r«< w"
„UILENSPIEGEL"
f Hei foionfyexi ftaa&é"^
In Duitse mentaliteit is nog niets veranderd
AMSTERDAMS PODIUM
Beelden op een stadsplein
Verwerpelijke exploitatie van
oorlogsherinneringen
I JTfys
^>v
De dag der wrake zal komen".
„Bij ons in Duitsland"
is alles beter
Zoons van gesneuvelden teleurgesteld
De kleine tuin
ZATERDAG 9 JUNI 1961
I ÜWV.
to/w -->\vv /w - !£y
(Van een speciale verslaggever).
nE VANEN HOOG! De moed ga niet verloren.
De knechtschap duurt nu nog maar korte tjjd,
Wij zijn als vrije mens en niet als slaaf geboren,
Van 't vreemde juk wordt Duitsland ras bevrijd.
Een ieder geve in zijn werk het beste
En doe zijn Duitse ereplicht.
De dag der wrake komt, dan komt ten leste
De vijand voor het Duitse hooggericht.
15IT LIED, dat door alle dorpen en
steden van West-Duitsland circu
leert, schetst wel in bijzonder schrille
tinten de mentaliteit, die het Duitse
voik vandaag weer beheerst. De wraak
zal komen! Deze en soortgelijke leu
zen hoort men de tot nieuwe krachten
ontwakende Duitser niet alleen fluis
teren, maar ook luidkeels op straat
uitschreeuwen. Hoe die wraak er uit
ziet? Daar is men het meestal niet
over eens. De een hoopt op een oor
log, om dan de winnende partij te kie
zen; de ander wil dat de Anglo-Ame-
rikanen zelf „de kastanjes uit 't vuur
halen", terwijl de Duitser de lachen
de derde zal zijn.
Hoe het ook zij, het nationale ge
voel onzer buren is weer wakker ge
worden. Zelfs de socialist Schumacher
heeft op de nationalistische trom ge
slagen. Volgens velen had hij dit ech
ter nog harder moeten doen, dan zou
den b.v. partijen als die van Otto Re
iner Hitiers meest loyale generaal
niet zo'n geweldige toeloop hebben
gekregen. (Bij de jongste verkiezin
gen in Neder-Saksen 11 pet.)
Remer, die nooit aan het front is
geweest, heeft een nogal eenvoudig
programma. Om te beginnen draait hij
een nieuwe „dolkstoot'-theorie in el
kaar. Indien wij door onze eigen men
sen niet waren verraden, zo zegt hij,
dan zouden wij de oorlog nooit hebben
verloren. Vervolgens eist hij, dat er
een einde gemaakt wordt aan de, wat
hij noemt, denazificatiehumbug. Ten
slotte komt hij met enkele politieks
slagzinnen, zoals „geen werkloosheid
en demilitarisatie". Zijn propaganda-
avonden worden ingeleid met Hitiers
lievelingsmars, de Badenweilermars.
Ook zijn vlag doet aan „historische'
dagen denken: een zwarte adelaar op
een rode achtergrond, het geheel in
een witte lijst.
Andere grootheden uit het jongste
verleden hopen, in tegenstelling tot
Remer, dat een oorlog uitkomst
brengt. Zij vinden hun aanhang o.a.
bij de tienduizenden, ja bij de millioe-
nen, die hun haardstede in het Oos
ten in de steek hebben moeten laten.
En ook velen, die thans „nooit meer
oorlog" roepeti, verkiezen de uniform
boven werkloosheid.
Dan is er nog een derde groep, be
staande uit hen, die wachten op het
Westelijk verzoek om de uniform weer
aan te trekken. Er is reeds een Duits
militair tijdschrift verschenen, dat
zich als „Europese Veiligheid" aan
dient. Maar het is een uitgave van
E. S. Mittler in Berlijn. Deze firma
gaf reeds van 1798 af militair-weten
schappelijke lectuur uit. Alle Duitse
strategen van de 19de en 20ste eeuw
hebben aan de Mittler-bladén meege
werkt. En nu verschijnt het onder toe
zicht vanMartin Sommerfeldt, de
gewezen perschef van het Oberkom-
mando der Wehrmacht. Weliswaar
werd Sommerfeldt na de aanslag op
Hitier gearresteerd en heeft hij dus
ook met de Gestapo kennis gemaakt,
maar wat zegt nu de Duitser, die niet
heeft vergeten, dat de geallieerden
alle publicaties van Duitse militaire
literatuur hebben verboden? Zie je
wel, ze hebben ons nodig!
Deze woorden komt men in een ver
trouwelijk gesprek met de Duitsers
steeds weer tegen.
„Bij ons in Duitsland".
Een gesprek met de man van de
straat is interessanter dan een inter
view met Heuss, Adenauer of welke
der leidende mannen ook, want juist
de laatste verkiezingen hebben aan
getoond, dat de Duitse politiek nog
niet onder dak is gekomen. En eerder
gehouden verkiezingen hebben laten
zien, dat de Hindenburgs of Brünings
van vandaag de marionetten of emi
granten van morgen kunnen zijn.
Wat in een persoonlijk gesprek
steeds weer opvalt, is het accent, dat
gelegd wordt op het woordje „Duits
Hun ijver, kunde, energie, cultuur, we
tenschap, ontdekkingen, en niet >n
het laatst hun „Soldatentum" zijn
nog steeds „über alles in der Welt
Nog steeds hoort men zeggen ,,am
deutschen Wesen soli die Welt gene-
sen".
Reeds vier jaar geleden zag ik in
Eerlijn een klucht met in de hoofdrol
Heinz Rühmann. In het programma
las ik tot mijn verbazing, dat dit hu
moristische stuk slechts door een
Duitser vertolkt kon worden. Immers,
zo stond er, slechts een Duitser is in
staat om aan de goedheid des harten
en dat is toch humor op der
mate gevoelige wijze uitdrukking te
geven. De auteur was overigens Avery
Hopwood, een Amerikaan!
Zo nationaal was men reeds vier
jaar geleden. Thans is dit gevoel in
nog veel sterkere mate aanwezig. Men
liet mg met trots onderscheidingen,
lintjes en dergelijke zien. In een oud
sigarenkistje of in een schoenendoos
liggen al die herinneringen aan de
grote tijd van Hitier. 's Avonds haalt
de eigenaar ze te voorschijn, om zijn
kinderen of kennissen van de dagen
te vertellen, toen het hakenkruis de
wereld beheerste.
Als op zo'n ogenblik een van de
functionarissen van Remer zegt, dat
men al het goede van de leer van Hit-
Ier als basis moet aanvaarden voor de
opbouw van een nieuw Duitsland...
ja, dan zal hij waarschijnlijk weer een
nieuwe aanhanger hebben gewonnen.
Het is niet de taak van de toe
schouwer om alles wat hem in Duits-
land niet bevalt, te critiseren. Maar hjj
mag toch wel met verheffing van
stem zeggen, dat onze buren van hun
„gemeingefahrliche" geestelijke ziekte
nog niet zijn genezen en dat 't aanbeve
ling verdient ze nog enige tijd onder
observatie te houden.
Het pas verschenen militaire tijd
schrift moet ons een waarschuwing
zijn. In het eerste nummer staat na
melijk reeds: „Alle soldaten zijn in
wezen gelijk. Zij dienen hun vader
land met him lichaam en hun leven.
Zij treden aan, zoals het de wet be
veelt. Niemand van hen heeft de
plicht, de morele, juridische of poli
tieke motieven van zijn staatschef te
onderzoeken. Zij hebben te gehoor
zamen."
Soldaten hebben dus, volgens de
Duitsers, te gehoorzamen, zonder over
een bevel na te denken. En dat doet
de Duitse soldaat, zoals een ieder zich
nog zal herinneren, helaas al te goed.
Gisteren gehoorzaamden ze Bismarck
en Hitier, morgen, wie weet, een ge
neraal Speidel, die het vertrouwen
der Amerikanen geniet, ofeen
generaal Paulus, die uit Moskou
spreekt. Wie zal het zeggen?
OTTO ERNST REMER
Nieuwe Fiihrer....
(Van onze speciale
verslaggever)
Duizenden buitenlanders brengen op
het ogenblik hun vacantie in ons land
door. Voor de zomermaanden voorbij
zijn zullen vele tienduizenden uit alle
delen ter wereld Nederland bezocht
hebben. De meesten zullen hieraan
prettige herinneringen bewaren. Zij
zullen teruggekeerd in hun vaderland
anderen vertellen van de gastvrijheid
waarmee zij in ons land ontvangen zijn
en van het vele schoons dat zij er ge
zien hebben.
Maar niet alle toeristen zullen dit
doen. Dertig Engelse schooljongens van
13 of 14 jaar, die onder geleide van hun
leraren dezer dagen Nederland bezoch
ten, zullen zich ons land herinneren als
een land, waar men heel erg „op de
penning" is, zo erg, dat gevoelens van
piëteit in het gedrang komen.
De jongens bezochten in ons land o.a.
de slagvelden van Arnhem en het kerk
hof der gesneuvelde parachutisten.
Voor twee hunner was dit bezoek een
gebeurtenis in hun leven, die zij zich
lang zullen herinneren. Zij zagen het
graf van hun vaders, die in de verbit
terde gevechten om de Gelderse hoofd
stad hun leven gaven. Andere jongens
verwijlden een ogenblik bij de graven
van broers of neven.
Op het programma stond voorts een
bezoek aan het parachutistenmuseum,
ondergebracht in een onooglijk schuur
tje bij kasteel Doorwerth.
Edoch, het entree bedroeg 25 centen
daar was niet op gerekend. De school
jongens zijn niet rijk en iedere cent
moest op dit reisje drie keer worden
omgedraaid, vóór te worden uitgege
ven. Wat nu? Een kwartje konden zij
haast niet missen. Het museum niet be
zoeken? Dat vonden de leraren te sneu.
Daarom besloot de Nederlandse bege
leider eens met de beheerder te gaan
praten om te trachten deze jongens, die
gezien het offer, dat hun vaders en an
dere familieleden brachten, toch wel
recht hadden op een bijzondere bejege
ning, gratis toegang tot het museum te
bezorgen. De beheerder had er echter
niet veel oren naar, maar na enig heen
en weer gepraat kwam men toch tot
overeenstemming. De jongens mochten
binnen voor een dubbeltje, de leraren
moesten een kwartje betalen
Verontwaardigd.
Het is moeilijk de verbazing en de
verontwaardiging van de jongens te be
schrijven, toen zij ontdekten, dat .de in
het museum tentoongestelde voorwer
pen bestonden uit uitrustingsstukkan
van het korps parachutisten van het
Engelse leger. Engels eigendom dus,
terwijl het weinige tentoongestelde de
naam museum ietwat belachelijk maak
te. Er stonden een antitank kanon en
een opvouwbare fiets, er hingen twee
gescheurde parachutes, wat vlaggetjes
en foto's van de slag.
„Some business!" (Wat een zaak!i,
zei één van de jongens diep teleurge
steld.
Wij kunnen zijn teleurstelling goed
begrijpen en delen. Het is stotend om
van datgene, dat herinnert aan een
tragisch gebeuren in het bestaan van
twee naties een winstgevend object te
maken, of zelfs maar om welke reden
dan ook geld te vragen van degenen,
die de plaats van het drama bezoeken.
En dan van familie van de gesneuvel
den!
Nederland is aan zichzelf verplicht,
dat alle plaatsen, alle voorwerpen, die
herinneren aan de grootse strijd door
bevriende soldaten op onze bodem ge
streden zonder enige belemmering toe
gankelijk zijn. Er mag geen uitzonde
ring op de regel zijn, dat Nederlan
ders ten opzichte van gesneuvelde geal
lieerde militairen de grootste piéteitin
acht nemen.
PJET ONDERHOUD van de kleine tuin
kan een probleem worden als men
er niet de hand aan houdt. Wanneer
een tuin regelmatig wordt verzorgd,
zal men er alle vrije dagen of mid
dagen ook niet aan behoeven te be
steden, dan is dikwijls een uurtje al
voldoende. Het gaat er om: Alles
moet regelmatig en op tijd gedaan
worden. Nu is het de tijd voor het
knippen van uw ligustrumheggen,
anders groeien die geheel uit elkaar.
Wanneer ge geen kans ziet de strak
ke lijn te behouden, laat dat werkje
dan door een tuinman doen. Een haag
behoort een strakke lijn te hebben,
anders is het geen haag meer, ten
minste in de kleine tuin. In grote
tuinen kan men die hagen nog wel
eens laten verwilderen, doch dat gaat
op zo'n klein hoekje niet.
U moet steeds zo knippen dat de
haag van onderen breder blijft dan
van boven, anders zakt de zaak ten
slotte geheel uit elkaar.
De rozen vormen nu de eerste
bloemknoppen en vroege soorten
bloeien al. Ze hebben dus nu veel
voedsel nodig en het is raadzaam hen
een beetje te helpen. Nu kan men
wat korrelmest tussen de struiken
uitstrooien; er zijn verschillende
goede merken in de handel verkrijg
baar, Gebruik nu niet te grote hoe
veelheden; wanneer men nu per twin
tig vlerkante meter ongeveer één ki
logram gebruikt, is dat ruim vol
doende. Die korrelmest moet men na
het uitstrooien even licht onderhar-
ken; zorg er voor dat geen korrels op
de bladeren of in de oksels van de
bladeren achter blijven, dit zou aan
leiding tot beschadiging kunnen
geven.
Verschillende eenjarige zomerbloe
men kunnen nu nog gezaaid worden,
doch dan stelle men dat toch niet te
lang meer uit. In een van mijn vo
rige bijdragen heb ik al uiteen gezet,
welke soorten voor de liefhebberstuin
speciaal aanbevolen kunnen worden.
De graskantjes dient men nu nog
eens netjes bij te steken of te knip
pen, doch afsteken geeft over het al
gemeen betere resultaten. Natuurlijk
dient een normaal gazon elke week
gemaald te worden, laat men het lan
ger zitten, dan zal men het slechts
met de grootste moeite met de ma
chine kunnen verwijderen. De uitge
bloeide bloembollen kunnen nu wel
opgenomen worden, ook al zijn ze nog
niet geheel afgestorven. Men kan
ten slotte niet op het laatste blaadje
wachten en hoe eerder die lege plaat
sen dan nog bezaaid worden met een
jarige zomerbloemen, des te beter,
anders zullen vele dit seizoen niet
meer aan bloeien toe komen.
I4ET KOMT WAARSCHIJNLIJK doordat we sinds een jaar of vier zo onge
veer driemaal daags over het Frederiksplein komen, dat dit plein ons zo
weinig meer doet. In elk geval veel minder dan het weliswaar gedevalueerde,
maar toch altijd nog knusse Rembrandtplein en oneindig veel minder dan
het enige Nederlandse grotestadsplein, dat we bezitten: het Leidseplein. We
hebben eigenlijk van alles tegen dat Frederiksplein. Om te beginnen tegen
het eeuwig braakliggende Paleis voor Volksvlgtterrein. Daarna tegen de
Galerij, waarvoor men vergeefs adjectieven zoekt om haar afschuwelijkheid
onder woorden te brengen. Vervolgens tegen de mateloos-burgerlijke koffie
huizen en restaurantjes. Enzovoorts, enzovoorts. Als men er goed over gaat
nadenken is het eigenlijk niet eens een plein; veel eerder een gat in de stad.
MAAR de laatste weken was er iets
aan de hand met dat plein, dat geen
plein is. Ook nu knikkebolde de violist
over z'n eeuwige serenade van Toscelli.
Ook nu spoot bij tijd en wijle de fontein.
En ook nu zat de kioskjuffrouw in haar
houten sex-boudoirtje en leverde haar
kleffe, klamme schriftuurtjes aan haar
clientele. Maar er was óók iets anders:
er stonden beelden op dat plein. En die
beelden hebben het gedaan.
Er stonden bronzen en gipsmodellen.
Soms niet zo bijzonder imponerend en
soms van een indrukwekkende schoon
heid. Bijvoorbeeld het grote verzetsmo-
nument van Waalwijk, „Vallende Man",
vervaardigd door onze grootste beeld
houwer: John Raedecker. Bijvoorbeeld
een van Rodins „Burgers van Calais":
De Sleuteldrager. Hij staat daar midden
in het lentegroene gras van het plein,
met rode rozen en gele tulpen dicht bij
en het harde blauw van de hemel bo
ven hem. We zagen die Sleuteldrager
twintig maal eer we hem zagen. Dat
was in het uur, dat aarzelt tussen na
middag en avond; in Amsterdam altijd
een wonderlijk uur door al dat vreem
de licht, zoals ge weet.
Ach, men zegt van zulke Sleuteldra
gers niet dat ze groots, schoon en ver
heven zijn. Wij liepen er om heen en
nóg eens en nóg eens, en waar men
stond daar stond en schreed en leefde
die Sleuteldrager. En iedere spier on
der zijn kleed leefde en bewoog zich
met een geheimzinnig magisch leven.
Zoals alleen een met het leven afge
rekend hebbend Sleuteldrager, die op
de drempel tussen deze en gene zijde
staat, leeft. Bij de gratie van Rodin.
Wij wilden over de beelden op dat
plein en de schilderijen, keramische
plastieken en aquarellen In de Galerij
iets voor u schrijven, maar we wisten
niet wat. Zo'n sleuteldrager moet men
zién, omdat hij zo ongelooflijk verheven
is en koninklijk in zijn tragiek. En over
de dingen in die Galerij wilden we
maar het liefst zwijgen, omdat wij ze
niet bijzonder mooi vonden, hetgeen
waarschijnlijk aan ons ligt, omdat wij
éérst die Sleuteldrager en de Vallende
zagen.
En wij zouden er ook niet over ge
schreven hebben, als daar niet dat won
der was geweest met dat brons van
JJE ACTEUR KEES VAN IERSEL, die reeds verschillende malen als regisseur
werkte met amateur- en lekespelers, heeft thans voor het eerst ook jij
het beroepstoneel een stuk geregisseerd: „Uilenspiegel" van Günther Weisen-
born. Een toneelstuk in de gangbare opvatting is dit werk, dat het Amsterdams
Toneelgezelschap aan zijn repertoire toevoegde, bepaald niet: het is meer een
niet in bedrijven ingedeelde aaneenschakeling van elementen var» het
toneel en van de revue, cabaretteksten, liedjes en dialogen. Het doet aldus terk
denken aan" Bert Brecht's befaamde „Driestuiversopera" uit de tijd van het
Duitse expressionisme, hetgeen nu toch wel als „vieux jeu" mag gelden. En dan
kijkt men er wel even van op, dat „Uilenspiegel" niet in de jaren na de eerste
wereldoorlog geschreven werd, maar eerst een kwart eeuw later.
Een recent, maar overjarig leer
stuk van Günther Weisenborn
WEISENBORN laat zijn stuk spelen
ten tijde van de reformatie: vrijheid
heerst niet, slechts rechteloosheid. De
landelijke bevolking wordt geknecht
door domheidsmacht en bruut geweld,
gepersonifieerd in de figuur van de
legeraanvoerder Maarten Baffer. Door
deze wereld dartelt dan de eeuwige li-
guur van Uilenspiegel, de grappenma
ker die de vrijheid mint. Hij kiest de
zijde van de boeren, wanneer die in op
stand komen tegen hun uitzuigers en
wie er verder maar van die uitzuigerij
profiteren, zoals bijvoorbeeld de dikke
marketentster en houdster van een
soldatenbordeel Poppedijn. En Uilen
spiegel wint voor de zaak der getrapte
boeren ook Pluimpje, het vrijheids
symbool, dat aanvankelijk maar de zij
de der Baffers en Poppedijnen gekozen
had, zijn plicht niet herkennend. De
opstand mislukt echter door de dom
heid der boeren. Zij vinden de dood en
ook Pluimpje raakt gevangen en sterft.
Slechts Uilenspiegel blijft achter en
houdt het besef in zich warm verder
te moeten strijden. „Macht en domheid
moeten we bestrijden, wanneer we
werkelijk vrijheid willen vinden. Als
deze twee niet worden verslagen, zal 't
altijd hetzelfde blijven: enkele groten
zullen profiteren van de kleinen die in
angst en vrees altijd de volgende klap
afwachten en dan ook prompt krijgen!"
En na een vaag-optimistisch chanson,
dat een blik op de toekomst opent,
valt het doek dan over een stuk, dat
de toeschouwer uiterst gemengde ge
voelens bezorgt.
Wint het stuk pretendeert dan wel
een aanklacht te zijn tegen de ver
drukkers van alle tijden en een les
voor hun slachtoffers om zich sterk te
maken door solidariteit, maar het is
allemaal wel heel erg hol. Weisenborn
debiteert slechts halfslachtigheden en
vaagheden, zonder bij al 't vele wat hij
beweert nu ook maar iets werkelijks
essentieels te zeggen te hebben. Wan
neer hij zijn hele stuk door voortdu
rend schermt met grote woorden als
Vrijheid, Recht, Macht e.d. mag men
niet anders verwachten, dan dat hij tot
een bepaalde concretisering van de aan
deze woorden verbonden begrippen, in
algemeen menselijke of enger-politieke
zin, zal komen. Dat dit niet gebeurt
Weisenborn spaart voortdurend geit en
kool, zodat iedere toeschouwer het stuk
kan interpreteren als een getuigenis
voor welke ideologie, wereld- en le
vensbeschouwing hij maar wil! ken
merkt de voosheid van dit stuk.
Daar komt nog bij, dat er in „Uilen
spiegel" feitelijk niets gebeurt: er
wordt alleen maar eindeloos in gepraat
en enige handeling komt er niet in tot
ontwikkeling. Weisenborn is met dit
stuk tamelijk plomp blijven steken in
het stadium van het toneelexperiment,
waarmee de avant-gardistische expres
sionisten indertijd de problemen die
hen bezig hielden trachtten uit te
drukken. Zij braken met alle traditie
en wilden zo direct mogelijk en het
kon niet schelen met welke middelen
de quintessence van het leven ge
ven. Geen detaillering of individuele
karaktertekening, maar het werken met
de massa als symbool. Geen subtiele
dialogen, maar korte bijtend-kernach
tige tekst. Het cabaretlied kan er zijn
plaats in krijgen evenals welk ander
element van de revue dan ook, mits 't
maar tot die verlangde quintessence
bijdroeg. Een dergelijk experiment kon
zoals toen in de jaren na de eerste
wereldoorlog waarde hebben, omdat
het de kracht en de grenzen der to
neelmiddelen onderzocht. Maar het kon
dikwijls ook leiden tot banaliteiten en
onnodige rauwheden, naar een schema
tisme dat vervlakking, onwaarachtig
heid en onwaardigheid met zich mête-
bracht.
HET TONEEL heeft zich inmiddels
ontwikkeld en wanneer we nu in het
stadium verkeren, dat een nieuw rea
lisme van het toneel kan bloeien en
zich zelfs als een nieuwe toneelpoëzie
aankondigt, is een leerstuk als dat /an
Weisenborn, dat toneel-met-pretenties
wil bieden in de vorm van het banale
expressionistische experiment, hopeloos
overjarig, ook al is het dan vrij kort
geleden geschreven. Men moet ten slot
te van een toneelwerk verwachten, dat
het ook in zijn bouw psychologisch
verantwoord is en dat het wat 't maar
aan inhoud te bieden heeft tot uitdruk
king brengt in een daarmee harmonisch
tot ontwikkeling komende vorm. Een
schrijver, die dan klucht, zedespel, re
vue, toneel, modernismen, oudbakken
experimenten met caricaturen en lied
jes verenigt tot een geheel dat alleen
maar schabionen van figuren en geen
mensen te zien geeft zoals Weisen
born hier slaat wel ontstellend de
plank mis. Te droeviger nog wanneer
al zijn pretenties slechts samengaan
met een veelvuldig gebruik van holle
woorden en afgesleten gedachten, met
pathetiek en melodramatiek van de
ergste soort.
Het is daarom jammer, dat het Am
sterdams Toneelgezelschap dit stuk op
zijn repertoire genomen heeft. Talent
en zorg heeft men er in overvloedige
mate aan besteed. Lex Metz ontwierp
als décor een trappenconstructie die
sterk ruimtelijk werkt en gelegenheid
biedt tot rijke beweging. Opmerkelijk
is de zeer zorgvuldige regie van Kees
van Iersel, die tot in elk détail profijt
trok van alle mogelijkheden tot toneel
werking, welke hij maar in dit stuk
kon ontdekken. Verder een zeer ver
fijnde lichtregie en een verzorgde aan
kleding. En te waarderen zijn in het
bijzonder de prestaties der Spelers o.w.
Loudi Nijhoff als de dikke Poppedijn
Robert de Vries als de caricaturale
Maarten Baffer en vooral Mies Hagens
in de rol van Pluimpje en Ben Groe-
nier als Uilenspiegel, wier overgave,
bezieling en dikwijls fascinerend uit-
beeldin gsv -rmogen een betere zaak
waardig zijn.
Maillol; die jonge naakte vrouw, di»
Maillol noemde: lie de France.
Of wonderdat is wel een erg
groot woord voor hetgeen we meemaak
ten toen we misschien al voor de twin
tigste maal voorbij dat beeld kwamen.
Er stonden alleen maar een stuk of
dertig jongens, zo tussen veertien en
zestien, bij dat beeld en geen van al
die dertig lachte. Geen van hen grijns
de, sneerde of fluisterde. Ze stonden er
alleen maar met z'n dertigen voor en
keken met wijdopen ogen naar die
jonge naakte vrouw daar in 't lente
groen van het Frederiksplein. En dat
waren géén jongens van een Montes
sorischool voor betere standen, of de
een of andere kunstnijverheidsinrich
ting, of van welke andere instelling,
waar men aan kunst doet of beweert
te doen. Het waren jongens van een
Amsterdamse volksschool, dertig uit
vier millioen. En ze lachten niet. En
zoals ze daar stonden, met een dood
gewone Amsterdamse schoolmeester in
hun midden, waren ze toch op de een
of andere manier onvergetelijk en bui
tengewoon boeiend. Omdat jongens op
die leeftijd nu eenmaal bij voorkeur
lachen om zulke dingen. Omdat op
die leeftijd geconfronteerd worden met
een naakt, hetzij op een schilderij in
een museum, hetzij in een park onder
de blauwe voorjaarshemel, nu eenmaal
onrustig maakt. Omdat de een het gek
vindt en de andere een ideaal mikpunt
om er een paar gore grappen over te
maken. Omdat„de een het niet begrijpt
en de ander z'n verlegenheid venti
leert door wat grof gefluister.
Die jongens keken alleen maar en
vonden het weergaloos schoon. En het
kleine wonder was, dat wij toen zélf pas
zagen hoe schoon het was. Nadat we
er al twintig keren langs gelopen wa
ren.
En nu zou ik u tóch wel graag iets
over die naakte bronzen vrouw van
Maillol vertellen, als ik daar de pen
voor had. Maar hoe zoü men moeten
vertellen hoe die vrouw daar loopt, hoe
fier en hoe sterk, hoe strak en hoe vol
geladen met spanning. Hoe schrijft men
over zoiets verrukkelijk zuivers als die
jonge vrouw, als de woorden stollen,
opdrogen en verschalen, lang eer ze
het papier bereiken?
Men zoekt vergelijkingen voor dat
zuivere en edele, maar vindt ze niet.
Het heeft iets te maken met het flu
welig glanzen in twee veulenogen, met
ochtendlicht over aanrijpende rozen,
met manestralen, filterend door spat
tend zeeschuim, met het blauw in heel
jonge kinderogen en met zonlicht, spe
lend door een zilver-transparanten
libellenvleugel.
Die dertig jongens en die ene mees
ter zagen daar waarom kunstenaars
naakten maken: omdat het menselijk
lichaam mateloos schoon kan zijn. Zo
schoon als van dat meisje van Maillol
in het gras, daar bij de rozen. Dat meis
jewaarbij zelfs de schaduw aan
een schennende gedachte verbleekt,
omdat zij alleen maar fier is in haar
kuisheid, lieflijk in een haast onwereld
se onschuld en schoon als het vrouwe
lijk ideaal, waarover alle mannenhar
ten. ook die van jongens in hun zes
tiende jaar, droomden.
Ik weet niet waarom Aristide Maillol
dat beeld in nieuw-klassieke stijl de
naam van lie de France gaf. Misschien
omdat het staat op 't lie de France,
waarop óók Notre Dame staat. Het had
evengoed Jeanne d'Arc kunnen heten.
Of Isolde. Of Maria. Omdat zij allen
iets te maken hebben met zo'n beeld
van een vrouw, dat mannen zich schep
pen. Kunstenaars in brons, op linnen
of in steen. De anderen alleen in vele
van hun dromen. Stellig in hun jeugd
en vaak nog lang daarna.
Daarom was daar onder die dertig
jongens alleen maar ademloze stilte.
Misschien werden ze voor de eerste
maal geplaatst voor zoiets hoogs en
nobels. Daar stond zij voor hen, in
brons ten voeten uit: de vrouw. Daar
stond hun droom, zo maar in 't groen
bij al die bloemen, onder die Amster
damse hemel. Dan praat men niet, maar
zwijgt alleen. Dromen en praten kan
geen man tegelijk, als er van zulke
bronzen dromen dicht aan zijn hart
voorbijgaan.
Ik ben de studenten van Thomas van
Aquino dankbaar voor het plaatsen van
die beelden. En voor het schenken van
een stuk herinnering aan dagen dat we
nog droomden van naakte bronzen, do
lend door betoverd bos. Even kuis en
Ueflijk als Maillols schoonste naakt op
het groene gras van 't lelijkste Amster
damse plein.
ANTHONY VAN KAMPEN.