Honderd-vijftig merken sigaretten „Bunny" Gaitskell is n zuinig man Café „De Gouden Reael De Nederlandse roker is lastig Drijft Mao naar een oorlog? AMSTERDAMS PODIUM Dit waren jongens uit één stuk! Verzuchting van een sigarettenwinkelier wie verder denkt! koopt motvrlj J&,A<ITIN l Kolonel Somer over hei werk onzer geheime agenien in de jaren 1943-45 ENGELANDS NIEUWE LIEFTINCK duur Zijn ambtswoning is hem te Knap econoom en een uitstekend spreker ZATERDAG 4 NOVEMBER 1950 „DRAAT mij er niet over, mynheer. Ongeveer 150 sigarettenmerken zijn er op het ogenblik en er komen iedere week op zjjn minst nog een paar by. Ik begin mij zo langzamerhand af te vragen, waar ik alles moet uitstallen en bewaren enwaar ik het geld vandaan moet toveren en de bestellin gen te kunnen betalen. Bij ons geldt namelyk de stelregel: boter bij de vis en dat betekent, dat ieder besteld pakje by aflevering onmiddellijk dient te worden afgerekend. Wy moeten dan maar afwachten of en wanneer het pakje verkocht zal worden. Neen, geef mij maar weer de tjjd terug van de sigaret-op-de-bon; toen was er tenminste een goede boterham in onze bran che te verdienen. Maar tegenwoordig f.EEN opwekkend geluid van die sl- garettenwinkelier. Verre van dat, ondanks het feit, dat de klanten re gelmatig zijn zaak binnenstappen om één of twee pakjes te kopen. Daar gaat de klacht dan ook niet over; integendeel: de verkoop is behoorlijk, doch het zijn hoofdzakelijk de hon derden guldens, die in de vorm van onverkoopbare sigaretten- en sigaren- merken in de etalage liggen, welke de winstmarge zo gering maken. van, laten wij zeggen, 60 of 70 cent het best de deur uit. En ik geloof wel, dat dit voor de meeste zaken hetzelfde is; laten wij zeggen, dat het de gemiddelde prijs is in Nederland." „Is het sigarettenverbrulk na de oorlog toegenomen?" „Oh zeker, met sprongen! Byna iede re dame rookt tegenwoordig en vooral de jongere generatie. Maar lastig, dat ze zijn, mynheerTyperend is wel, dat de zachte damessigaret van vóór de oorlog er grotendeels uitligt. Men (Vervolg van pagina 1) Daarom moet de soldij voor het le ger ten koste van alles worden opge bracht. Daarnaast is het nog nodig een taak voor het leger te vinden, opdat het niet, uit een gevoel van eigen over bodigheid zelf overgaat tot een activi teit, die bijzonder schadelijk zou kun nen zijn. Die taak is nu voorlopig ge vonden in de „bescherming" van de grenzen van Korea en Indo-China waar „imperialistische machten" bezig zijn China's buurvolken te „onderdrukken" en in Tibet, waar „landgenoten" bevrijd moeten worden van een „achterlijk priesterregiem". Twist der priesters. r\E Tibetaanse onderneming is daar- van nog het minst gevaarlijk. De Chinezen hebben Tibet al lange tijd als een deel van hun rijk beschouwd en het wordt op de meeste kaarten ook aangegeven als Chinees gebied. In feite heeft het echter met korte onderbre kingen steeds een grote onafhankelijk heid genoten, onder een regering van Bhoedistische priesters. De heersers over dit merkwaardige land zijn niet minder dan incarnaties van Bhoedda- de Dalai Lama (16 jaar oud) en de Pantsjen Lama (13 jaar oud). De bei de lama's moeten elkaar in wereldlijk en geestelijk opzicht aanvallen, maar ten gevolge van een revue tussen de priesterkasten zit de Dalai Lama (nog) in de hoofdstad Lhasa, waar vroeger de invloed van Engeland en nu die van India groot is, "terwijl de Pantsjen La ma in een klooster aan de grens van Oost-Tibet zetelt en er met zijn volge lingen op rekent met hulp der Chinese communisten aan de door Peking natuurlijk streng gecontroleerde macht te worden geholpen. Dit vertrouwen zal wel niet worden beschaamd, want het dunbevolkte, in zichzelf verdeelde land kan aan de troe pen van communistisch China slechts weinig tegenstand bieden en op hulp van buiten is niet te rekenen. Tibet is voor de Verenigde Naties niet belang rijk genoeg om deze, tot de uitspraak aggressie te brengen en India is te zwak om steun te verlenen. Het kind van de rekening is Pandit Nehroe, die met al zijn welwillendheid tegenover Peking, het communisme niet van de gelukkig voor hem zeer hoge Himalayadrempel van zijn land heeft kunnen afhouden. Indo-China en Korea yEEL riskanter is de Chinese inmen ging in Indo-China en Noord-Korea. In het eerstgenoemde land beperkt deze zich nog tot het leveren van oor logsmateriaal en het trainen van troe pen. Maar in Korea heeft deze zich al uitgebreid tot het over de grens sturen van Chinese gewapende eenheden. Zolang deze strijdkrachten weinig omvangrijk zijn, zoals op het ogenblik nog het geval is, en de Chinese rege ring zich niet officieel achter hen stelt, zullen de Verenigde Naties het wei bij protesten laten Maar zou de Jaloe rivier door de Chinezen bij di visies tegelijk overgetrokken worden en zou Mao Tse openlijk erkennen, dat hij zijn legers opdracht gegeven had. de Noord-Koreanen te helpen, dan blijft er voer de Verenigde Naties geen andere keus over, dan communistisch China als agressor te brandmerken en te behandelen. En dat laatste kan niet gebeuren door in Korea steeds meer mensen en materiaal tegen de Chinese massa- legers te werpen. Het risico van een dergelijke uitputtende oorlog op een terrrein, waar een definitieve over- winning op het communisme toch niet e bevechten is, mag de vrije wereld met nemen. Het woord zou dan gege- ven moeten worden aan de verbonden luclnmachten en vloten. Zoals al gezegd, het is hoogst onwaar schijnlijk, dat Mao Tse het daar naar toe fniven. Maar wellicht komt het grootste gevaar niet van deze bezon nen politicus, maar van zyn meer ra dicale volgelingen en soldaten die er op gebrand zijn. hun handwerk weer uit te oefenen. De spanning in Ch.na kan zo groot worden, dat zij met het wdle geweld naar buiten uitbarst. In Washington en Lake Success moet daar- Üi??Preken(1 worden. Het tragische daarbij is, dat het enige land. dat door een omvangrijke economische en tech nische hulp verlichting in de Chinese spanning zou kunnen brengen, name lijk \merika, door een steeds bredere kloof van wantrouwen van China ge- scheiden wordt. „Allemaal rente loos kapitaal, neemt u dat van mij aan," zegt de winkelier, „want u moet niet denken, dat wij die onver koopbare merken aan de fabrikanten kunnen teruggeven of kunnen ruilen voor andere soor ten. Een enkeling doet het wel eens, doch dit gebeurt dan by hoge uit zondering. En het ongeluk is, dat wy alle merken in voorraad moeten hebben, want kornt er een koper, die een ongebruikelijk merk wenst, dat ik niet in voorraad heb, dan kan ik hem gerust als klant afschrijven. Mijn collega, die een straatje ver der woont, heeft namelijk het merk wel en daar ga je „Is de sigaret tenroker van te genwoordig dan zo lastig?" vragen wij. „Mijnheer," antwoordde hij, „daar is het eind van weg. Ondanks het feit, dat er al zoveel merken op de markt zyn, moet de gemiddelde roker on middellijk, wanneer er iets nieuws uit komt, ook dat nieuw merk hebben. Iets nieuws, is iets goeds, oordeelt men waarschijnlijk en floep, daar vlie gen ze weg die eerste pakjes. Meestal maar voor één keertje, want bij na der inzien blijkt men de nieuwe siga ret toch niet zo te waarderen. En wij, die dat merk om „bij" te blijven, heb ben moeten bestellen, zitten weer op gescheept met de voorraad. Hebt u wel eens gehoord van het gezegde: de kleren maken de sigaret?" vraagt de winkelier ons op zijn beurt. Verpakking maakt de sigaret. J\JEEN, wij hadden er niet eerder van gehoord, en de sigarettenexpert legt het ons uit: „De verpakking, dat is het beste lok middel. Ziet het doosje er aantrekke lijk uit, is er nog een cellophaan pa piertje om, staat er „Virginia" op met liefst nog het woordje „Import", welnu, dan gaat het nieuwe merk er in als koek! Voor een enkel weekje meestal. Wij, als sigaretten-verkopers proeven de nieuwe merken sigaretten zo goed als nooit. Wij bekijken alleen het pakje en is dit wat je noemt „show", vooruit, daar gaat de be stelling dan weer. Het verhaal wordt eentonig „In welke prijsklasse verkoopt u Je meeste sigaretten?" „Bij mij in de zaak gaan de pakjes en dit geldt zowel voor de mannen als vrouwen prefereert een pittige sigaret, op het scherpe af, zou ik haast zeggen." „Maakt u eens een vergelijking tus sen de periode, dat de sigaretten nog op de bon waren en tegenwoordig." „Ik zei het u reeds, dat in die eer ste periode de winst veel groter was. Men kocht toen wat er te krijgen was en zelfs de niet-rokers kwamen trouw iedere week om him bonnetje te ho noreren. Dat was pleizierig en daar voeren de winkeliers wel bij. Maar om nu te zeggen, dat de bonnenperiode ge zellig was, neen, het tegengestelde is waar. Vrijdag en Zaterdag hadden wij het verschrikkelijk druk en Maandag ook nog een beetje. Maar de verdere week konden wij de winkel met een gerust hart sluiten; dan kwam toch niemand meer. Dat is nu natteriijk anders: de hele week is er wat te doen en nu is er ook weer tijd voor het ge zellige praatje in de winkel.' Over Rijvers, die Zondag zo goed heeft ge speeld; over de dochter van mijnheer A, die de volgende maand gaat trou wen en ik weet niet wat. Ja, vooral de buurtzaken zijn goed op de hoogte van de familie-omstandigheden van klanten en ach, die praatjes geven een beetje fleur aan het werk." „Hoe reageerden de winkeliers op de aangekondigde prijsverhoging voor de sigaretten?" „Het bericht kwam als een donder slag bij heldere hemel. En wij kochten en kochten maar om een voorraad te vormen, teneinde onze klanten zo lang mogelijk tegen de oude prijs te kun- I nen leveren. Het was een grote op luchting, toen wij naderhand verna men, dat de verhoging alleen betrek king zou hebben op sigarettenmerken van 90 cent en hoger. Maar nu zitten wij weer met die grote voorraad." „Wat zijn uw ervaringen in de si garenbranche vragen wij vervolgens. „Niet ongunstig, al blijven wij ook wat sigaren betreft met heel veel mer ken zitten. Ik rook daarom zelf heel dikwijls een sigaartje, maar dat kan natuurlijk nooit de bedoeling van het spel zijn. Ik heb zo het idee, dat het ras van de sigarenroker, evenals dat van de pijproker en de pruimer aan het uitsterven is. Het jonge geslacht rookt bijna uitsluitend sigaretten en dat is daarom zo jammer, omdat onze sigarenindustrie altijd op een zeer hoog peil heeft gestaan. Ook voor de sigarenmakers, die vooral in de klei nere bedrijven een massa-ontslag te gemoet gaan, geldt deze omwenteling op rookgebied als een zeer droevig verschijnsel." >1 UET CAFE „DE GOUDEN REAEL" bestaat nog in Amsterdam, aan de Zandhoek op het Bickerseiland. Maar voor de ruiten staan geen blauwe horren meer. En daar is geen mengelmoes van vreemdelingen, zich voor eni achter en op de stoep verdringend. En geen overzees mansvolk leunt daar tegen de bruin-mahonie tapkast. Geen Duitse, Engelse, Zweedse en Russi sche bootlieden komen daar, en geen varensgasten die in Archangel en Liver pool al met hun tong klakken als ze denken aan Amsterdam en aan die kleine kroeg op de Zandhoek. Geen bewoners van 't Bickerseiland, noch de vaste ploegen van de Koninklijke Stoomvaart Maatschappij, noch de losse sjouwers van de Rietlanden, of de mannen van de houtboten. En al evenmin, de kerels van de Holland, de meelfabriek aan de Zoutkeetsgracht, die altijd zo'n prachtige dorst hadden. Of de werkers van het Purperhoedenveem aan de Brouwersgracht of die van het Leydse Oranjeveem op de Bickers- gracht. Geen scheepsbeschieters en geen ketelbikkers er, een enkele maal, nog wel een3 mensen komen. Vreemdelingen uit alle vier windstreken om naar en in die JnJEE, die komen niet meer! Omdat café „De Gouden Reael" gesloten is. Nu jagesloten's Morgens is het nog een paar uur open. Voor een paar kerels, die een bak koffie komen drinken. Maar 's middags en 's avonds is „De Gouden Reael" gesloten. Geen klandizie meer. De eigenaar heeft een vaste baan en houdt de zaak aan om dat hijnu ja, 't eigenlijk niet over z'n hart kan verkrijgen haar te slui ten. Omdat ze al zo oud is. Omdat ze een antiek stuk inventaris is van dit deel van Amsterdam. En omdat Dr. J. M. Somer: „Zij sprongen in de nacht". - Uitg. Van Gorcum en Comp. N.V., Assen. Deze week is er een boek versche nen over de Nederlandse inlichtingen dienst te Londen in de jaren 19431945 Het ligt voor de hand, dat de lezer, die reeds zoveel hoorde van England- Spiel en radioverbindingen, van drop pings en sabotagewerk, zich zal af vragen: alwéér een?; was dat nodig? Het antwoord daarop moet volstrekt bevestigend luiden. Inderdaad: het ver schijnen van dit boek was nodig, om dat 't het boek is van de man, die bij uitstek de aangewezene is om met een grote mate van deskundigheid en auto riteit de geschiedenis en de achter gronden van dit nog veelszins verhulde werk te schrijven. Het is dr. J. M. So mer, kolonel b.d. en voormalig hoofd van het Bureau Inlichtingen (B.I.), die in 250 bladzijden op uitermate boeiende en niettemin zeer zakelijke wijze ver telt, hoe er een einde kwam aan het England-Spiel en hoe. door het optre den van nieuwe mensen te Londen, de Duitsers om de tuin werden geleid en volkomen werden uitgerangeerd. Twee jaren lang heeft B.I., door deskundige opleiding en verantwoorde dropping en leiding van agenten, een schat van allerhand informaties uit bezet gebied v/eten te krijgen en het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat de oud- minister-president Gerbrandy in het •voorwoord van dit boek schrijft: „Mijn herinneringen aan kolonel Somer en de door hem geleide dienst behoren tot de beste uit mijn Londense perio de". Dr. Somer heeft zich bij het schrij ven van dit imponerende boek geen ogenblik op de paden der fantasie be hoeven te begeven: de werkelijkheid was romantischer dan welke roman ook. Na een historisch overzicht van de mislukkingen onzer geheime dien sten tot aan het optreden van B.I. en een korte analyse van enige der oor zaken, die tot de debacle leidden, ver telt kolonel Somer van het moeizame Van onze correspondent te Londen J-JUGH TODD NAYLOR GAITSKELL, de nieuwe Britse minister van Finan ciën, die dezer dagen officieel zijn ambtszegels ontving uit handen van de koning, heeft al meteen blijk gegeven van een sobere en practische aard. Hy heeft n.l. aangekondigd, dat hij niet van plan is om met zyn gezin te gaan wonen in zijn officiële ambtswoning op nummer 11, Downing Street, die tijdens de afwezigheid van Cripps geheel opnieuw geschilderd is. „Nr. 11" is de traditionele ambtswoning van <le kanselier van 's lands schatkist en staat naast het even sombere „Nr. 10", de ambtswoning van de. premier. QAITSKELL verklaarde er 'drie dagen over nagedacht te hebben, of hij zijn geriefelijk, modern huis in Hamp- stead, in Noord-Londen, zou verlaten. Ten slotte was zijn vrouw „Nr 11" gaan bezichtigen om de eindbeslissing te ne men en haar oordeel had de doorslae gegeven. „Veel te groot", zei mevrouw de Kanselierse. „Het is één groot stof nest en ik heb alleen maar een Zwit sers hulpje voor overdag en een losse werkster. Dus dat gaat beslist niet. De regering verstrekt wel al het tafelzil ver en het linnen, maar geen bedie ning. Bovendien is het veel te ver van de school van onze dochtertjes en hun school in Noord-Londen is zo goed, dat ik ze er niet af haal. Wij hebben geen eigen auto en het zou immers niet ver antwoord zijn om de kinderen elke dag met een regeringsauto heen en weer te zenden." Zo vader Cripps nog enige twijfel gehad mocht hebben over de soberheid van zijn opvolger, moeten" deze woor den van mevrouw Gaitskell hem wel gerust gesteld hebben. Dora Gaitskell een gezellige Noordlondense huis vrouw, die da£»Hjks in de High Street van Hampstead haar inkopen doet met haar typisch Engelse boodsehappen- mandje-op-wieltjes, dat aan een soort wandelstok wordt voortgetrokken, deed nog verdere onthullingen. „Wij zijn een gewoon gezin. We gaan zelden uit en houden niet van dikdoenerij. We heb ben twee dochtertjes, Julia en Cressida cud elf en acht jaar. Wat ben ik blij. lat we niet naar die stijve Downing reet hoeven. Ons huis hier heeft ze ven kamers. We hebben de hele boven verdieping verhuurd en de helft van tweede verdieping, want thuis ben ik de kanselier en zuinigheid gaat boven alles". Knap econoom. En wat voor figuur is de nieuwe mi nister zelf? De tekenaars van spot prenten, die verwend waren met Cripps, hebben zich de eerste dagen suf gestaard op het „gewone" gezich' van zijn opvolger. „Er is haast geen karikatuur van te maken" was de al gemene verzuchting „de man heeft geen enkele opvallende trek". Er was inderdaad weinig kenmerkends te ont dekken aan het regelmatige, vrij ronde gezicht, de enigszins terugspringende kin en het krullende bruine haar. Tot dat iemand zich opeens herinnerde, dr' Gaitskell vóór de oorlog.' toen hij le gaf in economie aan de Londense uni- - versiteit, de aanvallige bijnaam hart van „Bunny". „Bunny" is een liefko zende kinderuitdrukking voor een ko nijntje. Gaitskell had die bijnaam te danken aan zijn zachte natuur, maar- vooral aan het feit, dat zijn boventan den in een soort konijnachtige V-vorm staan. De eerste knaagdier-achtige ka rikaturen van Engeland's nieuwe mi nister van Financiën zijn al verscho nen! „Bunny" Gaitskell is geen vegeta riër en geheelonthouder, zoals Cripp- Zijn smaak is echter bescheiden. Hu drinkt bij voorkeur bruin bier uit-het- vat, de goedkoopste drank, die er is Gaitskell heeft het roken pardoes op gegeven, toen Cripps twee jaar gele- >n de prijs van sigaretten opvoerde Fl. 1.85 per pakje van twintig. In het Lagerhuis is Gaitskell een werk om een nieuwe dienst op te bou wen, van de tegenstand, de domheid van sommige Londense betweters, van de steun die „Pa Lidth" (minister Van Lidth de Jeude) gaf en van de prach tige figuren, die er onder de toekom stige agenten te vinden waren. Het is opvallend, met hoeveel menselijke warmte deze militair-in-hart-en-meren schrijft over zijn jongens, over hun zorgen en dapperheid, hun besef van de nabije dood en hun onverwoestbaar eloof en onverdelgbaar optimisme. Stuk voor stuk tekent hij ons deze mannen uit alle rang en alle stand met al hun hebbelijkheden, hun kleine fouten en groot idealisme. En het is of men, al lezend, deze mensen van zeer nabij leert kennen, leert be wonderen en waarderen, om wat ze waren en om wat ze deden voor de bevrijding van Nederland. „Zij waren jongens uit één stuk", zegt de schrij ve! en wie, zoals wij, in één adem dit kostelijke document van vaderland lievende zelfopoffering, van schrander- neid en pienterheid, van verantwoor delijkheidsgevoel en mannelijke dap perheid heeft uitgelezen, zegt het hem van harte na. De schrijver heeft zich weten vrij te houden van te persoonlijke critiek en van pathetische verklaringen. Het is alles eenvoudig en nuchter, hier en Jaar prachtig-humoristiseh van toon Maar er schuilt achter al deze nuch tere, zakelijke woorden een werelo van moeizame arbeid in de zwaarst denkbare omstandigheden, een wereld van onversaagd voortgaan in de strijd van hersens tegen hersens. De leiding van B.I. had een devies: „Wij geven het nooit op". Het beste devies, dat men zich in een oorlog op leven en dood wensen kan. Van de geest, waar aan dit devies ontsproot, is dit zeer mannelijke boek doortrokken. Maar ook van dankbaarheid jegens hen, die hun jonge leven hebben inge zet in de strijd tegen de nazi-terreur, en vooral jegens hen, die hun leven of ferden, nog in de laatste weken vóór de bevrijding kwam. „Het rad van de tijd wentelt verder; stille werkers deden hun plicht, zwijg zaam en zonder enige opheft", zo schrijft dr. Somer. „Over hun graven spreekt de stille taal van dankbaarheid van hen, die weten welk een strijd door deze jonge levens gestreden is. een worsteling tegen brute macht en ongerechtigheid. Al te licht zou ver getelheid kunnen worden gepredikt Een teken staat echter tegen de wolken van de donkere hemel geschreven: Zij sprongen in de nacht". Wij wensen dit boek, dat een les is uit het jongste verleden en een waar schuwing voor een beanstigende toe komst, in zeer vele handen. Het is een boek, dat appelleert aan het beste dat in ons volk aanwezig is. vlot spreker met een bijna Churehil- liaanse rathoriek. In 1945 kwam „Bunny" als afgevaar digde van het kiesdistrict Leeds in het Lagerhuis terecht In 1947, toen er een storm losbrak over het hoofd van Shinwell, de toenmalige minister van Brandstofvoorziening, was de alom ge waardeerde Gaitskell de aangewezen persoon om hem op te volgen. „Bunny" die pas twee jaar „in de politiek" zat. bracht als nieuwe minister van Brand stofvoorziening onmiddellijk een be zoek aan de mijnen. Door een zeer knappe beeldspraak in zijn rede daar won hij de harten der mijnwerkers. Hij haalde zien echter het gebrul van zijn politieke tegenstanders op de ha!s door tijdens die rede zelf van ontroe ring in tranen uit te barsten! Enige maanden later, tijdens een brandstofcrisis in de winter van 1947, verklaarde hij, dat het niet nodig was om elke dag een warm bad te nemen. „Wat, mogen we nou niet eens elke dag meer in het bad?" schreeuwde de Conservatieve oppositie, alsof de on dergang van het Empire hiermee be zegeld was. „In het landsbelang" kwam het onsterfelijke antwoord van „Bunny", is één warm bad in de week voldoende. Zelfs jullie Conservatieven zullen daar niet dood van gaan". beroemde kroeg- te kijken. Dezelfde, waaraan de schrijver Jan Mens een roman wijdde. De roman „De Gouden Reael", het verhaal van Griet Mans- hande, de jonge weduwe, die zich ver giste, toen ze zich verliefde in Jan Witte, de biljartmaker. Omdat haar dochter jonger was. En Jan Witte jonger dan Griet Manshande, de waar din uit die kroeg. gOMS dwaalt een mens daarheen. Van het Haarlemmerplein loopt hij dan via de Buiten Oranjestraat, het Viaduct, de Grote Bickerstraat en de brug naar de Zandhoek. Dat was van de week. Op de avond van volle maan. Met de vrieslucht als een donkerblauw cellofaan vlies tegen de hemel gespan nen. Een harde, gure, sombere avond. Het is eenzaam onder dat viaduct. Een paar treinen komen in de verte aan, voorafgegaan door de nadering van iets als een aanzwellend onweer. Dan flitsen de verlichte wagens voor bij. Half leeg zijn ze. En de donder trekt over. Het loopt tegen acht uur. Verlaten huizen, onbewoonbaar verklaard. Af gebroken huizen. Soms alleen een muur, Ingewaterd, vergoord en al half verpuind. In de spleten van vemen en schuren verdwijnen katten. Schurf tige ratten glissen weg aan de walle kanten van het water. Tegen de gevel van een woonhuis leunt een kapotte kinderwagen. Water klotst kil en si nister tegen steigerpalen. In de verte loeit de sirene van een brandweer auto. En dan denkt men aan de tjjd, dat dit stadsdeel laaide van leven en vlam de van activiteit. Aan de dagen dat hier, op deze aarde van het oeroud Amsterdam, de Heren, de Komman- deurs (ja, met een hoofdletter, alstu blieft!) der Verenigde Oostindische Over een kroeg, genaamd i 1 „Voltooid verleden tijd 1 llllliil Kompagnie woonden en hun reaelen en stukken-van-acht verteerden. En dat die heren op trijpen pantoffels op de plavuizen voor hun deuren stonden en hun gedachten lieten uitzwerven over elk der zeven zeeën en langs alle kus ten van een nauwelijks ontdekte en verkende planeet. Ja, dat is lang geleden en dat is een glorie die voorbij is. Voorgoed voorbjj. Voorgoed: voltooid verleden tijd. £)IE AVOND zie ik licht branden in „De Gouden Reael". Er is volk in het ca#5 en ik vraag me af wat het voor mensen kunnen zijn, die op zo'n avond samenkomen in een zó oude en vereenzaamde kroeg als daar op het Bickerseiland. Als ik binnenga weet ik, dat ik daar niet hoor. Een besloten bijeen komst is aan de gang. Amsterdam mers, leden van de Nederlandse Reis- vereniging, zijn daar bij elkaar om te luisteren naar het woord van een voordrachtskunstenaar, Cor van Beek, die het boek, die roman van Jan Mens, navertelt. Ik zet me op een der ruw houten banken, en luister mee. Cor van Beek is een artist, die zeer be wogen, zeer geïnspireerd, de zeer menselijke tragedie, zich afspelend in „De Gouden Reael", vertelt. Cor van Beek doet dat zonder show, zonder- artistieke rimram. Eigenlijk heel sim pel en heel gewoon. Maar hij doet het zo, dat het verhaal tot leven komt en men opnieuw wordt meegenomen, op de vleugelen der verbeelding van Jan Mens, de schrijver, en op de vleu gelen van het talent van Cor van Beek, de herschepper. En men bedenkt: dit alles vond hier plaats, op dit eiland en in deze kroeg. En wat bleef er over? Sombere stra ten, een vereenzaamd eiland, een gure, half-gestorven Vierwindenstraat, waardoorheen letterlijk alle winden waaien en een mens de adem afsnij den. {-JET IS GOED dat er artisten zijn als Cor van Beek, die vertellen van die tijd. En het is goed, dat er andere mensen zijn, die komen luiste ren. En het is ook goed, dat er in deze harde, trieste wereld dwazen gevon den worden als de eigenaar van „Da Gouden Reael", die het ding niet ver koopt op een veiling, om met dat geld een geschikt burgermanswoninkje, er gens in Zuid of West, te kopen. Maar allemaal tezamen, die dwaze eigenaar, de kunstenaar Cor van Beek en de belangstellende mensen van de N.R.V. kunnen geen millioenste deel terugvoeren van die lichtende luister van toenvan toentoen hier Amsterdam leefde en werkte en toen „De Gouden Reael" een vlammend, laaiend en brandend middelpunt was van zwoegend, slovend, slavend Am sterdam. ANTHONY VAN KAMPEN.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1950 | | pagina 5