Een eeuwenoud bedrijf waarop de tijd geen vat krijgt mmsm Amerika grijpt met naar de teugels vaste hand De trek het kapitaal, de vangst de rente De eendenkooi van Uitgeest onveilig rusipuni voor duizenden trekkers Provincialeweg tast het kooirecht aan Neem een doos echte voorkoming'van griep AMSTERDAMS PODIUM 7"wee Laskaren en een Yankee DODENDANS Grimmige vastberadenheid beheerst de politiek van Washington Geen consideratie meer met Europees getreuzel ZATERDAG 9 DECEMBER 1950 (Van onze speciale verslaggever). \yiE, ROMENDE van het station Uitgeest, de Provincialeweg op wandelt in Noordelijke richting, en zijn blik laat glijden over de weilanden aan zijn rechterhand, ziet nauwelijks honderd meter uit de weg een bosschage in het landschap. Het is een eiland van hoog oprijzend hout, een schilderachtige stoffering van het vlakke polderland. Men zou denken, te maken te hebben met een onvermoed recreatie-oord voor wie er wonen in dat lint van huizen aan de Zuidelijke horizon. Mis! Geen plekske grond in deze contreien is moei lijker te bereiken en moeilijker open te sluiten dan juist dit vermeende dorado, dat de eeuwenoude eendenkooi is van Uitgeest. Kooiker C. Baars uit Uit geest zwaait er de scepter. Met strenge hand regeert hjj. Hij duldt zelfs niet, dat men het op een verrel afstand benadert, laat staan dat men de gelegen heid krijgt het te betreden. ze dus graag asyl, want het zijn deze staleenden, die hem jaar op jaar de jonge eenden leveren, die zich wèl laten verschalken. Een oud recht. Y"AN OUDSHER is het kooien een bij de wet beschermd bedrijf. Er bestaat kooirecht. Het kooirecht van wn.T HEBBEN voor de stevig afgeslo ten poort gestaan, de enige opening in de prikkeldraadversperring die rond dit eiland gelegd is. Het was een barre tocht om bij die poort te komen. Geen landweg voert erheen. Men moet er drassig weiland voor oversteken. Geen normaal schoeisel is ten slotte bestand tegen de inwerking van zoveel vocht, vermengd met modder. „Uit de klei getrokken" stonden we dus ten slotte voor die poort, waarachter de gespan nen -i lte slechts verstoord werd door het l-snater van onrustig mekkerende eenden. j Hoe lang we daar gestaan hebben, ai.- naai' pogend door de spijlen heen I de klink in onze vingers te krijgen, .weten we niet. Het door roest schier i mleesbaar geworden maar wel bekende tad ..Verboden Toegang. Art. 461 Hitib. v. Strafr." hebben we brutaalweg 1 genegeerd. Juist toen we ons vruchte loos pogen zouden staken, doken kooi- ter Baars en zijn helper uit het dichte struikgewas op. We werden niet vriendelijk ontvan gen. „Een geluk, dat de wind Noord is. i Gegarandeerd dat je anders de kooi leeggejaagd had. Geen intelligenter beesten dan die stomme eenden. Op honderden meters afstand ruiken ze je al, als de tv cd in hun richting staat. Vooral als er mensen komen, die pas bij de kapper geweest zijn". Van praten komt ten slotte praten, en zo was het ons weldra duidelijk, wat de betekenis was van dat smeulende turfje, dat de kooiker en zijn helper in de hand hielden, en waarvan ons de scherpe roolc voortdurend in het ge zicht woei. De doordringende smook is zo dominerend dat zwakkere luchtjes er onherroepelijk door verdreven wor den. En dat is precies de bedoeling. Niet te vermurwen. MAAR MET DAT al lukte het ons toch niet de kooiker te vermurwen ons binnen zijn domein te laten, dat, zoals \ve vernamen, in zijn centrum een vij ver heeft, waarop vijf met rietmatten afgezette pijpen uitkomen. Duizenden eendeti bevolken de vijver. Slechts een twintigtal tamme. De rest wilde „stal eenden". die de kooi definitief als hun bonk gekozen hebben en een onbezorgd leven leiden, omdat ze meevreten van het voer, dat de kooiker dagelijks bij grote hoeveelheden uitstrooit. Er zijn nog zo'n honderdtwintig van dit soort kooien in ons land. Een stuk of zes in Noord-Holland benoorden het Noordzeekanaal: twee op Wieringen, één in Zwaagdijk, één bij Oudesluis, één bij 't Zand, en dan nog enkele op Texel. Het is een merkwaardig bedrijf. Waarbij de natuur nog altijd meester is fan de kunst. De trek van de eenden is het kapitaal van de kooiker, diens vangst de rente van dat kapitaal, dat overigens, zoals de scherpzinnige lezer zal opmerken, zwevend is. Niet het ge hele jaar door is de vangst open. Dat is maar van begin Augustus tot half Januari. De overtrekkende wilde een den moeten, aangelokt door de mekke rende broederen en zusters op de plas neerstrijken, en in de nauw toelopende fjpen terecht komen. Onopgemerkt voor de eenden op de plas, zullen deze afdrijvende eenden plotseling de figuur wan de kooiker achter zich zien opdui ken verder de pijp invliegen en ten slotte in de vai terecht komen, die aan het einde er"an staat opgesteld. De honderden mee-etende staleenden laten zich niet vangen. Tot het laatste zullen ze schichtig blijven. Iedere avond wanneer het donker geworden is, vlie- jfe" naar onbekende bestemming uit e kooibos. Iedere morgen voor dag ii tauw strijken ze er weer in neer. e 6r houdt ze in ere, on verleent een z.g. 'n Oase van rust in de jachtige ■wereld: de sinds 1585 bestaande eendenkooi te Uitgeest. kooiker Baars bedraagt duizend meter. Zo'n honderd jaar geleden was het zelfs vijftien honderd meter. Dat wil zeggen, dat de rust niet verstoord mag worden in een gebied met een straal van dui zend meter uit het midden van de kooi. De wet zegt, dat de ondernemer schade loos gesteld moet worden, wanneer ter uitvoering van werken, waarvan het al gemeen nut of het openbaar belang van overheidswege is erkend, het kooirecht wordt aangetast. Het is op grond van dit wetsartikel dat Kooiker Baars al zo'n twintig jaar met de overheid aan het boksen is. De drukke Provinciale weg, die op zekere plek zelfs zijn kooibos tot op 90 meter nadert, is de oorzaak van dit geschil. Twee kilometer loopt deze weg door zijn kooigebied, en sindsdien, zo zegt Baars, is zijn jaarlijkse vangst 50 a 60 minder geworden. De kooi wordt gere geld leeggejaagd door het lawaai op de weg. De aanleg van die weg is een blij- f=> s T I L. L_ E S vende schadepost. Voordien was deze kooi een van de beste van ons land". Hoe oud is deze kooi? willen we nog weten. „Van 1585", is het verbazingwek kende antwoord, dat we krijgen. „Ga maar naar m'n huis. M'n vrouw zal je het oude papier wel laten zien". Het „Placcaet". UET „OUDE PAPIER" is ingelijst ach ter glas. „Placcaet" staat er in dui delijke Gothische letters boven. Èn dan vertelt het document, dat „de Raden ende Meesters van de Reeckeningen der Domeynen van de Heeren Staten van Hollandt en West- Vrieslandt, gezien de Requeste aen hun luyden gepresenteert. Hessel Pietersz. Buerman tot Uytgeest hebben ioege- staen ende geconsenteert op zijn eygen Landt in den Banne van Castercom ene Vogelkoy te leggen, stichten ende doen maecken t' zijnen particulieren kosten ende nutte". Het is geschied onder dagtekening van de achtste Januarij 1585, en onder nauwkeurige beschrijving van het kooirecht. „Eenen yegelijcken van wat Staet ojte Conditie hij zij", werd ..geinter- diceert ende verboden met enige Roers ojte bussen te schieten in ojte omtrent eenighe Vogelkoijen, noch op eener Schuyten te kloppen, rommelen, ojte stommelen, zeyl overslingeren, roepen ojte krijten, omme daermede Gevogelte te verjagen". Een historische plek daar langszij 'Je weg van Uitgeest naar Castricum. Een oase van rust in een jachtige wereld. Een mens zoekt het dikwijls zo ver, zonder te weten, dat het zo kort bij huis te vinden is. Men zoeke déze oase echter niet. Want als een Cerberus ligt kooiker Baars op de loer om alle rust- verstorende elementen verre te houden. En rustverstorend element zal men in zijn ogen en oren altijd zijn. Hoe voor zichtig men zich zelf ook denkt. Een der nauw toelopende pijpen in de Uitgeester eendenkooi, welke pijp voor de wilde eend de weg naar gevangenschap is. «JWWWUWWK ]N DE GREEP DER KOU, der duisternis en eenzaamheid, ligt het haven complex. Niets is zo troosteloos, zo sinister en makaber als dat Amster damse havencomplex op die avond. Het doet denken aan een schilderij dat Willink begon en Pieter Breughel voltooide. Van Willink de sombere achter gronden, de kapotgewaaide hemel en het keiharde, ehroomstalen licht van de wintermaan; van Breughel de verwrongen silhouetten der paar mensen, die tegen de wind in hun schip zoeken. De grote, stille rompen van schepen lig gen tegen de steigers geperst. Meertouwen staan strak en kreunen bjj iedere beweging, die de schepen maken. Uit patrijspoorten en dekhuizen gloort hier en daar wat gelig licht. Twee schepen uit Noorwegen, een paar Hollanders, een Amerikaan en een Brit. En dan ook een Panamees. Uit het dekhuis van één der Noren klinkt gramofoonmuziek, steeds hetzelfde wijsje: de grote aria uit „Martha". Ik denk, dat het meisje van de matroos, die om die gra- mofoon heenhangt, ook wel Martha zal heten. De wind slaat diepe kerven! in het water rondom de schepen en heimelijk klokkert dat water tegen dei zaeht-deinende rompen. Gisteren, vandaag zijn die schepen gekomen. Mor gen zullen ze weer varen. yWEE SILHOUETTEN tornen tegen de wind op en in het voorbijgaan zie ik dat het tóch mensen zijn, twee dunne, uitgedroogde menselijke ske letten. Met veel te wijde broeken flad derend om veel te magere benen. Met veel te opzichtige petten en flodder jasjes. Het licht van een lantaarn valt over hen. Donkere gezichten met nóg donkerder ogen. Het zijn twee Las karen, matrozen, die een paar jaar ge leden nog Britsindiërs heetten. Hoe men dat tegenwoordig moet noemen weet men niet. En dat doet er ook weinig toe, want geen mens ter we reld interesseert zich voor zoiets over bodigs als Laskaren. De twee Laskaren zijn vrij na aan de grens van openbare dronkenschap. Ze steunen elkaar en proberen aldus hun schip te bereiken. Dat schip is de Panamees verderop. Tenminste, het vaart onder Panamese vlag. Niet zo'n beste vlag op de zeven zeeën. Maar voor Laskaren meer dan goed genoeg. Twee levende silhouetten schuiven over de steiger en soms blijven ze staan om elkaar iets te vertellen. Wat ver tellen twee dronken Laskaren elkaar in de nacht in een verlaten haven kwartier Waarschijnlijk vervloeken ze hun schip, die Panamees. Misschien zoe ken ze Britsindisehe superlatieven, om hun afkeer van een vuile zee en een stinkend bloedschip uit te drukken. Na een bepaalde hoeveelheid alcohol is de wereld soms betrekkelijk aan vaardbaar, maar nóg vaker afzichte lijk, en hard als de witte tanden van een tijger. Onder de maan staan die twee La- karen op de steiger. Achter hen ligt de stad, vóór hen het schip. De wind bolt de jasjes op en draait groteske kurketrekkers in de broekspijpen der Laskaren. Soms hebben ze ineens niets menselijks meer. Ze doen dan alleen nog maar denken aan twee stukjes mo dern speelgoed, die je met een sleu teltje moet opwinden en die daarna met schokjes en rukjes aflopen. Heel raai-, heel gek, heel dwaas. Zo raar, gek en dwaas waren die twee Laska ren op die gruwelijk verlaten steiger in de haven. vormde dit drieluik van niet-uitslui- tend koffiedrinkers de gepersonifi eerde eenzaamheid, daar op die stei ger in de nacht. Met op de achter grond de rustende schepen, met daar boven die maan met z'n kleur van glanzend chroomstaai, en met het klotsende water, klotsend dooi' de grote aria uit „Martha", die nog steeds aanstond. J-JET WAS ERG KOUD, en de twee Laskaren en die ene Yankee-sailor stonden te trappelen en te stampvoe ten. Ze vloekten op het weer, de stad» de zee en de schepen. Op alle sche pen in het algemeen en op hün schip in het bijzonder. En trappelend en stampvoetend dansten ze een aller vreemdst ballet. Die dans deed den ken aan een dodendans. Men zou ech- £R KWAM een ander mens voorbij. Een Amerikaan. Ook van hem zou men mogen veronderstellen, dat hij die avond niet uitsluitend coca-eola en koffie-verkeerd gedronken had. Hij be gon een gesprek met de twee Laska ren, maar de wind blies het weg en ik ving alleen een paar klanken op, die leken op brother dit en brother daten op bloody bastards en al zulks meer. Veel te veel om te her halen in een zich zo respecterend blad als dit. En daar stonden ze, twee me chanische Laskaren en één ruige, dik ke Yankee-sailor, en met z'n drieën (Van onze diplomatieke medewerker) [)E VRIJE WERELD kan tevi-eden zijn over de omkeer, die zij deze week in haarzelve heeft teweeg gebracht. Nog Zondag, toen Attlee in Washing ton arriveerde, heersten in de Atlantische gemeenschap verdeeldheid en ten minste aan deze zijde van de Oceaan een verlammende angst. Het is geen geheim, dat de Britse premier naar Truman ging. om deze te smeken toch in ieder geval China te ontzien en alles te vermijden, wat tot een nieuwe wereldoorlog zou kunnen leiden. Verzet tegen China, zo wilde hij betogen, zou ook de Sowjets in de strijd kunnen betrekken en dan zou West-Europa in veertien dagen of drie weken onder de voet gelopen worden. En zelfs, in dien de Sowjetunie zich afzijdig hield, zou het beter zijn, aan de Chinese chantage toe te geven, dan zich te wagen in een oorlog met dit reusachtige rijk, welke de krachten van het Westen zo zou uitputten, dat het ten slotte! toch tot een weerloze prooi voor Stal ins steppenhorden zou worden. JN deze benauwde gemoedstoestand, mede veroorzaakt door het feit, dat de Fransen hun tegenstand tegen de Westduitse herbewapening niet wens ten op te geven dat zou immers provocerend op Moskou werken, meen de het bevreesde Parijs ging Attlee naar de Amerikaanse hoofdstad Als een man met een nieuw vertrouwen in de toekomst keert hij Zondag terug Dit wonder werd bereikt, doordat Ame rika, nu eindelijk toch klaar wakker geschrokken, plotseling met vaste har.d naar het leiderschap heeft gegrepen, dat het uit hoofde van zijn positie in de vrije wereld toekomt. In plaats van een geest van ver deeldheid en aarzeling ten aanzien van het te volgen beleid, die hij in Wash ington meende te zullen aantreffen, vond Attlee er een president met poli tieke en militaire raadslieden, die heel nauwkeurig bleken te weten, wat zij wilden. Dat is geen nieuw München! Zeker, men gaf het de Britse premier toe, men mocht geen „full scale war", geen oorlog op grote schaal tegen China beginnen, daartoe heeft het Westen de mankracht niet. Maar dit behoefde niet te betekenen, dat men de Chinese aggressie maar ongestraft zou laten om de volgende maal voor een nog grotere prijs op een andere plaats gechanteerd te worden. Ame rika beschikt over genoeg middelen, om China op gevoelige wijze van zijn ongenoegen te doen blijken: economi sche sancties, blokkade, bombardemen ten desnoods. Tenzij dan natuurlijk, dat de Chinezen alsnog tot redelijkheid geneigd zouden zijn. Maar om aggres sie te belonen door Peking op de voor hand een plaats in de Ver. Naties en Formosa te beloven Washington dacht niet ove». dat daardoor de Westeuropese de fensie in gevaar zou worden ge bracht? Nonsens. Attlee kreeg precies voorgerekend tot welke prestaties Ame rika in staat is. Ondanks de strijd in het Verre Oosten zullen de wapenleve ranties aan de leden van het Atlantisch Pact zowel in omvang als in tempo snel worden opgevoerd. In plaats van 20 milliard dollar, zoals nog kort te voren was bepaald, zal in de komende twee jaren 24 milliard aan militaire en andere hulp aan de bondgenoten wor den verstrekt. Als het nodig is, zal daar nog een flinke schep worden opgegooid. Vier jaar. zo had men vorige winter gedacht, zou men nodig hebben voor de opbouw van de Westerse defensie. Amerika zal er nu voor zorgen, dat het in anderhalf jaar gebeurt. En uit de commentaren van pers en radio kon Attlee vernemen, dat het Amerikaanse volk vastbesloten is de offers, die dit alles vergen zal. te brengen. De pro ductie van particuliere auto's zal met ten minste 30 procent worden vermin derd. Een televisietoestel zal ook in Amerika een schaars artikel worden. Natuurlijk, zo werd Attlee te kennen gegeven, niet alles kan van één kant komen. Ook Europa zélf moet mee werken. En wanneer de Fransen zich maar bleven verzetten tegen de Duitse herbewapening, zou Amerika ze wel onder druk zetten. Dat gebeurde prompt en het had ogenblikkelijk effect. Het maakte op Attlee een grote indruk. En, vertelden de Amerikanen er bij. wan neer Bonn lastig -zal blijken, kan het van hetzelfde laken een pak krijgen. Wie niet mee wil werken, kan niet meer rekenen op Amerikaanse steun. Dat. in het kort, is de geschiedenis van Attlee's bezoek aan Truman. Moet West-Europa in de grimmig vastbera den wijze, waarop Amerika thans de teugels in handen genomen heeft, laak bare hemasigasèiit zien? Laat men be denken, dat juist het zwakke leider schap van Amerika in het verleden voor een deel toe te schrijven aan de schroom der Amerikanen om zich met andermans zaken bezig te houden de Westerse wereld in dodelijk gevaar heeft gebracht. Nu mag men hopen, dat men zich daaruit toch nog bevrijden zal. Aan Westeuropese zijde zal men ech ter moeten bedenken, dat men ook hier offers zal moeten brengen. De geest zal niet langer getypeerd mogen worden door een verklaring als die, welke de Britse minister van Oorlog, John Stra- chey, nog onlangs aflegde: namelijk, dat de sociale verwervingen niet in gevaar mogen worden gebracht door de eisen der defensie. Integendeel, het zal van nu af een der voornaamste taken van de Europese regeringen moeten zijn, hun volken er van te overtuigen, dat de prijs, die zij voor hun veiligheid zullen hebben te betalen, hoog is. Maar geen prijs kan te hoog zijn om een be zetting door het Rode Leger te voor komen. ter de tekenstift van een Holbein of de pen van een Dante moeten bezit ten om dat beeld der eenzame dansers vast te leggen. Want daar stonden ze, een levend plukje menselijk aanspoelsel der zee. Met misschien ergens een huis, maar met meer waarschijnlijkheid nérgens een huis. De onbekende havelozen der wereldzeeën. Gebeten door de kou van het Noorden, uitgedroogd door de hitte van het Zuiden, doorweekt van de wil de stuifzeeën der Roaring Fourties en Fifties. Levende have van vuile, stin kende schepen: met als huis een be nauwd foc'sle aan boord, en aan de wal nog nét goed genoeg als prooi der middernacht-ratten. Niemand die hen kent, niemand die zich geroepen voelt hen te willen kennen. De Yan kee-sailor zoekt z'n schip op en de twee Laskaren blijven achter. Eén zoekt naar iets in de zak van z'n jas je. Shag en vloei. Maar de wind is te sterk en het lukt niet. En draaiend en rollend gaat de dodendans door. Vier sinistere figuren: twee Laskaren en hun twee eindeloos gerekte scha duwen. die voortijlen en in elkaar krimpen over de lange houten steiger- balken. Begeleid door de aria uit „Martha". f£R ZIJN meer van die dodendansen in meer havenkwartieren in die we reld. Overal liggen schepen, bemand met Laskaren. En overal staan ze te dansen in de kou of liggen ze te hij gen in de hitte. Geen sterveling die zich om hén bekommert; en waarom zoü men ook? Daar valt geen eer aan te behalen voor middernachtelijke zen dingsgenootschappen; en waar ik vaak hoorde van organisaties, die het wel zijn beogen van alleenreizende jonge meisjes, daar hoorde ik nog nooit van een instantie, die zich het lot aantrekt van eenzame Laskaren op nachte lijke steigers. En dat kan men ook niet verwachten. Zulk soort wordt ge schuwd. Het slechtste zeemanshuis is nog te goed voor hen. Straks gaan we allemaal weer Kerstfeest vieren. Met soft lights, soft music en soft drinks. Met engelen haar, wat mild sentiment en met O Tannenbaum, o Tannenbaum. In dat uur zullen deze Laskaren, en ande ren op andere steigers in anders havenplaatsen der wereld, staan te drentelen en te stampvoeten. Voor hen geen Tannenbaum, of een in een ver loren tingeltangel van de pretbuurt. Ook daar zijn ten slotte soft lights en soft music. En ze zullen in de nacht der nach ten hun schepen opzoeken en op de steigers hun dodendansen uitvoeren. Door niemand gezien, door niemand bemind, door niemand gehaat. Alleen maai* vergeten en verloren. ANTHONY VAN KAMPEN. de superieure UrU*ytt»r>d ««rkftjgbttr b.14 «oolhftkftrt. aai

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1950 | | pagina 5