C De strijd tussen het Goede en het Kwade Bosgezicht m Oost-Duitslands economische leven wordt gesowjetiseerd im »mst! prijs uck ZWERVEND DOOR VLAANDEREN (2) Een stem sprak in de Kathedraal Het Geluk, dat eeuwig is LAD OP HET MATJE Menschen im Hotel Honderden kerktorens verrijzen boven het Vlaamse land Driekwart van de bedrijven is onteigend Hersengymnastiek Zie de maan schijni door de bomen CSRSEP Consul 10.650.-. i van 2 selmotor. tel. 3545 tel. 4466 tel. 376 tel. 202 ie" ende de faurant X.ACE. ■3W5«K (Van een onzer redacteuren) CINDS EEUWEN heeft de Kerk haar stempel gedrukt op het leven van de Vlaamse mens. Daarvan getuigen de tientallen kerktorens, hoog en versierd met fraai beeldhouwwerk, of laag en plomp en zonder verfijnde vormen, maar allen wijzend naar boven. Daarvan getuigen de talrijke in gevels en muren gemetselde Christus- en Madonnafiguren en de plechtige processies en bede vaarten, die er regelmatig plaats vinden. Daarvan vertellen ons de indrukwek kende schilderingen, die de gebroeders Van Eyck, Memling, Gerard David, Pourbus en Rubens ons hebben nagelaten en de wonderbaarlijke uit de zestiende eeuw daterende Brusselse wandtapijten. Het Christendom en de kerken hebben in dit land (gelukkig) eeuw in, eeuw uit in het middelpunt gestaan. Nog is hun plaats belangrijk- Al die jaren werd de strijd gevoerd, die Christus reeds had te strijden toen Hijzelf vertoefde temidden van het Joodse volk. De strijd tussen twee werkelijkheden, de strijd tussen de werkelijkheid van deze wereld en de werkelijkheid van Gods wereld. De strijd tussen het in wezen Goede en het in wezen Kwade. en de interessante gildehuizen moest brengen en hielden juist stil voor een winkel met een overdadige uitstalling koperwerk, toen ergens dicht bij ons boven het geweldige lichaam van de kathedraal een klokje begon te klep pen, een metalen stem, niet zwaar en diepdreunend, maar wel sterk roepend en aanhoudend manende op te gaan naar het bedehuis. r\P EEN stille, door de weekse avond waren wij van ons verblijf aan de Zuidelijke rand van Antwerpen, een rustige wijk met hoge herenhuizen, op nieuw gegaan naar het centrum van de oude stad. Zelfs in de hier anders zo drukke straten was het opvallend stil geworden. De bioscopen, de Koninklij ke Vlaamse Opera aan 3e Frankrijklei en de andere huizen van vermaak had den hun bezoekers opgeslokt. In een wat smalle straat met aan de rechterkant een reeks kleine café's, tus sen het Astridplein en het Franklin Rooseveltplantsoen, stond een reusach tige neger met een ruitjespet op en een wandelstok aan zijn linkerarm uit een puntzakje patates-frites te eten. Op een bankje op de Groenplaats zaten op dit late uur nog drie vrouwen de weder waardigheden van de dag te bespreken. In de restaurants was het ook al niet druk. Een kellner stond ergens verveeld achter 't raam met de prijskaarten, het donkere plein op te staren. We liepen een zijstraatje in, dat ons naar de Grote Markt met het raadhuis HEBT u het boek gelezen dat Vicki Batrm schreef over die wonderlijke mensen in dat vreemde hotel? Ge weet wel, over dat losgeslagen hulpboek- lioudertje Kringelein, da^ - dwars over vijftig minderwaardigheidscomplexen heen - een duik neemt in het lonkende leven. Hij komt, als een opgeschrikt stukje onbenul, in de verkeerde kamer terecht - en omdat deze krant ook voor beneden de achttien is, trekken we voor de rest de dekens der vergetel heid over zijn blozende hoofd en over dat van Fliimmchen. Welaan de meneer die vanochtend, gekleed in een muisgrijs ruitjespak en met veel riekende pommade in zijn haar voor de rechter trad, had ook zo'n beetje ge-Kringeleind. Maar dat was scheef gelopen in een provinciaal hotel, alwaar de portier, behalve over degelijke instructies ook over een best geheugen beschikte. Gekleed in zijn uniformjas deed de hotelwacht vanochtend, als getuige sprekend, zijn relaas. Die gepomma- deerde meneer was laat in de avond gearriveerd met een laten-we-maar- zeggen jonge dame, dewelke hij voor het nachtrapport wenste verheven te zien tot de rang van echtgenote. „Ik keek dat spul 's an en zei nee tegen mezelf, want je krijgt daar 'n neus voor, dat voel'u wel. Ik zei: dat gaat niet, zoek maar wat anders. Wordt me die meneer kwaad. Kwadd ,Ms ik goed begrijp", zei de rechter, ..dan 7naakt u er geheel terecht bezwaar tegen, dat mijnheer die dame wilde doen inschrijven als zijn vrouw". „Jawel", beaamde de portier. „Dat voel'u wel, maar wij moeten geen last, da's ons prinsiep, dat wil de baas niet. Ik kende die freule, dat zat 'm niet mee, dat was die oudste meid van de schillenboer, die op d'r eigen is gaan zitten te wonen in Amsterdam. Nou, die meneer hiel' vol en ik zei maar néé, dat voel'u wel. Slaat die meneer ineens me bril van me hoofd in gruzels kapot, da's zeven-, n-dertig gulden vijftig, da's later per post hetaald, en ik een bloedneus. De ober kuiam d'r bij en de baas riep een agent, die in de achter zaal zat bij de sportclub". De verdachte, die een fikse preek kreeg, pleitte voor het fatsoen. „Die portier had fatsoendelijk kunnen blij ven. Ik ben wat driftig, maar ik blijf fatsoendelijk". *Ja", zei de rechter strak, „u blijft fatsoendelijk, dat weten we maar u moet uw handen thuis houden. En valsheid in geschrifte is óók zo fat soendelijk niet. En dan zwijg ik nog over die juffrouw". Er was een advocaat, die kouwelijk door z'n neus stond te gonzen over de psychologische achtergronden van uit gelokte aanvalsdaden, maar de rechter rekende dat de verdachte niet toe. Want, de boete werd, conform de ets gesteld op honderdvijftig gulden. KAKEL Het Geluk... [-JET WAS ONS of wij plotseling de kilte van de herfstavond om onze schouders voelden tasten. Ja, het was wat huiverig. Waarom zouden ook wij niet aan de bronzen roepstem in de donkere avond boven ons gehoor ge ven? Via de ingang aan de kant van de Groenplaats kwamen we in de kerk. We liepen door de schemerige zijbeuk met een der grote schilderstukken van Ru bens naar het grote schip van de kerk. Daar bleek ons, dat de bijeenkomst juist begonnen was. De geestelijke had het woord genomen en wij gingen zitten tussen de honderden vrouwen, die er al een plaatsje hadden gevonden. Naast ons zat een heel oude vrouw met een versleten wollen omslagdoek om haar schouders geslagen. Veel kracht was er in dat kleine lijf niet meer over. Haar benen had ze gestrekt op een andere stoel. Zij luisterde. Vlak voor ons zat een vrouw met een donkere mantel en een krullende Astrakankraag. Ook zij luisterde. Wij allen luisterden, omdat de duidelijke stem, die tot ons sprak er als het ware toe dwong. En ook, omdat wij, zoals elk mens onze aandacht scherpen als er gesproken wordt over het Geluk. Want de geestelijke sprak over het Ge luk, het Geluk, dat eeuwig is en dat God ons. u en mij, zo vertelde hij. wil geven om niet. Hoog boven ons in de nok van de kathedraal brandde het licht. In het koor met het grote hoofdaltaar en in de diepe zijbeuken dreef de schemer. In een ver hoekje tussen twee pilaren door zagen wij de witte puntjes van wat on beweeglijke kaarsvlammen. De kerk luisterde en wij luisterden. Waarom, zo vroeg de stem, voelen wij ons zo dikwijls niet gelukkig? Het ant woord is eenvoudig. Tussen God en ons mensen, tussen dat Geluk en ons men sen staat de zonde.De geestelijke wees de vrouwen en de moeders op de reinheid, die de mens slechts tot sie raad kan zijn. Waar wij ons tegenwoor dig op straat begeven worden onze ge dachten en vooral die van de opgroei ende mens bezoedeld. Zie naar de fel heid in lijnen en kleuren van de bios coopreclames, de foto's en tekeningen in vele tijdschriften,, de geraffineerdheid van de mode.Daar zetelt de zonde, dat is ook de barrière, die ons steeds weer tracht te scheiden van het Geluk, van God. Ten slotte begon een orgel te spelen. Er was geschuifel van stoelen en de vrouwen bogen hun knieën. En toen zongen zij hun lied met prachtige, hel dere stemmen, met toegeknepen zwakke geluidjes, met een jonge, spontane stem. Hun lied, dat tussen de Gothische gewel ven samensmolt tot één wondermooie, glasheldere orgeltoon, was een gebed dat telkens eindigde met een smekend refrein: O heilig Harte, hoor onze beê. Troost onze smarte Schenk ons Uw vreê. Met de vrouwen gingen wij even la ter door de draaideur naar buiten. Op het plein strompelde een brallende, dronken man voorbij. Zó duurt de strijd om de geest voort, ook in Vlaanderen. En niet alleen de Rooms-Katholieke Kerk voert die strijd, ook de andere kerken doen mee, elk op haar wijze. Vraag dat maar eens aan de Ned. Hervormde predikant in Gent, dominee Van Stipriaan Luïscius. Vraag hem naar zijn werk in dit grote industriecentrum, zijn gesprekken met de jonge arbeidsters uit de textielfabrie ken. Het gevecht is moeilijk en van lange duur, maar de glorierijke over winning zeker! Spits van de O. L. Vrouwekerk te Brugge ONS WEKELIJKSE KORTE VERHAAL „Zeventig guldenniemand meer dan zeventig gulden? Eenmaal.... an dermaalten derden maleDe hamer van de afslager kwam dreu nend op de tafel neer. Ik was bezitter geworden van een klein schilderij een betrekkelijk simpel doekje, dat me had herinnerd aan een stukje, dat vroe ger in de woonkamer van mijn ouder lijk huis had gehangen. Het was een bosgezicht. Rechts wat hoog opgaand hout, verder een breed zandpad, waar langs een herder zijn kudde voortdreef. Goed beschouwd was het een ding zon der artistieke waarde. Toen ik nog thuis was zo in de dagen, dat ik nog kunstgeschiedenis studeerde had ik mijn ouders vaak verteld, dat het doekje eigenlijk waardeloos was. Maar ze waren er zeer op gesteld naar het scheen en vonden het boven dien mooi. En nu kocht ik zelf op een boeldag zo'n stukje, nog wel voor een prijs, die eigenlijk veel te hoog was. Wat me dreef? Het moet de herinnering zijn ge weest de herinnering aan de geluk kige zorgeloze jaren thuis, aan de goe de, rustige sfeer in het gezin van mijn ouders. Hieraan was plotseling een eind gekomen, toen zij enkele dageri na e! kaar door een aanval van griep ten grave werden gesleept. De inboedel was toen verkocht. Ik had er niets van behouden. Er was mij toen aan al deze ouderwetse spullen weinig gelegen Sindsdien had ik harde jaren doorge maakt. Ik had net mijn studie voltooie en hoegenaamd geen inkomsten. Vooi een kunsthistoricus liggen de banen nu eenmaal met opgeschept Zo had "'k enige jaren lang van alles moeten aanpakken, voordat ik eindelijk het gevoel had, dat ik op mijn bestem ming was aangekomen. Ik was toen conservator aan een museum in één van de grote steden. Voor een dienstkwestie moest ik een reis naar mijn geboorteplaats maken Daar was ik in geen jaren geweest. Het was een merkwaardige sensatie, als vreemdeling te dwalen door een stad je, waarvan ik elke steen had gekend Er was veel veranderd ik zag het met een lichte weemoed. Wat me naar die veiling had gedre ven, weet ik eigenlijk nóg niet. Het was me alsof ik móest gaan. Toen ik er eenmaal was en in de merkwaardi ge, roezige sfeer was opgenomen, had ik het gevoel, alsof ik weer de verko ping van de inboedel mijner ouder- meemaakte. Nu had ik dat schilderijtje gekocht dat zoveel herinneringen bij me had opgeroepen. In gedachten liep ik naar mijn hotel terug. Ik probeerde mijn beweegredenen te analyseren, maar ik kwam er niet uit, hoe goed ik anders ook altijd wist waarom ik deed wat ik deed. Het was een impuls geweest en ik had haast al spijt, dat ik er aan had toegegeven. In het hotel gaf ik het doekje aar de portier en verzocht hem, het stevi; m te pakken. Een paar uur later gó hij mij een net pakje, dat ik zondr bezwaar mee naar huis kon nemen. De eerste dagen na mijn thuiskomt werd ik te veel door mijn werk i beslag genomen, dan dat ik aandacl' aan het schilderijtje kon besteden. Zr dra ik echter een rustige avond har- pakte ik het uit en bezag het nauw keurig. Ja, 't was waar, het was tocl eigenlijk wel waardeloos: zo'n indus trieproduct van enkele guldens, waai van er tientallen volkomen gelijke exemplaren op de markt waren gewor pen. De voorstelling kon voor sommige mensen iets aantrekkelijks hebben. De kleur was minder slecht dan ik bij dergelijke producten vaak had gezien. Ze was bovendieh wat bestorven. Het leek me toe, dat het stukje al vrij.oud moest zijn. Daarop wees ook wel de ouderwetse vergulde lijst. Er was iets aan, dat me bekend voor kwam. Ik had het gevoel, dat ik dit doekje méér had gezien. De voorstel ling kwam me bekend voor. In ge dachten zag ik plotseling weer de huiskamer thuis voor me zag ik een schilderij dat daar boven de schouw had gehangen: een kudde schapen op een zandpad langs een bos. Dat koo trouwens heel goed: er waren mis schien wel meer van die schilderijen vervaardigd. Toen draaide ik het doekje achter stevoor, om ook de achterzijde eens te bezien. Er was weinig bijzonders aan te zien: het gewone spieraam, waarop een stuk linnen was bevestigd Er had zich in de loop van de jaren een dik ke laag stof op raam en doek verza meld. Zo kwam het, dat ik maar nau welijks een papiertje opmerkte, dat in jen van de hoeken op het linnen was 'eplakt. Ik maakte het voorzichtig wat choon. Er kwam een ouderwets hand- chrift te voorschijn, dat ik plotseling erkende als dat van een oom. „Voor aap en Tine, van Piet en Marie" las k. Jaap en Tine dat waren mijn uders geweest Piet en Marie, de henkers, een broer van vader en het neisje, met wie hij indertijd verloofd vas geweest. Het was hun huwelijks- leschenk voor mijn ouders, dat ik had teruggekocht, nadat ik het eens, jaren geleden, had versmaad.... (Advertentie, Ing. Med.) (Bijzondere correspondentie) IjlllllliniinillBliniMIHIinililllllllliniliniillilllIHÜlllllllllllllllinillllllliHIIIIIjnininnil Toen kort na de oorlog de Russen in het kader van de zuivering en de de militarisering, zonder enige vergoeding de particuliere industrie in Oost-Duits- land onteigenden en tot Sowjet-bezit of Oost-Duits staatsbezit verklaarden, had nagenoeg iedereen buiten Duitsland daar vrede mee. Langzamerhand vestig de zich echter de mening, dat dit ont eigeningsproces wel wat heel erg rigo- reus werd doorgezet. Toen in 1948 naar schatting 50 pet van de industrieën in de Oostzóne staatseigendom waren ge worden en 25 pet in Russisch hezit was overgegaan, zodat slechts 25 pet. in particuliere handen was gebleven, bracht de mededeling van 17 April van dat jaar, dat de onteigening werd stop gezet, een zekere verademing. Later bleek evenwel dat de onteige ning rustig door ging en dat er geen sprake meer 'was van zuivering of de militarisering, doch eenvoudig van een complete sowjetisering van Oost-Duits- land. Begin 1951 werd de overname van 15000 firma's aangekondigd. Andere on dernemingen werden door een wille keurige distributie van grondstoffen ge dwongen het werk neer te leggen. Vol gens een Westduits nieuwsbureau gin gen daardoor in 1951 16000 firma's bankroet, terwijl nog 10.000 aanvragen tot liquidatie hangende zijn. De parti culiere industrie zal dit jaar slechts voor 23.4 pet. deel hebben in de nationale productie. Volgens het vijf jarenplan zal dit aandeel in 1955 nog 18 pet bedragen. Het aandeel van de staatsbedrijven zal stiigen van 56 pet. tot 62 pet. en die van maatschappijen in Sowjetbezit blijft ongeveer gelijk: 21 pet en 20 pet. Geschiedde aanvankelijk de econo mische „reorganisatie" onder leiding van een Centraal comité ..tot bescher ming van het eigendom van het volk", al spoedig werd bepaald dat het Russi sche systeem zou worden gevolgd. De staat ging toen ook zelf onder nemingen op touw zetten en er zijn nu meer dan 5000 staatswinkels en restau rants. die werk bieden aan 84.000 men sen. Deze zaken hebben het monopolie van grote voorraden van gedistribueer de artikelen, die zii meestal veel duur der verkopen dan de particuliere zaken. In de productie-sector is het Russi sche Stakhanow-svsteem ingevoerd en zijn collectieve lonen ingevoerd. Alleen de „technische intelligentia" is daarbij uitgezonderd. Het systeem schijnt goed te werken, want bij lagere lonen wordt thans een hogere productie be reikt. Wanneer we de kaart van Europa voor ons nemen, dan kunnen we buiten de ons bekende grote en grotere staten enige heel kleine staten bezien, die ondanks hun ligging in of nabij grote buur staten. toch enigszins onafhanke lijkheid bezitten. We denken hier bij aan het vorstendom Liechten stein, aan de N.-O.-grens van Zwitserland en aan de republiek Andorra in de Pyreneeën. Wat is echter de kleinste onafhankelijke staat ter wereld? Ook deze staat kunnen we in Europa vinden en wel in Italië. Het is n.l. de republiek San Marino in Midden-Italie, vlak onder de 44ste breedtegraad. Grootte ca. 61 km2; ca. 15.000 in woners. In de 9d'e eeuw reeds ge sticht en ondanks volksverhui zingen en oorlogen heeft deze republiek haar zelfstandigheid onaangetast weten te bewaren. En nu de vragen: 7 Wat is het grootste eiland ter wereld? 2 Schrijft u eens een trillioen in cijfers. 3 Wie is de oprichter van het Rode Kruis? 4 Welke Spaanse rivier herbergt twee beroepen? 5 Wat betekent de afkorting h.b.b.h.h. in advertenties? 6 Waar staat de „Peperbus"? 7 De T.T.-races op het circuit van Assen trekken jaarlijks duizenden belangstellenden. Wat betekenen de letters T.T. eigenlijk? 3 Waar ligt biet eiland Perim? 4 Wat is een imago? "t Wanneer iemand „hazenvlees gegeten heeft", wat wil dat dan zeggen? (Voor de antwoorden zie men ons nummer van Dinsdag.) NAAR VASTE GROND w/AT bezielt ons Nederlanders toch W eigenlijk, dat wij, alle „ongunst der tijden" ten spijt, nog altijd maar door gaan met ons af te pijnigen om enige of ettelijke Sint Nicolaasverzen uit on ze onwillige pen of ball-point te wrin gen, elk jaar opnieuw, zelfs in de oorlogsjaren? Hoe komt het dat men in het laatst van November meer dan eens in openbare vervoermiddelen me demensen betrapt, die op hun potlood zitten te kauwen of hun leven ervan afhangt, met een blanco blaadje papier op hun schoot, soms zelfs twee vreem den tegenover elkaar, die het dan plot seling, half geamuseerd half bescnaamd, van elkaar ontdekken? Dat we het feest volhouden is nog tot daar aan toe, maar waarom blijven we er hard nekkig bij dichten, ook al zetten we de hele rest van het jaar geen twee letters „poëzie" op papier? Steeds opnieuw neemt iedere Neder lander zich voor er ditmaal nu wérke lijk eens „niets aan te doen". Maar bij het naderen van de Decembermaand is het of er een epidemie in de lucht zit, die zo goed als allen aansteekt, die, evenals de Dood „kind noch grijsaard spaart": we moéten eenvoudig op de cadeautjesjacht gaan, we moéten erbij dichten; de vijfde December, die fa tale Nederlandse datum, zou ons rust noch duur laten als we niet aan die al gemene ziekte ten prooi waren geval len. In zoverre vertoont het Sinterklaas- gerijmel werkelijk enige overeenkomst met het ware dichten: het gebeurt om dat we het niet kunnen laten. Ook al zou dat de enige overeenkomst zijn, dan nog is het de moeite waard zich eens af te vragen hoe dat dan komt. Zoals met alle folkloristische gebrui ken is daar niet zo gemakkelijk op te antwoorden.' De enige reden kan niet de traditie zijn, want hoe komt net dat deze traditie zo hardnekkig is? Er zijn heel wat tradities verdwenen in de laatste vijfentwintig jaar. Waarom blij ven wij. die een berucht nuchter volk zijn, zo koppig aan zulk een on-nuch- tere bezigheid als dichten is? Zou het niet kunnen zijn dat een mens, zodra hij dicht zich als het ware in een sluier hult, waardoor het hem mogelijk is dingen uit te spreken die hij met open vizier niet zou dur ven uiten? In een gedicht, ook in het armzaligste Sint Nicolaas-gerijmei, treedt de eigen persoonlijkheid terug, er vindt een soort carnavalsvermom ming plaats, en achter dit masker dur ven wij meer te zeggen dan ooit „in proza" Hoeveel Sinterklaasverzen zijn geen verkapte reprimandes, hoeveel zijn er schuchtere liefdesverklaringen? Wij grijpen onbewust die ene gelegen heid per iaar aan om lucht te geven aan onze gevoelens van ergernis, vriendschap, dankbaarheid, bezorgd heid. Iedere „dichter" heeft iets ano nyms, de Sinterklaasdichter wel in het bijzonder. In een onzichtbaarmakende kap gehuld komt hij het huis van de ontvangenden binnen, houdt zijn preek- je, zijn loflied, zijn huidebetoging, of dient zijn protest in, en verdwijnt weer onherkend. Ook al weten de ont vangenden heel goed wie de gever is, deze behoudt toch altijd iets van de illusie der naamloosheid en onbekend heid. Juist in dat terugtreden van het eigen ik zit misschien de waarde van het echte dichten: rijm, klank en maat dwingen ons. ons aan zekere grenzen te houden, binnen de perken van de kiesheid en ingetogenheid te blijven. Wat in een lyrisch gedicht zonder ent- ge aanstoot te geven gezegd kan wor den. zou dikwijls grote ergernis ver wekken indien datzelfde in proza werd geuit. Iedere dichter is van nature een Cyrano de Bergerac, die onder het bat- con van zijn geliefde, aan wie hij uit bescheidenheid nooit zijn liefde heeft durven verklaren, in de vermomming van een medeminnaar eindelijk durft zeggen waar zijn hart boordevol van is onder de bescherming van het duister van de nacht. Ja, die Sinterklaasgedichten we moesten ze toch maar in ere nouden. In al hup gebrekkigheid zijn ze toch altijd nog een flauwe afglans van de wrarheid der poëzie met een grote P: „En als de mens in zijn ellend' verstomt, Gaf ons een god e zeggen wat wij lijden Gedichter zijn de bomen waardoor de Maan des te schoner schijnt Mijohardt's Grieppoeders. Doos 47 (Advertentie, Ing. Med.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1951 | | pagina 9