ouwbedrijf SUS s ENS 4 Ondernemende Turk werd Polyglot UUR DER BEPROEVING alen r I 1 i Maurice té geen alleenheerser meer AMSTERDAMS PODIUM 7.75 fensie ng 7-9 Een vee/bespraakt man voor het Amstel-hotel Amsterdamse toeverlaat voor vele vreemdelingen OP HET MATJE Buskruit De jaren Heien hem niet onberoerd Hei levensverhaal van een boerenhoeve DAL Burgerschap ie aan de 2n 4 Juli a.s. tmaar. :amen ter ver- afd. Burger- ïr- en We gen oemd Bestuur. LLEWIJN. HOOL B Juni van kom! en tijdens ensdag en sdo-naal hterlleh» sndaard, 109.75 3 Ba. - 3.50 - extra 19081 =.B„ etc. 25 Juni a.s, stem op ge- an hun woon wezen, dat zij naast de op- ■usting zijnde de burge- e verklaring toegestaan in el te nemen. an wit- en ■ijs. ordeinde 130, i. 2908468, C® ERGERWEG135 2950 M 47 EKKEN :t p. Kg. ct p. Kg :t p. Kg. per kg t p. Kg. DE AAK DE ZATERDAGAV r (Van onze speciale verslaggever) TEEF me tien Turkse ponden en ik trek de wereld in", zei Fredrick L. Par- '"dowitz in het Turks tegen zijn vader. Dat was in 1929 te Instanboel, de be roemde stad van de Aya Sophia in Turkije. Vader Pardowitz gaf zijn 33-jarige roon het geld en Frc- Irick verliet het land van Ataturk, op zoek naar geluk. Hij kwam al vrij spoedig in Bei- gie terecht, waar hij bij Havas een baan als vertaler kreeg. In 1932 voerde het lot hem naar Nederland, waar hij op 31 Augustus van dat jaar door toe doen van Max Tak op proef werd aangeno men bij het Amstel Hotel te Amsterdam. „Ga maar eens naar Schiphol", zei de di rectie tegen hem, „en begeleid de reizigers van het vliegveld naar het hotel". Fredrick kreeg zijn vaste aan stelling en hoopt nu in Augustus twintig jaar in dienst te zijn van dit grote hotel- bedrijf. „Head Inter preter Amstel Hotel" staat er in gouden letters op zijn uni form geborduurd. „Alstublieft", zegt de beer Pardowitz, „hier heeft u mijn kaartje". In het Engels staat er onder zijn naam: Hootdvertaier XNeder- lands, Frans, Engels, Duits, Spaans, Ita liaans, Turks en Grieks. „Salaam Alei- kem", zeiden we zacht jes, maar gelukkig verstond de heer Par dowitz het niet. MIJN eerste opleiding in de vreemde talen kreeg ik aan het St. Joseph College te Instanboel, waar ik werd onderwezen door Europese paters. Daar na studeerde ik verder aan een Duitse De heer Fredrick L. Pardowitz, Turk van ge boorte, thans tolk in een groot Amsterdams hotel, die acht talen vloeiend spreekt. bruin- rechter De jongeman, die in een oranje geruit jasje voor de verscheen, had het buskruit niet uit gevonden. Men kan zeggen, dat zulks hem tot eer strekte, want het bus kruit heeft de mensheid nooit veel heil gebracht. Het is eigenlijk een zotte gewoonte, het uitvinden van buskruit te bestempelen als het sum- sum van intelligentie. Maar zo zijn we de generaals en de veldheren hebben in de loop der tijden veel meer standbeelden gekregen dan de broodbakkers en de huisdokters. Edoch: wat kunnen we gemakkelijker missen: de generaals of de bakkers? De veldheren of de dokters? Tarwe brood is belangrijker dan strategie en bij een niersteenaanval hebt ge meer aan een dokter met een spuitje dan aan een veldheer ,net een straal jager. Of niet soms? Maar laat ik geen roet gooien in de militaire pap. Laat ons slechts hopen, dat ze niet zo heet gegeten behoeft te worden als de heren ze op 't ogenblik links en rechts van het ijzeren gor dijn) te pruttelen hebben staan. De jongeman had een beledigend soort dreigbrief geschreven aan de pa van een jonkvrouw, die 'm niet be geerde. „Als ik te min ben voor Nel lie dan kon je wel eens dood gevon den worden. Je bent rijk, maar d'r zijn veel oplichters rijk geworden. Wees bereid". U hebt deze brief geschreven? De rechter kwam snel ter zake, want er waren veel klanten vandaag. En er lag trouwens een geschreven bekente nis in schoon politieproza. Maar de jongeman had de intentie er een soort Neurenberg-ryroc.es van te maken. Hij zei: Van de schoolban ken af waren we bevriend, Nellie en ik. Dat wier eerlijke liefde. Mag ik dat effe uiteenzetten? Erg interessant, vond de rechter, maar laten we de romance er buiten laten. Anders zitten we hier volgende week nog. Ik wou klemensie pleiten, zei de jongen, maar de rechter betoogde dat er nog geen eis, laat staan een vonnis was. En waarom had hij die brief ge schreven? Om haar vader soepel te maken. Soepel? U dreigt zo ongeveer hem dóód te maken. Dat staat er niet. Ik schreef: „U kon wel eens dood gevonden worden Door hartverlamming of 'n beroerte of zoje leest dat wel'sdat be doelde ikdat kan toch? En u schreef: wees bereid. Voor de hogere gerechtigheid. Dat heb ik bedoeld. En nu voelt u zich natuurlijk héél slim, glimlachte de rechter. Maar ik moet u zeggen: u hebt het buskruit niet uitgevonden. Nee, gaf de jongen toe. De officier liet de bedreiging vallen maar de belediging eiste genoegdoe ning. Vijftig gulden. De rechter maak te er veertig van. „En ophouden met zulke domme brieven, anders pakken we u anders aan, begrepen?" De jongen knoopte zijn ruitjesjas dicht, boog voor de beffen en schreed naar de uitgang. Dom geboren en niets geleerd. KAREL. HBS. Mijn vader was toen al een in ternationaal bekende oudheidkundige gids voor de gehele Balkan, Egypte en andere Europese landen. Reeds als kleine jongen interesseerde ik me ge weldig voor dit werk. Instanboel, ook wel Constantinopel of Stamboel ge noemd, is een internationale stad met een mengelmoes van rassen en talen. Ik groeide op in die sfeer en voelde me er uitstekend in thuis. Gedurende de eerste wereldoorlog djende ik in het Turkse leger en bracht twee jaar door aan het front bij de Dardanellen als tolk voor het hoofd kwartier. Een deel van mijn diensttijd vervulde ik verder te Damascus, waar ik als vertaler optrad in een Duits hos pitaal. De wisselende oorlogshandelin gen brachten mij in een groot deel van de omliggende Balkanlanden, waardoor ik veel practische ervaring van de daar gesproken talen opdeed. Nadat de vijan delijkheden waren gestaakt kregen wij een Engelse bezetting en was ik volop in de gelegenheid mij in de Engelse taal te bekwamen: ik kwam namelijk op een bureau van de Royal Air Force te wer ken en leerde de taal spelenderwijs vloeiend spreken. Vervolgens werkte ik nog in Instanboel als handelscorres pondent, etaleur en verkoper. Daarna had ik er schoon genoeg van en besloot ik de wereld in te trekken". Turkse Nederlander. DENT u in die twintig jaar nog wel u eens in Turkije geweest?". „Sinds ik uit Instanboel ben vertrokken, heb ik Turkije niet meer gezien. Ik zou er nog wel eens naar toe willen om mijn moeder te bezoeken, maar anders wil ik graag in Nederland blijven, want ik ben hier best tevreden. Onder de vele landen, die ik bezocht heb. is er maar één land zoals Neder land, een land om trots op te zijn. Ik geloof, dat veel van uw landgenoten niet ten volle heseffen, wat dat zeggen wil. Telkens als ik met touristen in aanraking kom of de gasten rondleid door dit prachtige land, kan ik daar niet over uitgepraat raken en voel ik me als een volbloed Nederlander. Het is evenwel jammer, dat sinds de twin tig jaar dat ik hier verblijf en mijn best doe om Holland in de ogen van de vreemdelingen zo voordelig mogelijk te belichten, men mij steeds de Neder landse nationaliteit heeft geweigerd. Waarom of ik mijn leven tot nu toe ais Turk heb moeten slijten en ik nog geen Nederlander ben, is me werkelijk een raadsel. Een kennis van me veronder stelde, dat ik de Nederlandse taal mis schien nog niet goed sprak De heer Pardowitz spreekt het Neder lands correct met een licht aceent. Naar hij vertelt, heeft hij onze taal in twee jaar tijds „onder de tong" gekregen. „Uiteraard kom ik in deze functie meer dan eens in contact met bekende buitenlanders. In 1936 had ik een ont moeting met Douglas Fairbanks Sr en ook de beroemde krantenkoning Ran dolph Hearst heb ik iets van „ons" land laten zien. Toen koning George van Griekenland hier op bezoek was, wens te ik hem bij het afscheid een goede reis toe in de Griekse taal. Later kwam zijn adjudant nog even terug en ver telde me, dat ik een medaille was mis gelopen, doordat ik niet geregeld Grieks tegen hem had gesproken De Turkse vrouw. IJOE zijn als Turk uw indrukken over de Nederlandse vrouw?" De heer Pardowitz is bepaald enthou siast. als hij in rad Nederlands zijn be vindingen vertelt. In één woord fantastisch. Br ben nu zeventien jaar met een Hollandse vrouw getrouwd en ik kan u verzeke ren, dat het een zeer gelukkig huwe lijk is. Ik heb alle respect voor de Ne- tuigd, dat zij de beste huisvrouw is, die men zich kan indenken. Een betere zal men op de gehele wereld niet vin den „En hoe is de positie van de vrouw in Turkije momenteel?", vragen we. „Uitstekend", antwoordt de heer Par dowitz. „Sedert Kemal Ataturk in 1922 president van de Republiek werd, is er voor de Turkse vrouw een periode van emancipatie aangebroken. Zij heeft meer zelfstandigheid gekregen en zij kan zich ruimer ontwikkelen. In Instan- i boel hoeft men niet verbaasd op te kij- ken, als men de gemiddelde vrouw vloeiend Frans hoort spreken. Zij weet zich ook uiterst chique te kleden. Hier heeft u een foto van mijn nichtje Zij ziet er uit als een zeer charmante jongedame, die in elke West-Europese stad een uitstekend figuur zou maken! „Helaas", voegt Pardowitz er aan toe, „zij spreekt maar zeven talen (Van onze Haagse redacteur) TEN van de laatste jaren vóór de oor- log zagen wij in het Casino de Paris Maurice Chevalier, tóen de onbetwiste koning van het Franse chanson. Enkele weken geleden zagen wij hem opnieuw, nu in het Théatre de l'Empire aan de Avenue de Wagram. Op 31 Juli a.s. zul len wij hem kunnen bewonderen in het Kurhaus op Scheveningen. Dertien a veertien jaren zijn tussen die eerste en die tweede keer, dat Maurice achter het voetlicht stond en wij ervoor zaten, verlopen. Dertien a veertien jaren is Maurice Chevalier ouder geworden en dat is voor een artist, die bij het uitbreken van de oorlog de eerste jeugd al een heel eind achter de rug had, een lange tijd. De door een verkwikkelijke dosis energie gevoede vitaliteit van deze artist heeft het ondervonden naar de geest en naar het uiterlijk wellicht enigszins vertraagd, er is toch een duidelijk ver schil aan te wijzen tussen de Maurice van toen en die van nu, Het is nog altijd een genoegen hem op het podium te zien en naar hem te luisteren. Maar hij heeft aan levendigheid verloren; hij is bezadigder geworden; het spon tane is wat verdwenen; hij steunt op zijn rijke routine en op zijn oude faam. Hoewel aan het optreden van Mau rice Chevalier in de revue, die wij in het Théatre de l'Empire zagen, nog altijd een grote plaats werd inge deriandse vrouw en ik ben er van ovr-j ruimd, was dat optreden toch niet meer met dat tam-tam omkleed, dat vroeger zijn verschijning sterk accen tueerde. Door een gehele revue-scène met veel girls, geïnspireerd op de per soon en de kunst van Maurice Cheva lier, werd hij toen aangekondigd. Met laaiend enthousiasme werd hij ontvangen; elk lied werd met een luidruchtig applaus beloond. De Pa- rijzenaars schreeuwden om hém, Maurice. Ook thans heeft men nog veel ple zier om hem: hij heeft over gebrek aan belangstelling en aan bijval niet te klagen. Doch de bezoekers in het theater hebben ook andere artisten leren kennen, die met een veroverende zwier op een voortreffelijke wijze hun liedjes zingen. En voor dezen moet wat van de bewondering en van de dank baarheid bewaard blijven. Maurice Chevalier is niet meer de alleen heerser. PE oeps eoEJZDERi) - fcRGENS IN HET ruime Noordhollandse polder land ligt een oude boerenhoeve onder het strakke blauw van de hemelschelp. Wie de plaats van verre nadert kan nog geloven in het sprookje, dat op sommige zomerdagen de zon juwelen over het landschap strooit. Daar tintelt het licht in vensterruiten, op een glimmend gepoetste melk emmer; en het tovert wondere arabesken in het mosgroene dak. Als het schemert, fluisteren nooit gehoorde stem men hier hun oude verhalen. Heel veel over het forse boerengeslacht, dat hier zijn vesting bouwde. Dat waren de kerels, die gebeden hebben door te werken en die werkten in gebed. Zij zélf waren de akkers, de natuur en, wellicht daarom vochten ze met zichzelf en dikwijls met God. Rond de avond- geheime hoeve gaan ook de gedachten aan stille, moeë vrouwen, wie wat kinderlijke opschik op de Dag des Heeren het leven levenswaard ve-mocht te maken. Doch verder rekenden zij in seizoenen, jaren en generaties. Het zijn deze boerengeslachten, die ons volk heb ben groot gemaakt. De hofsteden die ze ons nalieten en die wij als zenuwachtige verzamelaars voor verval pogen te bewaren, zijn hun gedenkstenen. En hun grafstenen vaak. ui l is, meen ik, al weer een paar jaar geleden, dat ik de moed opbracht enkele enigszins bittere opmerkingen te maken over een bepaalde balletgroep in de hoofdstad. Die opmerkingen betroffen niet de artistieke kant van de zaak, maar de sociale en morele. Het kwam er op neer dat men, als leerling-danseur of leerling-ballerina, moest beschikken over een enorm zelfvertrouwen, benevens een even enorm incasseringsvermogen waar het teleurstellingen betrof. Zonder deze twee gewapend staat men nergens zo weerloos in het toch al harde, wrede Kijk der Muzen als in Dansland. Nu, er waren nogal wat vrouwelijke lezers van deze rubriek, die me dat behoorlijk kwalijk namen, en er was heel wat (vrij on vruchtbare correspondentie nodig. alles kwam me opnieuw voor de geest, toen ik vernam van de tra gedie, die gaande is met het Ballet der Lage Landen. U kent de kwestie: het Prins Bernhard-Fonds wil wel subsi die verlenen, als de Amsterdamse over heid daar eerst toe besluit. Die besloot nog niet en ergo is er in het geheel geen subsidie. Misschien dat alles nog in orde komt, maar erg gerust ben ik daar niet op. In elk geval is men nu zover, dat de leiding van de Lage Landen besloten heeft de troep te hal veren. Acht jonge artisten worden naar huis gestuurd en acht blijven er in vast verband over. Die eerste acht hebben zich bereid verklaard, indien nodig, in te vallen. Wanneer en waar dan ook. En tegen een schraal loon. Neen, er is hier geen enkele reden verheugd te zijn, ook niet omdat men gelijk krijgt. Maar hier is opnieuw het bewijs, hoe wanhopig zwaar het be staan van jonge mannen en vrouwen in dit land is, die zich geven aan de danskunst. De Lage Landen hebben hard gewerkt, harder dan menig bur ger ook maar bij benadering vermoedt. Wij weten er iets van. Iets van einde loze autobustochten dwars door de elf provinciën; iets van de soms onmen selijke vermoeienissen gedurende lan ge tournées; iets van de problemen der lage, en uiterst lage honorering; iets van de angsten en vrezen voor ont binding, opheffing, waarmee men altijd te kampen had; Vao-ï een hatiet, v-oo'i Uvtntnelbo-n en Qaïet Ï3m eib Het is allemaal heel triest. Dit is dus het resultaat van al dat werk, al dat élan, al dat gesjouw en al dat artistiek enthousiasme. Men kan sympathiek of antipathiek staan ten opzichte van het zakelijk en artistiek beleid van Ma- scha ter Weeme, wie geen volkomen j vreemdeling in het Jeruzalem van dansend Nederland is, zal moeten toe geven, dat zóveel werk, zóveel ijver en tenslotte: ook zóveel eerlijk verdiend succes een ander lot beschoren had moeten zijn. Het was dat niet. En dat bewijst opnieuw, hoe hard, hoe wreed en hoe meedogenloos die wereld is. De wereld een dansfeest? Ja, maar dan met heel wat tranen, teleurstelling en ontgoocheling. Wie dat alles er voor over heeft, telkens opnieuw, die wijde zich aan deze Muze. Misschien de hardste van alle negen! Ondanks die briefschrijfsters, die het beter wilden weten. En die alleen de Kunst zagen. En „de zaken" vergaten. FVENMIN bijzonder opvrolijkend is datgene, wat zich afspeelde in het RAI-gebouw. Er zijn in de pers harde noten gekraakt over Carel Briei's wa terballet „Aquamarijn" en men leerde weer eens welk een verbijsterend ge ringe ruimte er bestaat tussen het uur van het „Hossanna" en het uur van het „Kruist Hem"! Men is, wat Carel Briels betreft, aardig aan het kruisi gen geweest. Terecht of niet terecht, het is te betreuren, dat zoveel kostbare en langdurige voorbereiding met zo weinig succes bekroond werd. Er gens, hetzij organisatorisch, hetzij pro pagandistisch of artistiek, zijn fouten gemaakt. En waar fouten gemaakt worden, dienen schuldigen te worden gevonden. Briels zal er één van zijn. En men zal de vele wel geslaagde shows en manifestaties van Briels vergeten om deze éne niet-geslaagde. FN AANGEZIEN dit Podium nu tóch eenmaal in As-mineur staat, nog een enkele opmerking over een bij uitstek Amsterdamse affaire: de zaak Hommersom Onze weg voert ons re gelmatig over de Weteringschans en langs het Huis van Bewaring, waar men deze journalist aan het gijzelen is. Op een steenworp afstand van Ne derlands eerste vermaak-centrum, het Leidseplein. En op een stuk of wat steenworp-afstanden verder van het Vondelpark, waar de jonge zomer wordt gevierd door de dieren en de mensen. En boven dat huis, dat ten slotte een gevangenis is, vliegen de vrije vogels en de vrije wolken. En van alle mensen, die voorbijgaan, al die duizenden op één dag, is zelfs de minste duizendmaal vrijer dan de man achter die muren. Ik geloof, dat het tijd is. dat men de journalist Hommer- son zijn vrijheid hergeeft, ofschoon sommige rechters dat geloof aller minst schijnen te delen. Als ik daar zelf zou zitten, zou ik een wild verlan gen naar die vrijheid hebben. Men kan wel zeggen (èn dat wordt gezegd) dat deze journalist bezig is een figuur en een martelaar te worden. En dat hij pionierswerk verricht. Dat zal allemaal wel waar zijn, maar vier muren isole ren hem van het beste, schoonste en heerliikste. wat een mens bezit: zijn vrijheid. En al krijgt hij nóg zoveel bezoek, nóg zoveel boeken en kranten en cadeaux, te een de avond sluit de deur in die vier muren zich en is Hommerson alleen. En in de uren daarna, hetgeen er vele zijn, kan hij nadenken over het aantal der uren en het getal der dagen, dat hii nog tegen die deur zal moeten opkijken Zii-i dat er vijf, of tien, of honderd of dui zend? Ik voel mij een beetje collega van de journalist Hommerson en ik hoon In bet diepst van mijn hart. dat hij buiten die muren staat als dit Podium ver schijnt. Journalisten zijn vreemde vo gels onder het schrijvend deel der na tie. Ze zijn gewend de nodige klappen op te vangen en niet al te spoedig be zeerd te zijn. Maar ik geloof dat slechts weinig journalisten bestand zijn tegen vier muren, die men om hen heen zet en tegen de duivelse onzekerheid wan neer eindelijk, eindelijk de bazuinen gestoken zullen worden om die muren te slechten. Is deze laatste veronderstelling soms juist het speculatieve element in de opzet van die justitiële ambtenaren, aan wie „de zaak-Hommerson" is toegewé zen? Zo ja, dan menen wij, dat op zo'n systeem alleen deze kwalificaties van toepassing zijn: onwaardig, im moreel en volstrekt onmenselijk. ANTHONY VAN KAMPEN Henr' de Bornier heeft, vermoede .ijk in een ogenblik van overgrote na tionale trots, gezegd dat ieder mens op deze wereld twee vaderlanden heeft, zijn eigen land en Frankrijk. De diepe zitt van dit woord zal ongetwijfeld moeten zijn dat Frankrijk, door zijn cultuur, de voedster aller volkeren en het stille heimwee van beschaafde zielen is. Er is, sinds De Bornier zijn woorden schreef, echter iets veranderd. In Frankrijk en in de gehele wereld. Er moge dan ooit een tijd zijn geweest, dat zijn uitspraak voor velen een bo ven critiek verheven wijsheid was, thans zullen er nog maar weinigen zijn die zijn woorden boven discussie ver heven achten. Zo gaat het in deze wereld met zijn vergankelijke waarden en zijn aan in- houdsverschuivingen onderworpen be grippen. Zo gaat het met de waarde van naties en met de betekenis van al le staatsburgerschap. Schreef niet de zer dagen een Nederlands publicist, dat gedurende de laatste zeven jaren het Nederlanderschap een begrip geworden is, vervuld van weemoed? Van wee moed om de verarming, de verkleining van het Rijk, van weemoed om de ge ringheid waartoe Nederland na het verlies van Indonesië vervallen heet t© zijn? In de Bijbel wordt over een ander burgerschap gesproken. De apostel Paulus, die in Rome gevangen zit om dat de keizer hem een lastig element vindt (predikt hij niet een Heer die nóg hoger macht heeft dan de vergod- delijke Caesar?), schrijft over dat bur gerschap aan de kleine, jonge kerk van Philippi. In de Statenvertaling is het woord verloren gegaan. De tekst luidt daar: „Maar onze wandel is in de he melen" (3:20), hetgeen zijn moet: „Ons burgerschap ons nationaliteitsbewijS is in de hemel" Als onderdaan van het bezette Palestina, als in „Schutz- haft" genomen staatsgevaarlijk element als een soort opgesloten „tweederangs burger" van het Romeinse imperium heeft Paulus terdege beseft, hoe be langrijk het burgerschap, van, het be horen tót een natie kan zijn. Hebben de geboren Romeinen niet tal van voor rechten boven de inwoners van de be zette gebieden? Welnu: vanuit deze praktijk des da- gelijksen levens, uit het huis in Rome, waarin hij tijdens zijn voorarrest ver blijf houdt, predikt Paulus per brief aan de Christenen van Philippi dat hun nationaliteitspapieren in de hemel zijn. Zij zijn onderdanen van de Heer, „die werelden schiep en zij waren van Hem die er borg voor staat, dat voor Zijn „onderdanen des geloofs" 11e dingen zullen medewerken ten goede. Niets op aarde is blijvend. Niets van de mens en niets van de glorie der ko ninkrijken en der imperia, die onder- worpen zijn aan de levenswet van het opkomen, bloeien en vergaan. Maar er is een „onvergankelijk koninkrijk", dat gepredikt is door Jezus de Heiland, een koninkrijk, niet van deze wereld, maar eeuwig en onveranderlijk, het koninkrijk der hemelen, waarin God is alles in allen. Wie Christus erkent als overste leidsman, wie door de daad van het geloof (èn door de daden die uit dat ge loof hun oorsprong moeten hebben) zich onderdaan weet en zich als onder daan gedraa„t van dat onzien'ijk Rijk, zal óók zijn plicht en zijn plaats en zijn taak kennen in de verhoudingen van de tijdelijke orde der wereldse dingen. „Christenen moeten de beste burgers zijn" en méér dan dat. „Daders des Woords" in alle verhoudingen, in alle omstandigheden, tegenover alle men sen. Want dit is het grote gebod van het Koninkrijk der hemelen: liefde, offer bereidheid, navolging van Christus, van wie de Romeinse stadhouder" moest zeggen: Ik vind geen schuld in hem. Wie zo leeft uit het geloof, wie zo metterdaad (en niet met de mond al leen) probeert een volgeling te zijn van Jezus, die moge voortgaan van kracht tot kracht in de wetenschap, dat hij het burgerschap bezit van het Rijk, dat verandering nóch ondergang kent en dat duren zal, óók als aan het eind der tijden de finale komt van het drama der schier eindeloze ouvolging van aardse machten en kronen en rij ken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1952 | | pagina 5