Honderd-vijftig merken sigaretten
„Bunny" Gaitskell is
n zuinig man
Café „De Gouden Reael
De Nederlandse roker is lastig
Drijft Mao naar
een oorlog?
AMSTERDAMS PODIUM
Dit waren jongens uit één stuk!
Verzuchting van een
sigarettenwinkelier
wie
verder denkt!
koopt
motvrlj J&,A<ITIN
l
Kolonel Somer over hei werk onzer geheime
agenien in de jaren 1943-45
ENGELANDS NIEUWE LIEFTINCK
duur
Zijn ambtswoning is hem te
Knap econoom en een
uitstekend spreker
ZATERDAG 4 NOVEMBER 1950
„DRAAT mij er niet over, mynheer. Ongeveer 150 sigarettenmerken zijn er
op het ogenblik en er komen iedere week op zjjn minst nog een paar by.
Ik begin mij zo langzamerhand af te vragen, waar ik alles moet uitstallen
en bewaren enwaar ik het geld vandaan moet toveren en de bestellin
gen te kunnen betalen. Bij ons geldt namelyk de stelregel: boter bij de vis
en dat betekent, dat ieder besteld pakje by aflevering onmiddellijk dient te
worden afgerekend. Wy moeten dan maar afwachten of en wanneer het
pakje verkocht zal worden. Neen, geef mij maar weer de tjjd terug van de
sigaret-op-de-bon; toen was er tenminste een goede boterham in onze bran
che te verdienen. Maar tegenwoordig
f.EEN opwekkend geluid van die sl-
garettenwinkelier. Verre van dat,
ondanks het feit, dat de klanten re
gelmatig zijn zaak binnenstappen om
één of twee pakjes te kopen. Daar
gaat de klacht dan ook niet over;
integendeel: de verkoop is behoorlijk,
doch het zijn hoofdzakelijk de hon
derden guldens, die in de vorm van
onverkoopbare sigaretten- en sigaren-
merken in de etalage liggen, welke
de winstmarge zo gering maken.
van, laten wij zeggen, 60 of 70 cent
het best de deur uit. En ik geloof
wel, dat dit voor de meeste zaken
hetzelfde is; laten wij zeggen, dat het
de gemiddelde prijs is in Nederland."
„Is het sigarettenverbrulk na de
oorlog toegenomen?"
„Oh zeker, met sprongen! Byna iede
re dame rookt tegenwoordig en vooral
de jongere generatie. Maar lastig, dat
ze zijn, mynheerTyperend is wel,
dat de zachte damessigaret van vóór
de oorlog er grotendeels uitligt. Men
(Vervolg van pagina 1)
Daarom moet de soldij voor het le
ger ten koste van alles worden opge
bracht. Daarnaast is het nog nodig een
taak voor het leger te vinden, opdat
het niet, uit een gevoel van eigen over
bodigheid zelf overgaat tot een activi
teit, die bijzonder schadelijk zou kun
nen zijn. Die taak is nu voorlopig ge
vonden in de „bescherming" van de
grenzen van Korea en Indo-China waar
„imperialistische machten" bezig zijn
China's buurvolken te „onderdrukken"
en in Tibet, waar „landgenoten" bevrijd
moeten worden van een „achterlijk
priesterregiem".
Twist der priesters.
r\E Tibetaanse onderneming is daar-
van nog het minst gevaarlijk. De
Chinezen hebben Tibet al lange tijd als
een deel van hun rijk beschouwd en
het wordt op de meeste kaarten ook
aangegeven als Chinees gebied. In feite
heeft het echter met korte onderbre
kingen steeds een grote onafhankelijk
heid genoten, onder een regering van
Bhoedistische priesters. De heersers
over dit merkwaardige land zijn niet
minder dan incarnaties van Bhoedda-
de Dalai Lama (16 jaar oud) en de
Pantsjen Lama (13 jaar oud). De bei
de lama's moeten elkaar in wereldlijk
en geestelijk opzicht aanvallen, maar
ten gevolge van een revue tussen de
priesterkasten zit de Dalai Lama (nog)
in de hoofdstad Lhasa, waar vroeger de
invloed van Engeland en nu die van
India groot is, "terwijl de Pantsjen La
ma in een klooster aan de grens van
Oost-Tibet zetelt en er met zijn volge
lingen op rekent met hulp der Chinese
communisten aan de door Peking
natuurlijk streng gecontroleerde
macht te worden geholpen.
Dit vertrouwen zal wel niet worden
beschaamd, want het dunbevolkte, in
zichzelf verdeelde land kan aan de troe
pen van communistisch China slechts
weinig tegenstand bieden en op hulp
van buiten is niet te rekenen. Tibet is
voor de Verenigde Naties niet belang
rijk genoeg om deze, tot de uitspraak
aggressie te brengen en India is te
zwak om steun te verlenen. Het kind
van de rekening is Pandit Nehroe, die
met al zijn welwillendheid tegenover
Peking, het communisme niet van de
gelukkig voor hem zeer hoge
Himalayadrempel van zijn land heeft
kunnen afhouden.
Indo-China en Korea
yEEL riskanter is de Chinese inmen
ging in Indo-China en Noord-Korea.
In het eerstgenoemde land beperkt
deze zich nog tot het leveren van oor
logsmateriaal en het trainen van troe
pen. Maar in Korea heeft deze zich al
uitgebreid tot het over de grens sturen
van Chinese gewapende eenheden.
Zolang deze strijdkrachten weinig
omvangrijk zijn, zoals op het ogenblik
nog het geval is, en de Chinese rege
ring zich niet officieel achter hen
stelt, zullen de Verenigde Naties het
wei bij protesten laten Maar zou de
Jaloe rivier door de Chinezen bij di
visies tegelijk overgetrokken worden
en zou Mao Tse openlijk erkennen, dat
hij zijn legers opdracht gegeven had.
de Noord-Koreanen te helpen, dan
blijft er voer de Verenigde Naties geen
andere keus over, dan communistisch
China als agressor te brandmerken en
te behandelen.
En dat laatste kan niet gebeuren
door in Korea steeds meer mensen en
materiaal tegen de Chinese massa-
legers te werpen. Het risico van een
dergelijke uitputtende oorlog op een
terrrein, waar een definitieve over-
winning op het communisme toch niet
e bevechten is, mag de vrije wereld
met nemen. Het woord zou dan gege-
ven moeten worden aan de verbonden
luclnmachten en vloten.
Zoals al gezegd, het is hoogst onwaar
schijnlijk, dat Mao Tse het daar naar toe
fniven. Maar wellicht komt het
grootste gevaar niet van deze bezon
nen politicus, maar van zyn meer ra
dicale volgelingen en soldaten die er
op gebrand zijn. hun handwerk weer
uit te oefenen. De spanning in Ch.na
kan zo groot worden, dat zij met het
wdle geweld naar buiten uitbarst. In
Washington en Lake Success moet daar-
Üi??Preken(1 worden. Het tragische
daarbij is, dat het enige land. dat door
een omvangrijke economische en tech
nische hulp verlichting in de Chinese
spanning zou kunnen brengen, name
lijk \merika, door een steeds bredere
kloof van wantrouwen van China ge-
scheiden wordt.
„Allemaal rente
loos kapitaal,
neemt u dat van
mij aan," zegt de
winkelier, „want u
moet niet denken,
dat wij die onver
koopbare merken
aan de fabrikanten
kunnen teruggeven
of kunnen ruilen
voor andere soor
ten. Een enkeling
doet het wel eens,
doch dit gebeurt
dan by hoge uit
zondering. En het
ongeluk is, dat wy
alle merken in
voorraad moeten
hebben, want kornt
er een koper, die
een ongebruikelijk
merk wenst, dat ik
niet in voorraad
heb, dan kan ik
hem gerust als
klant afschrijven.
Mijn collega, die
een straatje ver
der woont, heeft
namelijk het merk
wel en daar ga
je
„Is de sigaret
tenroker van te
genwoordig dan
zo lastig?" vragen wij.
„Mijnheer," antwoordde hij, „daar
is het eind van weg. Ondanks het feit,
dat er al zoveel merken op de markt
zyn, moet de gemiddelde roker on
middellijk, wanneer er iets nieuws uit
komt, ook dat nieuw merk hebben.
Iets nieuws, is iets goeds, oordeelt
men waarschijnlijk en floep, daar vlie
gen ze weg die eerste pakjes. Meestal
maar voor één keertje, want bij na
der inzien blijkt men de nieuwe siga
ret toch niet zo te waarderen. En wij,
die dat merk om „bij" te blijven, heb
ben moeten bestellen, zitten weer op
gescheept met de voorraad. Hebt u
wel eens gehoord van het gezegde:
de kleren maken de sigaret?" vraagt
de winkelier ons op zijn beurt.
Verpakking maakt de sigaret.
J\JEEN, wij hadden er niet eerder van
gehoord, en de sigarettenexpert legt
het ons uit:
„De verpakking, dat is het beste lok
middel. Ziet het doosje er aantrekke
lijk uit, is er nog een cellophaan pa
piertje om, staat er „Virginia" op
met liefst nog het woordje „Import",
welnu, dan gaat het nieuwe merk er
in als koek! Voor een enkel weekje
meestal. Wij, als sigaretten-verkopers
proeven de nieuwe merken sigaretten
zo goed als nooit. Wij bekijken alleen
het pakje en is dit wat je noemt
„show", vooruit, daar gaat de be
stelling dan weer. Het verhaal wordt
eentonig
„In welke prijsklasse verkoopt u Je
meeste sigaretten?"
„Bij mij in de zaak gaan de pakjes
en dit geldt zowel voor de mannen
als vrouwen prefereert een pittige
sigaret, op het scherpe af, zou ik haast
zeggen."
„Maakt u eens een vergelijking tus
sen de periode, dat de sigaretten nog
op de bon waren en tegenwoordig."
„Ik zei het u reeds, dat in die eer
ste periode de winst veel groter was.
Men kocht toen wat er te krijgen was
en zelfs de niet-rokers kwamen trouw
iedere week om him bonnetje te ho
noreren. Dat was pleizierig en daar
voeren de winkeliers wel bij. Maar om
nu te zeggen, dat de bonnenperiode ge
zellig was, neen, het tegengestelde is
waar. Vrijdag en Zaterdag hadden wij
het verschrikkelijk druk en Maandag
ook nog een beetje. Maar de verdere
week konden wij de winkel met een
gerust hart sluiten; dan kwam toch
niemand meer. Dat is nu natteriijk
anders: de hele week is er wat te doen
en nu is er ook weer tijd voor het ge
zellige praatje in de winkel.' Over
Rijvers, die Zondag zo goed heeft ge
speeld; over de dochter van mijnheer
A, die de volgende maand gaat trou
wen en ik weet niet wat. Ja, vooral
de buurtzaken zijn goed op de hoogte
van de familie-omstandigheden van
klanten en ach, die praatjes geven
een beetje fleur aan het werk."
„Hoe reageerden de winkeliers op
de aangekondigde prijsverhoging voor
de sigaretten?"
„Het bericht kwam als een donder
slag bij heldere hemel. En wij kochten
en kochten maar om een voorraad te
vormen, teneinde onze klanten zo lang
mogelijk tegen de oude prijs te kun-
I
nen leveren. Het was een grote op
luchting, toen wij naderhand verna
men, dat de verhoging alleen betrek
king zou hebben op sigarettenmerken
van 90 cent en hoger. Maar nu zitten
wij weer met die grote voorraad."
„Wat zijn uw ervaringen in de si
garenbranche vragen wij vervolgens.
„Niet ongunstig, al blijven wij ook
wat sigaren betreft met heel veel mer
ken zitten. Ik rook daarom zelf heel
dikwijls een sigaartje, maar dat kan
natuurlijk nooit de bedoeling van het
spel zijn. Ik heb zo het idee, dat het
ras van de sigarenroker, evenals dat
van de pijproker en de pruimer aan
het uitsterven is. Het jonge geslacht
rookt bijna uitsluitend sigaretten en
dat is daarom zo jammer, omdat onze
sigarenindustrie altijd op een zeer
hoog peil heeft gestaan. Ook voor de
sigarenmakers, die vooral in de klei
nere bedrijven een massa-ontslag te
gemoet gaan, geldt deze omwenteling
op rookgebied als een zeer droevig
verschijnsel."
>1
UET CAFE „DE GOUDEN REAEL" bestaat nog in Amsterdam, aan de
Zandhoek op het Bickerseiland. Maar voor de ruiten staan geen blauwe
horren meer. En daar is geen mengelmoes van vreemdelingen, zich voor eni
achter en op de stoep verdringend. En geen overzees mansvolk leunt daar
tegen de bruin-mahonie tapkast. Geen Duitse, Engelse, Zweedse en Russi
sche bootlieden komen daar, en geen varensgasten die in Archangel en Liver
pool al met hun tong klakken als ze denken aan Amsterdam en aan die
kleine kroeg op de Zandhoek. Geen bewoners van 't Bickerseiland, noch de
vaste ploegen van de Koninklijke Stoomvaart Maatschappij, noch de losse
sjouwers van de Rietlanden, of de mannen van de houtboten. En al evenmin,
de kerels van de Holland, de meelfabriek aan de Zoutkeetsgracht, die altijd
zo'n prachtige dorst hadden. Of de werkers van het Purperhoedenveem
aan de Brouwersgracht of die van het Leydse Oranjeveem op de Bickers-
gracht. Geen scheepsbeschieters en geen ketelbikkers
er, een enkele maal, nog wel een3
mensen komen. Vreemdelingen uit alle
vier windstreken om naar en in die
JnJEE, die komen niet meer! Omdat
café „De Gouden Reael" gesloten
is. Nu jagesloten's Morgens is
het nog een paar uur open. Voor een
paar kerels, die een bak koffie komen
drinken. Maar 's middags en 's avonds
is „De Gouden Reael" gesloten. Geen
klandizie meer. De eigenaar heeft een
vaste baan en houdt de zaak aan om
dat hijnu ja, 't eigenlijk niet over
z'n hart kan verkrijgen haar te slui
ten. Omdat ze al zo oud is. Omdat
ze een antiek stuk inventaris is van
dit deel van Amsterdam. En omdat
Dr. J. M. Somer: „Zij sprongen
in de nacht". - Uitg. Van Gorcum
en Comp. N.V., Assen.
Deze week is er een boek versche
nen over de Nederlandse inlichtingen
dienst te Londen in de jaren 19431945
Het ligt voor de hand, dat de lezer,
die reeds zoveel hoorde van England-
Spiel en radioverbindingen, van drop
pings en sabotagewerk, zich zal af
vragen: alwéér een?; was dat nodig?
Het antwoord daarop moet volstrekt
bevestigend luiden. Inderdaad: het ver
schijnen van dit boek was nodig, om
dat 't het boek is van de man, die bij
uitstek de aangewezene is om met een
grote mate van deskundigheid en auto
riteit de geschiedenis en de achter
gronden van dit nog veelszins verhulde
werk te schrijven. Het is dr. J. M. So
mer, kolonel b.d. en voormalig hoofd
van het Bureau Inlichtingen (B.I.), die
in 250 bladzijden op uitermate boeiende
en niettemin zeer zakelijke wijze ver
telt, hoe er een einde kwam aan het
England-Spiel en hoe. door het optre
den van nieuwe mensen te Londen, de
Duitsers om de tuin werden geleid en
volkomen werden uitgerangeerd. Twee
jaren lang heeft B.I., door deskundige
opleiding en verantwoorde dropping
en leiding van agenten, een schat van
allerhand informaties uit bezet gebied
v/eten te krijgen en het behoeft dan
ook niet te verwonderen, dat de oud-
minister-president Gerbrandy in het
•voorwoord van dit boek schrijft: „Mijn
herinneringen aan kolonel Somer en
de door hem geleide dienst behoren
tot de beste uit mijn Londense perio
de".
Dr. Somer heeft zich bij het schrij
ven van dit imponerende boek geen
ogenblik op de paden der fantasie be
hoeven te begeven: de werkelijkheid
was romantischer dan welke roman
ook. Na een historisch overzicht van
de mislukkingen onzer geheime dien
sten tot aan het optreden van B.I. en
een korte analyse van enige der oor
zaken, die tot de debacle leidden, ver
telt kolonel Somer van het moeizame
Van onze correspondent te Londen
J-JUGH TODD NAYLOR GAITSKELL, de nieuwe Britse minister van Finan
ciën, die dezer dagen officieel zijn ambtszegels ontving uit handen van
de koning, heeft al meteen blijk gegeven van een sobere en practische aard.
Hy heeft n.l. aangekondigd, dat hij niet van plan is om met zyn gezin te
gaan wonen in zijn officiële ambtswoning op nummer 11, Downing Street,
die tijdens de afwezigheid van Cripps geheel opnieuw geschilderd is. „Nr. 11"
is de traditionele ambtswoning van <le kanselier van 's lands schatkist en
staat naast het even sombere „Nr. 10", de ambtswoning van de. premier.
QAITSKELL verklaarde er 'drie dagen
over nagedacht te hebben, of hij
zijn geriefelijk, modern huis in Hamp-
stead, in Noord-Londen, zou verlaten.
Ten slotte was zijn vrouw „Nr 11" gaan
bezichtigen om de eindbeslissing te ne
men en haar oordeel had de doorslae
gegeven. „Veel te groot", zei mevrouw
de Kanselierse. „Het is één groot stof
nest en ik heb alleen maar een Zwit
sers hulpje voor overdag en een losse
werkster. Dus dat gaat beslist niet. De
regering verstrekt wel al het tafelzil
ver en het linnen, maar geen bedie
ning. Bovendien is het veel te ver van
de school van onze dochtertjes en hun
school in Noord-Londen is zo goed, dat
ik ze er niet af haal. Wij hebben geen
eigen auto en het zou immers niet ver
antwoord zijn om de kinderen elke
dag met een regeringsauto heen en
weer te zenden."
Zo vader Cripps nog enige twijfel
gehad mocht hebben over de soberheid
van zijn opvolger, moeten" deze woor
den van mevrouw Gaitskell hem wel
gerust gesteld hebben. Dora Gaitskell
een gezellige Noordlondense huis
vrouw, die da£»Hjks in de High Street
van Hampstead haar inkopen doet met
haar typisch Engelse boodsehappen-
mandje-op-wieltjes, dat aan een soort
wandelstok wordt voortgetrokken, deed
nog verdere onthullingen. „Wij zijn een
gewoon gezin. We gaan zelden uit en
houden niet van dikdoenerij. We heb
ben twee dochtertjes, Julia en Cressida
cud elf en acht jaar. Wat ben ik blij.
lat we niet naar die stijve Downing
reet hoeven. Ons huis hier heeft ze
ven kamers. We hebben de hele boven
verdieping verhuurd en de helft van
tweede verdieping, want thuis ben
ik de kanselier en zuinigheid gaat
boven alles".
Knap econoom.
En wat voor figuur is de nieuwe mi
nister zelf? De tekenaars van spot
prenten, die verwend waren met
Cripps, hebben zich de eerste dagen
suf gestaard op het „gewone" gezich'
van zijn opvolger. „Er is haast geen
karikatuur van te maken" was de al
gemene verzuchting „de man heeft
geen enkele opvallende trek". Er was
inderdaad weinig kenmerkends te ont
dekken aan het regelmatige, vrij ronde
gezicht, de enigszins terugspringende
kin en het krullende bruine haar. Tot
dat iemand zich opeens herinnerde, dr'
Gaitskell vóór de oorlog.' toen hij le
gaf in economie aan de Londense uni-
-
versiteit, de aanvallige bijnaam hart
van „Bunny". „Bunny" is een liefko
zende kinderuitdrukking voor een ko
nijntje. Gaitskell had die bijnaam te
danken aan zijn zachte natuur, maar-
vooral aan het feit, dat zijn boventan
den in een soort konijnachtige V-vorm
staan. De eerste knaagdier-achtige ka
rikaturen van Engeland's nieuwe mi
nister van Financiën zijn al verscho
nen!
„Bunny" Gaitskell is geen vegeta
riër en geheelonthouder, zoals Cripp-
Zijn smaak is echter bescheiden. Hu
drinkt bij voorkeur bruin bier uit-het-
vat, de goedkoopste drank, die er is
Gaitskell heeft het roken pardoes op
gegeven, toen Cripps twee jaar gele-
>n de prijs van sigaretten opvoerde
Fl. 1.85 per pakje van twintig.
In het Lagerhuis is Gaitskell een
werk om een nieuwe dienst op te bou
wen, van de tegenstand, de domheid
van sommige Londense betweters, van
de steun die „Pa Lidth" (minister Van
Lidth de Jeude) gaf en van de prach
tige figuren, die er onder de toekom
stige agenten te vinden waren. Het is
opvallend, met hoeveel menselijke
warmte deze militair-in-hart-en-meren
schrijft over zijn jongens, over hun
zorgen en dapperheid, hun besef van
de nabije dood en hun onverwoestbaar
eloof en onverdelgbaar optimisme.
Stuk voor stuk tekent hij ons deze
mannen uit alle rang en alle stand
met al hun hebbelijkheden, hun
kleine fouten en groot idealisme. En
het is of men, al lezend, deze mensen
van zeer nabij leert kennen, leert be
wonderen en waarderen, om wat ze
waren en om wat ze deden voor de
bevrijding van Nederland. „Zij waren
jongens uit één stuk", zegt de schrij
ve! en wie, zoals wij, in één adem dit
kostelijke document van vaderland
lievende zelfopoffering, van schrander-
neid en pienterheid, van verantwoor
delijkheidsgevoel en mannelijke dap
perheid heeft uitgelezen, zegt het hem
van harte na.
De schrijver heeft zich weten vrij te
houden van te persoonlijke critiek en
van pathetische verklaringen. Het is
alles eenvoudig en nuchter, hier en
Jaar prachtig-humoristiseh van toon
Maar er schuilt achter al deze nuch
tere, zakelijke woorden een werelo
van moeizame arbeid in de zwaarst
denkbare omstandigheden, een wereld
van onversaagd voortgaan in de strijd
van hersens tegen hersens. De leiding
van B.I. had een devies: „Wij geven
het nooit op". Het beste devies, dat
men zich in een oorlog op leven en
dood wensen kan. Van de geest, waar
aan dit devies ontsproot, is dit zeer
mannelijke boek doortrokken.
Maar ook van dankbaarheid jegens
hen, die hun jonge leven hebben inge
zet in de strijd tegen de nazi-terreur,
en vooral jegens hen, die hun leven of
ferden, nog in de laatste weken vóór
de bevrijding kwam.
„Het rad van de tijd wentelt verder;
stille werkers deden hun plicht, zwijg
zaam en zonder enige opheft", zo
schrijft dr. Somer. „Over hun graven
spreekt de stille taal van dankbaarheid
van hen, die weten welk een strijd
door deze jonge levens gestreden is.
een worsteling tegen brute macht en
ongerechtigheid. Al te licht zou ver
getelheid kunnen worden gepredikt
Een teken staat echter tegen de wolken
van de donkere hemel geschreven: Zij
sprongen in de nacht".
Wij wensen dit boek, dat een les is
uit het jongste verleden en een waar
schuwing voor een beanstigende toe
komst, in zeer vele handen. Het is
een boek, dat appelleert aan het beste
dat in ons volk aanwezig is.
vlot spreker met een bijna Churehil-
liaanse rathoriek.
In 1945 kwam „Bunny" als afgevaar
digde van het kiesdistrict Leeds in het
Lagerhuis terecht In 1947, toen er een
storm losbrak over het hoofd van
Shinwell, de toenmalige minister van
Brandstofvoorziening, was de alom ge
waardeerde Gaitskell de aangewezen
persoon om hem op te volgen. „Bunny"
die pas twee jaar „in de politiek" zat.
bracht als nieuwe minister van Brand
stofvoorziening onmiddellijk een be
zoek aan de mijnen. Door een zeer
knappe beeldspraak in zijn rede daar
won hij de harten der mijnwerkers.
Hij haalde zien echter het gebrul van
zijn politieke tegenstanders op de ha!s
door tijdens die rede zelf van ontroe
ring in tranen uit te barsten!
Enige maanden later, tijdens een
brandstofcrisis in de winter van 1947,
verklaarde hij, dat het niet nodig was
om elke dag een warm bad te nemen.
„Wat, mogen we nou niet eens elke
dag meer in het bad?" schreeuwde de
Conservatieve oppositie, alsof de on
dergang van het Empire hiermee be
zegeld was. „In het landsbelang"
kwam het onsterfelijke antwoord van
„Bunny", is één warm bad in de week
voldoende. Zelfs jullie Conservatieven
zullen daar niet dood van gaan".
beroemde kroeg- te kijken. Dezelfde,
waaraan de schrijver Jan Mens een
roman wijdde. De roman „De Gouden
Reael", het verhaal van Griet Mans-
hande, de jonge weduwe, die zich ver
giste, toen ze zich verliefde in Jan
Witte, de biljartmaker. Omdat haar
dochter jonger was. En Jan Witte
jonger dan Griet Manshande, de waar
din uit die kroeg.
gOMS dwaalt een mens daarheen.
Van het Haarlemmerplein loopt hij
dan via de Buiten Oranjestraat, het
Viaduct, de Grote Bickerstraat en de
brug naar de Zandhoek. Dat was van
de week. Op de avond van volle maan.
Met de vrieslucht als een donkerblauw
cellofaan vlies tegen de hemel gespan
nen. Een harde, gure, sombere avond.
Het is eenzaam onder dat viaduct.
Een paar treinen komen in de verte
aan, voorafgegaan door de nadering
van iets als een aanzwellend onweer.
Dan flitsen de verlichte wagens voor
bij. Half leeg zijn ze. En de donder
trekt over.
Het loopt tegen acht uur. Verlaten
huizen, onbewoonbaar verklaard. Af
gebroken huizen. Soms alleen een
muur, Ingewaterd, vergoord en al half
verpuind. In de spleten van vemen en
schuren verdwijnen katten. Schurf
tige ratten glissen weg aan de walle
kanten van het water. Tegen de gevel
van een woonhuis leunt een kapotte
kinderwagen. Water klotst kil en si
nister tegen steigerpalen. In de verte
loeit de sirene van een brandweer
auto.
En dan denkt men aan de tjjd, dat
dit stadsdeel laaide van leven en vlam
de van activiteit. Aan de dagen dat
hier, op deze aarde van het oeroud
Amsterdam, de Heren, de Komman-
deurs (ja, met een hoofdletter, alstu
blieft!) der Verenigde Oostindische
Over een kroeg, genaamd i
1 „Voltooid verleden tijd 1
llllliil
Kompagnie woonden en hun reaelen en
stukken-van-acht verteerden. En dat
die heren op trijpen pantoffels op de
plavuizen voor hun deuren stonden en
hun gedachten lieten uitzwerven over
elk der zeven zeeën en langs alle kus
ten van een nauwelijks ontdekte en
verkende planeet.
Ja, dat is lang geleden en dat is
een glorie die voorbij is. Voorgoed
voorbjj. Voorgoed: voltooid verleden
tijd.
£)IE AVOND zie ik licht branden in
„De Gouden Reael". Er is volk in
het ca#5 en ik vraag me af wat het
voor mensen kunnen zijn, die op zo'n
avond samenkomen in een zó oude en
vereenzaamde kroeg als daar op het
Bickerseiland.
Als ik binnenga weet ik, dat ik
daar niet hoor. Een besloten bijeen
komst is aan de gang. Amsterdam
mers, leden van de Nederlandse Reis-
vereniging, zijn daar bij elkaar om te
luisteren naar het woord van een
voordrachtskunstenaar, Cor van Beek,
die het boek, die roman van Jan Mens,
navertelt. Ik zet me op een der ruw
houten banken, en luister mee. Cor
van Beek is een artist, die zeer be
wogen, zeer geïnspireerd, de zeer
menselijke tragedie, zich afspelend in
„De Gouden Reael", vertelt. Cor van
Beek doet dat zonder show, zonder-
artistieke rimram. Eigenlijk heel sim
pel en heel gewoon. Maar hij doet het
zo, dat het verhaal tot leven komt
en men opnieuw wordt meegenomen,
op de vleugelen der verbeelding van
Jan Mens, de schrijver, en op de vleu
gelen van het talent van Cor van
Beek, de herschepper.
En men bedenkt: dit alles vond hier
plaats, op dit eiland en in deze kroeg.
En wat bleef er over? Sombere stra
ten, een vereenzaamd eiland, een gure,
half-gestorven Vierwindenstraat,
waardoorheen letterlijk alle winden
waaien en een mens de adem afsnij
den.
{-JET IS GOED dat er artisten zijn
als Cor van Beek, die vertellen
van die tijd. En het is goed, dat er
andere mensen zijn, die komen luiste
ren. En het is ook goed, dat er in deze
harde, trieste wereld dwazen gevon
den worden als de eigenaar van „Da
Gouden Reael", die het ding niet ver
koopt op een veiling, om met dat geld
een geschikt burgermanswoninkje, er
gens in Zuid of West, te kopen.
Maar allemaal tezamen, die dwaze
eigenaar, de kunstenaar Cor van Beek
en de belangstellende mensen van de
N.R.V. kunnen geen millioenste deel
terugvoeren van die lichtende luister
van toenvan toentoen hier
Amsterdam leefde en werkte en toen
„De Gouden Reael" een vlammend,
laaiend en brandend middelpunt was
van zwoegend, slovend, slavend Am
sterdam.
ANTHONY VAN KAMPEN.