Ze wilden er echt niets aan doen verlegen Compas Piet Donke verskoten l plSBH ST. NICOLAAS-FANTASIE ïst is bij de geweest Doch de heer des huizes vergat zijn fatsoen D' H' Bil Hoe hêt Jac. Groot ut zo kenne verzinne H' nis baard en )iet gespaard Wie kon er ook weten hoe Sint zou heten HÉB Een wens die niet vervuld werd leed brugwachter aan schizophrenie? Hein had te laat die surprise in de smieze VRIJDAG 5 DECEMBER 1953 ioljeugd gezegd, dat hij heel ïnsen en dat bleek 's avonds, •O.G.-gebouw binnenschreed, icht gezellig bij elkaar zaten, lie hij al achter de rug had. al zacht. Bovendien had hij naar toen hij eenmaal op het eid van hem af te glijden en lovend gebrul, als één van de rt symbolische handeling, '.e de militairen de ganse j hebben willen danken e goede verstandhouding, tussen haar en het BKL is de luitenant-Sinter- isteravond na zijn vertrek cantine naar twee arme :n geweest, waar hij een ud kolen, boter, worst, igarent zeep eau de colog- tten gulden heeft gebracht, uitengewoon sympathieke die door de Alkmaarse ng zeer zal worden ge- erd. ;heen een soldaat, die nota- knopen van zijn uniform niet ■maakt. De Sint kwam bij het leze misdaad overeind. „Weet o begon hij somber, „dat het se leger millioenen uitgeeft en? Het zou weggegooid geld die niet gebruikte. Geef me :dat de verbouwereerde sol- •g in had, sneed de Sint met rand de bewuste knopen van •m. De stapel pakketten, die al met de post was gekomen ■ngs, maar op het moment, it door de voorraad heen was d wilde nemen, werd een gro- op het podium geschoven, a enige tijd een miniatuur- te voorschijn werd gehaald. Nicolaas zelf, die deze sport jnt te ambiëren. Na het ver- ie Goedheiligman en zijn hei- het in de cantine nog gerui- ?zellig. Er waren tal van at- e band speelde en het werd die klonk als een klok. ofessor jubiieerf. Hij uitsers xeer verkeerd. begin van 1926 werd in een vacature van rechter bij de ;mentsrechtbank alhier voor de benoeming van de destijds mr R. P. Cleveringa, voor- inden aan de juridische afde- ion. Ned. Stoomboot Maat- e Amsterdam. ;n jaar later, op 7 December 1 mr Cleveringa benoemd tot iogleraar in het handelsrecht lijk procesrecht aan de Leid- 'siteit, zodat hij Zondag a.s. ■en jubileum viert, Gat hij in zal herdenken. :orte tijd, waarin professor 3 aan de Alkmaarse Recht- ionden was .heeft hij zich als ïumaan rechter doen kennen. kwaliteiten kwamen in rst goed tot uiting, waar hij ilve een goed mens, ook een lijk jurist toonde, ire bekendheid verwierf hij e bezettingstijd, toen hij November 1940 een felle anti- de naar aanleiding van het in prof. mr. E. M. Meyers te rehouden de geestelijke er werd van het verzet tegen rs. Kort na de bevrijding n benoeming tot lid van de State in buit .ngewone dienst. er kwam wat halen verqat te betalen agen geleden werd door de politie een inwoner van ek aangehouden, die hier ter handelaar in muziekinstru- ad bewogen hem een accor- f 200 af te geven en dit in- dezelfde dag te gelde had Bij het onderzoek door de is gebleken dat de man zich ar aan nog negen gevallen en flessentrekkerij heeft gemaakt. Zijn gewoonte was n bepaalde voorkeur de stad 0 en dan te bestellen wat van was, van schoenen tot fles* ;r toe. 1 was veel vraag bij de Waag kaasmarkt waren heden aan- stapels boerenkaas wegende >e prijs was f 2.15—f 2.16. De is vlug. waren er in Bodegraven 90 angevoerd. De prijzen waren 2.41—f 2.43, 2e soort f 2.3S- ra f 2.47. De handel was ma- a waren er Donderdag 89 par- w. f 2.41—f 2.44. 2e kw. f 2.38 xtra zware tot f 2.48. De han- :alm. oogst van de straat verïiezer gebaat nde voorwerpen werden gevon- tijdvak van 27 November tot Ze zijn iedere Maan- en Vrijdag van 17—18 uur tl aan het bureau van politie: wanten, houten schraag, ipkaart, handschoenen, porte- inhoud, dasspeld, geldsbedra- 1-agenda, alpinomutsen, pols- andfietspomp, portemonnaies, van gordijnen, benzinedop, ringetje, sleutels, cein- bril. pantoffeltje, map met schakelarm- bezempje, armband, van een portier (auto), rol point, windjack, regenmutsje, en rozenkrans in étui. iit-gele kruis brengt ïugde in een huis dprijs van de verloting vart ollandse bond het Wit-Geie irvan te Alkmaar'ten ovei- notaris G. Verkade de treK- s vond, viel op lot nr. 202bb. E zouden er niets aan doen. Dat zeiden we weken van te voren. En het leek er op, of we dit jaar op onszelf een overwinning zouden behalen, want een paar dagen voor Sint Nicolaas speelden we nog niet geheimzinnig „deuraf stuitert je en waren we nog niet half gek van het rijmpjes maken. Alles verliep dus volgens onze plannen, tot dat mijn vrouw in Amsterdam wat langer dan gewoonlijk op lijn vier en twintig moest wachten en zomaar doelloos langs de winkels Hep om de tijd om te krijgen. En toen waaide het haar aan, zo als een koortsvlaag die op komt zetten en het lichaam— in dit geval- de ziel volkomen overmeestert. Ze kwam een paar uur later thuis met een kleur, die ze vroeger vaak had als ze van het hockeyveld kwam, heur haren warrig door elkaar en een paar ogen, die boekdelen spraken. WAAIT HET buiten?" vroeg ik, met een blik op een paar haar pieken, die recht op haar hoofd stonden. „Nee", zei Pim, „ik heb n boek over Afrika 'voor Jan gekocht en een tas voor Evelien en ik dacht zo......" Er scheen opeens een prettig helder lichtje in haar ogen en ik voelde me in een oogwenk van groot man 111- schrompelen tot een kleine, idealisti- sche jongen. Ik schoof mn benen van de poef en zei „Zo". Ze kwam naast me staan, frisse bui tenlucht ademde over m'n hoofd, ze drukte haar gezicht zo even tegen m'n wang. ,.0, Guus. wat enig.,., moet je het boek eens zien?" Ik was al volkomen verloren, maar toen ze zo meisjesachtig enthousiast de bladen van het boek omsloeg was ik helemaal veertien, zestien, zeventien jaar oud. Belangstellend keek ik méé en zag m'n zoon voor me, lange slungel met de hals van een giraffe en de ha- ren van een leeuw. Ik keek naar het snuiterige tasje voor m'n dochter en als sneeuw voor de zon smolten al mijn bezwaren, iets aan deze Sint te doen, in het niet. Het was geen dure tijd, al les was net als vroegerJa, dat dacht je", zei een stem in m'n binnen ste. „je zult moeten dokken vader". Ik keek m'n vrouw plots een beetje raad selachtig aan, tragi-komisch heet dat geloof ik. „Wou je ook iets voor ons .beiden doer.?" vroeg ik. „Of alleen voor de kinderen?" Ze lachte gretig, rolde de rieten bood schappentas als een soort gordijnenroe op. „Wat zou ik jou nu moeten ge ven?" Ze ging half op de leuning van m'n stoel zitten, met dat typisch vrou welijke, aanhalige gebaar, waarin al tijd iets ondefinieerbaars verscholen zit, iets wat men aantreft bij een jonge hond, die noodzakelijk naar buiten moet en niet durft te blaffen. „We maken er een echt leuke avond van", zong haar stem bij m'n oor. „Ja, natuurlijk", viel ik bij, „maar we nodigen niemand bij ons thuis. Vraag alsjeblieft de Sneevliets of zo niet. want dan ben ik tot een moord in staat". Mijn vrouw was een en al verdraag zaamheid bij deze uitbarsting. Ze gaf me zomaar een zoen, trok m'n das recht, die notabene recht zat en zei „Goed schat, wil je nog thee?" Net nam ik weer een slok van de melk toen er gebeld werd. We keken elkaar aan. Op zo'n avond klopt het hart onwillekeurig sneller, ook al is men dan bijna veertig. Ik stond op en trok de deur open. Beneden aan de trap stonden een Sint- Nicolaas en een knecht. Ik voelde me dronken van plezier. „Kom dr in", riep ik enthousiast. E KAMER WAS VOL toen Sint- Nicolaas eerbiedwaardig en stijl vol .binnentrad en ging zitten. Ik bestudeerde hem aandachtig, maar niets in zijn houding of gebaren onthulde mij de ware gedaante, die achter de man tel van rood en goud verborgen was. Beminnelijk stak hij mij de behand- schoende hand toe: „Wel, hoe maakt U het?" Ik was helemaal een kwajongen, ik voelde me zwierig en los en boven me zelf verheven, zoals mannen dat wel eens meer hebben als ze de geneugten des levens naar waarde weten te schat ten. Het werd een vrolijke boel. We dron ken de melk op, toen een kop koffie en daarna een feestdronk in de vorm van een glaasje. Sint was wel een man van deze tijd, hij gorgelde geroutineerd het kostelijke vocht door zijn keel en sloot z'n ogen van welbehagen. Piet was een echte flauwerd, want die dronk koffie Ik verdiepte me er niet meer in, wie deze prettige onverwachte gast kon zijn, dach aan niets anders meer dan aan de schoonheid van het leven, het geluk van een avond als deze, drin kend uit een glaaske, knikkend naar die ouwe Sint, die rhythmisch op zijn zetel heen en weer wiegelde en mee zong van „de zak van Sinterklaas". Zo ging dat feest een uurtje door. Maar er komt een ogenblik waaropeen mens zó door de vreugde des levens gegrepen wordt, dat hij als het ware zich zelf ontvlucht en in hogere sferen verder leeft. Zoiets had ik altijd. Ik begon meer en meer beschouwend te I ET WAS ROTWEER op Sinter klaasavond, van dat druulweer, kletsnatte straten en een dikke hemel, waaruit zo af en toe van die zielige, kleine sneeuwvlokjes dansen, té schriel om zich op straat te kunnen handhaven. Maar binnen in onze kleine kamer was het beestachtig gezellig. We zaten met zijn viertjes om de ta- Evelien, Jan met zijn Carnera- fel. schouders, mijn vrouw en ik dan. We waren allemaal min of meer vol wassen en heus niet zo sentimenteel- romantisch van aanleg, maar toch zweefde er iets verwachtingsvols door de lucht. Toch voelden we ons een beetje boven ons eigen-ik uitgetild. Ik realiseerde me, dat ik in lange tijd met zo'n jeugdgevoel gekend had én dat ik al aardig op weg was een mas saal ventje te_ worden, dat meehobbelt m het gareeltje en de smaak van ori ginaliteit en spontaneïteit zelden meer proeft. Ik nam me heilig voor deze avond onvergetelijk te maken. Bezield met allerlei goede voorne mens zag ik de dingen om me heen opeens ook in een ander licht. De cho colademelk smaakte pittig, het banket was eerste klas. Ik zag m'n vrouw be drijvig heen en weer lopen, het haar los om het gezicht, de mond tot een lach geplooid. Oud-Holla ndse Sinterklaasprent: ■Appelpltikkende verliefden. worden, mijzelf van al 't goede van men sen en dingen te vergewissen en mijn psychologische gedachten kregen steeds klaarder vorm en inhoud. En zo kreeg ik toch wel spijt, dat mijn vrinden, de Sneevliets, niet aan onze tafel mede zaten. Ik was jaren met ze bevriend en het waren toch eigenlijk wel aar dige lui. Mijn ziel werd vederlicht ge lijk een lentezucht. Ik schoof m'n stoel dicht naast Sint, legde m'n hand op zijn knie en zei: „Toch vind ik die Sneevlieten zo beroerd niet. Kent U die lui?" Sint-Nicolaas boog en knikte. „Ze zijn bar zwammerig op z'h tijd. maar ja, daar kunnen ze misschien ook niks aan doen. Ik zou wel deres „Man, wil je nog zoutjes?" viel m'n vrouw in. „Zoutjes.Wat zijn dat? Nee, die moet ik niet. Weet je Sint, die Sonja Sneevlietja, dat is toch evengoed wel een aardig wijf. Sinterklaas begon capriolen te ma ken van de drank. Hij zwaaide met zijn toga, drukte de mijter, vast op zijn hoofd en likte zich de roodaangezette lippen. Sint zweeg in alle talen. Wat werd die knaap stil van een borrel, dacht ik. „He, ouwe jongen", zei ik, „neem er nog een". Maar de Sint deed iets wat ik nooit verwachtte. Hij stond 'op, greep de zak, waaruit een kachelhaakje stak en ste vende naar de deur. Piet als een stram me, gehoorzame dienaar achter zich aan. „Waarom gaat U al weg?" vroeg ik hoogst verwonderd, terwijl ik zijn glaasje uitdronk. De Sint mompelde iets onverstaan baars en sloeg de deur dicht. Ik zat wat versuft op mijn stoei. „Rare kerel", zei ik 'voor me heen, ter wijl ik mijn vrouw aankeek. Ik trok haar aan haar hand naar me toe, maar ze weerde mij fel af. Haar ogen waren donker als die van een zigeunerin. Haar stem was een beetje té hard. „Je hebt de hele avond bedorven met je malle praatjes. Begreep je dan niet, dat het Sneevliet zelf was? Piet was zijn vrouw. Man, hoe heb je zo kunnen doen?" De situatie drong niet volledig tot mij door. Ik begon te lachen, veegde m'n bril af, zette hem weer op en moest m'n neus snuiten. Ik had de hele wereld aan m'n hart kunnen drukken, zo gelukkig voelde ik me. Ik keek naar de stoel, waarop enkele minuten geleden de eerbied waardige Bisschop was gezeten, ik zag de zwarte Piet achter mij staan.. ik kneep mijn handen in elkaar „En toch is het een aardig wijf", zei ik met tussenpauzen. „Daar gaat niks van af". We hebben de Sneevliets lange tijd niet bij ons gezien GRé DE REUS. IEZO. Mijn debuut als „Beschaafde Sinterklaas, bezoek aan huis f 7.50. Inclusief strooien en paedagogische vermaningen" is voor bij. In het zijkamertje, dat de heer des huizes mij bij het binnen komen heeft gewezen, ga ik eerst even zitten, voordat ik de bij deze vorm van bijverdienste behorende ambtskledfj uittrek. Flauw klinkt vanuit de huiskamer de napret en het stemmengeroep van de familie tot het vertrekje door. Hé, vreemd.... er is geen handdoek en geen zeep neergelegdEnfin, dat komt misschien nog. Er is wel een spiegel. Es even kijken. Tjonge, wat maakt zo'n baard toch oud. Het kriebelt ook. Wacht, eerst al die jeukende troep in, een hoek en effe lekker, zeer on-bisschoppelijk krabben. Verroestwatzit... die baard geplakt. Au!, verdraaid, het lijkt wel of die kleefrommel op mijn gezicht gevulcaniseerd zit. En met die pruik is hetoei.... blote-blauwe- bloedblarenwat zit dat ding vast. Daar zal een beetje warm water aan te pas moeten komen. Dat is ook een situatieSinterklaas moet met zijn gezicht in een bakje water. Hoe lang is het al weer geleden dat de Sint persoonlijk aan de bode van het Amsterdamse stadhuis de vurige wensen van vele Noordhollanders inzake de IJ-pont-tarieven overbracht? Wel wordt de bisschop telkenjare feestelijk ingehaald doch de tarieven werden verhoogd! Eigenlijk verdiende Amsterdam daarvoor een roe! np MIJN dringend kloppen verschijnt meneer. Het vlinflerdasje, dat hij een kwartier geleden onder seniel ge- kraai uit een holle turf heeft gepeuterd, scheef om zijn nek. „Hééé, bent U er nog?", is zijn reactie op mijn aanwezigheid. „Ja, ziet U", zeg ik, „ik wilde me eerst verkleden, maar ik kan de baard niet los krijgen". Zijn mond zakt open. Tussen zijn valse tanden zie ik de aangekoekte speculaaskruimels kleven. „Baard los. verkleden? Maar, wat wilt U dan an ders aantrekken?" Nou moe, wat ik wil aantrekken" Mijn eigen pak natuurlijk. Hier, daar.maar nee. Op de stoel, waar ik mijn blauwe kamgarentje had neergelegd, ligt niets. En de doos, van het Sinterklaas-costuum, is eveneens verdwenen. En mijn regenjas.en mijn schoenen., en., wat zal me nou gebeu ren. Alles is weg. Meneer volgt mijn blik. „Mist U iets?", vraagt hij verwon derd. Ja. voor den drommel. Ik mis mijn kleren. En ik wou ook graag een beetje heet water, want ik ben niet van plan voor f 7.50 langer dan één uur voor aap te lopen. Meneer kijkt mij onthutst aan. „Ikeeeehik zal mijn vrouw even roepen", stamelt hij dan verward. Mevrouw zeilt binnen. Met een kleur tje. van opgewondenheid op de wangen. „Heeft U moeilijkheden, Sinterklaas?", informeert zij met een dat-zal-ik-wel- es-effe-oplosse stem. Dat Sinter klaas doet de deur dicht. Ik neem een beetje meer lucht en stel vast, dat we dat Sinterklaas nou wel achterwege kunnen laten. Dat was goed voor zo juist, maar da's nou afgelopen. Ik ben nou weer Hein Hopperhuig, van be roep brugwachter, die op een onzalig ogenblik op het idee is gekomen een extra centje te verdienen door voor Sinterklaas e gaan spelen. En nou graag mijn kleren terug en spullen om ai dat kunsthaar los te maken. Er valt een vreemde, lange stilte. EI. 'T WAS MET WESTKARSPEL- DER KERMIS -niks worren tussen Piet Donker en Trointje Compas En oigeluk was dat zonde en jammer. Piet was een oude vroier van zo'n veertig jaar, met 'n pittig boere- spultje en gien kind of kraai in de wereld, en Trointje was in alle eer en deugd tweiendertig worren. „Gien muisie het er nag an knaagd" had Aris Veerman, een oöm van Troin, an Piet verteld. Troin dur ouwelui wazze doöü en ze had 'n pittige groipstuiver van durlui orven UT WIER DEN SINTERKLAASEIVEND. Piet 't Wier 'n rare middag voor Piet. Hoi had 'n wist, dat Troin weer te warskip was boi buk as 'n poskenpot, hoi was stoetelig in de weer Arus en Duuw. Hoi had er dage lang over boi 't melken en de kat most 't ontgelde met 'n docht om dur 'n Sinterklasie te geve, want wat wou ie graag de boel weer goedmake. Hoi had 't eerst purig in 't houfd van een doös zaddoeke, maar oigeluk brilde ie er teugenop om die te koupe. Toe had ie docht an 'n fles odeklonje en op slot was 't uitloupen op 'n fles odeklonje met 'n banketletter Piet was 'r voor nei Hoorn fietst. Vanzelf kon ie 't ien en 't aar ok wel in Westkarspel kroige, skop. Om zes uur had Piet zun melkbus an de weg, de koeie krege nag 'n pikkie hooi en toe gong Piet zun oigen wasse en verkleide. Weerom, dat wist ie zelf niet, maar in plaats van zun opgnap- perspak trok ie de zundese spulle an Drie dikke piele brood wurmde ie nei binnen en toe gong Piet op weg, nei Arus. De pakkies had ie in 'n zak dein; gien mens had er wat mee van Ze weunde toe in Benningbroek, maar ze verveul- maar je wete hoe dat gaat op 'n durp. „Nö, Piet nóde, dat Piet Donker ok an Sinterklaas deid. de dur oie-en. zo allien in huis. en ze was boi een wat mnat. ifi met ndeklnnie' Mnpt i» nel rle PQ1 stepte de deur uit en stoetelde t breBg e de dur oigen, zo allien in huis, en ze was boi een ouwe man as huishouwster gaan. Aris Veerman en de vrouw hadde al oftug erus teugen mekaar zoid, dat Piet en Troin best 'n steltje worre konne. „Piet is net 'n deksel dat op 't potje van Troin past", zoide Duuw Mantel,. Arissus vrouw den. wat moet jij met odeklonje? Moet je nei de moid?" en al zoks meer. Nei, nei, Piet most niet nödug, hoi zette liever de fiets onder 't gat. Wie kon 'm in Hoorn? Eerst had ie odeklonje kocht. Hoi had zó'n prois van 'n gulden of voif in 't houfd, maar 't wier 'n fles van 'n tientje, 't Was den ok 'n Maar Piet was zo'n wondere sinjeurDie bommerd, oör. Piet liep met de fiets in de hand over 't Gróte Noord en toe ie die verlegen lekkere banketletters in de uitstalkaste van de bakkers legge zag, kon ie 't niet leite om er twei te koupe, most je erg vange. Hoi zoide altoid, dat ie 'n he kel an vrouwse had, maar dat was hillegaar niet waar. Oigeluk was ie bar verlegen en had ie nooit 'n moid vragen durfd. Wat zoks angaat was ie 'n gróte druul Met kermis den had Duuw 'n opzetje maakt. Troin was nóód en 's eives wazze Duuw en Aris met de warskipper op gat nei de herberg gaan. Deer hadde ze vanzelf Piet troffen, want al was ie den 'n ouwe vroier, 'n opdrouger was ie niet. Hoi kwam oftug in 't café, hoi dronk 'n borreltje, hoi biljartte, hoi kaartte, hoi kolfde, kortom, hoi was van alle markte thuis. Aris had Piet 'n paar keer trakteerd en toe Piet kloine-glasies-moed genog had, was ie mee gaan nei Duuw en Troin. Je zelle 't niet gelouve, maar Piet het die eivend nag an 't danse weest met Troin Hoi had nag nooit eerder 'n stap op de dansvloer geven, maar toe deid ie 't en 't gong ien voor Troin en ien voor 'mzelf De dóze gonge mooi onder de snelbinder en zachies is Piet nei huis reden, want 't zou zonde weze as de letters brakke. Nou, de letter die Piet voor zun oigen meeno- over. Zun hart klopte toch zo vreemdug. Had ie de leste toid wel meer last van. Ouwerdom? TROIN WAS DAAGS TEVOREN boi Arus en Duuw ankomen. De ouwe man hoi wie ze 't huishouwen deid was 'n paar dage nei zun dochter en zo had Troin de hande vroi. Nö, zoi en Duuw hadde metien al weer groöste skik, want ze wazze alletwei pretzakke. Ze krege 't ok weer over Piet „Je moste 'm wat sture", zoide Duuw, „Wat raars, 'n dooie muis of zoks, met 'n roim". Nei, 'n dooie muis, dat vond Troin te bot voor Piet. Hoi was wel 'n druul, maar ze mocht 'm toch wel Troin gong nei bakker Klaver, die in de kamer 'n Sinterklaastafel had, en ze kocht 'n merakelse beste marsepoinen toet, je wete wel, zo'n mooie röduge, met zwarte ougkes en 'n verskrikkeluke krul in zun steert. Duuw wou 'n roimpie make, maar ze kwam alsmaar met zok raars opperdan, dat Troin op slot poin in 't loif had van 't lachen. Dur kwam gien roimpie boi 't varken, want Troin vond, dat Piet aars veuls te gouw wete zou rwie 't an 'm stuurd had. ok nag. Nou "had Piet vroeger jar'elang mëebleP had, was gauw van de sokke. De kat, die luchtte 't Ding wier in 'n dösie met houtwol dein en om zen in 't fariekurps en deerdeur wist ie wel van dat er wat aars as aars in huis was, het nag 'n zeuven uur zou Troin 't effies wegbringe maat en meziek of, en veerder moet je efkus handje krummels in zun bakkie hadZe zou 't dósie maar voor Pietus deur neerzette, wete, dat ie zó'n acht skóne klaartjes en twei pil- To'e Piet 's ochens 't melken dein had dat helle en den hard wegloupe. Teugen zeuvenen sies op had, en ja, je wete, den gaat alles wat je duurde niet zo bar lang, want hoi had vier ouwe kleidde ze dur oigen an en Duuw druteide maar doen wulle merakel licht en best. koeie die nag wat gavve, twei twenters rn 'n om 'r hene. „Troin, je moete ok effies op de rame 't Slot van 't snul is weest dat Amis en Duuw veers stonge al 'n toidje droug wier ie zenuw- bomme. Den wordt ie bang, die owe sesee!" En stiekum weg golFge ra toe most Piet Troin wel achtig. later:„Troin, dink er om oór, dat Piet je niet nei huis bringe. Nó, 't is sluuf ofloupen, oör. Piet Hoi most 'n pakkie make voor Troin en oige- ziet, t is zo n echte vrouwejager! nuchterde buiten allengskende meer op en hol luk hoorde deer 'n roimpie boi. Piet pakte pen en „Nou den gaan ik maar." zoide Troin, en al wier weer de oude druul die ie altoid weest pepier en gong an de keuketafel zitte. grielend liep ze 't donkere gankie in nei de voor- was. Hoi vond Troin merakel pittug, maar anhale Drie keer begon ie: „Beste Trijn" en den wier deur. Ze pakte de knop en toeviil Piet Don- of zoks, dat dorst ie hilkendal niet. Op slot wier er weer 'n grote kras deur geven. Toe pakte Piet ker nei binnen! Ik gelouf, dat er nag nooit twei ie zo benauwd, dat ie vlak boi Arissus dam op de 'n potlood en of 't nou deerdeur kwam, 'k weet mense zó aldernaast verskóten binne as Troin fiets sprongen is en hard wegreden. Troin is wel nittelug weest, oó, maar ze net 't niet merke leiten En Piet had de volgende dag gnap de pest in, dat ie zun oigen zo ansteld had. t Het weke duurd voor ie weer boi Aris over de vloer kome dorst, maar Duuw was verstandig en ze pestte 'm niet en Aris het vanzelf ok niks zoid. Troin was van 't teneel verdwenen, maar ien keer, toe Piet over Zwaagdoik fietste, kwam ie Troin teugen. Hoi verskoöt zun oigen 't apezuur, maar Troin deid of er niks beurd was en riep: „A die Piet", weerop Piet stotterde: „Dedag, Troin!" Hoi keek nag achterom, maar Troin niet en ze fietste zo hard of dur tien koinders om 'r te skreeuwe lagge. 't niet, maar Piet had zó'n roim voor mekaar 't Was zó: „Beste Trijn, Dit krijg je van mijn, Odeklonje tegen 't zweten En banket om op te eten." Iederien zet altoid onder zó'n roim „Sinter klaas", maar Piet was zó van slag deur zun dichtkunst, dat ie „Vondel" onder zun vers skreef. Toe maakte ie twei mooie pakkies en dat gong niet zommaar, want Piet had van die dikke mel kersvingers Om 'n uur of zeuven, as 't vee besteld was, den zou Piet de pakkies wegbringe, had ie al docht. Arus weunde voif menute loupe westop. Piet. Piet zou net de deur zachies open doen om zun pakkies nei binnen te zette, toe Troin an de are kant an de knop trok. Piet stroffelde en viel zó in Troin dur arme. OE 'T SPUL 'N END kregen het? Piet het zun pakkies maar zó an Troin geven en Troin het dur varken maar in dur jaszak houwen. Piet is boi Aris en Duuw bleven en toe de sukkelamelk op was, hewwe Piet en Troin samen de banketletters voor Arissus werkman weg- brocht. Twei maande later honge Piet en Troin in 't kassie an 't raadhuis van Westkarspel. Eindelijk zegt meneer tot mevrouw: „Dit moet een geval van schizophrenie zijn. Een soort van geestelijke gesple tenheid. Komt wel eens voor". QMDAT MIJN kleren beslist niet te vinden zijn, bestellen zij een taxi voor mij. De chauffeur zwaait onder danig de jïeur open. „Waar gaan we heen, Sinterklaas", vraagt hij beleefd. Ik heb geen zin in een nieuw debat. „Ik heet Hopperhuig", zeg ik ver moeid, „en ik moet naar de Wester straat nummer vijftien". De man wil geen geld hebben. „U geeft zoveel weg, dat ik dit graag voor U heb gedaan", zegt hij. Thuis laat dj baard oo- niet los. Niet met wasbenzine. Niet met terpentijn. Niet met warm water. Niet met koud water. Niet tussen de deur en niet met een gewicht er aan. Ik hang mantel, stola, onderkleed en wat er bij hoort rver een stoel en ga slapen. r\E VOLGENDE morgen heb ik voor- rang bij de dokter. Hij schudt mij lang de hand, zegt verstrooid dat tie dassen en de boeken mooi waren en wil weten wat er aan scheelt. „Die'rot ba, - J moet er af", sis ik met de moord in het hart. Er schiet verwarring in zijn afwezige ogen. „Rot baard? Pardon., baard er af? Maar Sinterklaas, dat kan toch niet! U heeft een baard sinds de vierde eeuw. Dat hoort er bij'*. Nou nog mooier. Ik scheer me elke - -jrgen en niet om de vijftien eeuwen. En ik heet geen Sinterklaas, maar Hop perhuig. Straks moet ik de brug open en dicht draaien en dat kan niet met die sik aan mijn gezicht. Of de dokter dus maar zo goed wil zijn om die her rie er af te halen. De dokter grijpt om te beginnen de telefoon en praat lang en gejaagd in het Latijn. Er komt een auto voor en we rijden naar een andere dokter. „Zwiepstakker", stelt die zich voor, „psychiater". Wel voor den drommel! Ik ben niet gek. Er valt hierniets te psychiateren. Ik moet alleen die baard kwijt. De zeer geleerde heren praten weer. „Freud, schoktherapie, dwang voorstellingen", hoor ik zeggen. „Hoogst interessant", zegt Zwiepstakker, „merk waardig, die affecten. Eèèh, collega", zegt hij dan, „we moeten die Huighop per. Hophuiger.een, Hopperhuig wil ik zeggen, opsporen. Hij moet de sleu tel zijn in dit wonderlijke mystificatie- gevail". Zwiepstakker zet het theewater af en ik moet weer mee in de auto. Buiten zeggen een paar kinderen: „Dag Sint Nicolaas". „En nu de kathartische methode", zegt Zwiepstakker opgewekt in de auto, „dat helpt in deze gevallen als talkpoeder bij doorzitten. Vertelt U eens Sinterklaas, waar draait U ge meenlijk de brug open en dicht?" Zijn knipoog naar de dokter onderschep ik net. Ik zeg achtereenvolgens: „Barst" „De Blauwe Brug".... en „Schiet nu maar op." We rijden naar de Blauwe Brug. Zwiepstakker wauwelt over somnam bule -toestanden, verricht schedelmetin gen bij mij, de chauffeur en zichzelf, en blaast schuimende belletjes op zijn tuitlippen. Ik kijk gespannen door de voorruit. Nu ik te laat ben, zal er wel een opstopping bij de brug zijn. Nee, niet langer dan anders. Er staat er een man te draaien. Verroest., dat is., dat ben ik. Hein Hopperhuig. Ik draai juist de brug open. Onze auto moet stoppen. l~jE BRUG IS open en ik kijk naar de mensen voor de slagboom. Kijk, daar komen twee heren uit een auto met., nee maar, dat is Sinterklaas. Ze komen naar mijn hokje. Jong, die Sin terklaas kijkt zuur! „Ik ben Zwiep stakker", zegt de ene meneer. „Dat is dokter Bonenbeller en dat is., wel, dat is Sinterklaas". „Aangenaam", zeg ik, „ik ben Hein Hopperhuig. Wat is er van Uw Dienst?" Maar die Zwiepstakker krijgt niet de kans om iets te zeggen. Sinterklaas smijt zijn mijter in een hoek, kijkt mij vuil aan en zegt nijdig: „Het is een complot, schooiers!' Voordat we hem kunnen tegenhouden springt hij over d<- leuning van de brug in de gracht. We hebben vijf uur gedregd. Gevonden hebben we hem niet. W7AT IK bijna nog vergat te zeggen: iJc heb dit jaar niets voor mijn Sinterklaas gekregen. Niet dat ik er aan geloof Maar, ik wil maar zeggen, het is niet goed wanneer we pro beren alle illusie binnen de nauwe grenzen vpn de starre menselijke be grippen te brengen. We moeten, ge loof ik, vè'el meer in sprookjes geloven. K. T. Oud-Hollandse Sinterklaasprent; David op de harp spelende.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1952 | | pagina 3