DUISTER TOERISME.
PAM BIJ DE HAANAPEN.
HET GEHEIM
STIL 1r NO. 9
DOODEUJKF GIF.
HeiUM&tmi,
DASHIELL
HAMMETT
65
Een indruk uit verduisterd Amsterdam
van heden ten dage.
VAN HET
TWEEDE BLAD.
E JOEGO-
KLAR1NG.
land is rustig.
(D.N.B.) Het
tschap Avalais
machtigd op de
onware, met
igen rondge-
loochenen, vol-
goslavië geko-
i openlijke be-
ïtreding van dit
igendhedenver-
t deze verzon-
srklaart Avala,
goslavië volko-
slavische open
ast vertrouwen
in deze ernstige
leiden en heeft
van de buiten-
erricht door de
ing, met volle-
iming opgeno-
SSCHEPEN IN
i MET DE
HE.
(A.N.P.) In
wezigheid van
len Scharnhorst
Atlantischen.
marine-deskun-
Chronicle", dat
■eel tijd noodig
slagschepen te
;r zij gevonden
t gevecht met
ijke taak. De
vooral echter
de Gneisenau,
ontwikkelen,
Britsoh slag-
het linieschip
ikt. Ook wat de
neide Duitsche
zijn zij eiken
ver superieur,
ekruisers Hood,
zijn vergeleken
sn de Gneise-
iderd, hetgeen
feit, dat de
achtervolging
c de kust van
i is. De actie-
che slagschepen
en neemt aan,
10.000 mijl be-
litsche slagsche-
p open zee kun-
r brandstof in
iter niet uitge-
torpedojagers
en de; slagsche-
ssehepen onder-
il het noodige
ïr ook niet uit-
tsche slagsche-
n door „Schnell-
toevoer zorgen,
sn de Duitsche
lene maanden
ven. Het vraag-
ig en vernieti-
slagschepen op
ceaan beteekent
moeilijke taak,
van het jaar, nu
nistig is.
DE OORLOG,
esch expeditie-
art. (D. N. B.)
ericht uit Kaap-
r, Smuts, van-
erklaard, dat de
regeering voor-
te houden aan
parlement aan
lorlog genomen
lat de regeering
Ineemt om de
m te verdedigen,
in den vorigen
orps overzee zal
ILITAIRE EN
SUCCESSEN.
(D.N.B.) Het
naakt een verge-
lilitaire Duitsche
cirige jaar en de
ten, die in dit
ikt konden wor-
is het blad, wer-
geen Zin, wan-
len te Londen
Kremlin hopen,
den toestand in
aarna toen de
he staatslieden
s trachtten, zich
rug te dekken.
ARABISCHE
AAN HET
IE VOLK.
D.N.B.) De Ara-
in Zwitserland
ap tot het Egyp-
waarin zij er op
Egyptenaren zich
oenemende Brit-
de Egyptische
dijk, aldus de
BritscHe hoofd-
jtische hoofdstad
Engelsojij! leger-
itend Efi|elschen
worden uitge"
■itsche minister
openlijk Britsch
breekt Engelsche
- De Fransche
ippij Messageries
t een van haar
ie blokkade heeft
ien te Madagas-
GESCHREVEN DOOR
TEEKEN1NGEN VAN
ALEXANDER
RAYMOND
In de Autokampioen schrijft K. R.:
„De taxi is voor meneer", zegt de
portier en tikt aan zijn goud gega
lonneerde pet. „Dan moesten we nu
maar gaan", zegt meneer tot me
vrouw, na een dankbaren knik met
bijbehoorende handbeweging in de
richting van den boodschapper en
mevrouw gaat in op dit voorstel en
verheft zich van haar zetel. Een
oogenblik later hebben beiden het
gezellige, goed verlichte interieur
verlaten en zijn op hun weg naar
buiten reeds in het Rijk der Duister
nis aangeland. „Ergens in Amster-
oam" duikt een zwak zichtbaar licht
schijnsel op en uit de richting, waar
het zichtbaar is geworden klinkt een
stem, die waarschuwt: „hierheen
mevrouw, dezen kant meneer als 't u
blieft". Dan kraakt en piept er iets
op korten afstand voor hem en een
aanraking van koele nachtlucht ver
mengd met het vocht van neerdalen
den regen, doet meer voelen dan
zien, dat er een deur open is gegaan.
„Pas op het stoepje", zegt de stem
van der. portier nog en dan: „daar
rechts staat uw taxi meneer". Dan
klapt de deur achter den man en de
vrouw weer dicht en mevrouw be
vindt zich midden in „Amsterdam la
nuit", met als eenig maar onmiddel
lijk en stevig houvast: meneer!
„Goeden avond meneer", zegt de
bestuurder van de taxi, die uit den
cocktail van min of meer Egyptische
duisternis en regendruppels komt
opduiken, „waar mag ik u heen
brengen?"
Het adres wordt opgegeven en in
dank geaccepteerd en dan begint de
familie in te stijgen een zaak, die
in het pikkedonker nog niet zoo een
voudig is. Want net model van den
wagen, die voor staat, is behoorlijk
laag en de contouren van het koets
werk, die vaag waarneembaar zijn,
doen denken aan een laaggebouwd
sportmodel met de kap op, hetgeen
bij dit krachtig doorgezet^ regen
offensief dan ook geen overbodige
luxe is. Ook is de tweedeurs carros
serie, wat de portierbreedte betreft,
niet aan den royalen kant en het kost
mevrouw in haar bontmantel, on
danks een goed gecultiveerde stroom
lijn, eenige moeite om heelhuids in
het wageninwendige te belanden.
Als ze eenmaal gezeten is volgt me
neer en zet zich aan hare zijde,
waarbij hij direct tot de ontdekking
komt, dat arm-, been- en hoofd
ruimte wat aan den krappen kant
zijn, eén zwak punt overigens, dat
deze taxi gemeen heeft met diverse
andere moderne wagens.
Als meneer's gewicht op de achter
bank is neergekomen, is reactie van
de achterveeren duidelijk even merk
baar, hetgeen meneer zich met ver
wondering doet afvragen of straks
onder het voortrijden deze achter
veering niet wat al te „Ameri-
kaansch" slap zal blijken? Maar in
middels zit het tweetal in de donker
gehouden carosserie veilig „onder de
kap", die aan de buitenzijde fanatiek
beklopt wordt door tallooze er tegen
aan spetterende regendruppels, maar
die heel goed waterdicht blijkt.
Meneer en mevrouw kijken door
de voorruit en trachten met hun
blikken de inktzwarte duisternis te
doorboren, maar ze zien bijna niets,
omdat de koplampen blijkbaar uit
stekend afgeschermd zijn en haast
geen licht vooruit werpen. Alleen de
omtrekken van den bestuurder, die
zoo juist zijn plaats achter het stuur
heeft ingenomen, duiken van vlak
bij uit de duisternis op.
Een oogenblik later komt de taxi in
beweging. Meneer en mevrouw mer
ken het aan een licht rukken in de
transmissie, hoewel het motorge
rucht dit niet zou hebben verraden.
Want de motor is uitzonderlijk ge-
ruischloos in actie gekomen. Alleen
een licht krakend geluid verried op
het moment van den start, dat hij
begonnen was zijn werk te doen. En
op hetzelfde oogenblik is de taxi
meteen ook al in bewegingen glij
den' bestuurder en passagiers al voort
door duister en verduisterd Amster
dam. Niet snel, omdat het onder deze
omstandigheden geraden is zich te
houden aan het devies: „Langzaam
maar zeker". Terwijl de taxi voort-
schuift odor de duisternis, consta
teert meneer dat de bestuurder een
goede rijder moet zijn, want van het
verwisselen van versnelling is nóch
in de transmissie, nóch door uitlaat-
geluid bij het opschakelen, iets te
bemerken geweest. En ook de
krachtbron blijft uitzonderlijk „stil",
zoowel wat uitlaatgeluid als wat me
chanische geruischloosheid aangaat.
Uitlaatgerucht is zelfs in het geheel
niet waarneembaar, zoodat meneer
tegen mevrouw de opmerking maakt,
dat bij de tegenwoordige wagens op
het gebied van geruischloos werken
van den motor en van den afvoer
der afgewerkte gassen, toch wel een
zeer hoog niveau bereikt is.
Daarentegen blijkt meneer's ang
stig voorgevoel omtrent een te
slappe veering weldra bewaarheid.
Want als de taxi op een gegeven mo
ment de tramrails passeert of een
ongelijk weggedeelte, gaat zij even
onverwacht als heftig te keer, zoo
zelfs dat verrast door deze be
weeglijkheid mevrouw's elegant
gekapte hoofd op onzachte wijze in
aanraking komt met dat van me
neer. En tevens blijkt zoo lang
zamerhand, dat de bouw van het
koetswerk niet een ideaal is van
lammel- en ratel vrijheid. Er is nogal
wat leven in de carrosserie onder
het voortbewegen, er stijgen geluiden
en geluidjes uit op, die scherper ge
accentueerd worden door de bijna
volkomen afwezigheid van gerucht
bij het in actie zijn van den motor.
Maar dat alles is bijzaak. Immers
de regen daarbuiten onderhoudt een
ononderbroken trommelvuur op de
kap van de carrosserie en vestigt met
klem de aandacht van de inzittenden
op het onomstootelijke feit, dat ze
hevig hebben geboft, doordat ze een
taxi op den kop hebben kunnen
tikken, die hen door den stroomen
den regen veilig voor hun huis zal
afzetten.
En inmiddels glijdt daar, rondom
de zich voortbewegende taxi, duister
en verduisterd Amsterdam voorbij,
in den regen en in de stilte. Af en
toe passeert de wagen een groezelige
lichtvlek, het vage schijnsel van een
of ander afgeschermd verkeerslicht
en een dood enkele maal doemt het
getemperde licht van een tegenligger
op uit de donkerte van de straat of
wordt de taxi gepasseerd door een
militaire auto of een enkele civiele
auto, die achterop rijdt, voorbij
schuift en spoedig weer uit het ge
zicht is verdwenen, nadat het achter
lichtschijnsel is vervaagd en onder
gegaan in het nacht-zwart.
In de voortgaande taxi zitten
achterin meneer en mevrouw heel
stil, onwillekeurig onder den invloed
geraakt van de geruischlooze lang
zaamheid, waarmee deze tocht van
duister toerisme zich voltrekt. Want
zoolang de taxi voortgaat over de
glinsterende effenheid van beregend
asfalt, is de geruischloosheid van de
beweging bijna volmaakt. De in
zittenden hooren den arbeid ver
richten motor niet; er zijn geen tik
kende kleppen, geen leven makende
klepstooters, er is geen gerucht van
distributie-tandwielen en geen pro
test en tandengeknars van mishan
delde versnellingsbakdeelen. Slechts
een lichte knarsing en een schurend
geluid, blijkbaar afkomstig van dè
transmissie, doen zich af en toe
hooren. Zoo wordt deze tocht iets
bijzonders, iets waarvan een eigen
aardige bekoring uitgaat.
Soms bij het voorbijglijden van
gedaanten en lichtschijnselen in de
verregende, duistere straten, komen
in den man en de vrouw in het taxi
interieur herinneringen op aan het
Chineesche schimmenspel van hunne
kindheid, uit dagen die nu oneindig
ver weg lijken, maar daarnaast is
er een andere gewaarwording. In de
beslotenis van de voortrijdende taxi
met de duisternis, de lichtschijnsels
en de van vocht glinsterende weg
dekken, die door de rimpeling der
vele plassen telkens weer den indruk
maken van wateroppervlakken,
rijzen gedachten aan een geluidlooze
avondlijke vaart over grachten en
kanalen. Een indruk, die nog wordt
versterkt door een zachte schomme
ling af en toe van het vehikel, een
licht deinende beweging, die ver
moeden doet, dat deze taxi er een is
met een ruggegraatchassis. Het
vreemde, fantastische van het geheel
met de glinstering van water in het
donker, het hier en daar opduiken
van een spookachtig licht en het
schimachtig gebeweeg van figuren,
die nu en dan even opdoemen om
even snel en geruischloos als ze ge
komen zijn, weer te verdwijnen
achter den zwart fluweelen mantel
van den Vorst der Duisternis, voert
de gedachten van meneer en me
vrouw terug naar hun laatste gon
delvaart in Venetië. En als op een
gegeven moment de bestuurder van
de taxi sterk naar rechts uithaalt en
voor het naar links oversteken van
een berede straat even inhoudt en
rondkijkt om poolshoogte te nemen,
dan is het meneer ineens alsof hij
het Canal Grande voor zich ziet en
of uit een der nabije zijstraten zoo
üaelijk de waarschuwende roep van
een „tegenligger" gondelier, die met
zijn „barca" om den hoek in aan
tocht is, in de duisternis zal hoor
baar worden. Maar het blijft stil en
dat het niet het Venetië van het
Zuiden is, maar dat van het Noor
den, waardoor de taxi hen naar huis
terugvoert, realiseeren beiden als
een lichte huivering hen doortrilt.
Want de constructie van de carrosse
rie van hun wagen is nu niet bepaald
tochtvrij en er bestaat een aanmer
kelijk verschil in temperatuur tus-
cchen een verademing brengend zee-
oriesje in een zwoelen Venetiaan-
schen zomernacht en den frisschen
ademtocht van een westenwindje, die
in den wintertijd over Amsterdam's
straten en grachten strijkt.
Dan onverwacht schrikken
de passagiers op uit de overpeinzin
gen, die hen vèrweg voerden naar
de schoone stad van de Piazza San
Marco en de Ponte dei Sospiri. Bijna
onmerkbaar is de taxi tot stilstand
en de motor tot rust gekmen. De be
stuurder komt van Zijn plaats achter
het stuur vandaan en opent het
wagenportier.
„Voorzichtig maar mevrouw met
uitstappen", zegt hij en helpt uit
stijgen. En terwijl meneer nog af
rekent met den bestuurder, wipt
mevrouw de stoep op en opent de
huisdeur.
Een oogenblik later is meneer bij
haar en sluit de deur achter zich.
„Toch makkelijk", zegt hij, „zoo'n
taxi in deze tijden, nu er zoo laat
geen trams loopen we zijn ten
minste droog thuis".
Buiten staat in de duisternis de
bestuurder naast zijn taxi en wischt
zich met een zakdoek het zweet van
het voorhoofd. „Dat was werken",
grinnikt hij, „we zullen den motor
maar een beetje bovensmering
geven".
Zijn hand haalt uit zijn jaszak een
veldflesch, waaruit hij gretig een
paar teugen drinkt.
Dan zet de bestuurder tevens
krachtbron zich weer achter het
stuur en als hij in het donker in den
regen haastige schreden naderen
hoert, klinkt verleidelijk het aanbod:
Fietstax meneer Fietstaxi
ALKMAAR.
INGEKOMEN PERSONEN.
C. Vaas, z.b., geen, van Leeuwar-
deradeel naar Laat 127. C. F. Ro-
mijn, bankwerker, N.H., van Haar
lem naar Spoorstraat 45. K. K.
Rustenburg, kapper, R.K., en gezin,
van Medemblik naar Tienenwal IC.
J. M. Jacobs, verpleegster, R.K.,
van Oude Tonge naar Wilhelmina-
laan 11. J. van der Eist, z.b., N.H.,
van Rotterdam naar Dahliastraat
13a. H. Adema, boerenknecht.,
R.K., van Heerhugowaard naar Run
straat 6. Wed. M. Wulffelé, z.b.,
N.H., van den Helder naar Prinses
Julianalaan 14. W. N. Boontjes,
dienstbode, geen, van den Helder
naar Lyceumstraat 58. J. W. van
Oosterhout, suikerbewerker, R.K.,
van Breda naar K. van 't Veerstraat
89. A. J. Massink, z.b., geen, van
A'dam n. Wilhelminal. 21. H. T
Werksma, scheepsbouwer, geen, en
echtg., van den Helder naar Nieuw-
poortslaan 59. C. A. van Dam,
dienstbode, R.K., van Obdam naar
Leeuwerikkade 9. C. Vonk, ma
chinist gr. vaart, geen, en gezin,
van Amsterdam naar K. van 't
Veerstraat 48. Wed. E. T. F'een-
stra Kuiper, geen, van Schagen naar
Emmastraat 69. J. G. de Lange,
dienstbode, R.K., van Noordschar-
woude naar Nassaulaan 49. W. C.
Kok, grondwerker, O.B.C., en gezin,
D.Ev., van den Helder naar Dreb-
belstraat 32. M. Z. Rechtuijt, d.b.,
geen, van Oterleek naar Brouwer
straat 30. E. C. Boogaard, las-
scher, N.H., van 's-Gravenhage naar
Metiusstraat 14. M. Hart, coif-
feuse, geen, van Hillegom naar Laat
79. P. Stuifbergen, expeditie
knecht, R.K., en gezin, van Uitgeest
naar Achterom 10. M. L. de
Jongh, z.b., N.H., van Naarden naar
Stationsweg 3.
VERTROKKEN PERSONEN.
W. van Bruggen, marechaussee,
N.H., van Corfstraat 12 naar Hilver
sum. J. G. Hoogland, gastechni-
cus, geen, en echtg., N.H., en kin
deren, geen, van Jan van Scorelkade
41 naar Zeist. E. M. Krijgsman,
ass. i.d. huish., R.K., van Wilhelmi-
nalaan 11 naar 's-Hertogenbosch.
J. A. v. Egeraat, fabrieksbaas, en ge
zin, van Baansingel 26a naar Delft.
J. Vis, schrijver N.S., geen, van
Kinheimstraat 36 naar Utrecht.
A. J. Smith, bakker, geen, van
Waagplein 1 naar Bergen. P. J. t
Hooft, bouwkundig ingenieur, N.H.,
van Kennemerstraatweg 193 naar
Goes. P. Burger, chauffeur, N.H.,
en echtg., R.K., en dochter, R.K., van
Baansingel 32a naar Oldenbroek.
M. A. van Leeuwen, huishoudster,
R.K., van Steijnstraat 7a naar Apel
doorn. R, de Vries, melkknecht,
Hazea, en gezin, van Tulpstraat 14a
naar Westenholz (Dl.) J. Ruiter,
banketbakker, R.K., van Hekelstraat
19 naar 's-Gr^venhage. G. C. Zijp,
onderwijzer, R.K., van Oudegracht
19 naar Heemskerk. J. Bek, z.b.,
geen, van Kooltuin 15 naar Bergen.
J. H. Bek, caféhouder, R.K., en
gezin, van Kooltuin 15 n. Bergen.
J. C. Admiraal, dienstbode, R.K., van'
Metiusstraat 2 naar Tilburg. C.
M. Hasaart, kantoorbediende, R.K.,
van Drebbelstraat 30 naar Gouda.
H. Woudenberg, z.b., N.H., van Ka
naalkade 41 naar Steenbergen. P.
Kos, expeditieknecht, R.K., van
Wognumschebuurt 24 naar Amster
dam. A. G. M. Huisman, beamb
te N.S., R.K., van Kennemersingel
24 naar Eindhoven. A. Koppes,
grondwerker, en gezin, van Omval
naar Wijk bij Duurstede. W.
van Straalen, leerl. verpleegster,
N.S., van Wilhelminalaan 11 naar'
Haarlem. M. Michels, matroos,
geen, van Uitenboschstraat 32 naar
Tietjerksteradeel. J. C. Pfeyffer,
controleur C.C.C.D., N.H., van Bis
schop Bottemannestraat 5. G. H.
Schilte, reiziger, R.K., en gezin, van
Corfstraat 6 naar Haarlem.
199. Hij ziet de steen langzaam op hem aankomen en
gemakkelijk kan hij het projectiel bemachtigen en naast
zich neerleggen. Hij begrijpt, dat de apen dit gooien als
een soort vermaak beschouwen.
200. Het ,is natuurlijk de bedoeling, om hem te raken,
doch ze schijnen het grappig te vinden, dat hij de stenen
kan opvangen. Zijzelf zouden door hun trager bewegen
en geringer kracht hiertoe niet in staat zijn.
Door FRANK F. BRAUN.
16)
Hij zeide, en de zin was als iets
drukkends, iets zwaars, dat hij van
zich afwierp en haar toegooide:
„Angelica, ik weet, wie het vergif
in de vermouth heeft gedaan".
De zin bleef alleen in de kamer
hangen.
Zachter ging Peter Braubach
voort: „Ik heb het aan de politie
verteld". En tegelijk verontschuldi
gend: „Ik moest het wel zeggen; ik
kon het niet uit den weg gaan. Die
hoofdinspecteur is een menschen-
vanger".
Angelica antwoordde niet.
Het zweet brak Peter uit; hij
merkte het zelf. „Maar ik neem het
terug, Angelica, ik lieg ze wat
voor, als Midden in den zin
brak hij af en liet de hoofdzaak on
gezegd.
Nu opende Angelica eindelijk
den mond en haar stem scheen er
gens uit de verte vandaan te komen
tl?" wilde je zeggen, Peter?"
O; n schoorsteenmantel tikte
de klok. Het geluid viel in de stil
te als druppels op een steen. Peter
Braubach zei zachtjes: „Als je met
me trouwt, Angelica". Het was er
uit. Hij liet zijn vingers los; zijn
handen vielen naar beneden, alsof
ze afgebroken waren.
„Ik houd niet van je, Peter".
Hij stond op en ging naar haar
toe. Iedere stap kostte hem groote
inspanning. Bij de lamp bleef hij
staan: Het licht liet zijn gezicht in
half donker. „Maar ik houd van
jou, Angelica!" Zijn gezicht was
vertrokken. „Ik houd meer van je
dan van mijn leven. Je moet het
weten. Ik wil je op mijn handen
dragen". Hij zag haar gezicht en
hield op met spreken. Ze glimlach
te ironisch. Haar oogen keken naar
zijn handen, alsof ze de mogelijk
heid van het gedragen worden
overwogen. Hij kreeg een kleur.
„Wat heb je aan de politie ge
zegd?"
„Wat ik gezien heb", antwoordde
hij.
„En wat was dat?"
„Ik heb gezien, dat jij het vergif
in den wijn hebt gedaan".
„Hoogst eigenaardig, Peter! Je
gelooft, dat ik de moordenares van
Joachim ben, je weet, dat ik ge
probeerd heb, jou te vergiftigen,
en je wilt met me trouwen? Ben je
dan niet bang?"
Hij stond radeloos tegenover haar.
Met dit meisje zou hij het nooit
kiaar spelen, ze was hem zelfs nu
nog de baas, nu hij geloofd had,
haar voor zich op de knieën te zien
smeeken. Zijn bezieling was plot
seling als weggeblazen. Hij voelde
zich klein worden. „Zal ik mijn ge
tuigenis herroepen?" vroeg hij 'ge
dempt.
Angelica haalde haar schouders
op. Ze had zich liever in de tong
gebeten, dan hem nu een verzoek
gedaan.
„Je kunt het niet ontkennen"
zei hij dringender. „Ik heb het poe
der gezien en ik heb gezien, dat je
het zakje uit je handtaschje hebt ge
nomen en het poeder in de glazen
hebt geschud". Hij sprak niet ver
der. Angelica was opgestaan en liep
hem voorbij naar de deur. Ze liet
hem eenvoudig staan en ging de
kamer uit.
Ze liep de gang over en ging
haar kamer binnen. Hier was
nog steeds alles rose: de kamer van
een jong meisje. Ze stapte naar den
spiegel, draaide het licht op en
keek naar haar gezicht. Blauwe
oogen zou ze hebben? Ze schenen
haar diepzwart en hadden een ge
vaarlijken glans. Haar lippen wa
ren smal als een streep. In de
mondhoeken stonden twee rechte
plooien. „Zoo gaat het niet
mompelde zij. Iemand, op wien ze
tot voor kort heel erg gesteld was
geweest, was haar nu in één en
kele minuut onuitstaanbaar ge
worden.
Ze overdacht angstig: Twee zijn
er nu al absoluut zeker van, dat ik
Joachim gedood heb. De eene wil
met met vluchten en de andere
wil voor me 'n leugen doen en me
trouwen. Het leven is waarlijk niet
eenvoudig.
Toen er aan de deur geklopt
werd, keerde ze zich om. Als dat
Peter was, zou ze hem er uit gooi
en. Ze stond als een kat, gereed om
te springen. ,)RVie is daar?"
„Ik", antwoordde een stem, die
het werkelijk niet noodig had, zich
anders voor te doen, en mevrouw
Eva Fabreani trad de kamer van
haar dochter binnen. „Ik hoorde
jullie spreken en plotseling ben je
weggeloopen. Is er iets gebeurd?"
Ze had kleine oogen, alsof ze uit
haar middagslaapje gewekt was.
Maar het was al zes uur.
Angelica deed zorgvuldig de deur
achter haar moeder dicht, voordat
ze zei: „Waar is Dora?"
„Ze doet nog even een
schap; waarom?"
Angelica boog zich, ondanks de
zekerheid, dat niemand haar kon
hooren, dichter naar haar moeder
over. „Peter heeft gezien, dat ik
het poeder in de glazen heb ge
daan!"
Mevrouw Fabreani schrok terug.
„En?" vroeg ze verschrikt. „Wat
wil hij nu?"
Angelica's gezicht vertrok; ze
werd er daardoor niet knapper op;
het waren trekken, die haar ge
zicht misvormden. „Hij wil me red
den".
„En?" informeerde mevrouw Fa
breani nog eens angstig; haar tong
bcjod-
scheen verlamd en niet in staat, een
langeren zin uit te spreken.
„Met me trouwen", beëindigde
Angelica. Het klonk bitter.
Mevrouw Fabreani haalde diep
adem. „Houd je van hem?"
„Neen!"
„Wat moet er dan gebeuren?"
De beide vrouwen stonden tegen
over elkaar, de eene trachtte in het
gezicht van de ander te kijken.
Van de moeder kwam geen hulp.
geen raad, zelfs geen bemoediging-
dat merkte Angelica. Derhalve
moest ze het alleen, heel alleen,
uitvechten.
Ze voelde zich plotseling zoo
hulpeloos. Het was te zwaar, te
veel. „Ik weet het niet", zei ze, en
misschien was het dit getuigenis
van haar radeloosheid, dat haar het
vertwijfelde van haar toestand goed
voor«oogen stelde. Plotseling liet ze
haar hoofd hangen, het werd haar
te zwaar. Denken, steeds maar pie
keren, denken en dan toch merken,
dat je vastloopt. „Weet u geen goe
den raad. moeder?"
Mevrouw Fabreani schrok, toen
ze haar naam hoorde. „Och
kindToen lag Angelica aan
haar borst en weende. Dat was se
dert vele jaren niet gebeurd. Me
vrouw Fabreani rekte zich uit. Er
werd iets in haar wakker, waarvan
ze zelf niet geweten had, dat het in
haar was. Een verborgen, geheime
energie werd door dit kinderlijke
appèl opgewekt. „Ik weet raad",
verkondigde ze, zonder te aarze
len, „en ik zal je helpen".
Angelica maakte zich dadelijk
van haar moeder los.
„Wat wilt u dan doen?" vroeg ze
verschrikt. Naar het scheen, ver
trouwde ze haar moeder niet al te
veel toe. „Geen onvoorzichtighe
den!"
„Heb maar geen zorg, m'n kind.
Je moeder zal je redden. De man
nen prijzen zichzelf aan en bepa
len hun prijs. Verlaat je maar op
mij". Ze veegde een traan weg, die
Angelica op haar zwarte zijden ja
pon had laten vallen, knikte haar
dochter toe en ging de kamer uit.
Ze liet Angelica in bijna nog groo-
ter onrust achter dan tevoren.
Mevrouw Fabreani trok haar
mantel aan en zette de kap ervan
op. Daarop verliet ze haar huis en
wandelde een eindweegs voort,
totdat ze een voorbijrijdende taxi
aanriep. „Naar het hoofdbureau
van politie!"
Ze handelde zonder eerst recht
bij zichzelf overlegd te hebben, an
ders had ze tot zichzelf moeten zeg
gen, dat het op dit uur op zijn
minst twijfelachtig was, of ze op
bet hoofdbureau nog den commis
saris of zijn hoofdinspecteur zou
aantreffen. Maar iemand moest haar
toch aanhooren. Ze wilde in ieder
geval nog vandaag kwijt zijn, wat
haar op het hart lag.
(Wnr^