waardeloos prul
,De zender uit Engeland" blijkt een
Een scherp gesprek met George van Triest,
groeiend wantrouwen en onheilspellende
voorgevoelens
De man, die me zal
verraden, is een handig
prater
PRESIDENTSVERKIEZINGEN IN DE VER. STATEN SEDERT 1876
Ik was geheim ageni in oorlogstijd (XVII)
Ambtenarenpensioenen
worden verhoogd
AANTAL REPUBLIKEINSE STEMMEN
AANTAL DEMOCRATISCHE STEMMEN
E33 REPUBLIKEINSE MEERDERHEID
V//A DEMOCRA TISCHE MEERDERHEID
ECONOMISCHE TENDENS
A VÓÓR DE VERKIEZINGEN
IV.PELT
|<8100
PRESIDENT:
F. D. RQOSEVELTI
PRESIDENT:
HERB. HOOVER
PRESIOENT
VOODR. WILSON
1946 PRESIDENT:
HARRY S.TRUMAN
PRESIDENT.
WILLIAM TAFT
PRESIDENT
TH.ROOSEVELT
TH.ROOSEVELT SMAALT
VOOR DE PROGRESSIEVE
PARTIJ 4MILLI0EN STEMMEN
NAAdWT JAAR KURNEH
W'JONZE BOTER RAM
MET SUIKER WEER
KOPEN ZONDER BON.
MlHtSTER "STIKKER
SPRAK onheilspelleh.
DE WOORDEN IN
BATAVIA. -
ÊU GLASGOW ZWOMMEN
DE. WALVISS ENALSOF ZU 4
•IN VOttE. ZB.B. WAPENi
[TOEKOMSTIGE. NON&Tfe.R5i
VAN „LOCM CLYDE?"
bË FRANS NU" IN En
0RER&mWEER KOLEN
VOORT IMPUAATS VAN
ETAKINCiSRELLE-
f r T->&S
IT50ANG KAI 5JEK
VERLOOR MO&KDEN AAN
[DE COMMUNISTEN.
rjE UREN, DIE VERLOPEN tussen George's boodschap over de komst van
mijn lang verwachte zender en mevrouw Knoppers' telefonische medede
ling waar en wanneer hij zal aankomen, zijn eindeloos en hoogst enerverend.
De toestand wordt steeds meer gespannen. Ik heb het vaste gevoel, dat de zaak
in een critiek stadium komt en dat nog wel met grote snelheid. Dit is overigens
heel natuurlijk, daar de instructies die ik in Londen heb aangevraagd betreffen
de de proclamatie over de invasie mijn eerste taak zullen afsluiten en bovendien
mijn eigen zender me volkomen onafhankelijk zal maken. Maar ik heb onheil
spellende voorgevoelens. Ik besef, dat de gevaren zeer vergroot worden door
het roekeloze gedrag van Bram van Oord en dat mijn afkeer van George van Triest
bijdraagt tot mijn gevoel van onveilighid. Maar dit zijn tenslotte toch .geen ge
gronde redenen om me zo omsingeld en verstikt te voelen als nu het geval is.
Feitelijk bestaat er geen wezenlijke aanleiding voor mijn angst voor een onher
roepelijk naderende katastrophe.
EINDELOZE DAGEN moot ik
wachten vóór mevrouw Knoppers
opbelt. Zü vertelt me dat een man
die Paul heet die avond om 7.25 zal
aankomen. Hij heeft de beloofde kip
bij zich. Of we hem maar willen afha
len. Daar we elkaar niet kennen, zal
hij wachten tot alle passagiers het
station verlaten hebben. Wij moeten
naar hem toegaan en vragen of hij
met de trein van 47 gekomen is. Hij
zal daarop antwoorden, dat dit niet
het geval is, doch dat hij met die van
11 gekomen is.
Ik ben blij in het vooruitzicht een
oollega-agent te spreken te krijgen,
die me nieuws uit Engeland zou kun
nen vertellen. Van het begin af aan
is afgesproken, dat Bram onze vriend
van het station zal afhalen en hem
die nacht in zijn huis onderdak zal
verschaffen, zodat ik dan met hem zal
kunnen praten. De beperkte ruimte in
Brams woning vormt echter een pro
bleem en we komen tot de slotsom,
dat het noodzakelijk is te trachten er
gens anders een plaats te vinden, waar
hij slapen kan. Dat lijkt me bovendien
meer in overeenstemming met de vei
ligheidsvoorschriften die ik me vaag
herinner uit een ver verwijderd ver
leden.. t Is bijna drie maanden ge
leden dat ik uit Engeland kwam. Een
logies is gauw gevonden en we beslui
ten ook het toestel daarheen te bren
gen, het dóór te bekijken en zo moge
lijk zelfs te laten staan tot ik een pas
send, permanent onderkomen gevon
den heb.
Een paar uur vóór de trein arriveert
ontdekt Bram van Oord, dat hij een
andere afspraak in het dorp heeft en
Paul niet kan afhalen. Ik besluit, dan
zelf naar het station te gaan en Wim,
de jongen uit Zeeland, als assistent
mee te nemen. Daar ik geen zin heb
om met mijn kostbare zender in een
stampvolle tram te stappen, spreek ik
met Wim af, dat hij het toestel onmid
dellijk na Pauls aankomst van mij zal
overnemen en hiermee zo snel moge
lijk op de fiets zal verdwijnen. Ik zal
hem dan later in Doorn treffen.
XXX
DRAAG IK HET kleine pis
tool, dat George me gegeven
heeft. Ik heb geen reden om te ver
wachten, dat ik er gebruik van zal
moeten maken. Maar als ik die avond
wegga, steek ik het to de zak van mijn
overjas, alleen om mezelf wat morele
steun te geven. De trein loopt op tijd
binnen. Als de passagiers uit het ge
zicht verdwenen zijn, blijven er on
geveer vijf mensen buiten de controle
staan wachten. Eén van hen draagt
jyOOIT
LIED VAN DE WEEK
Nu schijnt de zon
Hei mensen!, nu schijnt in ons landje
de zon.
Het brood en de suiker zijn thans van
de bon,
En ook de bonbonbon die kreeg er
de bons.
Mij dunkt er is reden tot juichen
voor ons.
Het is thans een lust om de straat
op te gaan
En even een blik in de winkels
te slaan.
Het lekkerste spul dat een mens kan
bedenken,
Ligt achter de ramen tot kopen te
wenken.
Geen juf meer die vraagt: „mag ik
even uw bon"?
Je koopt wat je wilt, ook al is het
een ton.
Doch dat zal voorlopig zo'n vaart
wel niet lopen,
haar 't geld bij de mensen nog niet
ligt op hopen.
Maar 't mooiste van alles dat vind ik
toch wel,
Dat nu weer gehoord wordt de
snoepwinkelbei
En menige kleuter voor 't eerst van
zijn leven
Zich trots naar zo'n snoep-paradijs
mag begeven,
Om daar het zo heerlijk gevoel te
ervaren,
Dat wij ons nog heugen uit vroegere
jaren.
Ja waarlijk, nu schijnt in ons landje
de zon.
Het brood en de suiker zijn thans van
de bon.
En gaat het nog slechts met de vaart
van een schuit,
Tóch komen we verder, we gaan
JABSON. toch vooruit!
een klein pakje en ik besluit deze man
aan te spreken.
„Neemt U mij niet kwalijk!" Ik hoor
duidelijk dat mijn stem gewoon klinkt.
„Bent TT met de trein van 47 geko
men?"
De man ia nog jong en een hoofd
kleiner dan ik. Hij schrikt, wanneer
ik hem aanspreek.
„Wat? O ja! Inderdaad! Het spijt me.
Ik bedoel nee! Ik ben met de trein
van 11 gekomen".
„Dat doet me pleizier". Ik ben
uiterst hartelijk en probeer te doen
alsof ik een vriend ontmoet, die een
week-end bij me komt logeren. „Ik
ben bij), dat je hier bent. Prettig je te
zien. Zullen we?" en met een handbe
weging nodig ik hem uit op weg te
gaan. Ik praat gezellig verder zonder
ook maar één enkele blik op zijn
pakje te werpen tot we Wim bereiken,
die op de hoek van de straat een
prachtige imitatie weggeeft van een
jonge lanterfanter, die op een meisje
wacht. Ik buig me voor Paul langs,
neem hem het pakje uit de hand en
geef het aan Wim, die in de donkere
laan verdwenen is voor vriend Paul
tijd heeft van zijn verrassing te beko
men. Hij toont werkelijk zo veel ver
bazing, dat ik het nodig oordeel hem
te vragen of dat nu het bewuste pakje
is of nipt.
„Natuurlijk!", antwoordt hij nog
hoogst opgewonden. „Het is het pakje
voor Brutus!"
„Dat ben ik!", stel ik hem gerust.
„Zullen we maar een stuk gaan lopen?
Het duurt nog een minuut of twintig
vóór de tram komt!"
De man is allesbehalve spraakzaam.
Ik schrijf dit toe aan zijn bijzondere
zenuwachtigheid, die uit elke bewe
ging blijkt. Ik heb medelijden met
hem en herinner me, hoe zenuwach
tig ik zelf geweest ben, toen ik pas
aankwam. Heeft hij een goede over
tocht gehad? Ja, ging wel. Een goede
landing? Hm! Wat zijn z'n eerste in
drukken? Geen anwoord! Heeft hij
soms schriftelijke instructies of
nieuws voor mij? Weer geen ant
woord, slechts een gemompel, een
vrijwel onverstaanbare opmerking. Maar
dan houdt hij me plotseling iets voor,
dat in het donker rammelt.
,Wat is dat?", zeg ik volkomen ver
rast.
,De sleutels, die bij de kast horen.
Eneh, ik moet nu terug!" Hij
spreekt zeer zenuwachtig, véél te ze
nuwachtig naar mijn zin.
„Ik dacht, dat je vannacht bij ons
bleef", merk ik zo overredend moge
lijk op. Ik denk intussen snel na wat
te doen als hij beslist terug wil.
,Ze verwachten me om negen uur
terug in Utrecht. Ik kan onmogelijk
blijven. Ze zullen denken dat er wat
gebeurd is als ik niet terugkom!"
Ik kan natuurlijk proberen hem
met mijn pistool to+ blijven te dwin
gen, maar ik bedenk dat het brengen
van de zender hoogstwaarschijnlijk
een klein bijbaantje naast zijn eigen
lijke werk is en dat alles in rep en
roer zal zijn, als hij niet op tijd terug
komt. Ik laat hem gaan!
XXX
OP DE AFGESPROKEN plaats in
Doorn ontmoet ik Wim, neem het
toestel van hem over en loop naar de
woning van Jan Kruisinga, waar
Bram al wacht. In een paar woorden
zet ik uiteen waarom Paul er niet is
en dan beginnen we met onze opwin
dende arbeid: het uitpakken van mijn
waardevolle Kerstgeschenk.
Maar onmiddellijk nadat we het
touw en het bruine pakpapier verwij
derd hebben, krijg ik het vermoeden,
dat me een teleurstelling te wachten
staat. Even later friemel ik met de
sleutels en eindelijk klikken de sloten
en kan ik mijn zender openen. Het is
mis!
„Ze hebben me bedrogen!"
„Wat!" De angst staat Bram van
Oord bijna op het gezicht te lezen.
„Dit toestel kan onmogelij nit En
geland komen! Iemand heeft gepro
beerd ons te bedriegen en die iemand
is George van Triest! JU was er bU,
toen hU vertelde,'® dat dit toestel zou
komen. Denk goed na en herhaal wat
hij zei!"
Bram zwijgt een ogenblik en zegt
dan:
„Deze Paul, of in elk geval iemand
uit Engeland, moest jou een zender
brengen. Dat is alles wat ik weet. rk
geloof niet, dat hU nog meer gezegd
heeft!"
„Juist, maar dat is ook voldoende.
Dit toestel komt niet uit Engeland. Be
kijk het maar. Er zitten krassen op,
het is stoffig ea er zit zand in de hoe
ken. Het is klaarblijkelijk meer ge
bruikt. Denk jij, dat Londen me een
tweedehands toestel zal zenden? Ik
niet! En dan: waar is de zendappara
tuur? Er zijn geen kristallen, er is
geen zendschema, geen code. Ik heb
er niets aan!"
Van Oord weet niets te zeggen.
„Waarom zou hij dit gedaan hebben?",
zegt hij na een paar onsamenhangen
de uitroepen.
Ik steek de stekker in een stopcon
tact en direct begint het toestel te
brommen. Even later hoor ik door de
koptelefoon het laatste stok van de
nieuwsberichten van negen uur van
de B.B.C.
„Het schijnt te werken", zegt Bram.
„Het is volkomen in orde," spot ik
scherp. „Het enige is, dat ik er niets
aan heb, dat is alles!"
Het is een bittere teleurstelling.
Vervlogen is mijn hoop op onafhanke
lijkheid. Alles is precies als voorheen,
behalve dan deze afschuwelijke ver
denking tegen George van Triest.
Speelt hij een spel? Is hU een ver
rader?
Als we langzaam door de koude,
donkere avond naar huis wandelen,
proberen we èndere vreemde punten
in George's gedrag te vinden, die ons
vermoeden kunnen staven. Maar het
mislukt. Van Triest heeft weliswaar
genoeg dingen gedaan, die „vreemd"
lijken, maar, zo denk ik bij mezelf,
dat heeft Bram ook en dat is nog lang
geen onomstotelijk bewijs, dat hij een
verrader is. We laten het onderwerp
rusten als we het huis bereiken en die
avond wordt er niet meer over ge
sproken.
De volgende dag geef ik Bram op
dracht direct George op te zoeken. Het
kost hem drie schijnbaar eindeloze
dagen om van Triest te vinden, maar
wanneer hij hierin eindelijk slaagt,
maakt hij een afspraak voor de vol
gende middag in Den Haag. De ont
moetingsplaats is een bekend hotel, dat
voornamelijk bezocht wordt door Duit
sers en profiteurs.
We moeten bijna een uur wachten
voor George opdaagt. Het is duidelijk,
dat hij buitengewoon zenuwachtig is.
Zijn onrustig gedrag, het asthmatische
gehijg en het feit, dat hij hevig
transpireert, wijzen er op, dat van
Triest zich verre van op zijn gemak
voelt. Hij gelooft ongetwijfeld, dat de
Men wilde de scheidsrechter
lynchen
Na een wedstrijd in de stad Mon-
za b{j Milaan stroomden vele dui
zenden „voetballiefhebbers" het
veld op met de bedoeling de
scheidsrechter, die in hun ogen
de ontmoeting partijdig had ge
leid en dus het bezoekende elftal
had bevoordeeld, te lynchen.
De politie moest gebruik maken
van traangas en gummistokken
teneinde een lynchpartij te voor
komen. Toeschouwers van de
eretribune wierpen met flessen
en stenen naar de scheidsrechter.
Donderdagmiddag heeft de Belgi
sche militaire attaché, kolonel A.
Servais, aan een 20-tal Nederlan
ders, militaire oorlogsslachtoffers
en leden van verzetsgroepen, on
derscheidingen uitgereikt. Dirk
van den Heuvel uit Schiedam,
voorzitter uan de Bond van Neder
landse Oorlogsslachtoffers, ont
vangt de versierselen van „officier
i» de Orde van Leopold II".
eerste klap een daalder waard'is en
begint met een uitdagende opmerking:
„Mooie kerels zijn jullie om me op
deze manier hier te laten komen. We
ten jullie wel, dat ik hiermee mijn
leven riskeer?" Een ogenblik zijn we
overbluft. Deze opmerking hebben we
totaal niet verwachï:
„Ik heb jullie een paar weken ge
leden gezegd, dat Holland me een
beetje te warm wordt en er zijn ge
noeg tekenen, die er op wijzen, dat ze
me vlak op mijn hielen zitten. Ik heb
nog op het nippertje ontdekt, dat ze de
plaats in de gaten hielden, waar ik
gewoonlijk over de grens kom. Ik
hoorde het net bijtijds, anders hadden
ze me te grazen gehad en met mij
tienduizend gulden."
„Wat wou je daarmee doen?" Het is
Bram, die deze vraag stelt.
„Zoals gewoonlijk. Naar België
smokkelen om goud voor te kopen. Ik
heb je toch verteld", zegt nU tegen
mij, „dat dit de enige manier is om
wat geld te verdienen. Ik hoop, dat je
gauw kunt bijspringen. Heeft die snui
ter Paul je niets gebracht?"
Ik geef toe, dat ik geschokt ben. Zijn
geschreeuw is veel minder arrogant
dan anders en klinkt zeer oprecht.
„Nee, dat heeft hij niet", antwoord
ik en probeer dan op gang te komen.
„Ditmaal heb ik er op aangedrongen
om je te ontmoeten. Ik moet namelijk
eens met jou spreken!"
„Je doet nogal vijandig!"
„Geen sprake van. De zaak zit zo.
Jij hebt gezegd, dat ik een toestel uit
Londen zou krijgen en dat dit door
een konijn zou worden bezorgd, met
andere woorden door een collega van
rge. Ik wil hier niet over Paul spre
ken, maar ik kan je wel dit zeggen:
die zender komt niet uit Londen.
Dus heb jij gelogen. Hoe zit dat?" Ik
zeg die laatste woorden snijdend
scherp.
George zit met voorovergebogen
hoofd aan het lage tafeltje. Hij wipt op
het puntje van zijn leunstoel en heft bij
mijn scherpe vraag met een ruk zijn
hoofd op.
„Jij wantrouwt me dus, nietwaar?"
Hij kijkt me doordringend aan. „Ik
had het kunnen weten!" Hij zwijgt,
neemt langzaam zijn kopje op en
drinkt. Wanneer hij weer begint te
spreken, verdwijnt zijn koele houding
van onaantastbaarheid en lijkt zijn
redenering bijna een verdediging. „Ik
veronderstel, dat ik het verdiend heb,"
zegt hij. „Dat is gewoonlijk de be
loning, die je voor je hulp krijgt. Eer
lijk, Brutus, ik heb geprobeerd voor
jou te doen wat ik kon. Of niet soms?
Je ziet dat hele geval met die zender
verkeerd. Misschien héb ik ook wel
gezegd, dat die uit Engeland zou ko
men. Als jij dat zegt, zal het wel zo
zijn; jij zult er niet om liegen. Maar
dan heb ik me vergist. Ik heb dat niet
willen zeggen. Ik vertel je hier, vol
komen naar waarheid en met mijn
hand op mijn hart, dat we een tele
gram uit Londen ontvangen hebben,
waar in stond, dat ik jou deze zender
uit onze reserve moest geven en ver
der moest ik je zeggen, dat de kristal
len, de code en de rest in de naaste
toekomst gebracht zullen worden. Dat
is alles. Je moet dat van me aanne
men, Brutus. Het spijt me, wanneer ik
je ongerust gemaakt heb. Ik weet, dat
je er zonder zender beroerd voor zit,
maar ik mag dood vallen als lk nog
méér kan doen dan ik al gedaan heb.
Het spijt me, dat alles verkeerd is ge
lopen".
„Wel, zeg ik vriendelijk, nu je me
alles verteld hebt, begrijp ik de zaak
beter, Het spijt me, wanneer ik een
beetje grof was, maar dat zou jij in
mijn plaats ook geweest zijn."
Ik heb opgewekt gesproken, alsof ik
wérkelijk de opheldering gekregen
heb, die ik wens. Maar dat is niet het
geval. Mijn instinctieve twijfel blijft
bestaan. Ik praat nonchalant verder.
We spreken heel even over een even
tueel antwoord op mijn laatste tele
gram, dat volgens George nog niet
aangekomen is. Dit kan het gevolg
zijn, zo zegt hij, van de omstandig
heid, dat zijn marconist het zo druk
heeft, maar het mijne is in ieder geval
verzonden en wanneer Londen niet te
lang werk heeft met het klaarmaken
van een antwoord, moet ik binnen
een paar dagen bericht krijgen.
George vertrekt, zichtbaar blij de
hete grond van Den Haag te kunnen
verlaten.
„Jij beweert, zeg ik tegen Bram van
Oord, zodra we weer samen zijn, dat
je in Amsterdam contactmensen kent.
Zijn dat belangrijke lui?"
„Dat zou ik denken!"
„Best. Dan ga je naar die mensen in
Amsterdam, of ergens anders, zoals je
zelf wilt en probeert een zender te
vinden, die contact met Londen heeft.
Je hoeft de telegrafist niet persoon
lijk te spreken; zo lang als het via
iemandanders gaat, vind ik het best.
Zeg hem, dat je van mij komt, dat ik
een agent ben en dat ik voor een zeer
dringend geval toestemming zou wil
len hebben om via hun zender één
telegram te verzenden en één ant
woord te ontvangen. Je moet hen van
de noodzaak overtuigen. Ik móet die
zender tot elke prijs binnen een paar
dagen kunnen gebruiken, al moet je er
dag en nacht voor werken!"
Bram is me zó graag van dienst, dat
hij niet naar Doorn terug gaat, maar
rechtstreeks naar Amsterdam reist om
te zien, wat hij daar bereiken kan.
Mijn eenzame terugreis is een der
somberste en droefgeestigste tochten,
die ik in deze tijd in bezet Holland
maak.
In Doorn ben ik weer gedoemd tot
vir dagen niets doen, terwijl Bram
Amsterdam afzoekt naar een zender.
Dan komt hij eindelijk thuis met het
goede nieuws, dat hij er een gevon
den heeft. Mijn hoop herleeft.
De weg voor de verhoging van de
pensioenen met een toeslag en voor de
invoering van een buitengewoon mili
tair pensioen voor militaire slacht
offers van de mobilisatie 19141918,
alsmede voor hun weduwen en wezen,
is geëffend. De Eerste Kamer verenig
de zich na een korte discussie zonder
hoofdelijke stemming met de desbe
treffende wetsontwerpen. Veranderin
gen konden de heren er uiteraard niet
meer in aanbrengen. Daarom bepaal
den zij zich tot het uiten van enkele
wensen. De heren mr. G. Vixseboxse
fC.H.) en J. J. Kramer (P.v.d.A.) op
perden nog eens de gedachte aan een
pensioenregeling, die rekening houdt
met de veranderingen, die in de kosten
van het levensonderhoud kunnen op
treden, doch voor een dergelijke „glij
dende pensioenschaal" zeide de mi
nister van Binnenlandse Zaken, mr. J.
H. „van Maarseveen niet veel te voe
len. Want bij verlaging van de kosten
van het levensonderhoud zouden de
pensioenen dan verminderen en dat is
voor de betrokkenen niet zo aange
naam.
Ook wees de bewindsman een motie
van de communistische heer Schalker
cf, die de pensioenen met een gulden
wilde yerhogen op de dag, waarop ook
dt loontoeslag van een gulden ingaat.
Dat zou betekenen dat alleenstaande
personen er een kwartje bij zouden
krijgen, aldus de bewindsman. Niet
graag zou hij echter willen, dat zoals
vroeger gesproken werd van „het kwar
tje van Romme" nu zijn naam aan het
kwartje verbonden werd! Ook de Ka
mer wenste de motie niet te accepteren.
Zij kreeg slechts vier communistische
stemmen. Dertig afgevaardigden stem
den tegen.
De heer H. M. van Lieshout (K.V.P.)
vond het nodig, dat met het oog op de
loon- en prijspolitiek van de regering
nadere voorzieningen voor de gepensi-
enneerden worden getroffen. Dat de re
gering ervan overtuigd is, dat nog moei
lijk van een ideale toestand gesproken
kan worden, bleek uit de mededeling
van Mr. Van Maarseveen. dat er een
wetsontwero k-~mt, waarbij de kinder
bijslag voor de kinderrijke gezinnen
verhoogd wordt en dat hij een ontwerp
zal indienen, om het maximum van de
burgerlijke pensioenen van vóór 1920
van 500,op 600,te brengen.
Wat de buitengewone pensioenen
voor de mobilisatieslachtoffers betreft,
onthulde de minister van Oorlog, mr.
W F. Schokking, dat hij reeds opdracht
heeft gegeven om de nieuwe regeling
persé binnen drie maanden in werking
te doen treden. Verdere toezeggingen,
waarom de heer J. J. Kramer (P. v. d.
A.) gevraagd had, kon hij niet meer
doen.
WEDEROM DOODSTRAF-EIS TEGEN
LID COLONNE HENNEICKE
„Het zal noch- Uw Hof. noch iemand
in de zaal verwonderen, dat ik tegen
deze verdachte, die, zij het dan niet
officieel, toch in feite deel heeft uit
gemaakt van de colonne Henneicke. de
doodstraf eis". Met deze woorden be-
sloot de advocaat-fiscaal, mr. H. M.
Gelinck Vrijdagmiddag zijn requisitoir
voor het Amsterdams Bijzonder Ge
rechtshof, dat weer een lid van de be
ruchte colonne Henneicke, de 46-jarige
Eduard G. Moesbergen "uit Amsterdan-
had te berechten. I
TRUMAN
SCWOKTe
DE
WE PEL D
vanmook: ondeujk vro
[MAN WE ZULLEN S z.lEN^
iWATZfe O'f3 VAN cP'
IMaken -l