FRANS GOVERS KWAM THUIS IN DE LENTE
Pa
MET
ff» «IE
KEUR
DAMI
da
EEN VERHAAL DAT WERKELIJK GEBEURD IS
I Willem Addeson
^unsihandi
NIC1
Schilders
Halfv
Voor de
Levende
1.25
COLLE
..I
vanaf
J)E LAGE, BLONDE KUSTLIJN KLOM LANGZAAM,
tergend langzaam op uit het groene water van de
Noordzee. Boven, op de brug, had de stuurman van de
«acht als eerste de onderbreking van de oneindige
kim zien kruipen in het ronde veld van z'n ldjker.
Waar het blauw van de lucht was en het groen van
het water, was een nederige helgele streep komen
groeien, met een duinbultje hier, het zwarte streepje
van een vuurtoren daar. En toen het blote oog het
groeiende land vermocht te omvamen en een kjjker
overbodig was, had de roerganger het óók gezien en
de kapitein, die eens poolshoogte was komen nemen.
De stuurman had gewezen: „Kijk, dóór!" met een
reechtgestrekte arm, die zwaaide van het Noordoos
ten tot ver aan stuurboord. „Kijk, déar1" De jon
gens aan dek, die een nichtje schepten na het vroege
ontbijt waren opmerkzaam geworden. Ze hadden
Immers tjjd te over, om op anderen te letten. Eén van
hen, gelukkige bezitter van een kijker, was naar bene
den gerend, om zjjn eigendom te vissen uit zjjn plunje-
zak, die al gepakt klaar stend. Tien, twintig dromden
om hem heen. De voorjaarszon spoot gouden rimpels
op het rustige water en een Zuidoosten briesje stuwde
de rook uit de schoorsteen zee-in. „Kijk, daér1"
Het werd een gevleugeld woord, dat voortsnelde van
man tot man, over de dekken, langs de trappen, door
de logiezen en dagverblijven en voor tien minuten
verstreken waren, stonden alle opvarenden langs de
railing van het troepenschip, dat nu al een maand
onderweg was.
J?EN MAAND, leek het langer... of korter soms? Zij
wisten het niet. Soms keken ze even verbijsterd
naar de kalender, waar de blauwe potloodstreepjes
tot rijen groeiden, soms ook verbaasden zij zich er
over, dat een dag zo lang kon duren, 's Morgens zag
je ergens vooruit een punt van het land opdoemen
en als de zon in een laaiend vuur van rood en paars
onderging, stond die punt nog altijd boven de kim.
Zo ging het met Dondra Head, zo zagen ze Sokotra,
Guardafui, Deadalus. Ze kropen door de Rode Zee en
werden door het Suez-kanaal uitgespuwd. Port Said
zonk weg en daarmee werd de poort van het Oosten
voorgoed achter hen dichtgeworpen. Nog was de hemel
blauw en het water nog blauwer, en een enkel wit
latijnzeil scheerde vaak rakelings voor de boeg van
het schip over. Maar de Arabische klank was uit de
namen verdwenen. Djeddah, Shadwan, Dsjebel Teïr,
Verzonken waren ze, afgegrendeld, toen de kanaal
opening nauwer en nauwer werd en de pieren van
Port Said samengroeiden. Kreta doemde op in het
Noorden, met droeve sluiers van regenwolken slierend
om de hoge toppen, Kaap Bon schoof aan bakboord
voorbij, Pantellaria en Malta lagen als verloren stip
pen in het ultramarijn van de Middellandse zee. De
blauwe streepjes op de kalender vermenigvuldigden
zich en toen Maart vol was en plechtig door de pro
voost werd afgescheurd, wiegde de „Libra" haar grijze
lichaam tussen Europapunt in het Noorden en Kaap
Spartel op het Afrikaanse vasteland. De rots van Gi
braltar gloeide in de ondergaande zon.
Er voer een onrust door de jongens. Zij zagen het
water verkleuren, zij zagen het worden van diepblauw
tot een bleekgroen, later tot grüs. De Atlantische
Oceaan in April. Een meeuw op de top van de grote
mast, soms voorovergebogen en schreeuwend met wijd-
gesperde bek. Naar zijn soortgenoten, die statig mee-
zweefden zonder beweging van de vleugels, naar zijn
wijfje ook, dat krijsend dook naar wat afval, door de
koksjongens vrtjgezet. Af en toe een bui regen, als
een gordijn aanruisend uit het Zuidwesten, vanwaar
ook de golven kwamen, in een eindeloos bewegen van
rollende waterdeeltjes, 's Nachts aan stuurboord de
Slaande lichten van de Spaanse en de Portugeese kust,
overdag makrelenvissers, dobberend op het kielwater
van de „Libra", de sprieten van hun vistuig als voel
horens opzij. Kaap Finisterre als een steil brok ruwe
steen, neergesmeten met reuzenhand, een vuurtoren
verloren op zijn top. Twee meeliggers uit het Zuiden,
een Zweedse vrachtboot van de Canarische eilanden en
een grote tanker, onweerstaanbaar voortschuivend
het lage, gerekte lichaam vol olie, op weg naar het
Kanaal. Toen de Golf v»n Biscaje. De jongens droegen
allang de blouse van hun battle-dress over hun over
hemd en in de avond, als de zon daalde naar de Wes
telijke kim, kon je ook een warme shawl best velen.
Er waren er, die in het geheim hadden opgezien tegen
de Golf. Hadden ze niet sterke verhalen gehoord van
zware stormen, van zeilen, die uit de 1 ijken waaiden,
van aan gruizels geslagen reddingboten, verhalen, die
spraken van het „zeemansgraf?"
door
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiffiiiiiniiiiii.
noeuvreerstand, gereed om in te grijpen en de hoofd
machinist was niet van het eerste rooster weg te
slaan. Vandaar overzag hij zijn mensen in de diepte,
die schemerig bewogen tussen het koper en staal van
hun machtige machines.
Niet lang duurden die mistbanken. Na een uur, twee
uur soms, stak de „Libra" haar neus weer in de klare
lucht en zwegen de bassen van de schepen, die met
haar tezamen hun weg zochten naar het Noorden,
naar Antwerpen, naar Scandinavië, naar Holland.
Holland, „kijk, daarHet Kanaal had zich ver
wijd tot de trechter van de Noordzee, de wind, die
uit het Westen zweefde, was gaan liggen en later
teruggekomen uit het Zuid-Oosten. De mistbanken
bleven kleven aan de witte krijtrotsen van Dover en
de eerste Belgische en Nederlandse vissersscheepjes
kwamen nieuwsgierig in de buurt van het troepen
schip, met bolderend kloppen van hun hakkepoffende
motoren.
zo lekker de R'3 laten rollen. Terroristen, brrrrr! De
thuiskomst van Frans Govers was het gesprek van de
dag geworden. Bij de kapper en in het café van Teunis
Schermerhorn en Zondags, als de dorpelingen na de
preek huiswaarts wandelden. Vader en moeder Govers
bewaarden de knipseltjes uit de krant, die in fijne,
gedrukte lettertjes de hele reis van de „Libra" had
den gevolgd. Djakarta, Colombo, Suez, Ouessant. De
stukjes papier lagen in moeders naaidoos bij een sta
pel brieven en de naaidoos werd geborgen in het buf
fet, helemaal achterin, om maar veilig te staan.
Maar met steeds kortere tussenpozen kwam het be
werkte houten kistje te voorschijn en met oneindige
tederheid werden de brieven gelezen en herlezen.
Brieven van verlaten voorposten, sprekend van een
zaamheid en heimwee, brieven uit Bandung, uit het
verlofseentrum, blijder en opgewekter, en toen de
juichtoon: „We komen naar huis". Toen begonnen de
knipseltjes te komen met de vreemde namen. Vader
En nu de grijze neus van de „Libra" de golven van
de Biscaje terzijde duwde, om zich een weg te banen,
was er niemand meer, die aan die verhalen dacht.
Want het was een schoon voorjaar, dat de winter over
West-Europa was komen verjagen. Een lente met
klare luchten en een koesterende zon, die ieder opko
mend regenbuitje weer op de vlucht joeg. Het kalen
derblaadje van April droeg ook al een paar streepjes
en de jongens begonnen de dagen te tellen. Nog ze
ven, nog zes, nog vijf
HET KANAAL, rumoerig van de vele schepen,
grauw, zelfs in dit felle voorjaar, met wat ze op de
brug en in de machinekamer noemden „Engels weer
tje", dunne sluiers over de scheiding van lucht en
water en soms een dikkere nevelbank. Dan huilde de
t,Libra" haar verlangen naar de thuishaven uit, de
stemmen klonken onwezenlijk vergroot in de mist en
op de brug stonden ze met hun oren wijd-open, ver
dacht op elk onverwacht geluid, dat uit de grauw
witte watten kon komen aandrijven. Nog stormde de
„Libra" volle kracht voorwaarts. De kapitein boven,
wildezijn jongens op tijd afleveren. Hij wist wat het
betekende, drie jaar of nog meer van huis te zijn. Drie
maanden waren hem al lang genoeg. Waterdruppeltjes
hingen aan zijn snor en aan de stutten op de brug
glinsterde vocht. De dag stonk muf als een schimme
lige kelder. Uit het Noorden kwam klaaglijk het ge
huil van Nab-Tower. Beneden stonden ze bij de ma-
De jongens dromden aan de railing en wezen elkan
der al dat nieuwe, dat toch zo oud en zo vertrouwd
was. Overmoedig schreeuwden ze over het blinkende
water naar de vissers, die de arm ten groet hieven,
onder de zwaaiende, piepende boom van him grootzeil.
Holland, „kijk daarStil werden ze ervan, toen
toch eindelijk, eindelijk de lage, blonde kustlijn kwam
klimmen, uit het groene water van de Noordzee,
langzaam, tergend langzaam. De minuten werden tot
uren, de uren tot oneindige eeuwen. En al die tijd
bonkten de machines in het lichaam van de „Libra"
en maalden de schroeven haar grijze romp verder naar
de veilige omarming van de hoofden aan de Water-
Apr'4 werd plechtig en met toewijding gezet. En het
weg. Het laatste streepje op het kalenderblad van
blauwe potlood vloog daarna in een uitdagende boog
buiten boord, waar het oploste in een mengeling van
groen water en wit schuim.
En vierhonderd paar ogen staarden naar die lage
gele streep, die het vaderland scheidde van de zee.
Holland...... „kijk, daar
gUIZEND ZWIERDEN DE MOLENWIEKEN in een
rusteloos jagen. Onder de met riet beklede molen
romp gurgelde het water, dat uit de polder op de spni-
boezem werd geloosd. In de voorjaarszon scharrelden
een paar dikke bruine kippen rond, die met halfdichte
ogen zand tussen hun veren lieten ritselen en soms
dwaas wegrenden als ergens een worm zijn stompe kop
uit de grond wrong. De molenaar stond aan de wind-
zijde van zijn rieten gevaarte en keek naar de lucht.
Grote drijvende wattenproppen trokken aan uit het
Zuidoosten en zeilden statig boven zijn hoofd voorbij.
De zon scheen in de ruiten van een grijsgroene bus,
die ginds zijn draai nam op de brug van de ring
vaart. Boven de aarde hing een frisse, kruidige geur
van het voorjaar.
De wind was mild en de lucht klaar en helder. Een
paar meeuwen, die nog niet van het land hadden kun
nen scheiden, volgden de boer, die ginds achter zijn
ploeg rechte voren trok in zijn akker. Het geronk van
de tractor dreef naar de molen over. In de wijde stilte
van het Noordhollandse land kwamen ook de verste
geluiden duidelijk en geaccentueerd. Het scharrelen
van de kippen op het erf, de claxon van de groene
bus, het onverwachte, verschrikte kwaken van een
eend in de boezem, het suizen van de molenwieken.
Op de kap van de molen trok de vlag klappend in de
bries. Een helder rood-wit-blauw tegen een azuren
lucht. Ginds, op het raadhuis, dat half tegen de dtjk
lag aangebouwd, was ook al een vlag en op de kerk
en op de meeste huizen van het dorp, dat gehurkt zat
tegen de hogere gebouwen en tegen de stoere dijk. En
er was één deur in het dorp, waar het bruin van de
sponningen schuil ging onder dikke takken dennen
groen en vlammend rode en laaiend gele tulpen. Jaap
van de smid, die in de stad op de ambachtsschool was,
had van triplex een sierlijk uitgezaagd bord gemaakt
en de schilder van het dorp had er in zijn vrjje tijd
„Welkom" op getekend met sierlijke krulletters in
blauw en goud. Met een scheefgehouden hoofd had hy
zijn werkstuk bekeken en zijn tong was tussen zijn
lippen te voorschijn gekropen van pure voldoening. En
met een streekje hiér, een haaltje déér, had hij het
schild nog mooier gemaakt. Het dorp zou goed voor
de dag komen, nu het feest was vandaag. Feest, omdat
Frans Govers in het vaderland terug was gekomen.
Zaterdags, bij de kapper, hadden ze er druk over
gepraat. Sjonge, sjonge, drie jaar gaat je niet in je
kouwe kleren zitten, dat is een puur lange tijd. En
dan in zo'n ver land bij al die apen en die zwarte
mensen. En tijgers hadden ze daar ook, zei een an
der. En elke dag vechten tegen de terroristen, huiver
de de bakker, die dat een mooi woord vond, waarbij je
Govers liep er trots mee het dorp in. De „Libra" is
Colombo al voorbij, zei hij en bij meester ging hij
opzoeken op een grote wereldkaart, waar Colombo lag.
En nu was het zover: Het kleine huisje naast de
smederij stond vol bloemen. Moeder Govers werd er
verlegen onder. Het leek wel, of het hele dorp mee
deed. De bakker had een grote taart gestuurd, met
krulletters rop: „Hoera!" en de burgemeester beloof
de, dat hij zelf zou komen feliciteren. Frans Govers
was een held geworden in het rustige dorp, daar onder
aan de djjk, en een beetje van die glorie straalde af op
vader en moeder. Blijf er maar eens onverschillig on
der, als je enige zoon zo in de bloemetjes wordt gezet.
J-JET WAS ALLEMAAL als in een droom voorbij
gegaan. Elke keer, als Frans er aan terug dacht,
werd hij zich ervan bewust, dat hij het wel nooit zou
snappen. Net of jij er zelf niet bij was geweest.
De wondere sensatie van het binnenvaren van de
Waterweg, de Hollandse vlaggen op de sleepboten en
op de gebouwen langs de oever, de aankomst in Rot
terdam en de rit per bus dwars door zijn eigen Neder
land naar het Noorden. Langs Den Haag en Leiden
schuin door de Haarlemmermeer en door het drukke
gewriemel in Amsterdam. Toen werd het terrein be
kender. De pont aan de Hembrug. De slappe weg door
de Zaanstreek, die de veren van de bus kreunend deed
zwiepen. De wjjde vergezichten van het Noordholland-
se landschap. De lachende gezichten onderweg, telkens
als de bus ergens stopte. Glimlachende ogen, maar
vaak ook een trillende vrouwenmond en tersluiks weg
geveegde tranen. Het uitgelaten lawaai, waarmee de
bus dwars door Amsterdam was geknetterd, verstom
de met het verglijden van de kilometers onder de sui
zende banden en toen er na Alkmaar nog vier jongens
waren over gebleven was het enige geluid het valse flui
ten van de onverschillige chauffeur, die zo'n rit al wel
honderd maal had gemaakt en die geen verschil meer
zag tussen de ene versierde voordeur en de andere. Bij
iedere stopplaats smeet hjj de zware plunjezakken door
een open raampje op straat en stapte op het gas. Hij
moest met z'n bus nog helemaal naar Rotterdam terug
vanavond
Als in een droom liet Frans Govers al die gebeur
tenissen nog eens door zijn gedachten spoelen. De uit
gelatenheid van de dorpsbewoners, de vlaggen op
schier alle huizen, op de kerk en op de molen en later
de beslotenheid van de huiskamer, waar de rust pas
heel laat in de avond weerkeerde, toen Frans de han
den van misschien wel vijfhonderd dorpsgenoten had
gedrukt. Eerst toen was hij thuis. Moeders stille ge
zicht onder de lamp, de trotse blikken van vader. En
op zijn kamertje onder de daksparren waren er de
vertrouwde geluiden van vroeger. Het zingend slaan
van jje kerkklok, het snuiven van de paarden in de
stal van buurman Rus. In zyn slaap voelde hijnog
het wiegen van het troepenschip en was hij nog te
midden van de jongens. Maar de volgende morgen
was er geen reveille, geen klossend lawaai van schoe
nen over houten dekken. Want over het dorp kraaiden
de hanen en de bus gonsde in de verte over de dijk
en een driewieler gierkar knerpte over de grintweg
voor de kerk. Bij de ringvaart stond de molenaar op
z'n erf en gooide de vang los. Want er was water te
veel ln de spuiboezem en de wind kwam nog uit het
Zuidoosten. Toen wist Frans Govers dat het goed was,
goed om weer thuis te zijn, na drie lange, eenzame
jaren.
TWEE DAGEN LATER was het Goede Vrijdag.
Trekkende troepen vogels kwamen terug uit het
Zinden en de vochtige lucht steeg, zwaar van vrucht
baarheid, op uit de verse voren. Het riet kreeg groene
punten en rumoerig scharrelden de woerden hun wijf-
jee achterna. Frans Govers zwierf door de polder. Hij
klom by de kluften op en liet zich op de kruin van de
dijk uitwaaien, hy lag languit ln het jonge gras, star
rende recht omhoog naar de wolkentrelnen, die op
klommen uit de Oosteiyke horizon en, beschenen door
de zon, in het Westen verdwenen. Die zon was dezelfde
zon, als ginds in Indonesië en de wolken waren mis
schien ook wel dezelfde en toch, alles was nu weer zo
anders. Net of hy nooit was weggeweest. Frans' ge
dachten kabbelden rustig voort, tot ze met een plotse
linge schok stilstonden. Want ginds, om een bocht van
de polderweg, kwam Aafje.
En toen begon het in Frans' brein te woelen. Ach
teruit, achteruit, in steeds sneller tempo. Naar de
zingende stem van Frank Sinatra uit de luidsprekers
van de „Libra". En in zijn oren klonk het weer: „She's
Nancy with the laughing faceNaar stille uren
op de buitenposten, als een grote ronde maan tussen
de kruinen van de bomen zwom en de apen hun gesna
ter staakten om te gaan slapen. En als dan uit een
versleten portefeuille haar foto te voorschyn kwam
en hy zich sentimentele dwaas schold, omdat-ie de
tranen niet vermocht te weren uit zy'n grage ogen.
Naar die dag, twee maanden voor zpn vertrek, toen
Aafje vertrok naar Amsterdam, voorgoed. Omdat ze
dacht, dat dóór haar geluk lag, dat déér de plaats
was, waarheen haar roeping haar voerde.
Twee jaar had het geduurd tussen Aafje en hem.
Twee jaren van lange wandelingen in de zomerse
avondschemering, van schaatstochten over de bevro
ren sloten en vaarten, van uitgelaten kermissen in 't
dorp en tot ver in de omtrek. Och, ze hadden elkaar
van jongsaf gekend, Aafje en hij en met hun zeven
tiende jaar klopten hun harten sneller in eikaars nabij
heid.
Toen ging ze weg. Verdween uit zyn leven. Naar
Amsterdam, waar ze verpleegster werd. Amsterdam,
onbereikbaar voor hem, eenvoudige boerenjongen. „Ik
kén niet bij je blijven," had ze gezegd; „toe, geloof
het nou, ik kén het niet. Het beklemt me en ik zou er
onder doorgaan. Kom, Frans, probeer het toch te be
grijpenHij had het niet begrepen, maar hy had
haar laten gaan, met pijn in zijn hart, maar vol goede
wensen voor haar, die het nu alléén ging proberen.
En in de jaren, die volgden, was hem alleen haar foto
gebleven, die hij nooit had willen teruggeven. Geen
brieven, geen kaarten, niets. Alleen een wat vergeeld»
foto in een versleten portefeuille en een stem uit d»
luidsprekers: „She's Nancy with the laughing face".
]\J[ ET EEN SCHOK kwam hy in het heden terug,
toen hp haar zag naderkomen, rechtop, haar rok
spannend om haar benen door de voorjaarswind, het
haar in blonde golven om haar schouders. Haar lenige
gang onveranderd, haar figuur tekenend tegen de helle
lucht. Twee stappen brachten hem op de kruin van do
dijk. En onbeweegiyk bleef hystaan. Een tinteling
voelde hy in de gebalde vuisten, die hy langs zyn zyden
hield, zyn mond voelde droog en bonzend ging zyn
hart. Onstuitbaar kwam ze nader, stap voor stap.
Haar open gezicht ernstig, maar met een vleug van
een glimlach om de mondhoeken. Rustig was haar
houding, beheerst haar gang. En vlak voor hem bleef
zy staan.
„Dag Frans," zei ze eenvoudig, „dag Frans." Frans
Govers moest even slikken. Zijn stem weigerde tien
seqonden. Toen zei hy: „Halloeh, Nancy!" Een
verwonderde blik kroop in haar ogen, een blik, di»
hem niet ontging. „Och," zei hij," en nu ging het ge
makkelijker, „neem me maar niet kwaiyk, Aaf, zo
noemde ik je. Omdat je ook zo'n lachend gezicht hebt,
net als het meisje in dat liedje, snap-je?"
Toen gingen ze samen over de dijk, in de voorjaars
wind. De wolken zeilden statig verder en de wieken
van de molen joegen elkander na in eindeloos bewe
gen.
zy sprak het eerst. „Weet-je, Frans." zei ze zacht en
een hand kroop even op zijn arm, „weet je, het was
eigenlijk allemaal een vergissing, jongen, die hele
dwaasheid van mij, om weg te willen gaan, naar de
stad. Maar, zie je, ik wou niet terugkomen, want ik
heb óók myn trots. Dat zul je wel verkeerd vinden
van me, en dat is het ook, maar ik kon nou eenmaal
niet anders. Ik ben weggebleven, drie jaar. En maar
éénmaal ln de maand kwam ik thuis, by vader en
moeder en de jongens
Frans moest lang nadenken, vóór hij wat te zeggen
wist. En nog kwamen zijn woorden stuntelig. „Wan
neer ga je weer terug, Aaf?" vroeg hij, „misschien
kan ik je dan wel wegbrengen, als je het goed vindt."
Toen ze haar hoofd heftig schudde, vielen zyde-ach-
tige krullen langs haar slapen. „Ik ga niet meer te
rug, Frans," zei ze ernstig, „nooit meer."
„Daar ben ik blij om." Frans meende eeriyk, wat
hy zei. „Dan ben je toch nog sterker geweest, dan j»
trots."
Zij keek van terzyde naar hem op. „Dat is het niet,
jongen," zei ze en weer sloop een koele hand op zyn
pols. „Niet?" zei Frans, „mag je dan niet? Hebben
ze jeehontslagen?"
Toen inééns zei ze het en in haar stem schalde een
bevrydende lach. „Ik wil niet, Frans, ik wil niet. Nu
niet en nooit meer. Niet meer, nu jij terug bent. Be-
gryp je het niet?"
Twee uur later wandelden ze gearmd het dorp in,
In de verte kroop weer een groene bus door de bocht
bij de brug. En de molenaar zette zy'n wieken op de
vang. Want de avond begon te vallen.
Voor direct gev
en
by joh. holt
Zocherstraat 22,
fen uitgebreide
PAASEITJES
BONBONNIèR
PAASEIEREN
KOEKJES
PAASGEBAKJ
W«t U iets extr
dan een
ANANA
SLAGROOM
van
LAAT 111.
llllMllllllllllllllllMIIIIIIMIIillllllll
SCHOL, 4 por
SCHELVIS, sc
KABELJAUW
WOLF, schoon
STOOFSCHOL
HOUTTIL 19
Telef. 3938
U
Kuns
presen
in de nieuwste
tal van mode
parapluies enz
BUIDELTASJ
in suède, plasti
modetinten
LEUKE Wil
TASJES
in de meest m
modellen, vanaf
Zo juist ontvang
Alleen in
vana:
In de var
lederen
boodschap.
tassen met
2 voortassen
en riem,
slechts 19.50
boodschap-
tassen
im. leder
vanaf s.90
actetass
schitterende cc
volrund met 2
tassen en riem
vanaf
dem, prima ku
splitleder vana!
'-angestraat
TELEP. 4170.5