DUISTER TOERISME. PAM BIJ DE HAANAPEN. HET GEHEIM STIL 1r NO. 9 DOODEUJKF GIF. HeiUM&tmi, DASHIELL HAMMETT 65 Een indruk uit verduisterd Amsterdam van heden ten dage. VAN HET TWEEDE BLAD. E JOEGO- KLAR1NG. land is rustig. (D.N.B.) Het tschap Avalais machtigd op de onware, met igen rondge- loochenen, vol- goslavië geko- i openlijke be- ïtreding van dit igendhedenver- t deze verzon- srklaart Avala, goslavië volko- slavische open ast vertrouwen in deze ernstige leiden en heeft van de buiten- erricht door de ing, met volle- iming opgeno- SSCHEPEN IN i MET DE HE. (A.N.P.) In wezigheid van len Scharnhorst Atlantischen. marine-deskun- Chronicle", dat ■eel tijd noodig slagschepen te ;r zij gevonden t gevecht met ijke taak. De vooral echter de Gneisenau, ontwikkelen, Britsoh slag- het linieschip ikt. Ook wat de neide Duitsche zijn zij eiken ver superieur, ekruisers Hood, zijn vergeleken sn de Gneise- iderd, hetgeen feit, dat de achtervolging c de kust van i is. De actie- che slagschepen en neemt aan, 10.000 mijl be- litsche slagsche- p open zee kun- r brandstof in iter niet uitge- torpedojagers en de; slagsche- ssehepen onder- il het noodige ïr ook niet uit- tsche slagsche- n door „Schnell- toevoer zorgen, sn de Duitsche lene maanden ven. Het vraag- ig en vernieti- slagschepen op ceaan beteekent moeilijke taak, van het jaar, nu nistig is. DE OORLOG, esch expeditie- art. (D. N. B.) ericht uit Kaap- r, Smuts, van- erklaard, dat de regeering voor- te houden aan parlement aan lorlog genomen lat de regeering Ineemt om de m te verdedigen, in den vorigen orps overzee zal ILITAIRE EN SUCCESSEN. (D.N.B.) Het naakt een verge- lilitaire Duitsche cirige jaar en de ten, die in dit ikt konden wor- is het blad, wer- geen Zin, wan- len te Londen Kremlin hopen, den toestand in aarna toen de he staatslieden s trachtten, zich rug te dekken. ARABISCHE AAN HET IE VOLK. D.N.B.) De Ara- in Zwitserland ap tot het Egyp- waarin zij er op Egyptenaren zich oenemende Brit- de Egyptische dijk, aldus de BritscHe hoofd- jtische hoofdstad Engelsojij! leger- itend Efi|elschen worden uitge" ■itsche minister openlijk Britsch breekt Engelsche - De Fransche ippij Messageries t een van haar ie blokkade heeft ien te Madagas- GESCHREVEN DOOR TEEKEN1NGEN VAN ALEXANDER RAYMOND In de Autokampioen schrijft K. R.: „De taxi is voor meneer", zegt de portier en tikt aan zijn goud gega lonneerde pet. „Dan moesten we nu maar gaan", zegt meneer tot me vrouw, na een dankbaren knik met bijbehoorende handbeweging in de richting van den boodschapper en mevrouw gaat in op dit voorstel en verheft zich van haar zetel. Een oogenblik later hebben beiden het gezellige, goed verlichte interieur verlaten en zijn op hun weg naar buiten reeds in het Rijk der Duister nis aangeland. „Ergens in Amster- oam" duikt een zwak zichtbaar licht schijnsel op en uit de richting, waar het zichtbaar is geworden klinkt een stem, die waarschuwt: „hierheen mevrouw, dezen kant meneer als 't u blieft". Dan kraakt en piept er iets op korten afstand voor hem en een aanraking van koele nachtlucht ver mengd met het vocht van neerdalen den regen, doet meer voelen dan zien, dat er een deur open is gegaan. „Pas op het stoepje", zegt de stem van der. portier nog en dan: „daar rechts staat uw taxi meneer". Dan klapt de deur achter den man en de vrouw weer dicht en mevrouw be vindt zich midden in „Amsterdam la nuit", met als eenig maar onmiddel lijk en stevig houvast: meneer! „Goeden avond meneer", zegt de bestuurder van de taxi, die uit den cocktail van min of meer Egyptische duisternis en regendruppels komt opduiken, „waar mag ik u heen brengen?" Het adres wordt opgegeven en in dank geaccepteerd en dan begint de familie in te stijgen een zaak, die in het pikkedonker nog niet zoo een voudig is. Want net model van den wagen, die voor staat, is behoorlijk laag en de contouren van het koets werk, die vaag waarneembaar zijn, doen denken aan een laaggebouwd sportmodel met de kap op, hetgeen bij dit krachtig doorgezet^ regen offensief dan ook geen overbodige luxe is. Ook is de tweedeurs carros serie, wat de portierbreedte betreft, niet aan den royalen kant en het kost mevrouw in haar bontmantel, on danks een goed gecultiveerde stroom lijn, eenige moeite om heelhuids in het wageninwendige te belanden. Als ze eenmaal gezeten is volgt me neer en zet zich aan hare zijde, waarbij hij direct tot de ontdekking komt, dat arm-, been- en hoofd ruimte wat aan den krappen kant zijn, eén zwak punt overigens, dat deze taxi gemeen heeft met diverse andere moderne wagens. Als meneer's gewicht op de achter bank is neergekomen, is reactie van de achterveeren duidelijk even merk baar, hetgeen meneer zich met ver wondering doet afvragen of straks onder het voortrijden deze achter veering niet wat al te „Ameri- kaansch" slap zal blijken? Maar in middels zit het tweetal in de donker gehouden carosserie veilig „onder de kap", die aan de buitenzijde fanatiek beklopt wordt door tallooze er tegen aan spetterende regendruppels, maar die heel goed waterdicht blijkt. Meneer en mevrouw kijken door de voorruit en trachten met hun blikken de inktzwarte duisternis te doorboren, maar ze zien bijna niets, omdat de koplampen blijkbaar uit stekend afgeschermd zijn en haast geen licht vooruit werpen. Alleen de omtrekken van den bestuurder, die zoo juist zijn plaats achter het stuur heeft ingenomen, duiken van vlak bij uit de duisternis op. Een oogenblik later komt de taxi in beweging. Meneer en mevrouw mer ken het aan een licht rukken in de transmissie, hoewel het motorge rucht dit niet zou hebben verraden. Want de motor is uitzonderlijk ge- ruischloos in actie gekomen. Alleen een licht krakend geluid verried op het moment van den start, dat hij begonnen was zijn werk te doen. En op hetzelfde oogenblik is de taxi meteen ook al in bewegingen glij den' bestuurder en passagiers al voort door duister en verduisterd Amster dam. Niet snel, omdat het onder deze omstandigheden geraden is zich te houden aan het devies: „Langzaam maar zeker". Terwijl de taxi voort- schuift odor de duisternis, consta teert meneer dat de bestuurder een goede rijder moet zijn, want van het verwisselen van versnelling is nóch in de transmissie, nóch door uitlaat- geluid bij het opschakelen, iets te bemerken geweest. En ook de krachtbron blijft uitzonderlijk „stil", zoowel wat uitlaatgeluid als wat me chanische geruischloosheid aangaat. Uitlaatgerucht is zelfs in het geheel niet waarneembaar, zoodat meneer tegen mevrouw de opmerking maakt, dat bij de tegenwoordige wagens op het gebied van geruischloos werken van den motor en van den afvoer der afgewerkte gassen, toch wel een zeer hoog niveau bereikt is. Daarentegen blijkt meneer's ang stig voorgevoel omtrent een te slappe veering weldra bewaarheid. Want als de taxi op een gegeven mo ment de tramrails passeert of een ongelijk weggedeelte, gaat zij even onverwacht als heftig te keer, zoo zelfs dat verrast door deze be weeglijkheid mevrouw's elegant gekapte hoofd op onzachte wijze in aanraking komt met dat van me neer. En tevens blijkt zoo lang zamerhand, dat de bouw van het koetswerk niet een ideaal is van lammel- en ratel vrijheid. Er is nogal wat leven in de carrosserie onder het voortbewegen, er stijgen geluiden en geluidjes uit op, die scherper ge accentueerd worden door de bijna volkomen afwezigheid van gerucht bij het in actie zijn van den motor. Maar dat alles is bijzaak. Immers de regen daarbuiten onderhoudt een ononderbroken trommelvuur op de kap van de carrosserie en vestigt met klem de aandacht van de inzittenden op het onomstootelijke feit, dat ze hevig hebben geboft, doordat ze een taxi op den kop hebben kunnen tikken, die hen door den stroomen den regen veilig voor hun huis zal afzetten. En inmiddels glijdt daar, rondom de zich voortbewegende taxi, duister en verduisterd Amsterdam voorbij, in den regen en in de stilte. Af en toe passeert de wagen een groezelige lichtvlek, het vage schijnsel van een of ander afgeschermd verkeerslicht en een dood enkele maal doemt het getemperde licht van een tegenligger op uit de donkerte van de straat of wordt de taxi gepasseerd door een militaire auto of een enkele civiele auto, die achterop rijdt, voorbij schuift en spoedig weer uit het ge zicht is verdwenen, nadat het achter lichtschijnsel is vervaagd en onder gegaan in het nacht-zwart. In de voortgaande taxi zitten achterin meneer en mevrouw heel stil, onwillekeurig onder den invloed geraakt van de geruischlooze lang zaamheid, waarmee deze tocht van duister toerisme zich voltrekt. Want zoolang de taxi voortgaat over de glinsterende effenheid van beregend asfalt, is de geruischloosheid van de beweging bijna volmaakt. De in zittenden hooren den arbeid ver richten motor niet; er zijn geen tik kende kleppen, geen leven makende klepstooters, er is geen gerucht van distributie-tandwielen en geen pro test en tandengeknars van mishan delde versnellingsbakdeelen. Slechts een lichte knarsing en een schurend geluid, blijkbaar afkomstig van dè transmissie, doen zich af en toe hooren. Zoo wordt deze tocht iets bijzonders, iets waarvan een eigen aardige bekoring uitgaat. Soms bij het voorbijglijden van gedaanten en lichtschijnselen in de verregende, duistere straten, komen in den man en de vrouw in het taxi interieur herinneringen op aan het Chineesche schimmenspel van hunne kindheid, uit dagen die nu oneindig ver weg lijken, maar daarnaast is er een andere gewaarwording. In de beslotenis van de voortrijdende taxi met de duisternis, de lichtschijnsels en de van vocht glinsterende weg dekken, die door de rimpeling der vele plassen telkens weer den indruk maken van wateroppervlakken, rijzen gedachten aan een geluidlooze avondlijke vaart over grachten en kanalen. Een indruk, die nog wordt versterkt door een zachte schomme ling af en toe van het vehikel, een licht deinende beweging, die ver moeden doet, dat deze taxi er een is met een ruggegraatchassis. Het vreemde, fantastische van het geheel met de glinstering van water in het donker, het hier en daar opduiken van een spookachtig licht en het schimachtig gebeweeg van figuren, die nu en dan even opdoemen om even snel en geruischloos als ze ge komen zijn, weer te verdwijnen achter den zwart fluweelen mantel van den Vorst der Duisternis, voert de gedachten van meneer en me vrouw terug naar hun laatste gon delvaart in Venetië. En als op een gegeven moment de bestuurder van de taxi sterk naar rechts uithaalt en voor het naar links oversteken van een berede straat even inhoudt en rondkijkt om poolshoogte te nemen, dan is het meneer ineens alsof hij het Canal Grande voor zich ziet en of uit een der nabije zijstraten zoo üaelijk de waarschuwende roep van een „tegenligger" gondelier, die met zijn „barca" om den hoek in aan tocht is, in de duisternis zal hoor baar worden. Maar het blijft stil en dat het niet het Venetië van het Zuiden is, maar dat van het Noor den, waardoor de taxi hen naar huis terugvoert, realiseeren beiden als een lichte huivering hen doortrilt. Want de constructie van de carrosse rie van hun wagen is nu niet bepaald tochtvrij en er bestaat een aanmer kelijk verschil in temperatuur tus- cchen een verademing brengend zee- oriesje in een zwoelen Venetiaan- schen zomernacht en den frisschen ademtocht van een westenwindje, die in den wintertijd over Amsterdam's straten en grachten strijkt. Dan onverwacht schrikken de passagiers op uit de overpeinzin gen, die hen vèrweg voerden naar de schoone stad van de Piazza San Marco en de Ponte dei Sospiri. Bijna onmerkbaar is de taxi tot stilstand en de motor tot rust gekmen. De be stuurder komt van Zijn plaats achter het stuur vandaan en opent het wagenportier. „Voorzichtig maar mevrouw met uitstappen", zegt hij en helpt uit stijgen. En terwijl meneer nog af rekent met den bestuurder, wipt mevrouw de stoep op en opent de huisdeur. Een oogenblik later is meneer bij haar en sluit de deur achter zich. „Toch makkelijk", zegt hij, „zoo'n taxi in deze tijden, nu er zoo laat geen trams loopen we zijn ten minste droog thuis". Buiten staat in de duisternis de bestuurder naast zijn taxi en wischt zich met een zakdoek het zweet van het voorhoofd. „Dat was werken", grinnikt hij, „we zullen den motor maar een beetje bovensmering geven". Zijn hand haalt uit zijn jaszak een veldflesch, waaruit hij gretig een paar teugen drinkt. Dan zet de bestuurder tevens krachtbron zich weer achter het stuur en als hij in het donker in den regen haastige schreden naderen hoert, klinkt verleidelijk het aanbod: Fietstax meneer Fietstaxi ALKMAAR. INGEKOMEN PERSONEN. C. Vaas, z.b., geen, van Leeuwar- deradeel naar Laat 127. C. F. Ro- mijn, bankwerker, N.H., van Haar lem naar Spoorstraat 45. K. K. Rustenburg, kapper, R.K., en gezin, van Medemblik naar Tienenwal IC. J. M. Jacobs, verpleegster, R.K., van Oude Tonge naar Wilhelmina- laan 11. J. van der Eist, z.b., N.H., van Rotterdam naar Dahliastraat 13a. H. Adema, boerenknecht., R.K., van Heerhugowaard naar Run straat 6. Wed. M. Wulffelé, z.b., N.H., van den Helder naar Prinses Julianalaan 14. W. N. Boontjes, dienstbode, geen, van den Helder naar Lyceumstraat 58. J. W. van Oosterhout, suikerbewerker, R.K., van Breda naar K. van 't Veerstraat 89. A. J. Massink, z.b., geen, van A'dam n. Wilhelminal. 21. H. T Werksma, scheepsbouwer, geen, en echtg., van den Helder naar Nieuw- poortslaan 59. C. A. van Dam, dienstbode, R.K., van Obdam naar Leeuwerikkade 9. C. Vonk, ma chinist gr. vaart, geen, en gezin, van Amsterdam naar K. van 't Veerstraat 48. Wed. E. T. F'een- stra Kuiper, geen, van Schagen naar Emmastraat 69. J. G. de Lange, dienstbode, R.K., van Noordschar- woude naar Nassaulaan 49. W. C. Kok, grondwerker, O.B.C., en gezin, D.Ev., van den Helder naar Dreb- belstraat 32. M. Z. Rechtuijt, d.b., geen, van Oterleek naar Brouwer straat 30. E. C. Boogaard, las- scher, N.H., van 's-Gravenhage naar Metiusstraat 14. M. Hart, coif- feuse, geen, van Hillegom naar Laat 79. P. Stuifbergen, expeditie knecht, R.K., en gezin, van Uitgeest naar Achterom 10. M. L. de Jongh, z.b., N.H., van Naarden naar Stationsweg 3. VERTROKKEN PERSONEN. W. van Bruggen, marechaussee, N.H., van Corfstraat 12 naar Hilver sum. J. G. Hoogland, gastechni- cus, geen, en echtg., N.H., en kin deren, geen, van Jan van Scorelkade 41 naar Zeist. E. M. Krijgsman, ass. i.d. huish., R.K., van Wilhelmi- nalaan 11 naar 's-Hertogenbosch. J. A. v. Egeraat, fabrieksbaas, en ge zin, van Baansingel 26a naar Delft. J. Vis, schrijver N.S., geen, van Kinheimstraat 36 naar Utrecht. A. J. Smith, bakker, geen, van Waagplein 1 naar Bergen. P. J. t Hooft, bouwkundig ingenieur, N.H., van Kennemerstraatweg 193 naar Goes. P. Burger, chauffeur, N.H., en echtg., R.K., en dochter, R.K., van Baansingel 32a naar Oldenbroek. M. A. van Leeuwen, huishoudster, R.K., van Steijnstraat 7a naar Apel doorn. R, de Vries, melkknecht, Hazea, en gezin, van Tulpstraat 14a naar Westenholz (Dl.) J. Ruiter, banketbakker, R.K., van Hekelstraat 19 naar 's-Gr^venhage. G. C. Zijp, onderwijzer, R.K., van Oudegracht 19 naar Heemskerk. J. Bek, z.b., geen, van Kooltuin 15 naar Bergen. J. H. Bek, caféhouder, R.K., en gezin, van Kooltuin 15 n. Bergen. J. C. Admiraal, dienstbode, R.K., van' Metiusstraat 2 naar Tilburg. C. M. Hasaart, kantoorbediende, R.K., van Drebbelstraat 30 naar Gouda. H. Woudenberg, z.b., N.H., van Ka naalkade 41 naar Steenbergen. P. Kos, expeditieknecht, R.K., van Wognumschebuurt 24 naar Amster dam. A. G. M. Huisman, beamb te N.S., R.K., van Kennemersingel 24 naar Eindhoven. A. Koppes, grondwerker, en gezin, van Omval naar Wijk bij Duurstede. W. van Straalen, leerl. verpleegster, N.S., van Wilhelminalaan 11 naar' Haarlem. M. Michels, matroos, geen, van Uitenboschstraat 32 naar Tietjerksteradeel. J. C. Pfeyffer, controleur C.C.C.D., N.H., van Bis schop Bottemannestraat 5. G. H. Schilte, reiziger, R.K., en gezin, van Corfstraat 6 naar Haarlem. 199. Hij ziet de steen langzaam op hem aankomen en gemakkelijk kan hij het projectiel bemachtigen en naast zich neerleggen. Hij begrijpt, dat de apen dit gooien als een soort vermaak beschouwen. 200. Het ,is natuurlijk de bedoeling, om hem te raken, doch ze schijnen het grappig te vinden, dat hij de stenen kan opvangen. Zijzelf zouden door hun trager bewegen en geringer kracht hiertoe niet in staat zijn. Door FRANK F. BRAUN. 16) Hij zeide, en de zin was als iets drukkends, iets zwaars, dat hij van zich afwierp en haar toegooide: „Angelica, ik weet, wie het vergif in de vermouth heeft gedaan". De zin bleef alleen in de kamer hangen. Zachter ging Peter Braubach voort: „Ik heb het aan de politie verteld". En tegelijk verontschuldi gend: „Ik moest het wel zeggen; ik kon het niet uit den weg gaan. Die hoofdinspecteur is een menschen- vanger". Angelica antwoordde niet. Het zweet brak Peter uit; hij merkte het zelf. „Maar ik neem het terug, Angelica, ik lieg ze wat voor, als Midden in den zin brak hij af en liet de hoofdzaak on gezegd. Nu opende Angelica eindelijk den mond en haar stem scheen er gens uit de verte vandaan te komen tl?" wilde je zeggen, Peter?" O; n schoorsteenmantel tikte de klok. Het geluid viel in de stil te als druppels op een steen. Peter Braubach zei zachtjes: „Als je met me trouwt, Angelica". Het was er uit. Hij liet zijn vingers los; zijn handen vielen naar beneden, alsof ze afgebroken waren. „Ik houd niet van je, Peter". Hij stond op en ging naar haar toe. Iedere stap kostte hem groote inspanning. Bij de lamp bleef hij staan: Het licht liet zijn gezicht in half donker. „Maar ik houd van jou, Angelica!" Zijn gezicht was vertrokken. „Ik houd meer van je dan van mijn leven. Je moet het weten. Ik wil je op mijn handen dragen". Hij zag haar gezicht en hield op met spreken. Ze glimlach te ironisch. Haar oogen keken naar zijn handen, alsof ze de mogelijk heid van het gedragen worden overwogen. Hij kreeg een kleur. „Wat heb je aan de politie ge zegd?" „Wat ik gezien heb", antwoordde hij. „En wat was dat?" „Ik heb gezien, dat jij het vergif in den wijn hebt gedaan". „Hoogst eigenaardig, Peter! Je gelooft, dat ik de moordenares van Joachim ben, je weet, dat ik ge probeerd heb, jou te vergiftigen, en je wilt met me trouwen? Ben je dan niet bang?" Hij stond radeloos tegenover haar. Met dit meisje zou hij het nooit kiaar spelen, ze was hem zelfs nu nog de baas, nu hij geloofd had, haar voor zich op de knieën te zien smeeken. Zijn bezieling was plot seling als weggeblazen. Hij voelde zich klein worden. „Zal ik mijn ge tuigenis herroepen?" vroeg hij 'ge dempt. Angelica haalde haar schouders op. Ze had zich liever in de tong gebeten, dan hem nu een verzoek gedaan. „Je kunt het niet ontkennen" zei hij dringender. „Ik heb het poe der gezien en ik heb gezien, dat je het zakje uit je handtaschje hebt ge nomen en het poeder in de glazen hebt geschud". Hij sprak niet ver der. Angelica was opgestaan en liep hem voorbij naar de deur. Ze liet hem eenvoudig staan en ging de kamer uit. Ze liep de gang over en ging haar kamer binnen. Hier was nog steeds alles rose: de kamer van een jong meisje. Ze stapte naar den spiegel, draaide het licht op en keek naar haar gezicht. Blauwe oogen zou ze hebben? Ze schenen haar diepzwart en hadden een ge vaarlijken glans. Haar lippen wa ren smal als een streep. In de mondhoeken stonden twee rechte plooien. „Zoo gaat het niet mompelde zij. Iemand, op wien ze tot voor kort heel erg gesteld was geweest, was haar nu in één en kele minuut onuitstaanbaar ge worden. Ze overdacht angstig: Twee zijn er nu al absoluut zeker van, dat ik Joachim gedood heb. De eene wil met met vluchten en de andere wil voor me 'n leugen doen en me trouwen. Het leven is waarlijk niet eenvoudig. Toen er aan de deur geklopt werd, keerde ze zich om. Als dat Peter was, zou ze hem er uit gooi en. Ze stond als een kat, gereed om te springen. ,)RVie is daar?" „Ik", antwoordde een stem, die het werkelijk niet noodig had, zich anders voor te doen, en mevrouw Eva Fabreani trad de kamer van haar dochter binnen. „Ik hoorde jullie spreken en plotseling ben je weggeloopen. Is er iets gebeurd?" Ze had kleine oogen, alsof ze uit haar middagslaapje gewekt was. Maar het was al zes uur. Angelica deed zorgvuldig de deur achter haar moeder dicht, voordat ze zei: „Waar is Dora?" „Ze doet nog even een schap; waarom?" Angelica boog zich, ondanks de zekerheid, dat niemand haar kon hooren, dichter naar haar moeder over. „Peter heeft gezien, dat ik het poeder in de glazen heb ge daan!" Mevrouw Fabreani schrok terug. „En?" vroeg ze verschrikt. „Wat wil hij nu?" Angelica's gezicht vertrok; ze werd er daardoor niet knapper op; het waren trekken, die haar ge zicht misvormden. „Hij wil me red den". „En?" informeerde mevrouw Fa breani nog eens angstig; haar tong bcjod- scheen verlamd en niet in staat, een langeren zin uit te spreken. „Met me trouwen", beëindigde Angelica. Het klonk bitter. Mevrouw Fabreani haalde diep adem. „Houd je van hem?" „Neen!" „Wat moet er dan gebeuren?" De beide vrouwen stonden tegen over elkaar, de eene trachtte in het gezicht van de ander te kijken. Van de moeder kwam geen hulp. geen raad, zelfs geen bemoediging- dat merkte Angelica. Derhalve moest ze het alleen, heel alleen, uitvechten. Ze voelde zich plotseling zoo hulpeloos. Het was te zwaar, te veel. „Ik weet het niet", zei ze, en misschien was het dit getuigenis van haar radeloosheid, dat haar het vertwijfelde van haar toestand goed voor«oogen stelde. Plotseling liet ze haar hoofd hangen, het werd haar te zwaar. Denken, steeds maar pie keren, denken en dan toch merken, dat je vastloopt. „Weet u geen goe den raad. moeder?" Mevrouw Fabreani schrok, toen ze haar naam hoorde. „Och kindToen lag Angelica aan haar borst en weende. Dat was se dert vele jaren niet gebeurd. Me vrouw Fabreani rekte zich uit. Er werd iets in haar wakker, waarvan ze zelf niet geweten had, dat het in haar was. Een verborgen, geheime energie werd door dit kinderlijke appèl opgewekt. „Ik weet raad", verkondigde ze, zonder te aarze len, „en ik zal je helpen". Angelica maakte zich dadelijk van haar moeder los. „Wat wilt u dan doen?" vroeg ze verschrikt. Naar het scheen, ver trouwde ze haar moeder niet al te veel toe. „Geen onvoorzichtighe den!" „Heb maar geen zorg, m'n kind. Je moeder zal je redden. De man nen prijzen zichzelf aan en bepa len hun prijs. Verlaat je maar op mij". Ze veegde een traan weg, die Angelica op haar zwarte zijden ja pon had laten vallen, knikte haar dochter toe en ging de kamer uit. Ze liet Angelica in bijna nog groo- ter onrust achter dan tevoren. Mevrouw Fabreani trok haar mantel aan en zette de kap ervan op. Daarop verliet ze haar huis en wandelde een eindweegs voort, totdat ze een voorbijrijdende taxi aanriep. „Naar het hoofdbureau van politie!" Ze handelde zonder eerst recht bij zichzelf overlegd te hebben, an ders had ze tot zichzelf moeten zeg gen, dat het op dit uur op zijn minst twijfelachtig was, of ze op bet hoofdbureau nog den commis saris of zijn hoofdinspecteur zou aantreffen. Maar iemand moest haar toch aanhooren. Ze wilde in ieder geval nog vandaag kwijt zijn, wat haar op het hart lag. (Wnr^

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1941 | | pagina 7