KOLHORN: DORP MET EEN RIJK VERLEDEN Mannen op zee, dorp in brand COLHORN op week... Kustvaarders en vissers worstelden vergeefs tegen invloeden die tot de ondergang van hun bedrijf leidden Nieuwe en de Oude Streek liggen U als stille herinneringen aan voorheen <ken h 1 Bij onze illustraties Een nauwkeurig verhaalofie een rymgedigi over de skrikkelyke ende de veelverslindende hrani die is voorgevallen op het dorp genaamt f r- en zijn rechter goed als tot op Meneer Giebel seinen, dat hij laatste boodschap, 3e was de waar- ezig zelfmoord te schter of hij niets nog twee ronden oorgesleld voorlopig geen naar Tunesië. Franse kringen eraal in Tunesië, isdag aan de 70- een onmiddellijke gemengde com- n alle oorzaken rotectoraat te be- in de Bey zou in gediende nota zijn aatste land ten ouvereiniteit met n. De betreffende lijnlijk op intrek- tegen het Franse ari.is verblijvende in Tunesië, aan de len overhandigen. :n Aziatische sta- zijn bezorgdheid toestand in Tu- op de mogelijk- sten" om het ge- 4 KRIJGEN VLEES de grootste vlees- eld, heeft Woens- ;en rantsoenering Hotels en restau- land moeten een 'eek instellen. arkten in het ge net het doel het vleesverwerkende >n de autoriteiten n op het binnen- >03*311 na r Uw handen srtentie. Ing. Med.) iidt zich op ;ief voor eft aangekondigd, voorbereidingen tegenoffensief in zal voltooien. -China bestemde Russische radio n de Sowjet-Unie ropese landen de ordt aangespoord ing zou van plan hten in het ko- man uit te brei- rachten tot 50.000 an in het geheel te van de lucht- gebracht worden 100.000 man per- deviezeninstituut t, dat het maxi- Nederlandse wer- r Nederland kan ook in 1952 weer per week met 1 of 2 tenue. Ine Medw N5EUWS uiden: J. Hovius ankt voor Kam- ïizum (Fr.); voor n Hensbergen te ndert; D. G. A. :n. ENTEN: k Ido Ambacht: te Kruiningen: ;erdam-West. VEGT t ;n 89 jaar is te overleden ds G. van de oudste van de Gerefor- werledene werd laren, welke ge- ;eft gediend. Na og enkele jaren te Bergen (NH), YyE STAAN OP DE oude Westfriese zeedijk en kijken uit over het dorp Kolhorn. Zoals het daar ligt, Is het of het zich niet op zijn gemak gevoelt. Of het met weemoed terugdenkt aan vervlogen dagen. Dagen, waarop het wa ter van de Zuiderzee in zilte schuimvlokken over de dijk vloog. Waarop de schippers met verweerde gezichten op die dijk stonden, terwijl hun helblauwe ogen de horizon aftastten. Of dagen, waarop beangste vrouwen de kracht van de korte, venijnige golfslag van de verraderlijke Zuiderzee maten en dachten aan de mannen, die om der wille van een boterham waren uitgevaren. Neen, dit Kolhorn past niet bij de uitgestrekte landbouwpolders, die zich nu aan gene zijde van de oude zeewering uitstrekken. avonden, als de wind om de oude hui zen loeide, 't turfvuur de koude tracht te te verdrijven, de oliepitjes het lezen of breien schier onmogelijk maakte, men ging zitten spreken over de ge beurtenissen van het dorp en de ram pen die er hadden plaats gevonden. Zo is het geweest. Dan zaten de kin deren aan de voeten van vader of moe der, van grootvader of grootmoeder en dan kwam als vanzelfsprekend de ramp weer naar voren, toen de man nen van Kolhorn op zee waren en het dorp, de Nieuwe en de Oude streek, in vlammen opging. Maar nog steeds is het zo, dat iedere Rolhornder n* er die brand heeft horen spreken. En als men eenmaal aan het praten is met deze mannen, dan komt de geschiedenis van het dorp open te liggen. Ze waren berucht. Verhalen leven voort De huisjes, die tegen de dijk gevleid schijnen te liggen, behoren bij de zee. De zee, waarop vroeger de Kolhorn- ders thuis waren. Die tijd ligt lang ach ter ons. En toch kan het nog gebeuren, dat ge, wandelend door dit vreemd ge bouwde dorp, typen tegenkomt, waar in ge zo de zeeman kunt herkennen. Een uitstervend ras weliswaar en de laatste jaren zijn er verscheidene op geroepen naar andere oorden, maar de verhalen leven nog voort bij de bewo ners van Kolhorn. Verhalen waar wij over hebben gehoord en die we heb ben opgetekend in onze herinnering. Verhalen, die getuigden van een groots verleden. Van een worsteling tegen een ontwikkeling, die onontkoombaar, maar voor het dorp Kolhorn noodlottig is geworden. Kustvaarders der Zuiderzee. Men heeft het wel eens willen voor stellen, of Kolhorn eigenlijk niet meer is geweest dan een oud vissersdorpje, dat tengevolge van de afsluiting van de Zuiderzee en de droogmaking van de polders van bestemming is veranderd. Het is niet zo. De mannen van Kolhorn waren in oude tijden, en daarvoor moeten we geen eeuwen teruggaan, de kustvaar ders van de Zuiderzee en daarnaast vissers. Pas in de tweede helft van de vorige eeuw verdween die kustvaart, om plaats te maken voor uitsluitend visserij, die op haar beurt ook weer het veld moest ruimen. We hebben het gehoord in gesprek ken met tal van bewoners van Kolhorn. Gesprekken die we hadden naar aan leiding van de brand, waardoor het dorp een honderdzestig jaar geleden werd getroffen, maar waarover iedere Kolhornder nog weet te spreken. Niet in bijzonderheden natuurlijk. Daarvoor is het te lang geleden. Niet meer is het zo als voorheen, toen op lange winter- Ze waren berucht deze mannen van Kolhorn. 7e zagen nergens tegen op. Ze durfden de zee trotseren bij het slechtste weer. Ze voeren met hun schepen de Oost-Indiëvaarders tege moet, namen Se waren op de rede van Texel over i brachten deze naar Am sterdam. Zij konden met hun kleinere scheepjes immers gemakkelijk over de ondiepte van Pampus heenkomen. Ze stonden hun mannetje en verdreven de concurrenten soms met kracht van wapenen, van wat ze meenden dat hun territoir was. Ze waren aan de drank verslaafd en ze zagen er niet tegen op om te nemen als er niet te krijgen viel. Maar het was een volk van durvers. Hoorden we n'et van tochten die ze met hun boten maakten over de Zuiderzee, om vee te halen uit Friesland, van Harlingen, dat gebracht moest worden naar Holland om op de markten te Schagen en Hoorn, te Purmerend of waar dan ook, te worden aangevoerd? O, wee, als d° boot door storm over vallen, met het vee te laat op de markt kwam. Dan klonk de boze stem van de boer: „Schipper, zorg er voor, dat zulks niet meer voorkomt, want dat kost me alles". Opnieuw v erd het vee geladen te Harlingen. En weer geselde een felle wind de broze schepen. Maar de schip per gaf het hevel: „Doorvaren". Hoe de koeien het in het rurtn hadden, was hem een zorg, Niet omdat hij iets op de dieren tegen had, maar de boer had zijn eer gekwetst. Hij zou er voor zor gen dat hij op tijd binnen was. Lave rende ging het tegen de storm in. Elke keer als het schip over stag ging, hoor de men het angstig geloei van de koeien, maar de boer had gezegd, dat hij moest zorgen op tijd binnen te zijn. Het was nog nacht, toen de schipper onder Broekerhaven aan de wal kwam. Nergens was licht te bekennen, toen de schipper bij de boer aan de deur klop te. Deze deed angstig de deur open, want ook hij had de gehele nacht liggen luisteren naar de gierende stormwind en hij dacht aan hetgeen hij de schip per had gezegd. Toen hij de ruïne in het ruim zag, de koeienlijken, was het eerste wat hij zei: „Dat nooit meer schipper, want dit kost nog meer...." Waaroj de schipper een lachje ternauwernood kon bedwin gen. Of moeten we vertellen van de moor dende tochten, die gemaakt werden om de turf te halen, de brandstof in ver vlogen dagen, die van Kolhorn uit over 'n groot deel van West-Friesland werd gebracht? Van de overwintering van turfschippers, van strandingen en won derbare reddigen? Kolommen zouden we vol kunnen schrijven, waarin we het oude Kolhorn en zijn ruige bewo ners zouden kunnen doen herleven. Ondergang. Dat Kolhorn is er niet meer. Het Noordhollands kanaal nam een stuk brood weg. De droogmaking van Waard en Groet bracht een andere toestand, die van de' Wieringermeer gaf aan de visserij de nekslag. Turf werd niet meer per schuit vervoerd en zo ligt Kolhorn aan de voet van de dijk en betreurt de afwezigheid van het water. Betreurt het dat het niet meer de rui sende zee hoort. Zoals vissers hun have en goed heb ben betreurd, toen ze na die rampzali ge dag van de vijftiende September 1788 de haven van Kolhorn weer bin nenvielen en het halve dorp in puin vonden. Maar waaróm zouden wij u daarvan vertellen? U xunt die gebeur tenis, waarnaar we naarstig hebben gevorst, beschreven vinden in het ge dicht van Symon Butter. Ook hebben we iets kunnen vinden over de wijze, waarop Kolhorn zich van deze ramp, waardoor twee-en-der tig gezinnen dakloos werden, weer heeft opgericht. Veel is er gedaan om het leed te verzachten en een van de manieren was ongetwijfeld het ten ver koop aanbieden van dit gedicht, dat in Haarlem in druk is verschenen. 1 i 5. i De wind blaast op felle wjjze uit het Zuidwesten, als we het bruggetje aflopen, dat naar de Nieuwe en de Oude streek voert. Wie hier nimmer eerder is geweest, verwondert zich over de bouw van de huizen. Terwijl overal ruimte is en vlak er achter het wijde polderland, liggen hier de hui zen op een kluitje, zoals men dat in vele oude dorpen aan de zeekant aan treft. Het is of de vroegere bouwers van die huizen steun en beschutting bij elkaar hebben willen zoeken. Of ze zich bewust waren, dat de vrouwen behoefte hadden aan elkanders nabij heid, aan hulp, als hun echtgenoten op zee rondzwakten. Dadelijk beseft men, dat zelfs in de tegenwoordige tijd een brand in die dichtbebouwde buurt tot een cata strophe zou kunnen leiden, ondanks de moderne blusmiddelen. Indien met een felle Oostenwind een brand zou uitbreken aan het dijkeinde, dan zou de mogelijkheid van een ramp bijna niet te voorkomen zijn. Hoe erg moet het wel niet geweest zijn in de jaren, De foto's bij deze reportage zijn ont leend aan originelen die zich in het be zit bevinden van de heer N. Keesman te Kolhorn, die ze aan ons welwillend heeft afgestaan. Voor de ons in dit opzicht verleende medewerking zeggen wij hartelijk dank. toen men nog met heel primitieve mid' delen brand moest bestrijden, onder wijl het grootste deel van de manne lijke bevolking op zee verbleef. Nu zijn de huizen voor het grootste deel uit steen opgetrokken, maar toen was alles hout en riet, geen wonder, dat de brand niet te stuiten was en het al leen aan het draaien van de wind was te danken, dat de brand bij de Meno- nietenkerk werd gestuit, Anders wa ren ongetwijfeld de nog resterende vijftien huizen er ook aan gegaan. Karakteristiek in deze „Streek" met haar smalle dorpsstraatje, waarop zelfs niet gefietst mag worden, echter in hoge mate. Al doet het woord „Nieuw" wel wat vreemd aan. Nieuwe huizen vindt men er immers niet. De hele reeks dateert uit omstreeks 1800. Al leen de woningen die er de laatste jaren achter gebouwd zijn, vallen uit de toon. Heel erg uit de toon zelfs. Zo erg, dat de bewoners van de Nieuwe streek van gedrochten durven spre ken. Alzo doen de dingen zich toch veranderd voor, al naar de wand waarin ze wederblinken. Niemand zal ontkennen, dat deze woningen in het algemeen beeld van de Nieuwe streek niet passen. Want de Nieuwe streek heeft met lieuwheid alleen nog de naam ge meen. Voor de rest is het een streek geworden, waar het verleden alleen leeft. Waar men zich nog waant in de tijd van een paar honderd jaar terug, electriciteit en radio ten spijt. Op deze foto ziet men de Nieuwe Streek, zoals ze er lang geleden uit' zag. Degenen, die Kolhorn kennen, zullen bemerken, dat er sindsdien niet zo bijster veel veranderd is. Het is het beeld, zoals de Nieuwe Streek er uitzag na de grote brand die in hef jaar 1788 het dorp Kul- horn zo zwaar trof. Alleen de spits van de toren der Nederlands Her vormde Gemeente heeft ingrijpende vefanderingen ondergaan. Industrie op komst? Meerdere malen is er in Kol horn en omgeving gesproken over de mogelijkheid tot vestiging van industrie. De aanwezigheid van grote landbouwgebieden in de on middellijke omgeving zou daar voor ongetwijfeld mogelijkheden bieden. Reeds in vroeger jaren, na de droogmaking van de polder Waard en Groet, heeft men in Kolhorn industrie gehad, maar deze is weer ten onder gegaan In het archief van de heer Keesman, die vele foto's van oud-Kolhorn heeft, zagen We nog een afbeel ding van de meekrapfabriek. De teelt van meekrap is echter in onze polders opgeheven en ook de industrie kon zich dus niet meer handhaven. Mocht 'let echter tot vestiging van nieuwe indusrie komen, dan zal nog in de loop van deze eeuw het beeld van Kolhorn grondig veranderen. felegen in Noord-Holland, onder de vrije heerlijkheid van Schagen, gepasseert in het jaar 1788 op den 15 September, waar door er in den tijd van 5 a 6 uren 24 huizen, een Geriffemeerde kerk, alsmede een Menoniete kerk zijn in de asse gelegd. Jesaja 64, vers II Ons heiligh en ons heerljjk huls, daar onse vaderen u loofden is met viere verbrandt en als onse gewenste dingen sijn tot woestheid geworden. J-Joort aan al wie gij sijt, gij jong of oud van dage Tot dichten heb ik lust, een wonder groot behage. Ik vat de penne op en vang mijn reden aan Maar dit is van geen man van veel vernuft gedaan. Maar 't geen ik dichten sal, dat is geen blijde mare Geen aangenaam verhaal, 't geen ik u sal verklare, Maar jammer, ach en wee, een droevig treurgeval, 't Is van een felle brand, daar ik van melden sal. Colhorn hiet het dorp, het legt beoosten Schagen, Daar is de brand geschied, wat wij met droefheid sagen Al in Septembermaand op den vijftienden dag De klok had nog geen vijf, maar even op het slag Doe sat ik bij mijn haart in stilheid en gedagte Ik hoord' een naar geween, een droef en jammerklagte. Ik hoord' een geroep met ijselijk geschreij, Daar 's brand, een felle brand, al in de bakkerij. Ik heb op dit geroep mij gans niet lang berade Ik quam daarbij om mee te dempen dese schade Wjj quame met de spuijt o wonder klein verstant En hebben hem geplaatst beneden wind en brand. Daar waren wij confues en stonden haast verlegen Wjj hadden wind en brand en rook en alles tegen: Wij moesten achterwaarts en wijke voor de brant, De brant die had in kort, een verre overhant. De brand liep heftig voort, het brande aan bijde seije 't Liep in de windwaarts op, o ijselijke teije, Tot aan het derde huijs, dit huijs stond op de hoek Doe had de brand sijn loop, o eijselijk besoeck. Het brand' van huijs tot huijs, van woning tot aan [woning So Oud als Nieuwe streek, maar laceij geen verschoning. Een eijder was bedroeft en in sijn hert verbaast, Hij wist niet wat hij deed, van droevigheijt en haast. Daar kwam tot ons hulp nog drie vier, vijf spuijte, Sij plaatsten haar soo daar, om mee de brand te stuijte, Maar 't was alsof men spoot met olij in het vier. Het kraakte en rammelde met eijselijk geghier Godt sta ons bij, mij mens, waar sal het nog belanden, De vlokke van dat hooij, die waaide wonder sterek En viele ijselijck, als woedend op de kerk. Doe sag men dat de kerk met brand was aangestoken Ons droefheijt scheen verswaart,- ons hart dat scheen [te breken Een eijder was confues, 't was niet als vuur en vlam Het was schier of de brand als uit de afgrond quam. Men most dit treurtoneel met droevig oog aanschouwe, Daar was voor ons geen kans, om dit gebouw te houwe. 't Was rondom vlam op vlam, een rjselijcke zaak, De kerk stond in een vlam, als in een winkelhaak Het dak viel van de kerk en maakte groot geklater, De glasen vielen uyt, het loot droop neer als water. -«fi»..-, JLOTOL'SV De balken van 't gebouw, die viele op de gront, Het brandde alles weg, wat In de kerk stont. De kerk stont in brant, beneffens ook de toren, De klok liet ons voor 't laatst nog seven slaghen horen, 't Was of hij tot ons riep, adieu o burgerij, Gij hoort na dese nooijt een enkle slag van mij. Een nieuw metalen klok, uijt burgers kas geboren Die viel tot in de puijn, van boven uit de toren. En verder viel hij mee, aan broeken in de as, Soo dat ter van de klok niet veel te vinden was. Poe 't op zijn elfde stont, was 't akelig te aanschouwe,; De kleijne kinderen, die sullen dit onthouwe, Die 't lang na dese tijd, soo hier en daar vertelt, Hoe dat ons ganse dorp met droefheid was verselt, Wat wierd er toen getorst aan huijsraad en boelasije Men bragt het hier so daar, daar men maar had [ockaseije Men wierp het in de gragt, een ander op de dijk Een derde l'antwaarts in of naar een and're wijk. De sloot wierd opgevult met huijsraad menigvuldig, De brand die daar so woedt, die was zeer ongeduldig Hij nam het alles weg, het seij wat of het was Als hij 't kreeg in sijn macht, hij maakte het tot as. Het brande Westwaarts voort, getal van negen huijsen Dit hug's dat is van ons, door 's Heeren hand geret Wanneer daar brand op viel, het wierde haast belet. De Heere sij gedankt, gelooft en seer gepresen, Dat hier op dese buurt, een uitkomst mogte wesen En dat sij door de brand niet alle sijn vergaan, Maar datter op het end nog vijf sijn blijven staan. Een kraamvrouw op die buurt die moest met droevheijt [vlugte Tot in het derde huijs, want het stond er te dughte Als dat de ganse buurt ellendig sou vergaan, Maar 't|was Gods wille niet, haar huijs is blijve staan. Een andre jonge vrouw, die moest met smerte baare Wier huijs, fabriek en goed almee verbrandet waare Soo dat het op ons dorp ellendig was gestelt, Veel erger als ik schreef of heden u vermeit. Nu keer ik mij en sal de Nieuwe streek ontvouwe Wat daar al is verbrand en wat daar is behouwe. Dit was ons beste buurt, dit was ons proncsieraat, Het allerslegtste huijs, dat was een huijs in staat. Hier sijn dan mee verbrand tot elv toe gerekent, Maar 't hoekhuijs telt niet mee, dat staat al aange- tekent. Op 't laatst komt hier nog bij de Menonietekerk Een Godshuis niet heel groot, maar tof en hegt en [sterk. !llllll!lillHinijmiIIIIIIIIIIIIIIIillIIIII!lllllllIIIIIIIIIIIIII!IIIIIIIIIIII!lll!lilllllll!lllllt!lllllllllllllllllllltll!l!ll!llj|||||||llllll!l!lllllllllll!llllllllllllll Een beeld uit het verleden van Kolhorn. De vissers vloot vaart binnen. Er is in de tegenwoordige tijd van visserij geen sprake meer. De Zuiderzee is ten prooi gevallen aan de landhonger en de vissers van Kolhorn zijn er slachtoffer van geworden. Op onze foto varen de vissers van Kolhorn nog uit. Het is misschien een vijftig jaar geleden dat deze foto werd gemaakt. De schepen varen hier langs het kanaal dat langs de pol der Waard en Groet leidde en zo uitgang had op de Zuiderzee. Vooral de ansjovisvangst was toen in Kolhorn van grote betekenis. Daar Is de brand gestuljt, Gode sij lof en ere Dat wij door Sjjn goetheijt nog weer eens triumfere. Mij dagt toe dat de .wint al op dat selve pas, Een weinig ujjt het Oost en na het Suijden was. Daar sijnder dan na 't ent tot vijftien te behouwen. Ik wens dan dat de Here en bidde met vertrouwen Dat God het wederom aan ons nog sal versien Maar sulks of diergelijks aan ons nooit sal geschicn. Hierbij dient meer geseijt, dat mocht Ik niet vergete, Ons naburen rondom, die hebb' haar fraai gequete. Sij quame met haar spuijts en wonder schoon bemant Sij hadde boven ons seer ver de overhant. Van Schagen quam een spuijt, ook mee Barsingerhorn( Omdat de felle brand de mense aan doet porren. Van Winkel quam er twee, van Niedorp quam er één En veel volk mee, seer veerdigh op de been. Het Slik gaf mee sijn volk, maar daar waren geen [spuijte Sij quame trouwlijk op, om mee de brand te stuijte Soo dat het op het laatst aan geen bijstant onbrak, Wij ware veel te swak om desgelijks te spuijte, Om datter doe van ons veel volk was op see En die niet is present die kan niet helpe mee. Veel manschap haddet druk, de goedere te solveren. Een ander stont verbaast, hij kon hem niet verweren Hij wist niet wat hij doet, of wat hij doene most Hij keek rondom en liep en quam niet op sijn post. 't Is naar, 't is dubbel naar, men siet sijn goed ver- [brande. Een ander schaamt hem niet, hij rept gestaag sijn [handej Hij schijnt me tot behulp, hij torst gelijk de rest, Maar 't is om eigen baat, hij sleept het in sijn nest. Sie daar nu burgers, ai wat sal ik meer ontvouwe Ik kon het altemaal naukeurig niet beschouwe, Omdat ik mee mijn post getrouw most nemen waar, Omdat er na dit al nog veel stont in gevaar. Daar Ieijt nu eijders huijs, sijn schuilplaats en sijn [woning Nu Ieijt het al in puijn, o bittere vertoning. Als men het eens beschouwt, men is er van verbaast, 't Is of de vijand hier geweldig heeft geraast. Gij burgers wie gij sijt, gij die dit heeft verloren 't Is jammer om te sien, 't is droevig om te horen Kom dient u God getrouw in waarheid en in geest Wie weet hoe dra de Heer u breuke weer geneest. Het spreekwoord seijt wel eens, na lejjde komt ver- [bleijde Indien de Heer heeft lief, die sal hij doen kastijden Gij burgers sijt getroost, dient God en hebt gedult Wie weet hoe haast u schaa zal worden ingevult. 't Is jammer, die sijn huijs en goet so moet verlate, Maar wat sal 't u o mens in 't sterfuurtje bate. Als men een korte tijd op aard in wellust leeft 't Is alles ijdelheijt, al wat de wereld geeft. 't Is hier een korte tijd, dat wij dit rijk bewone, Gods rijkdom en ons goed, dat sal ons niet verschoone. Wat baat het ons o mens, indien 't also geviel, Men won al 's werelds goed, tot nadeel van sijn siel. Daarom, so late wij den Heere diene en vreesen In tijd die hier voor ons nog overig sal wesen, En bidden voor dat goet, dat God heeft weggeleit Voor 't uitverkoren volk tot :n der Bcuwighejjt. Adieu dan voor het laatst, het is genoeg geschreve Ik wens de Heere sal sijn segen hier aan geve. Ik wens een eijder mens veel segen 't aller tijt Om Christus wil en eer een salige Eeuwigheijt. Door SYMON Butter, casteleijn op, Colhorn

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1952 | | pagina 7