. Maar zwaai eens, als je den hoek om komt, en bel eens met de fietsbel voor het hek! Dan is de boot aan, en heb je Her- tha in geen tien minuten tot bedaren ge bracht. En zucht eens even of schuif de dikke boeken eens even weg Tien tegen een, dat Waldo er als de kippen bij is om even beslag op je te leggen. Is het nu werkelijk meevoe len, als je, in droefheid gezeten, een troostvolle lik over je hand krijgt? Mijn verstand zegt neen, en ik geloof ook, dat wij het ons maar verbeelden. Maar het doet er niet toe, want er gaat van een dergelijk simpel gebaar inder daad zooveel troost en opbeuring uit, dat je er toch door getroffen v.ordt, en eigen ervaring weer een tikje .neer zon ziet. Het doet er niet toe en het maakt ook niets uit, lieve booze dame. Ook in het menschelijk leven hebben we dikwijls meer aan een stevigen handdruk en een vriendenoog, dan aan vele woorden, die menigmaal ijdel zijn en vol leegen klank. Dat is het geheim van den omgang tus schen mensch en hond, dat is de intuïtieve band, die beiden, eeuwen geleden, aan el kaar heeft verbonden, een band, die nooit verbroken zal worden, zoolang er menschen en honden zijn. Want laten we eerlijk zijn we kunnen niet meer buiten elkaar. Elke hond, die mijn huis verlaten heeft, het zij levend, dan wel gestorven, heeft een lee ge plek achter gelaten. Van de meesten heb ik nog wel foto's, en „f en toe bekijk ik ze nog wel eens, zpo in een stil oogenblikje. Dan laat ik ze weer allemaal aan me voorbij gaan, zooals ze waren en mijn huis vervuld hebben met een geblaf, hun gejank en hun gebrom, hun lief en hun ruzietjes. Daar was Mama, daar was de Bul, en Lotje met haar eigenwijze gezicht, en Trixie, de beste moe derhond, die ik ooit gehad heb, en Djoekie, die op een winderigen avond van haar nieuwen baas terug kwam loopen, met het touw, dat ze had doorgeknaagd nog aan d'r halsband, Djoekie, die haar kinderen zoo voorbeeldig opvoedde als ik nooit eerder heb gezien Ze zijn allemaal „persoonlijkheden" in mijn huis geweest. En nu, nu ik alleen nog maar de laatste afstammeling van den Bul heb, als eenigen huisvriend, nu is het me wel eens eenzaam te moede. De hokken staan verlaten, het werphok staat al jaren leeg, geen pups graven meer in mijn rozenperk om te zien of rozenstruiken nu werkelijk met wortels in den grond staan, geen brutaaltjes doen meer hun eerste zwempogingen in den tuinvijver tusschen de waterlelies. Maar ik hèb er nog een, en hij zal, als de tijden weer eens beter worden, misschien de stamvader van nieuwe geslachten worden, hoewel hij zich vandaag den dag meer be kommert om een lekkere hap eten en den hond van drie huizen verder, met wien hij zoo fijn langs het hek kan hollen, dan om een eventueel nageslacht. Dan zal er weer leven in den kennel zijn, dan zullen we weer op nieuw, na zooveel jaren, het wonder zien ge beuren, het wonder van het nieuwe leven, het wonder van de blauwe oogjes, die op een goeden dag knipperen tegen het zonlicht, het wonder van den band tusschen nieuwe honden en nieuwe menschen. Neen, lezer, uitgepraat raak je er nooit over, maar dit moet nu toch, de hoofdredac teur heeft het gezegd, het einde zijn. Ik ga een eindje wandelen; met mijn hond! KYNOLOOG. Menschen en Honden Vil" werd geplaatst in ons nummer van Zaterdag 10 Aug. (Van onzen Brusselschen correspondent.) Te midden der trillende werkkracht, die de Vlaamsche steden sinds enkele weken aangegrepen heeft en ze tot nieuwen bloei tijd en herboren leven voortstuwt, onder scheidt Brussel zich op bijzondere wijze. Al- wat aan den oorlog herinnert, is er verdwe nen en het leven gaat er weer zijn normalen gang. Het sluitingsuur is wel 'n beetje vroeg, maar niet zoo ongewoon vroeg, want men is er het vroege sluitingsuur al ongeveer een jaar gewoon. Reeds einde Augustus 1939 en telkens nadien, als er weer soldaten opge roepen waren, moesten de koffiehuizen des avonds om, tien uur sluiten en zelfs enkele uren midden op den dag, zoodat men den huidigen toestand op dit gebied te Brussel al niet meer als een uitzondering beschouwt. Het eenige oorlogsleed, dat nog schrijnend gevoeld wordt, is de onzekerheid over het lot van vele familieleden, die zoek zijn geraakt op hun vlucht naar Zuid-Frankrijk, alsook j, van de naar Frankrijk gezonden weerbare mannen van 16 tot 35 jaar. Pijnlijke onzekerheid heerscht even- eens over het lot van het grootste deel der reeds ingelijfde recruten van de lichting 1940, die ook al in Zuid-Frank rijk zouden vertoeven. De Brusselsche bevolking is zeer veront waardigd over de houding der Fransche au toriteiten, die niets doen om den terugkeer der Vlaamsche vluchtelingen, weerbare man nen en soldaten te bevorderen en dien terug keer zelfs bemoeilijken. Ontstemming. Zoo is het bekend, dat de Brusselsche re cruten van de lichting 1940 van het 5e Regt. Karabiniers Wielrijders, die in de omgeving van Toulouse vertoeven en nog voor 't mee- rendeel voorzien zijn van hun fietsen, aan de Fransche autoriteiten gevraagd hadden per rijwiel naar Brussel te mogen terugkeeren, hetgeen hun geweigerd werd. Van deze te genwerking, die hier alle Fransche sympa thie in antipathie heeft doen veranderen, zal Frankrijk t.z.t. rekenschap gevraagd worden. Van Duitsche zijde wordt alles gedaan om den terugkeer van de vluchtelingen, van de weerbare mannen en zoo mogelijk van de nog in Frankrijk achtergebleven soldaten te bevorderen en de laatste dagen komen steeds meer vluchtelingen te Brussel aan. Deze or ganisatie van „den weg terug" in versneld tempo is Duitsch werk, een prachtige orga nisatie, die wel zeer gunstig afsteekt bij de Fransche lakschheid, welke niets organi seert en alles tij de oude sleur laat. Het energieke ingrijpen der Duitschers, dat ten doel heeft spoedig een einde te maken aan de jammerlijke vluchtelingenmisere, is van heilzamen invloed gebleken op de mentali teit van het volk, wijl 't gezinsleven zoo her steld wordt en de familiebanden er weer door hereenigd worden. De massale terug keer der vluchtelingen schept te Brussel een soort feeststemming en al is er dit jaar geen kermis, toch feest is het in de gezinnen, waar een doodgewaande terugkeert. Andere jaren was het in dezen tijd zes weken kermis te Brussel. Van half Juli tot einde Augustus stond ze opgericht dwars over de Zuidlaan, van de Hoogstraat bij de Hallepoort tot aan de poort van Anderlecht. Het was een reuzenfeest in Brussel, in let terlijken zin, want het werd ingewijd met 'n rondgang van de reuzen, den stoet van den vier-meter-langen-Kaboebel, van Mieke en Janneke en heel de Brusselsche reuzen- schaar. De groote Brusselsche kermis was ook vooral feest der Marollen, de uitgestrek te wijk achter het hooggerechtshof. Van de Kapelleplaats tot aan de Hallepoort, in hon derd en één straatjes en steegjes, die de Hoogstraat, de Blaasstraat, de Looiersstraat en het Nieuwland doorsnijden, laaide de vreugde dag aan dag. In geen der Brusselsche wijken was de kermisleute zoo algemeen als in de Ma- rollenbuurt, waar Breugel leefde en zijn volgelingen college liepen op straat. In die wijk leefden ook, in hun Brussel sche academiejaren een Toorop, een Der kinderen, een Jacob Smits en andere Noord-Nederlandsche schilders. Zij vonden er gastvrijheid, Breugeliaan- sche leute en Vlaamsche gemoedelijkheid, al wat zij behoefden voor een vruchtbare in spiratie. Beulemans. •1» In den mond van vele buitenlanders, die over de kwestie vermoedelijk nooit ernstig hebben nagedacht, en die de bevolking der Marollen noch in oorsprong, noch in wezen, noch den gemoedstoestand ervan kennen, heeft het daar gesproken dialect de bena ming „Beulemans" (naar den hoofdpersoon van eenige bekende Brusselsche tooneel- stukken) gekregen. Daarmee wordt dan be doeld een mengelmoes van slecht Vlaamsch en even slecht Fransch. Het is echter ver keerd geen scheidingslijn te trekken tusschen de taal, gebruikt door de „bourgoisie" en de taal van het volk. De „bourgeoisie" bestaat er voor 99 ten honderd uit geïmporteerde Vlamingen en Walen; het volk huist er in de wijken, straatjes en steegjes, is er geboren en getogen, draagt het stempel van het mid den en is typisch Brusselsch. De „bourgeoi sie" spreekt een kunstmatige taal, Beule mans, of, zoo men wil „Fransch met haar". Het volk spreekt Marolliaansch oftewel „Brusselsch". Het eerste is een uitvloeisel van de verfransching van 1830 af, versterkt nog door het binnendringen van een over wegend Waalsch element in de Brusselsche volksopeenhoopinghet tweede, het Brus selsch, haalt zijn oorsprong in de Neder- landsche geschiedenis van de stad, want het Brusselsche dialect is oorspronkelijk Neder- laridsch. De studie er van loont de moeite voor hen, die er zich van weten te bedienen. Eerst dan doet men innerlijk de overtuiging op, dat het „artificieele gepraat", het zooge naamde Beulemans, niet de ziel weerkaatst van het volk. Die zit dieper en wortelt in de oude Nederlanden, want Brussel is Neder- Het bestuur op de vele eilanden van de Indische Archipel wordt vaak uitgeoefend door inheemschen van hoogen stand, onder toezicht van Europeesche ambtenaren. De eerste zorg van het Bestuur is om die ambtenaren goed te huisvesten, zoo noodig in hun eenzaamheid. U ziet op de foto de afbeelding van een controleurswoning in het binnenland van Borneo. Voor het huis in den tuin staan bloempotten. Maar echte potten zijn het niet! Het zijn leege petroleumblikken, die in de tropen voor duizend en één zaken dienen. Nederl.'Indië is oneindig uitge strekt. Daar wonen tal van volken en stammen met sterk van elkaar afwijkende zeden. Hun verschei denheid is er zeer groot! Ze spre ken meer dan 200 sterk van elkaar onderscheiden talen. Hun beschaving staat op zeer verschil lende trap; onder de laagsten be- hooren de bewoners van Zuid- Nieuw-Guinea. Dit neemt niet weg, dat zij zich de heeren der Schepping gevoelen, Ze sieren zich op met veeren van paradijsvo gels en andere fraaie vogels. Den neus doorboren zt om er „versie ringen" in te kunnen steken. landsch, innerlijk en uiterlijk, in het karak ter van het autochthone volk en het wezen der oude stad. Het Fransche vernis, hetwelk over Brussel ligt, is nog slecht vernis ook, dat al aardig begint af te bladderen, zoodat Brussel zeer spoedig weer zal zijn een gave Vlaamsche stad met een Nederlandsche ziel. Een redder. „Ouders, opgelet, hier slapen elf verloren kinderkens, als ge soms een verloren hebt?" Dat lazen Vlaamsche vluchtelingen, ergens op hun marteltocht door Frankrijk. De Vlaamsche bladen brengen deze, door oog getuigen bevestigde geschiedenis, de his torie van een braven zonderling die, opge nomen in den uit Vlaanderen deinenden vluchtelingenstroom naar Frankrijk niet in dg eerste plaats dacht aan de in dergelijke omstandigheden alles-overheerschende vraag „Hoe red ik me zelf?" Er zijn nog van die zonderlingen, die, in oogenblikken, waarop hun medemenschen alleen maar op eigen lijfsbehoud bedacht zijn, geen andere zorg hebben, dan die voor hun naaste. Er zijn ei genlijk veel te weinig van die zonderlingen, zooals deze man van zestig jaar. die uit zijn, onder het vuur der kustbatterijen liggend, dorp had moeten vluchten. De geschiedenis zegt niet wat hij van zijn beroep was. Mis schien hoedde hij in zijn dorp de schapen, want op zijn tocht door Noord-Frankrijk had hij een schare verdwaalde schapen onder z'n hoede: niet minder dan elf verloren kinde ren, die hun ouders kwijt geraakt waren. Als een goede herder droeg hij het kleinste in zijn armen en de andere ver loren schapen volgden hem, blij iemand gevonden te hebben, die zich over hen ontfermde. Ze hielden elkander kramp achtig vast, hand in hand, als zusjes en broertjes in de ellende der verlorenheid, want zij wisten nu, dat het elkander los laten nog meer leed beteekende. Zij had den de hand van hun moeder losgelaten en daarom doolden ze verloren! Gelukkig hadden ze een trooster.ge vonden, een redder in den nood, die hen niet alleen bij elkaar hield, maar ook al le mogelijke moeite deed om de ouders te vinden. Langs heel den vluchtelingen- stoet, van dorp tot dorp, informeerde de man en liet hij vragen, of er geen ouders waren, die hun kinderen verloren had den. En als de duisternis het land bedek te, en hij eindelijk een schuilplaats voor zijn beschermelingen gevonden had, waar zij den nacht konden doorbrengen, schreef hij op de muren van het gebouw in groote letters van schoon Vlaamsch, maar met een Fransch tusschenvoegsel, opdat iedereen het lezen en verder zeg gen zou: „Ouders opgelet, hier slapen elf verloren kinderkens, onze enfants per dus cherchent leurs parents, als ge soms een verloren hebt In de binnenlanden van Borneo kent men geen Europeesche dokters. Daar ver vullen z.g. „bêlians" de rol van priester geneesheer. De mehschen meenen, dat ze ziek zijn geworden door in het lichaam getooverde vreemde zaken, b.v. steentjes e. d. De rol van den priester-dokter is nu ze er weer uit te tooveren, wat geschiedt door dansen, zingen, kneden van het lichaam, onder het slaan op trommen, wat nachten duurt. H. F, TILLEMA. Glimlachje. Het spijt me wel mevrouw, maar het hondje vas er vóór U!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1940 | | pagina 8