Boerenbruiloften efiieuklioeilenculiuur rian s I Eén vrouw is 2000 Chinezen te erg OORN de dag lefoon 2107 MILLIOENEN HOLLANDERS MOESTEN NAAR POLEN «Bewaar het oude en geef het nieuwe vorm ONZE SLECHT. IE PTEMBER 1947 L. T. M. Ringrijden. DEKTE. DLLANDSCffE OEM BOLLEN Opiumkitten in Amsterdam Oppasser door beer verscheurd Sjahrir naar Engeland Van Boek fof Boek Pa en ma maken een rondvlucht Niei wij maar Hij In Canada is nog plaats Aardbeving in Chili geurig nan Irie personen. Goed nelden bij MEVR. erdam-Zuid. ond van Rundvee- INGEN VAN HET LLAND. DEN, SCHAPEN, NfIJNEN, JSF. 3500. uur. 6 uur. BT U FAMILIE OF RIENDEN IN tfET BUITENLAND J ndt dan een pakket RZENDINQ NAAR ALLE LANDEN eclaie Pakketten voor hCt Zuidelijk Halfrond. Prl)»cour»nt»oor U» eisen tuin worth op Mnureeg peer. netoepeeoniop. Als mijn herinnering mij niet in de steek laat, is het voor het eerst geweest in 1922, dat ter gelegenheid van de jaarlijkse Landbouwtentoonstelling der af deling „Opmeer en Omstreken" van de Hollandse Maatschappij van Landbouw te Opmeer een ge zelschap Westfriezen onder lei ding van dokter G. C. van Balen Blanken een „boerenbruiloft" ten tonele bracht als „kijkspel". In wezen hield dit „laten zien" deze „vertoning" 'n degradatie in. Met 1900 was (en is ook nu nog voor mijn gevoel) een oude cyclus in onze boerenwereld afgesloten. En het verlengde hiervan, de oude boerenbruiloft, kon men van af dat ogenblik geven en te zien krijgen als „spel", voor kijkbege- rigen, ze werd niet meer „arge loos" „beleefd" en „gevierd", men keek er in de nieuwe bedeling het „interessante" af en liet de rest als kleurige, doch oninteressante bijkomstigheid varen. Wij, die het moesten aanzien, we weten, het kon niet anders. Een volgende eeuw zal veel onzer feesten en handelingen met een schalks en zelfs wel ietwat geringschattend oog bekijken, want een nieuwe tjjd zal ook thans weer nieuwe en „moderner" zeden te aanschouwen geven! Inmiddels heeft de „boerenbruiloft" als kijkspel zeker burgerrecht ver kregen. In de naaste toekomst, deze herfst, zullen we er twee ongeveer tegelijk te bewonderen krijgen. Een er van wordt te Hoorn „gevierd" tij dens de L.T.M.-feesten, de tweede verschijnt 1 September a.s. ter gele genheid van de Koninginnefeestviering te Heerhugowaard op het toneel. En tegelijk met de organisatie er van doet zich een reeks vragen voor, die we allen wel eens onder het oog mo gen zien. Deze vragen culmineren ten slotte in deze eindvraag: hoelang zul len we nog in staat zijn, folkloristische feesten als deze zonder onoverkomen- ïyke moeilijkheden te organiseren Want los van het feit, dat steeds min der mensen zullen kunnen worden ge vonden, die deze feesten hebben mee gemaakt, dus weten wat er gebeurde en dat gebeurde innig beleefd hebben, (ook nu moet men tot zijn spijt al eens constateren, dat erwel Cens surro gaat gegeven wordt in plaats van realiteit), daarnaast komt ook hoe langer zo meer een deel der „requi- sieten" te ontbreken. Een lichtpunt; we hopen, dat door het goede initia tief der commissie uit het Historisch Genootschap „Oud-Westfriesland" de Noordhollandse kap als feesttooi gered zal kunnen worden. Maar wie met de organisatie dezer feesten te maken krijgt ziet telkens andere moeilijk heden opdoemen. Om eens iets te noe men, moet het dragen van het in 1850 en later gangbare hoge model „boere- hoedje" (de voorzijde wel ongeveer tweemaal zo hoog als het nu nog be kende type) wegens ontbreken niet achterwege blijven Maar ook de boerehoedjesdraeht van latere datum, het nu nog in zwang zijnde specium. zal, vooral voorzover het het met liclf- te zijde gevoerde type betreft, spoe dig verleden tijd zijn. Een ander pro bleem, hoe staat het met de japonnen? O, er zijn nog buitengewoon aardige, getuige ook in deze onze dansgroe pen, getuige ook het feit, dat de brui loften, hoe moeilijk het soms ook gaat, altijd toch nog weer zo ongeveer „in de kleren komen". Een derde bezwaar: de rijuigen! Op een enkele sjees na zjjn de werkelijke omstreeks 1850 in gebruik zijnde rijtuigen aan verval van krachten overleden. In het pro gramma der Opmeerse bruiloft, dat voor me ligt, kon men nog met zekere trots schrijven van 3 sjezen, verder zat een tweetal paren op stoelkarren, er reden mee een ouderwetse kar op riemen, een Zijper kriekeltje, twee Beemster wagens. Hoeveel leeft hier van nog? En hoeveel zal er over tien jaar nog van leven? Er zijn zoveel andere dingen! De rasechte" kalken pijpen, de z.g. „kombalen", zijn momenteel niet te krijgen (misschien komt dat weer). Onder ons gezegd en ge zwegen wie onder de jonge boeren kan vandaag de dag „een paardestaart opsteken' Er was ernstig sprake van, dat een der hierboven genoemde bruiloftstoe ten ik noemde het al „op z'n boerewerkmans" te voet zou gaan! Als het zover komt, is het met onze folklore dan niet voor goed afgelopen? We kunnen het betreuren en zullen er misschien „nies aan kunnen doen"! Als we Gods water over Gods akker la ten lopen, zullen we zeker onszelf niet behoeven te beklagen! Om tot de zaak te komen: een krachtige campagne dient te wor den ondernomen om, iuist voor onze „streek-representatie", voor onze hoogtijdagen en feestelijk heden, alsnog pijnlijk secuur te be waren wat er nog is. Wat de kap betreft, we hebben om ons heen het „gevecht" mee kunnen maken om de kappenstelletjes, nu ze op allerlei plaatsen tegelijk (Wereld- vrouwencongres te Amsterdam, fees ten der Hollandse Maatschappij van Landbouw te Den Haag, twee brui loften) nodig waren. Wat de kap in middels betreft, als gezegd: een vreugdekreet! de nieuwe kappennaai- sters zvjn in de maak! Wie een kap leent, moet haar schoon terug bren gen, dat is goede zede, maar dan zal men haar nog moeten leren opmaken! In „de Speelwagen" schreef ik: kun nen onze jongedochters wel borduren en kantklossen, wel met de kap op een feestje meemaken, en er niet een naaien? Och kom, jonge dochters! De plattelandsvrouwen-organisaties van alle gezindten zullen worden uitgeno digd voor de kappennaaisterscursus gegadigden te leveren en de eerste leergang zal binnenkort vol goede moed van wal steken! Ook zullen deze vrouwenorganisaties worden uit genodigd deel te r.emen, met hart en ziel deel te nemen aan het bewaren en beschutten van allerlei andere oud heden, kledingstukken, tafel- en draagzilver, prenten, enz. enz., die nu in 't vergeetboek zijn, want: de ver vlakking onzer culuur (cultuur is im mers datgene, wat een volk, de bevol king ener landstreek, aan innerlijk en uiterlijk leven aan gemeenschappelijks heeft!) de vervlakking onzer cultuur, ons door „de vooruitgang" voor de voeten gegooid, zal binnen niet al te lange tijd verleden 'tijd zijn. Achter deze tijd, zelfs midden in deze tijd, zijn er krachten, die teruggrijpen op nieu we waarden. Deze waarden zullen het verleden nodig hebben om zich hun afkomst te herinneren. En dan zal het de plicht van ons allen zijn, om ons steentje bij te dragen tot de dam, die de algehele zedenvervlakking der „deukhoedencultuur" moet tegen houden! Westfriezen, een vraag: is een Tyroler zonder zijn hoed met een veertje een Tyroler, een Volen- dammer zonder zijn broek een Volendammer? Laten we toch de fleurigheid van ons volksleven niet nodeloos zoek maken in de alies verdoezelende eenheidshoed, de deukhoed! Veel mensen zijn de deukhoedencultuur moe, en geen wonder! We willen „byzonder" zijn, omdat in onze „bijzonder heid" een deel van onze eenheid ligt. Onze eenheid ligt in ons samen leven en samen streven, onze historie, die een deel is van onze toekomst, en die we in onze eigen vormen zullen moeten be leven! Bewaar het oude en geef het nieuwe vormen! Dan bouwt ge aan de wereld! J. ROSELAAR, Secr. „De Noordhollandse kap" Hoorn, Aug. 1947. Een beter lot voor de Pindamannetjes ft „V. Op het P.W.-terrein te Enschede Is de cricketwedstrijd N.C.B. (Ned. Elftal) tegen de Free-Foresters (Engeland) begonnen. De Engelse captain G. C. Newman aan bat. Wat ons boven het hoofd hing De laatste t(jd Is In verschil lende Nederlandse bladen aan dacht gewjjd aan een boek, dat enkeie maanden geleden ln de Verenigde Staton verscheen en waarvan nu ook een Zweedse ver taling uitgekomen Is, bevatten de de memoires van Himmlers masseur Kersten. Voor Nederland is het meest opmerkelijke ln deze memoires, dat de auteur beweert op 1 Maart 1941 ln Himmlers hoofdkwartier een tot in alle bij zonderheden uitgewerkt plan te hebben gelezen om uit Neder land en België meer dan acht millioen inwoners naar Polen over te brengen, waarna Neder land Groot Duitslands eerste S.S.-provincie zou worden. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdo cumentatie deelt mede, dat naar het bestaan van dit plan in de Berlijnse archieven reeds een nauwkeurig or. derzoek wordt ingesteld. De mede deling van Himmlers masseur is door het Rijksinstituut in verband ge bracht met een belangrijke passage uit de redevoering die dr. Seyss In- quart na de Februaristaking in het Amsterdamse Concertgebouw hield, nog geen twee weken na de datum, waarop Kersten, volgens zijn mede- Als bewijs van dankbaarheid voor de bevrijding van ons vaderland zal namens H.M. de Koningin en het gehele Ned. volk aan Generaal Eisen hower een gouden herinneringszwaard worden aangeboden. Het Is ge maakt door de edelsmeden Jan-Eloy Brom en Leo Brom te Utrecht, terwijl het staalsmeedwerk is uitgevoerd op de ArtUlerie-inrinchting, Hembrug. deling, het deportatieplan zag en wel op 12 Maart 1941. Ds voormalige Rijkscommissaris eiste toen, dat het Nederlandse volk zich niet langer door „een schaar verblinde, onverantwoordelijke stokers en schreeuwers" liet opzetten tegen Duitsland". Letterlijk vervolgde hij: „Als de Ne derlanders zich dat laten welgevallen, zullen zij tenslotte nogmaals in hun geheel de gevolgen van een dergelijk optreden te dragen krijgen. Als bij een duel op leven en dood Iemand staat, die door schampere en van haat vervulde opmerkingen zijn af keer jegens een van de strijdenden tot uitdrukking brengt, dan mag deze belangstellende toeschouwer zich niet verbazen als deze strijder op het ogen blik, waarop hij daartoe gelegenheid en armslag heeft, de geïnteresseerde toeschouwer van het terrein van de strijd doet verdwijnen, want het hoog ste gebod, namelijk te zorgen voor het bestaan van het eigen volk, geeft ook de verplichting, kansen op ge vaar te doen verdwijnen, die uit de aanwezigheid van een zo onneutrale waarnemer kunnen voortvloeien". In dit verband moge ook herinnerd worden aan het feit, dat in de lente en voorzomer van 1942 in sommige Berlijnse kringen h'A voornemen ge koesterd werd in Nederland door mr. M. M. Rost van Tonningen ge steund om ln het kader van de z.g. Oostinzet drie millioen Neder landers naar Polen en West-Rusland over te brengen. Het resultaat van de onderzoekin gen naar het door Kersten gesigna leerde plan zal zo spoedig mogelijk door het Rijksinstituut voor Oorlogs documentatie worden medegedeeld. In de Parijse dierentuin heeft een beer zijn 54-jarige oppasser aangeval len en voor de ogen van verscheidene bezoekers gedeeltelijk opgegeten. De oppasser heeft de beer 15 jaar lang Xerzorgd. Een beeldhouwer, die in de buurt werkte, kwam op het hulpge- loep toegelopen en trachtte met i zijn hamer en beitel de w oedende beer onschadelijk te maken. Het dier is tenslotte door de politie met revolverschoten afgemaakt. Volgens Radio Djogja zal Sjahrir. nu de bespreking van de Indonesi sche kwestie in de Veiligheidsraad zijn beëin iigd, naar Engeland reizen, waar hij, naar men mag aannemen besprekingen zal voeren met ver schillende persoonlijkheden uit Britse en andere kringen. door MAURITS UYLDERT CHAOS IN INDIë. Johan Fabricius, de vermaarde ro manschrijver, is in Indië geboren en heeft tien jaar geleden een reis door de Archipel gemaakt, teneinde oude indrukken te vernieuwen, want t'j koesterde toen plannen tot het schrij ven van een verhaal waarvan de han deling zich in zijn geboorteland af spelen zou. Na de oorlog heeft hij in derdaad Indië teruggezien, maar de aanblik van het geteisterde, verwoes te land heeft hem niet geïnspireerd tot een roman, slechts tot een beschrijving van een rampspoedige realiteit, een uiterst lezenswaardige beschrijving, die een aanklacht is. „Hoe ik Indië terugvond" is de titel van zijn boek. dat dezer dagen bij H P. Leopolds Uitg. Mij. te 's-Graven hage verschenen is. Hij geeft in dit boek een levendige beschrijving van de materiele en morele verwoestingen, welke, sinds de nederlaag der Japan- nnrs, op Java, en ook elders, werde.n aangericht en zijn aanklacht richt zich niet slechts tegen de extremistische volgelingen van Soekarno, maar ook tegen onze r de Nederlandse troepen, bij hun po gingen om de orde in Insui'nde zo snel mogelijk te- herstellen, in ihun taak eer belemmerd dan geholpen heeft. Zijn boek is geen roman, maar een zakelijk verslag van persoonlijke waarnemingen en het heeft als oor logsdocumentatie ongetwijfeld grote betekenis. Het is in vele opzichten een bitter boek, maar toch één waarin de schrijver naar grote objectiviteit heeft gestreefd. Reeds in het begin werpt hij dé vraag op of het voor de Nederlanders mogelijk zou kunnen zijn de eis der republikeinen in te willigen en Indië te ontruimen. „De nationalistische leiders schrijft hij geloofden, dat zij aan het moorden een einde zou den kunnen maken wanneer wij ons maar terugtrokken. Maar welke ga ranties konden zij ons bieden? Wat wij van hqn gezag over het eigen volk te zien hadden gekregen, Was zeker niet overtuigend. Konden wij een ganse Europese, Indo-Europese en Chinese burgerbevolking aan zulk een experiment blootstellen?" Het antwoord dat toen gegeven moest worden, kon niet anders dan ontken nend zijn, en nu, bijna twee jaar later, zou het niet anders kunnen luiden. De verschrikkingen, waaraan de Europeanen, de Chinezen en ook de inlandse bevolking werden blootge steld, worden in schrille kleuren ge schilderd en met bitterheid in het hart denkt de schrijver aan het offer der doden, dat klaarblijkelijk vruch teloos is gebracht. Belangwekkend is ook wat Fabri cius, die de mentaliteit van de be volking van kindsbeen af heeft leren In sigaretten, of tot doosjes ge transformeerde munten in vestjes zakken of portemonnaies smokkelden voor de oorlog gewetenloze individuen ae opium ons land binnen. Op dui zenderlei manieren en langs duizen derlei wegen belandde het dan daar, waar het zijn moest, de Chinezen-ko lonies van onze grote steden. Belandde Voor het Tuschinksky-theater in Amsterdam staat, weer of geen weer, een klein miezerig Chineesje met een trommeltje. Vroeger verkocht hij pin da's, nu chocolade, pepermunt, drop en kauwgom. Zijn negotie is veran derd. Hij zelf niet. Hij ziet er nog even sjofel uit als 18 jaar geleden, teen hij hier aankwam. 18 jaar Mo- kum's straat- en stadsleven hebben niets veranderd en hem zelfs nog niet geleerd zijn waar aan te prijzen. Tussen galmende bloemenventers en palingverkopers staat hij zwijgend en op zijn Oosters gelaat, met de scher pe lijnen en ingevallen wangen, is nooit te zien of de zaken goed of slecht gaan. Als het zes of zeven uur is, sloft hij weg, de Nes door, over de Langs Niezel naar de Nieuwe Markt, de Gelderse kade op en daar ver dwijnt hij in een van de zijstraten. Hij is thuis. Dat „thuis" is dan een sjofel zolderkamertje met een bed en een stoel, hooguit een kaart van China of een portret van Tsjang Kai Sjelt aan de muur, of een tochtig kelderhol met eenzelfde meubilair. OPIUM. Het vertier, dat de 2000 Chinezen in deze buurt hebben, is een partijtje Mah Yong of een ander Chinees gok spel. Het is geen wonder, dat deze mensen de voor hen maar al te grau we realiteit willen ontvluchten en om de „grote rook" vragen. Want er wordt nog steeds opium gesmokkeld en nu de vaart weer open is, meer nog dan ooit. De deuren in de Binnen Bantam- merstraat en de steegjes er omheen zijn op de trapjes naar boven spaar zaam verlicht. Maar er is weer opium en als Hai Lo voor Tuschinks- ky een dag goed geboerd heeft een pijp kost nu vijf gulden stommelt hij 's avonds de trap op en gaat op de houten bank liggen om tenminste een paar uur gelukkiger te zijn, dan hij zich ooit in dat land voelen kan. En Hai Lo is niet de enige. Velen gaan de vele trapjes op en gangetjes door en velen liggen op de banken ln de vele opiumkitten. Het is dan ook geen wonder, dat de gezondheidstoe stand van de Chinezen (en zoals het in Amsterdam is, is het immers ook in de Chinese kolonies van Rotter dam, Utrecht, Den Haag en Haar lem) slecht is. Het T.B.C-percentage is ontstellend hoog en de Chinezen^ gesloten voor de Westerse bescha ving, waarin zij leven, voelen er niets voor zich te laten behandelen. SOCIAL* ZORG. Er is eigenlijk ook niemand, the zich met hen bemoeit. Niemand la niet juist. Eén is er, Zuster van Zeiji uit Zandvoort heeft zich het lot van deze pindamannekes aangetrokken. Ze zoekt ze op in de opiumkitten en staande temidden van de licht-bittere rook spreekt zij hen toe. De slapers storen zich er niet aan, maar Jk) dia de pijp namen wél. Obscene scheld woorden klinken door de ruimte, maar zuster van Zeijl is dat gewend en er is immers niemand die daar iets doet. Want haar aanwezigheid wordt getolereerd, omdat zij iets doet voor deze tweeduizend zonen van het Hemelse rijk. Niet alleen op religieus gebied, want ze kan nog maar op 20 bekeringen terugzien. Nee met haar beperkte krachten vecht zij voor desa paria's. Ze sleept de zieken naar het ziekenhuis of neemt ze in eigen huls op. Meer dan eens heeft ze vier pa tiënten met de meest afzichtelijke en besmettelijke ziekten thuis verpleegd. In de oorlog transporteerde zij alle kinderen van de Chinezen naar het Noorden, waar het beter was dan in Amsterdam. Voor hen, die dit zelf niet kunnen, zoekt ze werk en nu wil ze een ziekenhuis en een clubhuls voor hen stichten. Maar bovendien probeert zij deze zonen van het Hemelse Rijk van de pijp" af te brengen. En haar maat schappelijk werk is de enige reden dat haar agressie in en tegen de opiumkitten getolereerd wordt. Na tuurlijk is het werk, dat zij doet, prachtig. Maar zy alleen kan dit pro bleem niet oplossen. En toch, al zou het alleen -maar uit oogpunt van volksgezondheid zijn, moet dit pro bleem worden opgelost. Gemakkelijk zal dit niet gaan. Ieder heeft het immers te druk met eigen moeilijkheden, maar gewenst la het wel, want de 2000 Chinezen ver dienen een beter lot. kennen, over de werkelijke gezind heid der inlanders schrijft, van de massa van het volk, dat ons even min haat als vroeger, maar dat uiterst bevreesd voor weerwraak is. Eén ding. schrijft hij. werd de Engelsen op Java gaandeweg duidelijk: „als men ergens was doorgedrongen en in de zaken had ingegrepen, moest men er ook blijven. Trok men zich terug, dan droegen onsehuldigen en weerlozen de straf voor de geallieerde militaire actie". Er is in Indië klaarblijkelijk nog niet veel veranderd, niet ten goede tenminste, sinds Fabricius zijn in drukken te boek heeft gesteld, en ieder die zich van de verhoudingen in de Archipel op de hoogte stellen wil zal goed doen kennis te nemen van deze boeiende reportage, welke tevens een historische docume"+atie is. U. Het gebeurde dateert nog uit de „goede oude tijd", vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog. Onder de bezoekers, die op die mooie zomerdag Schiphol bezichtigden, bevonden zich Pa en Ma uit Krommenie. Ook Pa en Ma waren hogelijk geïnteresseerd in de luchtvaart. Na afloop van de rond leiding lieten velen zich verleiden tot het maken van rondvluehtjes. Pa en Ma voelden hier in principe ook wel voor. „U ook vliegen?" had de mijnheer van de Rondleiding gevraagd. „Eh, ja- antwoordde Pa voorzichtig. „Ja.... ja...", zei ook Ma timide. „Kom u dan maar mee", zei de mijnheer n gedrieën stap ten zij naar een gereedstaande Kool hoven. „Ja", zei Pa, „maar wij willen wel graag ieder apart gaan, ziet u. We heb ben zes kindertjes thuis, en als er eens iets gebeurde, dan zouwe we allebei., hè?" „Welnee," lachte de mijnheer van de Rondleiding, „d'r gebeurt immers niks. Gaat u ook ieder apart in de trein of in een auto? Weet u wel dat er meer mensen verongelukken met een auto dan met een vliegmachine?" Pa en Ma kijken elkaar eens aan. Ja. dat hadden ze inderdaad niet gedacht, maar die mijnheer wist zo veel, dit zal ook wel waar zijn. „Vooruit dan maar", zegt Pa. „Wacht 's effe", roept Ma en houdt de mijnheer van de Rondleid'"" aan zijn mouw: „Maar u gaat ee, meneer, an ders g'ane me niet, hoor!" Johannes de Dooper was een groot profeet. Jezus zelf getuigt van hem; Voorwaar, Ik zeg u, onder wie uit vrouwen geboren zijn is geen grotere dan Johannes opgestaan." Maar mis schien was deze grote profeet nooit groter dan toen hij, op Christus wij zende, zei: „Hij moet wassen, ik min der worden." Daarmee legde hij het fundament waarop ons aller 1 :ven zou moeten worden opgetrokken. Men zou het de korte inhoud van ieder christenleven kunnen noemen. De strijd vóór Chris tus, tegen ons Ik. Is dat niet de hoofd opgave van iedere dag? En blijft het niet van uur tot uur even moeilijk? Altijd weer beginnen we met te vra gen: Wat wil ik graag, wat kan ik doen om mijn haan koning te laten kraaien, wat is mün belang? Altijd weer zoeken we eigen macht te ver sterken, eigen voordeel te dienen, eigen geluk te verzekeren, ook onder de schijnbaar edelmoedigste motieven. Onze beste daden zijn nooit geheel vrij van die alles absorberende ikzucht. Ieder jaar opnieuw staan wij even beschaamd bij het verhaal van de voet wassing aan het laatste Avondmaal, waarbij Christus de loutere dienende liefde ons op onontkoombare wijze voor ogen stelt. Dan weten wij weer, dat, zolang wij n' ook zulke alles weg schenkende voetwassers zijn gewor den, wij Zijn discipelen niet kunnen zijn. Pas waar wij alles, ook het dier baarste, in Zijn handen overgeven en tot Hem zeggen: Heer, wat wilt Gij dat ik ermee doen zal? pas dan kan er een eerste begin zijn van een >- rechte „navolging van Christus". En zodra wij dat kunnen zeggen, zo dat voor ons is gaan gelden: Niet wq, maar Hij, dan wordt het ons tegelijker tijd duidelijk dat wij, als leden van Zijn lichaam, stuk voor stuk niet meer dan delen zijn van het grote Geheel waarin Hij ons heeft geplaatst. Niet meer, maar ook niet minder. Dan be seffen wij, hoe van de liefde tot Chris tus de liefde tot de edemens de on misbare keerzijde is. Geen vage men senliefde, zomaar in het algemeen en tot niemand in het bijzonder, maar be reidheid zich te richten naar die ene speciale medemens die op dit ogenblik nu net mijn „r aste" is die wordt dan van ons gevraagd. Opgeven, af stand doen, levensruimte laten voor die ander zoals een paedagoog eens van de opvoeding zei: Opvoeden is: zich zelf overbodig maken. In een derge lijke geest te leven, zonder daarbü een slachtofferachtig gezicht te trekken, maar juist in blijdschap om het groeien en bloeien van de ènder, bovenal om het groeien en bloeien, het wassen van Hem dat is een levenslange worste ling waard. James Gardiner, Canadees minister van Landbouw, heeft te Genève ver klaard. dat Canada in de volgende tien jaar 12 millioen immigranten kan op nemen. Gardiner vertrekt binnenkort naar Duitsland om gebieden te bezoeken, waaruit Canada zijn toekomstige bevol king zal betrekken. In Chili heeft zich te Lqserena 570 km. ten Nooren van Santiago een hevige aardbeving voorgedaan. Het is nog niet bekend, of er slacht offers zijn. Duitse stedelingen hebben ln deze tjjd, net als w(j ln de oorlogstijd, grote moeilijkheden met het eten. Hier ziet men de Duitse stedelingen op een pas geoogst graanveld tarwe nazoeken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1947 | | pagina 5