waardeloos prul ,De zender uit Engeland" blijkt een Een scherp gesprek met George van Triest, groeiend wantrouwen en onheilspellende voorgevoelens De man, die me zal verraden, is een handig prater PRESIDENTSVERKIEZINGEN IN DE VER. STATEN SEDERT 1876 Ik was geheim ageni in oorlogstijd (XVII) Ambtenarenpensioenen worden verhoogd AANTAL REPUBLIKEINSE STEMMEN AANTAL DEMOCRATISCHE STEMMEN E33 REPUBLIKEINSE MEERDERHEID V//A DEMOCRA TISCHE MEERDERHEID ECONOMISCHE TENDENS A VÓÓR DE VERKIEZINGEN IV.PELT |<8100 PRESIDENT: F. D. RQOSEVELTI PRESIDENT: HERB. HOOVER PRESIOENT VOODR. WILSON 1946 PRESIDENT: HARRY S.TRUMAN PRESIDENT. WILLIAM TAFT PRESIDENT TH.ROOSEVELT TH.ROOSEVELT SMAALT VOOR DE PROGRESSIEVE PARTIJ 4MILLI0EN STEMMEN NAAdWT JAAR KURNEH W'JONZE BOTER RAM MET SUIKER WEER KOPEN ZONDER BON. MlHtSTER "STIKKER SPRAK onheilspelleh. DE WOORDEN IN BATAVIA. - ÊU GLASGOW ZWOMMEN DE. WALVISS ENALSOF ZU 4 •IN VOttE. ZB.B. WAPENi [TOEKOMSTIGE. NON&Tfe.R5i VAN „LOCM CLYDE?" bË FRANS NU" IN En 0RER&mWEER KOLEN VOORT IMPUAATS VAN ETAKINCiSRELLE- f r T->&S IT50ANG KAI 5JEK VERLOOR MO&KDEN AAN [DE COMMUNISTEN. rjE UREN, DIE VERLOPEN tussen George's boodschap over de komst van mijn lang verwachte zender en mevrouw Knoppers' telefonische medede ling waar en wanneer hij zal aankomen, zijn eindeloos en hoogst enerverend. De toestand wordt steeds meer gespannen. Ik heb het vaste gevoel, dat de zaak in een critiek stadium komt en dat nog wel met grote snelheid. Dit is overigens heel natuurlijk, daar de instructies die ik in Londen heb aangevraagd betreffen de de proclamatie over de invasie mijn eerste taak zullen afsluiten en bovendien mijn eigen zender me volkomen onafhankelijk zal maken. Maar ik heb onheil spellende voorgevoelens. Ik besef, dat de gevaren zeer vergroot worden door het roekeloze gedrag van Bram van Oord en dat mijn afkeer van George van Triest bijdraagt tot mijn gevoel van onveilighid. Maar dit zijn tenslotte toch .geen ge gronde redenen om me zo omsingeld en verstikt te voelen als nu het geval is. Feitelijk bestaat er geen wezenlijke aanleiding voor mijn angst voor een onher roepelijk naderende katastrophe. EINDELOZE DAGEN moot ik wachten vóór mevrouw Knoppers opbelt. Zü vertelt me dat een man die Paul heet die avond om 7.25 zal aankomen. Hij heeft de beloofde kip bij zich. Of we hem maar willen afha len. Daar we elkaar niet kennen, zal hij wachten tot alle passagiers het station verlaten hebben. Wij moeten naar hem toegaan en vragen of hij met de trein van 47 gekomen is. Hij zal daarop antwoorden, dat dit niet het geval is, doch dat hij met die van 11 gekomen is. Ik ben blij in het vooruitzicht een oollega-agent te spreken te krijgen, die me nieuws uit Engeland zou kun nen vertellen. Van het begin af aan is afgesproken, dat Bram onze vriend van het station zal afhalen en hem die nacht in zijn huis onderdak zal verschaffen, zodat ik dan met hem zal kunnen praten. De beperkte ruimte in Brams woning vormt echter een pro bleem en we komen tot de slotsom, dat het noodzakelijk is te trachten er gens anders een plaats te vinden, waar hij slapen kan. Dat lijkt me bovendien meer in overeenstemming met de vei ligheidsvoorschriften die ik me vaag herinner uit een ver verwijderd ver leden.. t Is bijna drie maanden ge leden dat ik uit Engeland kwam. Een logies is gauw gevonden en we beslui ten ook het toestel daarheen te bren gen, het dóór te bekijken en zo moge lijk zelfs te laten staan tot ik een pas send, permanent onderkomen gevon den heb. Een paar uur vóór de trein arriveert ontdekt Bram van Oord, dat hij een andere afspraak in het dorp heeft en Paul niet kan afhalen. Ik besluit, dan zelf naar het station te gaan en Wim, de jongen uit Zeeland, als assistent mee te nemen. Daar ik geen zin heb om met mijn kostbare zender in een stampvolle tram te stappen, spreek ik met Wim af, dat hij het toestel onmid dellijk na Pauls aankomst van mij zal overnemen en hiermee zo snel moge lijk op de fiets zal verdwijnen. Ik zal hem dan later in Doorn treffen. XXX DRAAG IK HET kleine pis tool, dat George me gegeven heeft. Ik heb geen reden om te ver wachten, dat ik er gebruik van zal moeten maken. Maar als ik die avond wegga, steek ik het to de zak van mijn overjas, alleen om mezelf wat morele steun te geven. De trein loopt op tijd binnen. Als de passagiers uit het ge zicht verdwenen zijn, blijven er on geveer vijf mensen buiten de controle staan wachten. Eén van hen draagt jyOOIT LIED VAN DE WEEK Nu schijnt de zon Hei mensen!, nu schijnt in ons landje de zon. Het brood en de suiker zijn thans van de bon, En ook de bonbonbon die kreeg er de bons. Mij dunkt er is reden tot juichen voor ons. Het is thans een lust om de straat op te gaan En even een blik in de winkels te slaan. Het lekkerste spul dat een mens kan bedenken, Ligt achter de ramen tot kopen te wenken. Geen juf meer die vraagt: „mag ik even uw bon"? Je koopt wat je wilt, ook al is het een ton. Doch dat zal voorlopig zo'n vaart wel niet lopen, haar 't geld bij de mensen nog niet ligt op hopen. Maar 't mooiste van alles dat vind ik toch wel, Dat nu weer gehoord wordt de snoepwinkelbei En menige kleuter voor 't eerst van zijn leven Zich trots naar zo'n snoep-paradijs mag begeven, Om daar het zo heerlijk gevoel te ervaren, Dat wij ons nog heugen uit vroegere jaren. Ja waarlijk, nu schijnt in ons landje de zon. Het brood en de suiker zijn thans van de bon. En gaat het nog slechts met de vaart van een schuit, Tóch komen we verder, we gaan JABSON. toch vooruit! een klein pakje en ik besluit deze man aan te spreken. „Neemt U mij niet kwalijk!" Ik hoor duidelijk dat mijn stem gewoon klinkt. „Bent TT met de trein van 47 geko men?" De man ia nog jong en een hoofd kleiner dan ik. Hij schrikt, wanneer ik hem aanspreek. „Wat? O ja! Inderdaad! Het spijt me. Ik bedoel nee! Ik ben met de trein van 11 gekomen". „Dat doet me pleizier". Ik ben uiterst hartelijk en probeer te doen alsof ik een vriend ontmoet, die een week-end bij me komt logeren. „Ik ben bij), dat je hier bent. Prettig je te zien. Zullen we?" en met een handbe weging nodig ik hem uit op weg te gaan. Ik praat gezellig verder zonder ook maar één enkele blik op zijn pakje te werpen tot we Wim bereiken, die op de hoek van de straat een prachtige imitatie weggeeft van een jonge lanterfanter, die op een meisje wacht. Ik buig me voor Paul langs, neem hem het pakje uit de hand en geef het aan Wim, die in de donkere laan verdwenen is voor vriend Paul tijd heeft van zijn verrassing te beko men. Hij toont werkelijk zo veel ver bazing, dat ik het nodig oordeel hem te vragen of dat nu het bewuste pakje is of nipt. „Natuurlijk!", antwoordt hij nog hoogst opgewonden. „Het is het pakje voor Brutus!" „Dat ben ik!", stel ik hem gerust. „Zullen we maar een stuk gaan lopen? Het duurt nog een minuut of twintig vóór de tram komt!" De man is allesbehalve spraakzaam. Ik schrijf dit toe aan zijn bijzondere zenuwachtigheid, die uit elke bewe ging blijkt. Ik heb medelijden met hem en herinner me, hoe zenuwach tig ik zelf geweest ben, toen ik pas aankwam. Heeft hij een goede over tocht gehad? Ja, ging wel. Een goede landing? Hm! Wat zijn z'n eerste in drukken? Geen anwoord! Heeft hij soms schriftelijke instructies of nieuws voor mij? Weer geen ant woord, slechts een gemompel, een vrijwel onverstaanbare opmerking. Maar dan houdt hij me plotseling iets voor, dat in het donker rammelt. ,Wat is dat?", zeg ik volkomen ver rast. ,De sleutels, die bij de kast horen. Eneh, ik moet nu terug!" Hij spreekt zeer zenuwachtig, véél te ze nuwachtig naar mijn zin. „Ik dacht, dat je vannacht bij ons bleef", merk ik zo overredend moge lijk op. Ik denk intussen snel na wat te doen als hij beslist terug wil. ,Ze verwachten me om negen uur terug in Utrecht. Ik kan onmogelijk blijven. Ze zullen denken dat er wat gebeurd is als ik niet terugkom!" Ik kan natuurlijk proberen hem met mijn pistool to+ blijven te dwin gen, maar ik bedenk dat het brengen van de zender hoogstwaarschijnlijk een klein bijbaantje naast zijn eigen lijke werk is en dat alles in rep en roer zal zijn, als hij niet op tijd terug komt. Ik laat hem gaan! XXX OP DE AFGESPROKEN plaats in Doorn ontmoet ik Wim, neem het toestel van hem over en loop naar de woning van Jan Kruisinga, waar Bram al wacht. In een paar woorden zet ik uiteen waarom Paul er niet is en dan beginnen we met onze opwin dende arbeid: het uitpakken van mijn waardevolle Kerstgeschenk. Maar onmiddellijk nadat we het touw en het bruine pakpapier verwij derd hebben, krijg ik het vermoeden, dat me een teleurstelling te wachten staat. Even later friemel ik met de sleutels en eindelijk klikken de sloten en kan ik mijn zender openen. Het is mis! „Ze hebben me bedrogen!" „Wat!" De angst staat Bram van Oord bijna op het gezicht te lezen. „Dit toestel kan onmogelij nit En geland komen! Iemand heeft gepro beerd ons te bedriegen en die iemand is George van Triest! JU was er bU, toen hU vertelde,'® dat dit toestel zou komen. Denk goed na en herhaal wat hij zei!" Bram zwijgt een ogenblik en zegt dan: „Deze Paul, of in elk geval iemand uit Engeland, moest jou een zender brengen. Dat is alles wat ik weet. rk geloof niet, dat hU nog meer gezegd heeft!" „Juist, maar dat is ook voldoende. Dit toestel komt niet uit Engeland. Be kijk het maar. Er zitten krassen op, het is stoffig ea er zit zand in de hoe ken. Het is klaarblijkelijk meer ge bruikt. Denk jij, dat Londen me een tweedehands toestel zal zenden? Ik niet! En dan: waar is de zendappara tuur? Er zijn geen kristallen, er is geen zendschema, geen code. Ik heb er niets aan!" Van Oord weet niets te zeggen. „Waarom zou hij dit gedaan hebben?", zegt hij na een paar onsamenhangen de uitroepen. Ik steek de stekker in een stopcon tact en direct begint het toestel te brommen. Even later hoor ik door de koptelefoon het laatste stok van de nieuwsberichten van negen uur van de B.B.C. „Het schijnt te werken", zegt Bram. „Het is volkomen in orde," spot ik scherp. „Het enige is, dat ik er niets aan heb, dat is alles!" Het is een bittere teleurstelling. Vervlogen is mijn hoop op onafhanke lijkheid. Alles is precies als voorheen, behalve dan deze afschuwelijke ver denking tegen George van Triest. Speelt hij een spel? Is hU een ver rader? Als we langzaam door de koude, donkere avond naar huis wandelen, proberen we èndere vreemde punten in George's gedrag te vinden, die ons vermoeden kunnen staven. Maar het mislukt. Van Triest heeft weliswaar genoeg dingen gedaan, die „vreemd" lijken, maar, zo denk ik bij mezelf, dat heeft Bram ook en dat is nog lang geen onomstotelijk bewijs, dat hij een verrader is. We laten het onderwerp rusten als we het huis bereiken en die avond wordt er niet meer over ge sproken. De volgende dag geef ik Bram op dracht direct George op te zoeken. Het kost hem drie schijnbaar eindeloze dagen om van Triest te vinden, maar wanneer hij hierin eindelijk slaagt, maakt hij een afspraak voor de vol gende middag in Den Haag. De ont moetingsplaats is een bekend hotel, dat voornamelijk bezocht wordt door Duit sers en profiteurs. We moeten bijna een uur wachten voor George opdaagt. Het is duidelijk, dat hij buitengewoon zenuwachtig is. Zijn onrustig gedrag, het asthmatische gehijg en het feit, dat hij hevig transpireert, wijzen er op, dat van Triest zich verre van op zijn gemak voelt. Hij gelooft ongetwijfeld, dat de Men wilde de scheidsrechter lynchen Na een wedstrijd in de stad Mon- za b{j Milaan stroomden vele dui zenden „voetballiefhebbers" het veld op met de bedoeling de scheidsrechter, die in hun ogen de ontmoeting partijdig had ge leid en dus het bezoekende elftal had bevoordeeld, te lynchen. De politie moest gebruik maken van traangas en gummistokken teneinde een lynchpartij te voor komen. Toeschouwers van de eretribune wierpen met flessen en stenen naar de scheidsrechter. Donderdagmiddag heeft de Belgi sche militaire attaché, kolonel A. Servais, aan een 20-tal Nederlan ders, militaire oorlogsslachtoffers en leden van verzetsgroepen, on derscheidingen uitgereikt. Dirk van den Heuvel uit Schiedam, voorzitter uan de Bond van Neder landse Oorlogsslachtoffers, ont vangt de versierselen van „officier i» de Orde van Leopold II". eerste klap een daalder waard'is en begint met een uitdagende opmerking: „Mooie kerels zijn jullie om me op deze manier hier te laten komen. We ten jullie wel, dat ik hiermee mijn leven riskeer?" Een ogenblik zijn we overbluft. Deze opmerking hebben we totaal niet verwachï: „Ik heb jullie een paar weken ge leden gezegd, dat Holland me een beetje te warm wordt en er zijn ge noeg tekenen, die er op wijzen, dat ze me vlak op mijn hielen zitten. Ik heb nog op het nippertje ontdekt, dat ze de plaats in de gaten hielden, waar ik gewoonlijk over de grens kom. Ik hoorde het net bijtijds, anders hadden ze me te grazen gehad en met mij tienduizend gulden." „Wat wou je daarmee doen?" Het is Bram, die deze vraag stelt. „Zoals gewoonlijk. Naar België smokkelen om goud voor te kopen. Ik heb je toch verteld", zegt nU tegen mij, „dat dit de enige manier is om wat geld te verdienen. Ik hoop, dat je gauw kunt bijspringen. Heeft die snui ter Paul je niets gebracht?" Ik geef toe, dat ik geschokt ben. Zijn geschreeuw is veel minder arrogant dan anders en klinkt zeer oprecht. „Nee, dat heeft hij niet", antwoord ik en probeer dan op gang te komen. „Ditmaal heb ik er op aangedrongen om je te ontmoeten. Ik moet namelijk eens met jou spreken!" „Je doet nogal vijandig!" „Geen sprake van. De zaak zit zo. Jij hebt gezegd, dat ik een toestel uit Londen zou krijgen en dat dit door een konijn zou worden bezorgd, met andere woorden door een collega van rge. Ik wil hier niet over Paul spre ken, maar ik kan je wel dit zeggen: die zender komt niet uit Londen. Dus heb jij gelogen. Hoe zit dat?" Ik zeg die laatste woorden snijdend scherp. George zit met voorovergebogen hoofd aan het lage tafeltje. Hij wipt op het puntje van zijn leunstoel en heft bij mijn scherpe vraag met een ruk zijn hoofd op. „Jij wantrouwt me dus, nietwaar?" Hij kijkt me doordringend aan. „Ik had het kunnen weten!" Hij zwijgt, neemt langzaam zijn kopje op en drinkt. Wanneer hij weer begint te spreken, verdwijnt zijn koele houding van onaantastbaarheid en lijkt zijn redenering bijna een verdediging. „Ik veronderstel, dat ik het verdiend heb," zegt hij. „Dat is gewoonlijk de be loning, die je voor je hulp krijgt. Eer lijk, Brutus, ik heb geprobeerd voor jou te doen wat ik kon. Of niet soms? Je ziet dat hele geval met die zender verkeerd. Misschien héb ik ook wel gezegd, dat die uit Engeland zou ko men. Als jij dat zegt, zal het wel zo zijn; jij zult er niet om liegen. Maar dan heb ik me vergist. Ik heb dat niet willen zeggen. Ik vertel je hier, vol komen naar waarheid en met mijn hand op mijn hart, dat we een tele gram uit Londen ontvangen hebben, waar in stond, dat ik jou deze zender uit onze reserve moest geven en ver der moest ik je zeggen, dat de kristal len, de code en de rest in de naaste toekomst gebracht zullen worden. Dat is alles. Je moet dat van me aanne men, Brutus. Het spijt me, wanneer ik je ongerust gemaakt heb. Ik weet, dat je er zonder zender beroerd voor zit, maar ik mag dood vallen als lk nog méér kan doen dan ik al gedaan heb. Het spijt me, dat alles verkeerd is ge lopen". „Wel, zeg ik vriendelijk, nu je me alles verteld hebt, begrijp ik de zaak beter, Het spijt me, wanneer ik een beetje grof was, maar dat zou jij in mijn plaats ook geweest zijn." Ik heb opgewekt gesproken, alsof ik wérkelijk de opheldering gekregen heb, die ik wens. Maar dat is niet het geval. Mijn instinctieve twijfel blijft bestaan. Ik praat nonchalant verder. We spreken heel even over een even tueel antwoord op mijn laatste tele gram, dat volgens George nog niet aangekomen is. Dit kan het gevolg zijn, zo zegt hij, van de omstandig heid, dat zijn marconist het zo druk heeft, maar het mijne is in ieder geval verzonden en wanneer Londen niet te lang werk heeft met het klaarmaken van een antwoord, moet ik binnen een paar dagen bericht krijgen. George vertrekt, zichtbaar blij de hete grond van Den Haag te kunnen verlaten. „Jij beweert, zeg ik tegen Bram van Oord, zodra we weer samen zijn, dat je in Amsterdam contactmensen kent. Zijn dat belangrijke lui?" „Dat zou ik denken!" „Best. Dan ga je naar die mensen in Amsterdam, of ergens anders, zoals je zelf wilt en probeert een zender te vinden, die contact met Londen heeft. Je hoeft de telegrafist niet persoon lijk te spreken; zo lang als het via iemandanders gaat, vind ik het best. Zeg hem, dat je van mij komt, dat ik een agent ben en dat ik voor een zeer dringend geval toestemming zou wil len hebben om via hun zender één telegram te verzenden en één ant woord te ontvangen. Je moet hen van de noodzaak overtuigen. Ik móet die zender tot elke prijs binnen een paar dagen kunnen gebruiken, al moet je er dag en nacht voor werken!" Bram is me zó graag van dienst, dat hij niet naar Doorn terug gaat, maar rechtstreeks naar Amsterdam reist om te zien, wat hij daar bereiken kan. Mijn eenzame terugreis is een der somberste en droefgeestigste tochten, die ik in deze tijd in bezet Holland maak. In Doorn ben ik weer gedoemd tot vir dagen niets doen, terwijl Bram Amsterdam afzoekt naar een zender. Dan komt hij eindelijk thuis met het goede nieuws, dat hij er een gevon den heeft. Mijn hoop herleeft. De weg voor de verhoging van de pensioenen met een toeslag en voor de invoering van een buitengewoon mili tair pensioen voor militaire slacht offers van de mobilisatie 19141918, alsmede voor hun weduwen en wezen, is geëffend. De Eerste Kamer verenig de zich na een korte discussie zonder hoofdelijke stemming met de desbe treffende wetsontwerpen. Veranderin gen konden de heren er uiteraard niet meer in aanbrengen. Daarom bepaal den zij zich tot het uiten van enkele wensen. De heren mr. G. Vixseboxse fC.H.) en J. J. Kramer (P.v.d.A.) op perden nog eens de gedachte aan een pensioenregeling, die rekening houdt met de veranderingen, die in de kosten van het levensonderhoud kunnen op treden, doch voor een dergelijke „glij dende pensioenschaal" zeide de mi nister van Binnenlandse Zaken, mr. J. H. „van Maarseveen niet veel te voe len. Want bij verlaging van de kosten van het levensonderhoud zouden de pensioenen dan verminderen en dat is voor de betrokkenen niet zo aange naam. Ook wees de bewindsman een motie van de communistische heer Schalker cf, die de pensioenen met een gulden wilde yerhogen op de dag, waarop ook dt loontoeslag van een gulden ingaat. Dat zou betekenen dat alleenstaande personen er een kwartje bij zouden krijgen, aldus de bewindsman. Niet graag zou hij echter willen, dat zoals vroeger gesproken werd van „het kwar tje van Romme" nu zijn naam aan het kwartje verbonden werd! Ook de Ka mer wenste de motie niet te accepteren. Zij kreeg slechts vier communistische stemmen. Dertig afgevaardigden stem den tegen. De heer H. M. van Lieshout (K.V.P.) vond het nodig, dat met het oog op de loon- en prijspolitiek van de regering nadere voorzieningen voor de gepensi- enneerden worden getroffen. Dat de re gering ervan overtuigd is, dat nog moei lijk van een ideale toestand gesproken kan worden, bleek uit de mededeling van Mr. Van Maarseveen. dat er een wetsontwero k-~mt, waarbij de kinder bijslag voor de kinderrijke gezinnen verhoogd wordt en dat hij een ontwerp zal indienen, om het maximum van de burgerlijke pensioenen van vóór 1920 van 500,op 600,te brengen. Wat de buitengewone pensioenen voor de mobilisatieslachtoffers betreft, onthulde de minister van Oorlog, mr. W F. Schokking, dat hij reeds opdracht heeft gegeven om de nieuwe regeling persé binnen drie maanden in werking te doen treden. Verdere toezeggingen, waarom de heer J. J. Kramer (P. v. d. A.) gevraagd had, kon hij niet meer doen. WEDEROM DOODSTRAF-EIS TEGEN LID COLONNE HENNEICKE „Het zal noch- Uw Hof. noch iemand in de zaal verwonderen, dat ik tegen deze verdachte, die, zij het dan niet officieel, toch in feite deel heeft uit gemaakt van de colonne Henneicke. de doodstraf eis". Met deze woorden be- sloot de advocaat-fiscaal, mr. H. M. Gelinck Vrijdagmiddag zijn requisitoir voor het Amsterdams Bijzonder Ge rechtshof, dat weer een lid van de be ruchte colonne Henneicke, de 46-jarige Eduard G. Moesbergen "uit Amsterdan- had te berechten. I TRUMAN SCWOKTe DE WE PEL D vanmook: ondeujk vro [MAN WE ZULLEN S z.lEN^ iWATZfe O'f3 VAN cP' IMaken -l

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1948 | | pagina 5