C
De strijd tussen het Goede en het Kwade
Bosgezicht m
Oost-Duitslands economische
leven wordt gesowjetiseerd
im
»mst!
prijs
uck
ZWERVEND DOOR VLAANDEREN (2)
Een stem sprak in de Kathedraal
Het Geluk, dat eeuwig is
LAD
OP HET MATJE
Menschen im Hotel
Honderden kerktorens verrijzen boven het
Vlaamse land
Driekwart van de bedrijven is onteigend
Hersengymnastiek
Zie de maan schijni
door de bomen
CSRSEP
Consul
10.650.-.
i van 2
selmotor.
tel. 3545
tel. 4466
tel. 376
tel. 202
ie"
ende de
faurant
X.ACE.
■3W5«K
(Van een onzer redacteuren)
CINDS EEUWEN heeft de Kerk haar stempel gedrukt op het leven van de
Vlaamse mens. Daarvan getuigen de tientallen kerktorens, hoog en versierd
met fraai beeldhouwwerk, of laag en plomp en zonder verfijnde vormen, maar
allen wijzend naar boven. Daarvan getuigen de talrijke in gevels en muren
gemetselde Christus- en Madonnafiguren en de plechtige processies en bede
vaarten, die er regelmatig plaats vinden. Daarvan vertellen ons de indrukwek
kende schilderingen, die de gebroeders Van Eyck, Memling, Gerard David,
Pourbus en Rubens ons hebben nagelaten en de wonderbaarlijke uit de zestiende
eeuw daterende Brusselse wandtapijten. Het Christendom en de kerken hebben
in dit land (gelukkig) eeuw in, eeuw uit in het middelpunt gestaan. Nog is hun
plaats belangrijk- Al die jaren werd de strijd gevoerd, die Christus reeds had
te strijden toen Hijzelf vertoefde temidden van het Joodse volk. De strijd tussen
twee werkelijkheden, de strijd tussen de werkelijkheid van deze wereld en de
werkelijkheid van Gods wereld. De strijd tussen het in wezen Goede en het in
wezen Kwade.
en de interessante gildehuizen moest
brengen en hielden juist stil voor een
winkel met een overdadige uitstalling
koperwerk, toen ergens dicht bij ons
boven het geweldige lichaam van de
kathedraal een klokje begon te klep
pen, een metalen stem, niet zwaar en
diepdreunend, maar wel sterk roepend
en aanhoudend manende op te gaan
naar het bedehuis.
r\P EEN stille, door de weekse avond
waren wij van ons verblijf aan de
Zuidelijke rand van Antwerpen, een
rustige wijk met hoge herenhuizen, op
nieuw gegaan naar het centrum van de
oude stad. Zelfs in de hier anders zo
drukke straten was het opvallend stil
geworden. De bioscopen, de Koninklij
ke Vlaamse Opera aan 3e Frankrijklei
en de andere huizen van vermaak had
den hun bezoekers opgeslokt.
In een wat smalle straat met aan de
rechterkant een reeks kleine café's, tus
sen het Astridplein en het Franklin
Rooseveltplantsoen, stond een reusach
tige neger met een ruitjespet op en een
wandelstok aan zijn linkerarm uit een
puntzakje patates-frites te eten. Op een
bankje op de Groenplaats zaten op dit
late uur nog drie vrouwen de weder
waardigheden van de dag te bespreken.
In de restaurants was het ook al niet
druk. Een kellner stond ergens verveeld
achter 't raam met de prijskaarten, het
donkere plein op te staren.
We liepen een zijstraatje in, dat ons
naar de Grote Markt met het raadhuis
HEBT u het boek gelezen dat Vicki
Batrm schreef over die wonderlijke
mensen in dat vreemde hotel? Ge weet
wel, over dat losgeslagen hulpboek-
lioudertje Kringelein, da^ - dwars over
vijftig minderwaardigheidscomplexen
heen - een duik neemt in het lonkende
leven. Hij komt, als een opgeschrikt
stukje onbenul, in de verkeerde kamer
terecht - en omdat deze krant ook voor
beneden de achttien is, trekken we
voor de rest de dekens der vergetel
heid over zijn blozende hoofd en over
dat van Fliimmchen.
Welaan de meneer die vanochtend,
gekleed in een muisgrijs ruitjespak en
met veel riekende pommade in zijn
haar voor de rechter trad, had ook
zo'n beetje ge-Kringeleind. Maar dat
was scheef gelopen in een provinciaal
hotel, alwaar de portier, behalve over
degelijke instructies ook over een best
geheugen beschikte.
Gekleed in zijn uniformjas deed de
hotelwacht vanochtend, als getuige
sprekend, zijn relaas. Die gepomma-
deerde meneer was laat in de avond
gearriveerd met een laten-we-maar-
zeggen jonge dame, dewelke hij voor
het nachtrapport wenste verheven te
zien tot de rang van echtgenote. „Ik
keek dat spul 's an en zei nee tegen
mezelf, want je krijgt daar 'n neus
voor, dat voel'u wel. Ik zei: dat gaat
niet, zoek maar wat anders. Wordt me
die meneer kwaad. Kwadd
,Ms ik goed begrijp", zei de rechter,
..dan 7naakt u er geheel terecht
bezwaar tegen, dat mijnheer die dame
wilde doen inschrijven als zijn vrouw".
„Jawel", beaamde de portier. „Dat
voel'u wel, maar wij moeten geen last,
da's ons prinsiep, dat wil de baas niet.
Ik kende die freule, dat zat 'm niet
mee, dat was die oudste meid van de
schillenboer, die op d'r eigen is gaan
zitten te wonen in Amsterdam. Nou, die
meneer hiel' vol en ik zei maar néé,
dat voel'u wel. Slaat die meneer ineens
me bril van me hoofd in gruzels kapot,
da's zeven-, n-dertig gulden vijftig,
da's later per post hetaald, en ik een
bloedneus. De ober kuiam d'r bij en de
baas riep een agent, die in de achter
zaal zat bij de sportclub".
De verdachte, die een fikse preek
kreeg, pleitte voor het fatsoen. „Die
portier had fatsoendelijk kunnen blij
ven. Ik ben wat driftig, maar ik blijf
fatsoendelijk".
*Ja", zei de rechter strak, „u blijft
fatsoendelijk, dat weten we maar u
moet uw handen thuis houden. En
valsheid in geschrifte is óók zo fat
soendelijk niet. En dan zwijg ik nog
over die juffrouw".
Er was een advocaat, die kouwelijk
door z'n neus stond te gonzen over de
psychologische achtergronden van uit
gelokte aanvalsdaden, maar de rechter
rekende dat de verdachte niet toe.
Want, de boete werd, conform de ets
gesteld op honderdvijftig gulden.
KAKEL
Het Geluk...
[-JET WAS ONS of wij plotseling de
kilte van de herfstavond om onze
schouders voelden tasten. Ja, het was
wat huiverig. Waarom zouden ook wij
niet aan de bronzen roepstem in de
donkere avond boven ons gehoor ge
ven? Via de ingang aan de kant van de
Groenplaats kwamen we in de kerk. We
liepen door de schemerige zijbeuk met
een der grote schilderstukken van Ru
bens naar het grote schip van de kerk.
Daar bleek ons, dat de bijeenkomst juist
begonnen was. De geestelijke had het
woord genomen en wij gingen zitten
tussen de honderden vrouwen, die er al
een plaatsje hadden gevonden. Naast
ons zat een heel oude vrouw met een
versleten wollen omslagdoek om haar
schouders geslagen. Veel kracht was er
in dat kleine lijf niet meer over. Haar
benen had ze gestrekt op een andere
stoel. Zij luisterde. Vlak voor ons zat
een vrouw met een donkere mantel en
een krullende Astrakankraag. Ook zij
luisterde. Wij allen luisterden, omdat de
duidelijke stem, die tot ons sprak er als
het ware toe dwong. En ook, omdat wij,
zoals elk mens onze aandacht scherpen
als er gesproken wordt over het Geluk.
Want de geestelijke sprak over het Ge
luk, het Geluk, dat eeuwig is en dat
God ons. u en mij, zo vertelde hij. wil
geven om niet.
Hoog boven ons in de nok van de
kathedraal brandde het licht. In het
koor met het grote hoofdaltaar en in de
diepe zijbeuken dreef de schemer. In
een ver hoekje tussen twee pilaren door
zagen wij de witte puntjes van wat on
beweeglijke kaarsvlammen. De kerk
luisterde en wij luisterden.
Waarom, zo vroeg de stem, voelen wij
ons zo dikwijls niet gelukkig? Het ant
woord is eenvoudig. Tussen God en ons
mensen, tussen dat Geluk en ons men
sen staat de zonde.De geestelijke
wees de vrouwen en de moeders op de
reinheid, die de mens slechts tot sie
raad kan zijn. Waar wij ons tegenwoor
dig op straat begeven worden onze ge
dachten en vooral die van de opgroei
ende mens bezoedeld. Zie naar de fel
heid in lijnen en kleuren van de bios
coopreclames, de foto's en tekeningen in
vele tijdschriften,, de geraffineerdheid
van de mode.Daar zetelt de zonde,
dat is ook de barrière, die ons steeds
weer tracht te scheiden van het Geluk,
van God.
Ten slotte begon een orgel te spelen.
Er was geschuifel van stoelen en de
vrouwen bogen hun knieën. En toen
zongen zij hun lied met prachtige, hel
dere stemmen, met toegeknepen zwakke
geluidjes, met een jonge, spontane stem.
Hun lied, dat tussen de Gothische gewel
ven samensmolt tot één wondermooie,
glasheldere orgeltoon, was een gebed
dat telkens eindigde met een smekend
refrein:
O heilig Harte, hoor onze beê.
Troost onze smarte
Schenk ons Uw vreê.
Met de vrouwen gingen wij even la
ter door de draaideur naar buiten. Op
het plein strompelde een brallende,
dronken man voorbij.
Zó duurt de strijd om de geest voort,
ook in Vlaanderen. En niet alleen de
Rooms-Katholieke Kerk voert die
strijd, ook de andere kerken doen mee,
elk op haar wijze. Vraag dat maar eens
aan de Ned. Hervormde predikant in
Gent, dominee Van Stipriaan Luïscius.
Vraag hem naar zijn werk in dit grote
industriecentrum, zijn gesprekken met
de jonge arbeidsters uit de textielfabrie
ken. Het gevecht is moeilijk en van
lange duur, maar de glorierijke over
winning zeker!
Spits van de O. L. Vrouwekerk te Brugge
ONS WEKELIJKSE
KORTE VERHAAL
„Zeventig guldenniemand meer
dan zeventig gulden? Eenmaal.... an
dermaalten derden maleDe
hamer van de afslager kwam dreu
nend op de tafel neer. Ik was bezitter
geworden van een klein schilderij
een betrekkelijk simpel doekje, dat me
had herinnerd aan een stukje, dat vroe
ger in de woonkamer van mijn ouder
lijk huis had gehangen. Het was een
bosgezicht. Rechts wat hoog opgaand
hout, verder een breed zandpad, waar
langs een herder zijn kudde voortdreef.
Goed beschouwd was het een ding zon
der artistieke waarde. Toen ik nog
thuis was zo in de dagen, dat ik nog
kunstgeschiedenis studeerde had ik
mijn ouders vaak verteld, dat het
doekje eigenlijk waardeloos was.
Maar ze waren er zeer op gesteld
naar het scheen en vonden het boven
dien mooi.
En nu kocht ik zelf op een boeldag
zo'n stukje, nog wel voor een prijs, die
eigenlijk veel te hoog was.
Wat me dreef?
Het moet de herinnering zijn ge
weest de herinnering aan de geluk
kige zorgeloze jaren thuis, aan de goe
de, rustige sfeer in het gezin van mijn
ouders. Hieraan was plotseling een eind
gekomen, toen zij enkele dageri na e!
kaar door een aanval van griep ten
grave werden gesleept. De inboedel
was toen verkocht. Ik had er niets van
behouden. Er was mij toen aan al deze
ouderwetse spullen weinig gelegen
Sindsdien had ik harde jaren doorge
maakt. Ik had net mijn studie voltooie
en hoegenaamd geen inkomsten. Vooi
een kunsthistoricus liggen de banen nu
eenmaal met opgeschept Zo had "'k
enige jaren lang van alles moeten
aanpakken, voordat ik eindelijk het
gevoel had, dat ik op mijn bestem
ming was aangekomen. Ik was toen
conservator aan een museum in één
van de grote steden.
Voor een dienstkwestie moest ik een
reis naar mijn geboorteplaats maken
Daar was ik in geen jaren geweest. Het
was een merkwaardige sensatie, als
vreemdeling te dwalen door een stad
je, waarvan ik elke steen had gekend
Er was veel veranderd ik zag het
met een lichte weemoed.
Wat me naar die veiling had gedre
ven, weet ik eigenlijk nóg niet. Het
was me alsof ik móest gaan. Toen ik
er eenmaal was en in de merkwaardi
ge, roezige sfeer was opgenomen, had
ik het gevoel, alsof ik weer de verko
ping van de inboedel mijner ouder-
meemaakte.
Nu had ik dat schilderijtje gekocht
dat zoveel herinneringen bij me had
opgeroepen. In gedachten liep ik naar
mijn hotel terug. Ik probeerde mijn
beweegredenen te analyseren, maar ik
kwam er niet uit, hoe goed ik anders
ook altijd wist waarom ik deed wat ik
deed. Het was een impuls geweest en
ik had haast al spijt, dat ik er aan had
toegegeven.
In het hotel gaf ik het doekje aar
de portier en verzocht hem, het stevi;
m te pakken. Een paar uur later gó
hij mij een net pakje, dat ik zondr
bezwaar mee naar huis kon nemen.
De eerste dagen na mijn thuiskomt
werd ik te veel door mijn werk i
beslag genomen, dan dat ik aandacl'
aan het schilderijtje kon besteden. Zr
dra ik echter een rustige avond har-
pakte ik het uit en bezag het nauw
keurig. Ja, 't was waar, het was tocl
eigenlijk wel waardeloos: zo'n indus
trieproduct van enkele guldens, waai
van er tientallen volkomen gelijke
exemplaren op de markt waren gewor
pen. De voorstelling kon voor sommige
mensen iets aantrekkelijks hebben. De
kleur was minder slecht dan ik bij
dergelijke producten vaak had gezien.
Ze was bovendieh wat bestorven. Het
leek me toe, dat het stukje al vrij.oud
moest zijn. Daarop wees ook wel de
ouderwetse vergulde lijst.
Er was iets aan, dat me bekend voor
kwam. Ik had het gevoel, dat ik dit
doekje méér had gezien. De voorstel
ling kwam me bekend voor. In ge
dachten zag ik plotseling weer de
huiskamer thuis voor me zag ik een
schilderij dat daar boven de schouw
had gehangen: een kudde schapen op
een zandpad langs een bos. Dat koo
trouwens heel goed: er waren mis
schien wel meer van die schilderijen
vervaardigd.
Toen draaide ik het doekje achter
stevoor, om ook de achterzijde eens te
bezien. Er was weinig bijzonders aan
te zien: het gewone spieraam, waarop
een stuk linnen was bevestigd Er had
zich in de loop van de jaren een dik
ke laag stof op raam en doek verza
meld. Zo kwam het, dat ik maar nau
welijks een papiertje opmerkte, dat in
jen van de hoeken op het linnen was
'eplakt.
Ik maakte het voorzichtig wat
choon. Er kwam een ouderwets hand-
chrift te voorschijn, dat ik plotseling
erkende als dat van een oom. „Voor
aap en Tine, van Piet en Marie" las
k. Jaap en Tine dat waren mijn
uders geweest Piet en Marie, de
henkers, een broer van vader en het
neisje, met wie hij indertijd verloofd
vas geweest. Het was hun huwelijks-
leschenk voor mijn ouders, dat ik had
teruggekocht, nadat ik het eens, jaren
geleden, had versmaad....
(Advertentie, Ing. Med.)
(Bijzondere correspondentie) IjlllllliniinillBliniMIHIinililllllllliniliniillilllIHÜlllllllllllllllinillllllliHIIIIIjnininnil
Toen kort na de oorlog de Russen in
het kader van de zuivering en de de
militarisering, zonder enige vergoeding
de particuliere industrie in Oost-Duits-
land onteigenden en tot Sowjet-bezit
of Oost-Duits staatsbezit verklaarden,
had nagenoeg iedereen buiten Duitsland
daar vrede mee. Langzamerhand vestig
de zich echter de mening, dat dit ont
eigeningsproces wel wat heel erg rigo-
reus werd doorgezet. Toen in 1948 naar
schatting 50 pet van de industrieën in
de Oostzóne staatseigendom waren ge
worden en 25 pet in Russisch hezit was
overgegaan, zodat slechts 25 pet. in
particuliere handen was gebleven,
bracht de mededeling van 17 April van
dat jaar, dat de onteigening werd stop
gezet, een zekere verademing.
Later bleek evenwel dat de onteige
ning rustig door ging en dat er geen
sprake meer 'was van zuivering of de
militarisering, doch eenvoudig van een
complete sowjetisering van Oost-Duits-
land.
Begin 1951 werd de overname van
15000 firma's aangekondigd. Andere on
dernemingen werden door een wille
keurige distributie van grondstoffen ge
dwongen het werk neer te leggen. Vol
gens een Westduits nieuwsbureau gin
gen daardoor in 1951 16000 firma's
bankroet, terwijl nog 10.000 aanvragen
tot liquidatie hangende zijn. De parti
culiere industrie zal dit jaar slechts
voor 23.4 pet. deel hebben in de
nationale productie. Volgens het vijf
jarenplan zal dit aandeel in 1955 nog 18
pet bedragen. Het aandeel van de
staatsbedrijven zal stiigen van 56 pet.
tot 62 pet. en die van maatschappijen in
Sowjetbezit blijft ongeveer gelijk: 21
pet en 20 pet.
Geschiedde aanvankelijk de econo
mische „reorganisatie" onder leiding
van een Centraal comité ..tot bescher
ming van het eigendom van het volk",
al spoedig werd bepaald dat het Russi
sche systeem zou worden gevolgd.
De staat ging toen ook zelf onder
nemingen op touw zetten en er zijn nu
meer dan 5000 staatswinkels en restau
rants. die werk bieden aan 84.000 men
sen. Deze zaken hebben het monopolie
van grote voorraden van gedistribueer
de artikelen, die zii meestal veel duur
der verkopen dan de particuliere zaken.
In de productie-sector is het Russi
sche Stakhanow-svsteem ingevoerd en
zijn collectieve lonen ingevoerd. Alleen
de „technische intelligentia" is daarbij
uitgezonderd. Het systeem schijnt
goed te werken, want bij lagere lonen
wordt thans een hogere productie be
reikt.
Wanneer we de kaart van Europa
voor ons nemen, dan kunnen we
buiten de ons bekende grote en
grotere staten enige heel kleine
staten bezien, die ondanks hun
ligging in of nabij grote buur
staten. toch enigszins onafhanke
lijkheid bezitten. We denken hier
bij aan het vorstendom Liechten
stein, aan de N.-O.-grens van
Zwitserland en aan de republiek
Andorra in de Pyreneeën. Wat is
echter de kleinste onafhankelijke
staat ter wereld?
Ook deze staat kunnen we in
Europa vinden en wel in Italië.
Het is n.l. de republiek San
Marino in Midden-Italie, vlak
onder de 44ste breedtegraad.
Grootte ca. 61 km2; ca. 15.000 in
woners. In de 9d'e eeuw reeds ge
sticht en ondanks volksverhui
zingen en oorlogen heeft deze
republiek haar zelfstandigheid
onaangetast weten te bewaren.
En nu de vragen:
7 Wat is het grootste eiland ter
wereld?
2 Schrijft u eens een trillioen in
cijfers.
3 Wie is de oprichter van het
Rode Kruis?
4 Welke Spaanse rivier herbergt
twee beroepen?
5 Wat betekent de afkorting
h.b.b.h.h. in advertenties?
6 Waar staat de „Peperbus"?
7 De T.T.-races op het circuit
van Assen trekken jaarlijks
duizenden belangstellenden.
Wat betekenen de letters T.T.
eigenlijk?
3 Waar ligt biet eiland Perim?
4 Wat is een imago?
"t Wanneer iemand „hazenvlees
gegeten heeft", wat wil dat
dan zeggen?
(Voor de antwoorden zie men
ons nummer van Dinsdag.)
NAAR VASTE GROND
w/AT bezielt ons Nederlanders toch
W eigenlijk, dat wij, alle „ongunst der
tijden" ten spijt, nog altijd maar door
gaan met ons af te pijnigen om enige
of ettelijke Sint Nicolaasverzen uit on
ze onwillige pen of ball-point te wrin
gen, elk jaar opnieuw, zelfs in de
oorlogsjaren? Hoe komt het dat men
in het laatst van November meer dan
eens in openbare vervoermiddelen me
demensen betrapt, die op hun potlood
zitten te kauwen of hun leven ervan
afhangt, met een blanco blaadje papier
op hun schoot, soms zelfs twee vreem
den tegenover elkaar, die het dan plot
seling, half geamuseerd half bescnaamd,
van elkaar ontdekken? Dat we het
feest volhouden is nog tot daar aan
toe, maar waarom blijven we er hard
nekkig bij dichten, ook al zetten we
de hele rest van het jaar geen twee
letters „poëzie" op papier?
Steeds opnieuw neemt iedere Neder
lander zich voor er ditmaal nu wérke
lijk eens „niets aan te doen". Maar bij
het naderen van de Decembermaand is
het of er een epidemie in de lucht zit,
die zo goed als allen aansteekt, die,
evenals de Dood „kind noch grijsaard
spaart": we moéten eenvoudig op de
cadeautjesjacht gaan, we moéten erbij
dichten; de vijfde December, die fa
tale Nederlandse datum, zou ons rust
noch duur laten als we niet aan die al
gemene ziekte ten prooi waren geval
len.
In zoverre vertoont het Sinterklaas-
gerijmel werkelijk enige overeenkomst
met het ware dichten: het gebeurt om
dat we het niet kunnen laten. Ook al
zou dat de enige overeenkomst zijn,
dan nog is het de moeite waard zich
eens af te vragen hoe dat dan komt.
Zoals met alle folkloristische gebrui
ken is daar niet zo gemakkelijk op te
antwoorden.' De enige reden kan niet
de traditie zijn, want hoe komt net dat
deze traditie zo hardnekkig is? Er zijn
heel wat tradities verdwenen in de
laatste vijfentwintig jaar. Waarom blij
ven wij. die een berucht nuchter volk
zijn, zo koppig aan zulk een on-nuch-
tere bezigheid als dichten is?
Zou het niet kunnen zijn dat een
mens, zodra hij dicht zich als het
ware in een sluier hult, waardoor het
hem mogelijk is dingen uit te spreken
die hij met open vizier niet zou dur
ven uiten? In een gedicht, ook in het
armzaligste Sint Nicolaas-gerijmei,
treedt de eigen persoonlijkheid terug,
er vindt een soort carnavalsvermom
ming plaats, en achter dit masker dur
ven wij meer te zeggen dan ooit „in
proza" Hoeveel Sinterklaasverzen zijn
geen verkapte reprimandes, hoeveel
zijn er schuchtere liefdesverklaringen?
Wij grijpen onbewust die ene gelegen
heid per iaar aan om lucht te geven
aan onze gevoelens van ergernis,
vriendschap, dankbaarheid, bezorgd
heid. Iedere „dichter" heeft iets ano
nyms, de Sinterklaasdichter wel in het
bijzonder. In een onzichtbaarmakende
kap gehuld komt hij het huis van de
ontvangenden binnen, houdt zijn preek-
je, zijn loflied, zijn huidebetoging, of
dient zijn protest in, en verdwijnt weer
onherkend. Ook al weten de ont
vangenden heel goed wie de gever is,
deze behoudt toch altijd iets van de
illusie der naamloosheid en onbekend
heid. Juist in dat terugtreden van het
eigen ik zit misschien de waarde van
het echte dichten: rijm, klank en maat
dwingen ons. ons aan zekere grenzen
te houden, binnen de perken van de
kiesheid en ingetogenheid te blijven.
Wat in een lyrisch gedicht zonder ent-
ge aanstoot te geven gezegd kan wor
den. zou dikwijls grote ergernis ver
wekken indien datzelfde in proza werd
geuit. Iedere dichter is van nature een
Cyrano de Bergerac, die onder het bat-
con van zijn geliefde, aan wie hij uit
bescheidenheid nooit zijn liefde heeft
durven verklaren, in de vermomming
van een medeminnaar eindelijk durft
zeggen waar zijn hart boordevol van
is onder de bescherming van het
duister van de nacht.
Ja, die Sinterklaasgedichten we
moesten ze toch maar in ere nouden.
In al hup gebrekkigheid zijn ze toch
altijd nog een flauwe afglans van de
wrarheid der poëzie met een grote P:
„En als de mens in zijn ellend'
verstomt,
Gaf ons een god e zeggen
wat wij lijden
Gedichter zijn de bomen waardoor
de Maan des te schoner schijnt
Mijohardt's Grieppoeders. Doos 47
(Advertentie, Ing. Med.)