Koningsgraven in Dom van Roskilde
De blinde en de jurk
Fel conirast: ontspanningsoord Tivoli
Najaarszorgen
AMSTERDAMS PODIUM
Een telefoongesprek met Norsaa
Onze wekelijkse Puzzle-rubriek
Van oude spelletjes en
kinderversjes
HOOFDPIJI'
J
Alkmaar
Zoeklichl over een gelukkig land
JJIE KLEINE, bronzén zeemeermin, hier in de haven van Kopenhagen! Een
stoere Deen, die het weten kan, heeft mij met dure eden bezworen, dat zij
ieder jaar wordt aangestaard door minstens zes millioen mensen. Dat is veel
voor een land met maar vier millioen inwoners. Het is zéér veel voor een land,
dat nog geen toeristenland is in de kwade zin van het woord. Maar het kan
kloppen. Want Kopenhagen is nn eenmaal de plaats, waar alle wegen naar
Noord en Zuid bij elkander komen en wie Kopenhagen bezoekt, zal twee din
gen nimmer verzuimen: Tivoli gaan bekijken en de kleine zeemeermin. Toch
moeten, als onze Deen gelijk heeft en driekwart van zjjn landgenoten minstens
eenmaal per jaar naar Kopenhagen gaan, altijd nog drie millioen toeristen uit
het buitenland jaarlijks naar Denemarken komen!
Niet voor de smid, die met het
schoonmaken van deze haard belast
is. Maar wellicht zal Mere kachel
in de belangstelling staan van
velen, nu de verhoogde kolenprijs
van kracht is.
Laat dat echter waar zijn, het neemt
niet weg, dat Denemarken gelukkig de
massale toeristeninvasies van Oosten
rijk, Zwitserland en de Rivièra nog
niet kent. Nergens lopen de vreemde
lingen elkaar hier voor de voeten: ge
kunt hier uw weg nog rustig alleen
zoeken. En die weg zal vol afwisseling
zijn, want Denemarken is een land vol
bonte schakeringen.
Ga bijvoorbeeld naar Roskilde. Dat
is een kleine stad ten Westen van Ko
penhagen. Vrees niet, dat ge daar door
de bomen het bos niet zult kunnen
zien. En toch is het om zo te zeggen
een der nationale bedevaartsoorden der
Denen.
Op een verlaten kerkplein ligt, zes
en dertig meter hoog boven de ma
jestueuze Roskildefjord, de machtige
bakstenen kathedraal, die daar tien
eeuwen geleden gesticht werd door
een der eerste Deense koningen, Ha-
rald Blaatand. Het is op dat kerkplein
zo stil, dat ge de bomen kunt horen
ruisen, maar dieper nog is de stilte in
de kerk zelve.
met een solist van wereldnaam en als
ge voor geen van deze drie dingen
voelt, dan kunt ge altijd nog gaan kij
ken naar een achttiende-eeuwse Ita
liaanse pantomime, zoals ge er elders
in Europa zelden een te zien zult krij
gen.
Deze merkwaardige combinatie van
kermisjolijt en kunst, is dat eigenlijk
niet het aantrekkelijke van Tivoli?
Komen de Kopenhagers in de aller
eerste plaats, maar daarnaast de an
dere Denen en de toeristen, die Dene
marken bezoeken, niet in hoofdzaak
naar Tivoli om dit schrille contrast?
De kinderen
Ge kunt in Tivoli, als ge ook de
pantomime niet wilt zien, toch nog een
wonderlijk uur doorbrengen. Maar dan
is het nodig, dat ge in de middag komt.
Dan moet ge naar de kinderhoek gaan,
waar de ouders hun kroost brengen,
als ze zelf eens een paar uur rustig
rond willen zwerven. De jeugd rijdt
daar op ezeltjes en op paardjes, in
wagentjes en in een lilliput-treintje. Dat
echter doet zij elders in Europa ook.
Maar er zijn daar in die kinderhoek
een paar doodgewone juffrouwen, zo
als er in elke Nederlandse straat een
paar wonen. En die kennen alle oude
Deense kinderversjes en alle oude
Deense kinderspelletjes en die worden
maar niet moe om met honderden kin
deren al die ouderwetse versjes te zin
gen en al die aftandse spelletjes te
spelen.
En nergens is de Kopenhaagse jeugd
liever, dan bij die niet meer jongejuf
frouwen. En de aanblik van die zin
gende, spelende jeugd is, als ge daar
UET was niet iets, dat men een restaurant kon noemen en 't was ook geen café.
Het was geen cafetaria en geen snackbar. Geen tingeltangel en geen lijmkit.
Het had geen mooie, romantische naam en evenmin een zinvol uithangbord.
Het bezat geen helverlichte vensters en geen portier. Het was niet omgeven met
een geur van misdaad. Er was beslist nog nooit een moord gebeurd en het zag
er evenmin naar uit, dat zoiets daar ooit zou plaatsvinden. Het was alleen maar
een grauw koffiezaakje, ergens op de Prins Hendrikkade, en het enige bijzon
dere er aan was, dat het hoegenaamd niets bijzonders bezat, 't Was volstrekt on
persoonlijk.
PUZZLE 304.
En de volgende regels? (Opl.)
Nu de volgende regels zpn gevonden.
Met grote animo heeft men naar die
regels gezochten met succes!
De bedoelde woorden waren: 1.
tachtig, 2, kasteel, 3. Carmen, 4. thea
ter, 5. soldaten, 6. Lonneker, 7. doel
man, 8. vissen, 9. karakiet, 10. doof
pot, 11. Amalia.
De letters van 1 tot 53 gaven te
lezen:
Clotilde dacht aan geest of spook,
En raakte helemaal van de kook.
Maar nu kunnen wij meteen wel
vertellen, dat hiermee het gedicht nog
niet ten einde is. Over enige weken
kan men trachten de twee volgende
regels te vinden. Dit om de vele zeer
nieuwsgierige lezers en lezeressen te
vreden te stellen.
Na loting onder de inzenders van de
juiste derde en vierde regel, is de we
kelijkse prijs van ƒ5.ditmaal ten
gevoel voor hebt, met geen goud te. deel gevallen aan de heer W. v. d.
betalen. Stouwe, Jan Bijlstraat 25, Den Helder.
Komt ge in Tivoli, vergeet dan de Gefeliciteerd! De prijs zal worden
kinderhoek niet! toegezonden.
En nu onze nieuwe opgave.
PUZZLE 205.
Piet moet weer geholpen worden.
Piet was weer in grote moeilijkheid.
Hij moest voor huiswerk een getal
zoeken van TIEN verschillende cijfers
en dat getal moest deelbaar zijn door
elk van de getallen van 2 tot en met
18. Piet zocht lang, maar hij kon er
niet in slagen een goed antwoord te
vinden.
Gevraagd wordt aan onze puzzelaars
om Piet te helpen.
Welk getal van tien verschillende
cijfers is deelbaar door alle getallen
van 2 tot en met 18?
Wij vertellen u nog even, dat er vier
Verschillende oplossingen zijn. Maar
één van de vier inzenden is voldoende
om te kunnen meeloten naar onze
prijs.
Oplossingen (per briefkaart) tot en
met Donderdag 13 Sept. aan de redac
tie v. d. blad. Onder de inzenders van
een goede opl. wordt weer een prijs
van 5.verloot.
W7E zaten daar te wachten op iemanc!
die beloofd had te komen, maar
nog steeds niet kwam. Er was weinig
om de tijd te doden. Er lag een Pano
rama van Juni 1948, een nummer van
Libelle van daaromtrent, en een bun
del exemplaren van 't Dagblad Scheep
vaart, vies, goor en beduimeld. Bedui
meld zag ook de baas van dat zaakje
er uit, die achter de kleine, afgeblad
derde tapkast hing en met een Denk
sport bezig was. De koffie was nauwe-
liik te drinken en de teksten aan de
wanden kenden we inmiddels uit ons
I hoofd.
We bepeinsden de leeftijd van dat
aakje en taxeerden die op een jaar
I of veertig. Veertig jaar had het hier
in de rij gestaan, als tijdelijk onderdak
voor zeelui, die met een paar kwar
tier geen raad weten. Er was nóg een
bezoeker, een man in een trui. Hij lag
voorover op het tafeltje met z'n han
den onder z'n hoofd. Hij was niet
dronken en niet aangeschoten. Hij
sliep alleen maar, omdat hij niets
anders te doen had, tussen de vier
bruinberookte, groezelige wanden van
't onpersoonlijkste aller Amsterdamse
koffiehuizen.
Toen we besloten toch maar 't Dag
blad Scheepvaart in te kijken, kwamen
ze binnen.
Het waren twee mannen, dertigers
en zeelui. Een grote en een kleine. Te
gelijk met hen kwam een stuk zee
binnen. Die hing aan en rond de man
nen, een barse, harde, stugge, bitse
zee. Niet de zee van Zandvoort of
Scheveningen, maar een andere. Bitter
en zout. En hopeloos groot. De zee,
waarvan men nooit iets in gedichten
leest, tenzij van Slauerhoff. De zee,
die mensen soms vervloeken, omdat
ze onontkoombaar is en vals. Een
grijze, listige heks, een loeder.
Ze stonken naar zout water en rode
roest, naar teer en muffe ruimen. Ze
zagen er uit of ze het niet bijster
breed hadden. Waarschijnlijk twee
matrozen, twee koelies van de zee,
voor een ogenblik uitgespogen door
de zee en verdwaald in Amsterdam.
ONDER DE
MENSEN (2)
De zeemeermin in de haven van
Kopenhagen
Hier, in Roskilde, werd voor 't eerst
een Deense koning in een kerk begra
ven en sedertdien is deze dom de
plaats gebleven, waar de Deense ko
ningen en hun echtgenoten bij voor
keur hun laatste rustplaats kozen. Een
en veertig vorsten slapen er hun laat
ste slaap en onder hen bevinden zich
de grondleggers van Denemarkens lang
Vergane grootheid. Zij liggen niet ver
scholen onder marmeren of albasten
grafmonumenten. In ontroerende een
voud staan daar de houten of metalen
kisten, soms met eeuwen oud, vervaald
en aangevreten velours bedekt. Dene
marken is de oudste monarchie ter
Wereld. Hier, in het schemerlicht van
de dom van Roskilde, sluimert het ver
leden van die monarchie. De Denen
gaan er rond, in zwijgende eerbied,
tevreden met hun land zoals het is,
klein en ontdaan van vroegere groot
heid, maar eenvoudig en welvarenden
hun dierbaar. En zelfs als ge hier als
Vreemdeling komt en niets zoudt we
ten van Denemarkens grootse histo
rie, kan het niet anders, of dit geheel
Van indrukwekkende koningengalerij
in onwerkelijk stille kerk moet u aan
grijpen en tot nadenken stemmen.
Tivoli
Hoe geheel anders is Tivoli in Ko
penhagen. Als de Kopenhager zich ver-
itrooien wil, trekt hij naar Tivoli: een
enorm lunapark, aangelegd in een echt
park, met gebouwen in Moorse stijl en
•an kermisattracties alles wat een mo
derne kermis maar te bieden kan heb
ben. Het lawaai en de ketelmuziek zijn
•r niet van de lucht!
Toch is Tivoli meer! Want ge kunt
*r gratis een uitstekend ballet aan
schouwen in de ene hoek van het park
en een voortreffelijk acrobatisch va
riété in een andere, ge kunt er voor
enkele centen een der beste Deense
orkesten horen onder een dirigent en
Wiiinhardt s Hoofdpiiopoeders. Doos 45 cent
(Advertentie, lag. Med.)
Qeweldig was de zon.
Geweldiger zelfs dan ooit een Van
Gogh met al zijn bezeten passjfc haar te
schilderen vermocht. Die zon had in
de Amsterdamse straten een voorkomen
gehad, ziek van boosaardigheid. Als
ware het haar lust het leven óm te
brengen in een drabbige hitte, die troe
bel kolkte over het asfalt en loom
drukte op het mensenbewegen overal.
Maar verlost uit de benauwing van zo
veel baksteen en vensterglas, leek zij
niet zo cynisch-tergend meer. Daverde
haar schijnen tyranniek van kim tot
kim, ja.... maar was ook barnend
HAAG. DEiNervD&
OMVAN<S>l?/)K.H£ID TESA-
hjEN peesew MOE^T.
woelen in vreemde overeenstemming
met de vage dorpscontouren, de traag-
stappende koeienlijven en de geel-
geroosterde hooi-oppers, als primitieve
offergaven fel-kleurend in het groen
van het altaar der wereld.
W/ij zaten in een autobus. Die „wij"
werd gevormd door een handvol
mensen, zoals het toeval nu en dan
samenveegt. Ons gezelschap onder
scheidde zich in niets en was even
kleurloos als zulke gezelschappen zijn.
Er werd wat gepraat over het weer,
over het ziekenhuis, over de kinderen
praten is voor de grootste meer
derheid van ons een soort van geeste
lijke vuilverbranding.
Neen, er zou waarlijk nooit over die
bus en dat gezelschap één woord ge
schreven zijn als daar niet.... was het
in de Rijp? Het kan ook in Graft ge
weest zijn. En misschien was het niet
in de Rijp, en niet in Graft, maar in
Grootschermer. Ik weet dus werkelijk
niet meer waar het precies was, want
ik weet alleen maar dat het gelegen
heidsgesprekje afknapte als een draad
en een onbehaaglijk zwijgen de één
schuw van de ander wegkijken deed.
Maar dat niet, omdat de nieuwe pas
sagier blind was. En ook niet, omdat
hij mismaakt was. Of juister, verminkt.
Want dit land kent vele blinden en
brengt niet elke dag nieuwe vermink
ten tussen ons? En even weinig, omdat
zijn begeleider een vief Fries boerke
van boven de zeventig met een mon
tere gelijkmoedigheid de draak stak
met de poeha van glanzende lak en
blinkend chroom, wat beleefdheid om
een stuiver fooi en het schichtige kij
ken van op hun best gestoffeerde men
sen.
Geluk is een tot op de draad versle
ten woord en wat zegt de term „vrede"
in een wereld, die behept is met olie
geschillen, atoombomproeven en soort
gelijke kinderziekten van een sedert
gister uit de gelukzaligheid der bavia
nen ontwaakte mensheid?
Daarom is het een bedenkelijk expe
riment om te beweren, dat die mis
maakte blinde gelukkiger moest zijn
dan wij. Maar zeker was hij evenwich
tiger en was zijn innerlijke rust alleen
maar een onbedoelde demonstratie van
wat de mens over een mens vermag,
soms. Wat de veel te gezette dame op
de voorste bank hem trouwens uit
drukkelijk kwalijk nam, toen zij haar
deinende omvangrijkheid tezamen per
sen moest om hem ook een plaats te
verschaffen.
Wat een mens dikwijls ziet, ontgaat
hem ten slotte. Ik had dan ook het
meisje heel voorin nauwelijks opge
merkt.. Wat verschoonbaar is in wie
dagelijks tientallen en honderden
jongemeisjes ziet. Allgmaal even aar
dig, even charmant en wat niet al.
dat meisje daar in die toevallige bus
was óók aardig en óók charmant.
Maar ondanks charme, zon en zomer,
er zou over dat reisje dwars door
Noord-Holland geen letter geschreven
zijn, ware het niet dat de blinde ge
glimlacht had. Vraag me niet wat hij
te lachen had, want dat weet ik niet.
Maar zeker gold zijn glimlach niet het
meisje voorin, al was zijn gezicht ook
in haar richting gewend. Denkelijk
was de blinde zich haar aanwezigheid
niet eens bewust.
En dat was jammer.
Niet, omdat hem haar charme ont
ging en de blijde vertroosting, die te
puren valt uit de moed zo jong te zijn
en zo argeloos in een van tijd en wijle
van waarzin grommende wereld.
Het jammerlijke lag in het monster
lijke van die lach. Helaas! Dat was de
schuld van die blinde niet, want ik
zeide het u al: hij was verminkt. En
toen hij simpel glimlachte, sprong de
schaduw van die lach onverwachts in
haar ogen. Als vermoedde ze plotse
ling iets van die verre uithoeken, waar
in het leven zich toch te handhaven
weet tegen alle logische mogelijkheden
in.
Zo kwamen we in Alkmaar en ont
dekten tevreden, dat het station nog
ze. STAK PGDIUENO
HAMS. TONó U»T
eewEC.D1Ö WAS DE. SON....
even lelijk was als de dag ervóór en
tien jaar geleden.
En stapten uit.
Of juisterhet meisje vlinderde
de bus uit met een gracielijk gemak en
recht tegen een oudere dame aan, die
haar kennelijk stond op te wachten.
Smoorde de begroeting energiek met
een verrukt verhaal over een gekocht
jurkje, een schatje en zo goedkoop!
Frunnikte een hel-gebloemd geval te
voorschijn, dwars door het papier,
waarmee een zorgzame verkoopster het
schatje had omhuld. En omdat ze niet
goed wist wat ze doen moest, nam de
oudere dame het jurkje aan en bewon
derde mee.
Op dat ogenblik passeerde de blinde,
juist toen een speels vlaagje zomerwind
het jurkje onwaaien liet. Een slip
raakte even z'n schouder.met een
onbeheerst gebaar frommelde het
meisje het jurkje terug in haar net als
was het schatje van daareven gedegra
deerd tot een misselijk prul.
Maar de blinde liep voort met de
rust van wie dit kleine leven reeds
overwonnen en achter zich hebben en
wist niet van een meisje, dr\ pruilend
even het puntje van haar tong uitstak
naar zijn rug in een opwelling van
juist nog gepermitteerde kinderachtig
heid.
Toen reed weer een andere bus
voor en spoelde het gebeurde weg met
een nieuwe golf mensen.
Ik ben er zeker van dat meisje nog
wel eens te zullen zien. En dan ben ik
nieuwsgierig wat voor 'n jurk ze dra
gen zal en zo het een gebloemde schat
mocht ziin of ze dan wat minder kind
geworden is
Herman de Coster.
De eigenaar van het koffiehuis be
keek zij somber en critisch. Ze zagen
er niet naar uit dat ze veel méér dan
twee maal één kop koffie zouden ne
men. Hij kende dat. Eerst in z ij n zaak
koffie drinken en daarna donker Am
sterdam in.
Hij vroeg wat het zijn moest en ik
hoorde ze brabbelen. Een raar taaltje,
met hier en daar een half-bekende
klank. O jaDenen. Twee Denen,
op stap in Amsterdam bij avond.
Er werd steeds doorgepraat, omdat
de eigenaar er niet uit wijs kon, maar
ten slotte slofte hij toch weg en kwam
even later terug met twee koppen kof
fie en twee maal twee sneedjes brood.
Ik had niets anders te doen en aan
zag de scène. Ze deden iets, wat je
eigenlijk niet verwachtte in zo'n
zaakje. Ze vouwden allebei hun han
den en gingen bidden voor die koffie
en dat brood. Toen ze klaar waren met
bidden, hapten ze gulzig in het brood.
Varen, niei léven is
noodzakelijk
De baas was intussen naar de tele
foon gelopen en vroeg om interlocaal
Toen de juffrouw zich meldde, hoorde
ik dat hij een gesprek moest hebben
met een plaats, waarvan ik de naam
nooit had gehoord. Norsaa, of zoiets, in
Denemarken. Een havenplaatsje, zei
hij erbij, om het de interlocale juf
frouw gemakkelijk te maken.
Het leek allemaal erg moeilijk en
omslachtig te gaan en toen het brood
en de koffie op waren, kwam er nóg
steeds geen gesprek door. Dat was er
óók nog niet, toen de man kwam,
waarop ik zat te wachten.
Haast drie kwartier zaten we te pra
ten en al die tijd wachtten de twee
Denen op het aangevraagde gesprek.
Ze zaten allebei kaarsrecht op hun
stoelen en zeiden geen woord tegen
elkaar. Ze zagen er moe en teleurge
steld uit en hoe langer hoe minder
geloofde Ik aan hun feest van Amster
dam-bij-nacht. 't Paste niet bij bidden
voor het brood en 't aanvragen van dat
plaatsje, ergens in Denemarken,
's avonds tegen negenen.
Ineens verscheurde de telefoonbei
de stilte. De twee Denen sprongen
tegelijk op, maar de eigenaar van de
zaak was het eerst bij het appa
raat. Toen duurde het nog een volle
tien minuten en daarna spraken de
mannen. Eerst de grootste, toen de klei
nere. Ik verstond er geen woord van,
van dat half binnensmons geprevelde
gesprek. Ze stonden met hun rug naar
me toe en het was alsof ze de hoorn
in hun jasje wilden stoppen om zó te
spreken, dat niemand het maar horen
zou. De eigenaar stond er duister en
haast dreigend bij. Ten slotte moest
hij nog maar afwachten of hij zijn
geld kreeg. Zeelui zijn zeelui.
Toen de kleinste klaar was, hing hij
de hoorn heel voorzichtig op.
De Baas vroeg de kosten aan de in
terlocale juffrouw en de mannen be
taalden met opgerolde bruine bankbil-
jetjes. Er werd nu een beetje Engels
gesproken en de zaak werd vrij duide
lijk. Ze waren al een jaar van huis en
hadden gedacht over twee weken
thuis te zijn. Maar ze moesten terug
naar een Marokkaanse haven en het
kon nu wel weer een half jaar duren
eer ze in Norsaa kwamen. Daarom had
den ze even de moeder van de lange
opgebeld; die had een telefoon. Ze
zou het vanavond aan hun vrouwen
doorgeven.
En dat was alles.
En dat is niets bijzonders, Twee zee
lui, die een adres in Denemarken op
belden en zeiden dat ze nog niet thuis
kwamen. Later zouden ze komen, over
een half jaar. Of nóg later, als dat zo
uitkwam met hun schip. Ze vertrokken
en we keken ze na (behalve de ene
man, die alsmaar dóórsliep).
De eigenaar slenterde naderbij en
stak een cigaret op. „Armoedzaaiers",
zei hij, en in dat woord lag heel z'n
minachting voor die twee Denen. En
nóg eens zei hij: „Armoedzaaiers".
Toen spoog hij in de balie, die naast
de tapkast stond.
In de aristocratische vestibules en
de directiekamers van heel wat rede
rijen staat dat oude, zinvolle woord
geschreven: „Navigare necesse est,
vivere haud". Hetgeen zoveel wil zeg
gen als: „Niet léven, maar varen is
noodzakelijk," Een trots en sterk
woord.
Die avond leerden wij de juistheid
van dat woord. Dat wil zeggen: buiten
de vestibules en ver van de directie
kamers der scheepvaartmaatschap
pijen.
ANTHONY VAN KAMPEN