Boerenbruiloften efiieuklioeilenculiuur
rian s
I
Eén vrouw is 2000 Chinezen te erg
OORN
de dag
lefoon 2107
MILLIOENEN HOLLANDERS
MOESTEN NAAR POLEN
«Bewaar het oude en geef het nieuwe vorm
ONZE
SLECHT.
IE
PTEMBER 1947
L. T. M.
Ringrijden.
DEKTE.
DLLANDSCffE
OEM BOLLEN
Opiumkitten in Amsterdam
Oppasser door beer
verscheurd
Sjahrir naar Engeland
Van Boek fof Boek
Pa en ma maken een
rondvlucht
Niei wij maar Hij
In Canada is nog plaats
Aardbeving in Chili
geurig
nan
Irie personen. Goed
nelden bij MEVR.
erdam-Zuid.
ond van Rundvee-
INGEN VAN HET
LLAND.
DEN, SCHAPEN,
NfIJNEN,
JSF. 3500.
uur.
6 uur.
BT U FAMILIE OF
RIENDEN IN tfET
BUITENLAND J
ndt dan een pakket
RZENDINQ NAAR
ALLE LANDEN
eclaie Pakketten
voor hCt Zuidelijk
Halfrond.
Prl)»cour»nt»oor
U» eisen tuin worth
op Mnureeg peer.
netoepeeoniop.
Als mijn herinnering mij niet
in de steek laat, is het voor het
eerst geweest in 1922, dat ter
gelegenheid van de jaarlijkse
Landbouwtentoonstelling der af
deling „Opmeer en Omstreken"
van de Hollandse Maatschappij
van Landbouw te Opmeer een ge
zelschap Westfriezen onder lei
ding van dokter G. C. van Balen
Blanken een „boerenbruiloft" ten
tonele bracht als „kijkspel".
In wezen hield dit „laten zien"
deze „vertoning" 'n degradatie in.
Met 1900 was (en is ook nu nog
voor mijn gevoel) een oude cyclus
in onze boerenwereld afgesloten.
En het verlengde hiervan, de
oude boerenbruiloft, kon men van
af dat ogenblik geven en te zien
krijgen als „spel", voor kijkbege-
rigen, ze werd niet meer „arge
loos" „beleefd" en „gevierd", men
keek er in de nieuwe bedeling het
„interessante" af en liet de rest
als kleurige, doch oninteressante
bijkomstigheid varen. Wij, die het
moesten aanzien, we weten, het
kon niet anders. Een volgende
eeuw zal veel onzer feesten en
handelingen met een schalks en
zelfs wel ietwat geringschattend
oog bekijken, want een nieuwe
tjjd zal ook thans weer nieuwe en
„moderner" zeden te aanschouwen
geven!
Inmiddels heeft de „boerenbruiloft"
als kijkspel zeker burgerrecht ver
kregen. In de naaste toekomst, deze
herfst, zullen we er twee ongeveer
tegelijk te bewonderen krijgen. Een
er van wordt te Hoorn „gevierd" tij
dens de L.T.M.-feesten, de tweede
verschijnt 1 September a.s. ter gele
genheid van de Koninginnefeestviering
te Heerhugowaard op het toneel. En
tegelijk met de organisatie er van
doet zich een reeks vragen voor, die
we allen wel eens onder het oog mo
gen zien. Deze vragen culmineren ten
slotte in deze eindvraag: hoelang zul
len we nog in staat zijn, folkloristische
feesten als deze zonder onoverkomen-
ïyke moeilijkheden te organiseren
Want los van het feit, dat steeds min
der mensen zullen kunnen worden ge
vonden, die deze feesten hebben mee
gemaakt, dus weten wat er gebeurde
en dat gebeurde innig beleefd hebben,
(ook nu moet men tot zijn spijt al eens
constateren, dat erwel Cens surro
gaat gegeven wordt in plaats van
realiteit), daarnaast komt ook hoe
langer zo meer een deel der „requi-
sieten" te ontbreken. Een lichtpunt;
we hopen, dat door het goede initia
tief der commissie uit het Historisch
Genootschap „Oud-Westfriesland" de
Noordhollandse kap als feesttooi gered
zal kunnen worden. Maar wie met de
organisatie dezer feesten te maken
krijgt ziet telkens andere moeilijk
heden opdoemen. Om eens iets te noe
men, moet het dragen van het in 1850
en later gangbare hoge model „boere-
hoedje" (de voorzijde wel ongeveer
tweemaal zo hoog als het nu nog be
kende type) wegens ontbreken niet
achterwege blijven Maar ook de
boerehoedjesdraeht van latere datum,
het nu nog in zwang zijnde specium.
zal, vooral voorzover het het met liclf-
te zijde gevoerde type betreft, spoe
dig verleden tijd zijn. Een ander pro
bleem, hoe staat het met de japonnen?
O, er zijn nog buitengewoon aardige,
getuige ook in deze onze dansgroe
pen, getuige ook het feit, dat de brui
loften, hoe moeilijk het soms ook gaat,
altijd toch nog weer zo ongeveer „in
de kleren komen". Een derde bezwaar:
de rijuigen! Op een enkele sjees na
zjjn de werkelijke omstreeks 1850 in
gebruik zijnde rijtuigen aan verval
van krachten overleden. In het pro
gramma der Opmeerse bruiloft, dat
voor me ligt, kon men nog met zekere
trots schrijven van 3 sjezen, verder
zat een tweetal paren op stoelkarren,
er reden mee een ouderwetse kar op
riemen, een Zijper kriekeltje, twee
Beemster wagens. Hoeveel leeft hier
van nog? En hoeveel zal er over tien
jaar nog van leven?
Er zijn zoveel andere dingen! De
rasechte" kalken pijpen, de z.g.
„kombalen", zijn momenteel niet
te krijgen (misschien komt dat
weer). Onder ons gezegd en ge
zwegen wie onder de jonge
boeren kan vandaag de dag „een
paardestaart opsteken' Er was
ernstig sprake van, dat een der
hierboven genoemde bruiloftstoe
ten ik noemde het al „op z'n
boerewerkmans" te voet zou
gaan! Als het zover komt, is het
met onze folklore dan niet voor
goed afgelopen? We kunnen het
betreuren en zullen er misschien
„nies aan kunnen doen"! Als we
Gods water over Gods akker la
ten lopen, zullen we zeker onszelf
niet behoeven te beklagen!
Om tot de zaak te komen: een
krachtige campagne dient te wor
den ondernomen om, iuist voor
onze „streek-representatie", voor
onze hoogtijdagen en feestelijk
heden, alsnog pijnlijk secuur te be
waren wat er nog is.
Wat de kap betreft, we hebben om
ons heen het „gevecht" mee kunnen
maken om de kappenstelletjes, nu ze
op allerlei plaatsen tegelijk (Wereld-
vrouwencongres te Amsterdam, fees
ten der Hollandse Maatschappij van
Landbouw te Den Haag, twee brui
loften) nodig waren. Wat de kap in
middels betreft, als gezegd: een
vreugdekreet! de nieuwe kappennaai-
sters zvjn in de maak! Wie een kap
leent, moet haar schoon terug bren
gen, dat is goede zede, maar dan zal
men haar nog moeten leren opmaken!
In „de Speelwagen" schreef ik: kun
nen onze jongedochters wel borduren
en kantklossen, wel met de kap op
een feestje meemaken, en er niet een
naaien? Och kom, jonge dochters! De
plattelandsvrouwen-organisaties van
alle gezindten zullen worden uitgeno
digd voor de kappennaaisterscursus
gegadigden te leveren en de eerste
leergang zal binnenkort vol goede
moed van wal steken! Ook zullen
deze vrouwenorganisaties worden uit
genodigd deel te r.emen, met hart en
ziel deel te nemen aan het bewaren
en beschutten van allerlei andere oud
heden, kledingstukken, tafel- en
draagzilver, prenten, enz. enz., die nu
in 't vergeetboek zijn, want: de ver
vlakking onzer culuur (cultuur is im
mers datgene, wat een volk, de bevol
king ener landstreek, aan innerlijk en
uiterlijk leven aan gemeenschappelijks
heeft!) de vervlakking onzer cultuur,
ons door „de vooruitgang" voor de
voeten gegooid, zal binnen niet al te
lange tijd verleden 'tijd zijn. Achter
deze tijd, zelfs midden in deze tijd, zijn
er krachten, die teruggrijpen op nieu
we waarden. Deze waarden zullen het
verleden nodig hebben om zich hun
afkomst te herinneren. En dan zal het
de plicht van ons allen zijn, om ons
steentje bij te dragen tot de dam, die
de algehele zedenvervlakking der
„deukhoedencultuur" moet tegen
houden!
Westfriezen, een vraag: is een
Tyroler zonder zijn hoed met een
veertje een Tyroler, een Volen-
dammer zonder zijn broek een
Volendammer? Laten we toch de
fleurigheid van ons volksleven niet
nodeloos zoek maken in de alies
verdoezelende eenheidshoed, de
deukhoed! Veel mensen zijn de
deukhoedencultuur moe, en geen
wonder! We willen „byzonder"
zijn, omdat in onze „bijzonder
heid" een deel van onze eenheid
ligt. Onze eenheid ligt in ons
samen leven en samen streven,
onze historie, die een deel is van
onze toekomst, en die we in onze
eigen vormen zullen moeten be
leven! Bewaar het oude en geef
het nieuwe vormen! Dan bouwt
ge aan de wereld!
J. ROSELAAR,
Secr. „De Noordhollandse kap"
Hoorn, Aug. 1947.
Een beter lot voor
de Pindamannetjes
ft „V.
Op het P.W.-terrein te Enschede Is de cricketwedstrijd N.C.B. (Ned.
Elftal) tegen de Free-Foresters (Engeland) begonnen.
De Engelse captain G. C. Newman aan bat.
Wat ons boven het hoofd hing
De laatste t(jd Is In verschil
lende Nederlandse bladen aan
dacht gewjjd aan een boek, dat
enkeie maanden geleden ln de
Verenigde Staton verscheen en
waarvan nu ook een Zweedse ver
taling uitgekomen Is, bevatten
de de memoires van Himmlers
masseur Kersten. Voor Nederland
is het meest opmerkelijke ln deze
memoires, dat de auteur beweert
op 1 Maart 1941 ln Himmlers
hoofdkwartier een tot in alle bij
zonderheden uitgewerkt plan te
hebben gelezen om uit Neder
land en België meer dan acht
millioen inwoners naar Polen
over te brengen, waarna Neder
land Groot Duitslands eerste
S.S.-provincie zou worden.
Het Rijksinstituut voor Oorlogsdo
cumentatie deelt mede, dat naar het
bestaan van dit plan in de Berlijnse
archieven reeds een nauwkeurig or.
derzoek wordt ingesteld. De mede
deling van Himmlers masseur is door
het Rijksinstituut in verband ge
bracht met een belangrijke passage
uit de redevoering die dr. Seyss In-
quart na de Februaristaking in het
Amsterdamse Concertgebouw hield,
nog geen twee weken na de datum,
waarop Kersten, volgens zijn mede-
Als bewijs van dankbaarheid voor de bevrijding van ons vaderland zal
namens H.M. de Koningin en het gehele Ned. volk aan Generaal Eisen
hower een gouden herinneringszwaard worden aangeboden. Het Is ge
maakt door de edelsmeden Jan-Eloy Brom en Leo Brom te Utrecht,
terwijl het staalsmeedwerk is uitgevoerd op de ArtUlerie-inrinchting,
Hembrug.
deling, het deportatieplan zag en wel
op 12 Maart 1941.
Ds voormalige Rijkscommissaris
eiste toen, dat het Nederlandse volk
zich niet langer door „een schaar
verblinde, onverantwoordelijke stokers
en schreeuwers" liet opzetten tegen
Duitsland".
Letterlijk vervolgde hij: „Als de Ne
derlanders zich dat laten welgevallen,
zullen zij tenslotte nogmaals in hun
geheel de gevolgen van een dergelijk
optreden te dragen krijgen. Als bij
een duel op leven en dood Iemand
staat, die door schampere en van
haat vervulde opmerkingen zijn af
keer jegens een van de strijdenden
tot uitdrukking brengt, dan mag deze
belangstellende toeschouwer zich niet
verbazen als deze strijder op het ogen
blik, waarop hij daartoe gelegenheid
en armslag heeft, de geïnteresseerde
toeschouwer van het terrein van de
strijd doet verdwijnen, want het hoog
ste gebod, namelijk te zorgen voor
het bestaan van het eigen volk, geeft
ook de verplichting, kansen op ge
vaar te doen verdwijnen, die uit de
aanwezigheid van een zo onneutrale
waarnemer kunnen voortvloeien".
In dit verband moge ook herinnerd
worden aan het feit, dat in de lente
en voorzomer van 1942 in sommige
Berlijnse kringen h'A voornemen ge
koesterd werd in Nederland door
mr. M. M. Rost van Tonningen ge
steund om ln het kader van de
z.g. Oostinzet drie millioen Neder
landers naar Polen en West-Rusland
over te brengen.
Het resultaat van de onderzoekin
gen naar het door Kersten gesigna
leerde plan zal zo spoedig mogelijk
door het Rijksinstituut voor Oorlogs
documentatie worden medegedeeld.
In de Parijse dierentuin heeft een
beer zijn 54-jarige oppasser aangeval
len en voor de ogen van verscheidene
bezoekers gedeeltelijk opgegeten. De
oppasser heeft de beer 15 jaar lang
Xerzorgd. Een beeldhouwer, die in de
buurt werkte, kwam op het hulpge-
loep toegelopen en trachtte met i zijn
hamer en beitel de w oedende beer
onschadelijk te maken.
Het dier is tenslotte door de politie
met revolverschoten afgemaakt.
Volgens Radio Djogja zal Sjahrir.
nu de bespreking van de Indonesi
sche kwestie in de Veiligheidsraad
zijn beëin iigd, naar Engeland reizen,
waar hij, naar men mag aannemen
besprekingen zal voeren met ver
schillende persoonlijkheden uit Britse
en andere kringen.
door MAURITS UYLDERT
CHAOS IN INDIë.
Johan Fabricius, de vermaarde ro
manschrijver, is in Indië geboren en
heeft tien jaar geleden een reis door
de Archipel gemaakt, teneinde oude
indrukken te vernieuwen, want t'j
koesterde toen plannen tot het schrij
ven van een verhaal waarvan de han
deling zich in zijn geboorteland af
spelen zou. Na de oorlog heeft hij in
derdaad Indië teruggezien, maar de
aanblik van het geteisterde, verwoes
te land heeft hem niet geïnspireerd tot
een roman, slechts tot een beschrijving
van een rampspoedige realiteit, een
uiterst lezenswaardige beschrijving,
die een aanklacht is.
„Hoe ik Indië terugvond" is de titel
van zijn boek. dat dezer dagen bij H
P. Leopolds Uitg. Mij. te 's-Graven
hage verschenen is. Hij geeft in dit
boek een levendige beschrijving van
de materiele en morele verwoestingen,
welke, sinds de nederlaag der Japan-
nnrs, op Java, en ook elders, werde.n
aangericht en zijn aanklacht richt zich
niet slechts tegen de extremistische
volgelingen van Soekarno, maar ook
tegen onze r
de Nederlandse troepen, bij hun po
gingen om de orde in Insui'nde zo
snel mogelijk te- herstellen, in ihun
taak eer belemmerd dan geholpen
heeft.
Zijn boek is geen roman, maar een
zakelijk verslag van persoonlijke
waarnemingen en het heeft als oor
logsdocumentatie ongetwijfeld grote
betekenis. Het is in vele opzichten een
bitter boek, maar toch één waarin de
schrijver naar grote objectiviteit heeft
gestreefd.
Reeds in het begin werpt hij dé
vraag op of het voor de Nederlanders
mogelijk zou kunnen zijn de eis der
republikeinen in te willigen en Indië
te ontruimen. „De nationalistische
leiders schrijft hij geloofden, dat
zij aan het moorden een einde zou
den kunnen maken wanneer wij ons
maar terugtrokken. Maar welke ga
ranties konden zij ons bieden? Wat
wij van hqn gezag over het eigen
volk te zien hadden gekregen, Was
zeker niet overtuigend. Konden wij
een ganse Europese, Indo-Europese en
Chinese burgerbevolking aan zulk
een experiment blootstellen?" Het
antwoord dat toen gegeven moest
worden, kon niet anders dan ontken
nend zijn, en nu, bijna twee jaar
later, zou het niet anders kunnen
luiden.
De verschrikkingen, waaraan de
Europeanen, de Chinezen en ook de
inlandse bevolking werden blootge
steld, worden in schrille kleuren ge
schilderd en met bitterheid in het
hart denkt de schrijver aan het offer
der doden, dat klaarblijkelijk vruch
teloos is gebracht.
Belangwekkend is ook wat Fabri
cius, die de mentaliteit van de be
volking van kindsbeen af heeft leren
In sigaretten, of tot doosjes ge
transformeerde munten in vestjes
zakken of portemonnaies smokkelden
voor de oorlog gewetenloze individuen
ae opium ons land binnen. Op dui
zenderlei manieren en langs duizen
derlei wegen belandde het dan daar,
waar het zijn moest, de Chinezen-ko
lonies van onze grote steden.
Belandde
Voor het Tuschinksky-theater in
Amsterdam staat, weer of geen weer,
een klein miezerig Chineesje met een
trommeltje. Vroeger verkocht hij pin
da's, nu chocolade, pepermunt, drop
en kauwgom. Zijn negotie is veran
derd. Hij zelf niet. Hij ziet er nog
even sjofel uit als 18 jaar geleden,
teen hij hier aankwam. 18 jaar Mo-
kum's straat- en stadsleven hebben
niets veranderd en hem zelfs nog
niet geleerd zijn waar aan te prijzen.
Tussen galmende bloemenventers en
palingverkopers staat hij zwijgend en
op zijn Oosters gelaat, met de scher
pe lijnen en ingevallen wangen, is
nooit te zien of de zaken goed of
slecht gaan. Als het zes of zeven uur
is, sloft hij weg, de Nes door, over de
Langs Niezel naar de Nieuwe Markt,
de Gelderse kade op en daar ver
dwijnt hij in een van de zijstraten. Hij
is thuis. Dat „thuis" is dan een sjofel
zolderkamertje met een bed en een
stoel, hooguit een kaart van China
of een portret van Tsjang Kai Sjelt
aan de muur, of een tochtig kelderhol
met eenzelfde meubilair.
OPIUM.
Het vertier, dat de 2000 Chinezen
in deze buurt hebben, is een partijtje
Mah Yong of een ander Chinees gok
spel. Het is geen wonder, dat deze
mensen de voor hen maar al te grau
we realiteit willen ontvluchten en om
de „grote rook" vragen. Want er
wordt nog steeds opium gesmokkeld
en nu de vaart weer open is, meer
nog dan ooit.
De deuren in de Binnen Bantam-
merstraat en de steegjes er omheen
zijn op de trapjes naar boven spaar
zaam verlicht. Maar er is weer
opium en als Hai Lo voor Tuschinks-
ky een dag goed geboerd heeft een
pijp kost nu vijf gulden stommelt
hij 's avonds de trap op en gaat op
de houten bank liggen om tenminste
een paar uur gelukkiger te zijn, dan
hij zich ooit in dat land voelen kan.
En Hai Lo is niet de enige. Velen
gaan de vele trapjes op en gangetjes
door en velen liggen op de banken ln
de vele opiumkitten. Het is dan ook
geen wonder, dat de gezondheidstoe
stand van de Chinezen (en zoals het
in Amsterdam is, is het immers ook
in de Chinese kolonies van Rotter
dam, Utrecht, Den Haag en Haar
lem) slecht is. Het T.B.C-percentage
is ontstellend hoog en de Chinezen^
gesloten voor de Westerse bescha
ving, waarin zij leven, voelen er niets
voor zich te laten behandelen.
SOCIAL* ZORG.
Er is eigenlijk ook niemand, the
zich met hen bemoeit. Niemand la
niet juist. Eén is er, Zuster van Zeiji
uit Zandvoort heeft zich het lot van
deze pindamannekes aangetrokken.
Ze zoekt ze op in de opiumkitten en
staande temidden van de licht-bittere
rook spreekt zij hen toe. De slapers
storen zich er niet aan, maar Jk) dia
de pijp namen wél. Obscene scheld
woorden klinken door de ruimte,
maar zuster van Zeijl is dat gewend
en er is immers niemand die daar
iets doet. Want haar aanwezigheid
wordt getolereerd, omdat zij iets doet
voor deze tweeduizend zonen van het
Hemelse rijk. Niet alleen op religieus
gebied, want ze kan nog maar op 20
bekeringen terugzien. Nee met haar
beperkte krachten vecht zij voor desa
paria's. Ze sleept de zieken naar het
ziekenhuis of neemt ze in eigen huls
op. Meer dan eens heeft ze vier pa
tiënten met de meest afzichtelijke en
besmettelijke ziekten thuis verpleegd.
In de oorlog transporteerde zij alle
kinderen van de Chinezen naar het
Noorden, waar het beter was dan in
Amsterdam. Voor hen, die dit zelf
niet kunnen, zoekt ze werk en nu wil
ze een ziekenhuis en een clubhuls
voor hen stichten.
Maar bovendien probeert zij deze
zonen van het Hemelse Rijk van de
pijp" af te brengen. En haar maat
schappelijk werk is de enige reden
dat haar agressie in en tegen de
opiumkitten getolereerd wordt. Na
tuurlijk is het werk, dat zij doet,
prachtig. Maar zy alleen kan dit pro
bleem niet oplossen. En toch, al zou
het alleen -maar uit oogpunt van
volksgezondheid zijn, moet dit pro
bleem worden opgelost.
Gemakkelijk zal dit niet gaan.
Ieder heeft het immers te druk met
eigen moeilijkheden, maar gewenst la
het wel, want de 2000 Chinezen ver
dienen een beter lot.
kennen, over de werkelijke gezind
heid der inlanders schrijft, van de
massa van het volk, dat ons even
min haat als vroeger, maar dat uiterst
bevreesd voor weerwraak is. Eén ding.
schrijft hij. werd de Engelsen op
Java gaandeweg duidelijk: „als men
ergens was doorgedrongen en in de
zaken had ingegrepen, moest men er
ook blijven. Trok men zich terug, dan
droegen onsehuldigen en weerlozen
de straf voor de geallieerde militaire
actie".
Er is in Indië klaarblijkelijk nog
niet veel veranderd, niet ten goede
tenminste, sinds Fabricius zijn in
drukken te boek heeft gesteld, en
ieder die zich van de verhoudingen
in de Archipel op de hoogte stellen
wil zal goed doen kennis te nemen
van deze boeiende reportage, welke
tevens een historische docume"+atie
is. U.
Het gebeurde dateert nog uit de
„goede oude tijd", vóór het uitbreken
van de tweede wereldoorlog. Onder de
bezoekers, die op die mooie zomerdag
Schiphol bezichtigden, bevonden zich
Pa en Ma uit Krommenie. Ook Pa en
Ma waren hogelijk geïnteresseerd in
de luchtvaart. Na afloop van de rond
leiding lieten velen zich verleiden tot
het maken van rondvluehtjes. Pa en
Ma voelden hier in principe ook wel
voor.
„U ook vliegen?" had de mijnheer
van de Rondleiding gevraagd. „Eh, ja-
antwoordde Pa voorzichtig. „Ja.... ja...",
zei ook Ma timide. „Kom u dan maar
mee", zei de mijnheer n gedrieën stap
ten zij naar een gereedstaande Kool
hoven.
„Ja", zei Pa, „maar wij willen wel
graag ieder apart gaan, ziet u. We heb
ben zes kindertjes thuis, en als er eens
iets gebeurde, dan zouwe we allebei.,
hè?"
„Welnee," lachte de mijnheer van de
Rondleiding, „d'r gebeurt immers niks.
Gaat u ook ieder apart in de trein of
in een auto? Weet u wel dat er meer
mensen verongelukken met een auto
dan met een vliegmachine?"
Pa en Ma kijken elkaar eens aan. Ja.
dat hadden ze inderdaad niet gedacht,
maar die mijnheer wist zo veel, dit zal
ook wel waar zijn.
„Vooruit dan maar", zegt Pa.
„Wacht 's effe", roept Ma en houdt de
mijnheer van de Rondleid'"" aan zijn
mouw: „Maar u gaat ee, meneer, an
ders g'ane me niet, hoor!"
Johannes de Dooper was een groot
profeet. Jezus zelf getuigt van hem;
Voorwaar, Ik zeg u, onder wie uit
vrouwen geboren zijn is geen grotere
dan Johannes opgestaan." Maar mis
schien was deze grote profeet nooit
groter dan toen hij, op Christus wij
zende, zei: „Hij moet wassen, ik min
der worden."
Daarmee legde hij het fundament
waarop ons aller 1 :ven zou moeten
worden opgetrokken. Men zou het de
korte inhoud van ieder christenleven
kunnen noemen. De strijd vóór Chris
tus, tegen ons Ik. Is dat niet de hoofd
opgave van iedere dag? En blijft het
niet van uur tot uur even moeilijk?
Altijd weer beginnen we met te vra
gen: Wat wil ik graag, wat kan ik
doen om mijn haan koning te laten
kraaien, wat is mün belang? Altijd
weer zoeken we eigen macht te ver
sterken, eigen voordeel te dienen, eigen
geluk te verzekeren, ook onder de
schijnbaar edelmoedigste motieven.
Onze beste daden zijn nooit geheel vrij
van die alles absorberende ikzucht.
Ieder jaar opnieuw staan wij even
beschaamd bij het verhaal van de voet
wassing aan het laatste Avondmaal,
waarbij Christus de loutere dienende
liefde ons op onontkoombare wijze voor
ogen stelt. Dan weten wij weer, dat,
zolang wij n' ook zulke alles weg
schenkende voetwassers zijn gewor
den, wij Zijn discipelen niet kunnen
zijn. Pas waar wij alles, ook het dier
baarste, in Zijn handen overgeven en
tot Hem zeggen: Heer, wat wilt Gij
dat ik ermee doen zal? pas dan kan
er een eerste begin zijn van een >-
rechte „navolging van Christus".
En zodra wij dat kunnen zeggen, zo
dat voor ons is gaan gelden: Niet wq,
maar Hij, dan wordt het ons tegelijker
tijd duidelijk dat wij, als leden van
Zijn lichaam, stuk voor stuk niet meer
dan delen zijn van het grote Geheel
waarin Hij ons heeft geplaatst. Niet
meer, maar ook niet minder. Dan be
seffen wij, hoe van de liefde tot Chris
tus de liefde tot de edemens de on
misbare keerzijde is. Geen vage men
senliefde, zomaar in het algemeen en
tot niemand in het bijzonder, maar be
reidheid zich te richten naar die ene
speciale medemens die op dit ogenblik
nu net mijn „r aste" is die wordt
dan van ons gevraagd. Opgeven, af
stand doen, levensruimte laten voor die
ander zoals een paedagoog eens van
de opvoeding zei: Opvoeden is: zich
zelf overbodig maken. In een derge
lijke geest te leven, zonder daarbü een
slachtofferachtig gezicht te trekken,
maar juist in blijdschap om het groeien
en bloeien van de ènder, bovenal om
het groeien en bloeien, het wassen van
Hem dat is een levenslange worste
ling waard.
James Gardiner, Canadees minister
van Landbouw, heeft te Genève ver
klaard. dat Canada in de volgende tien
jaar 12 millioen immigranten kan op
nemen.
Gardiner vertrekt binnenkort naar
Duitsland om gebieden te bezoeken,
waaruit Canada zijn toekomstige bevol
king zal betrekken.
In Chili heeft zich te Lqserena
570 km. ten Nooren van Santiago
een hevige aardbeving voorgedaan.
Het is nog niet bekend, of er slacht
offers zijn.
Duitse stedelingen hebben ln deze tjjd, net als w(j ln de oorlogstijd,
grote moeilijkheden met het eten. Hier ziet men de Duitse stedelingen
op een pas geoogst graanveld tarwe nazoeken.