DE ZEEUWEN WANHOPEN NIET -NOOIT STERFT DE LENTE- L i m: Pi Wil ioi daden, gesteund door onwrikbaar geloof ft M O VERTROUWEN IN DE TOEKOMST Een verhaal naar een historisch gegeven, dat zich aispeelt in Stavenisse vóór en tijdens de lente van 1953 r VOORJAARSNUMMER De hand wordt nu om de spade geklemd GEL00F Gaat dat tola houd er de moed maar ln, m de moed mara inmaar ing verstomde het gezang De 1 had een licht geronk gehoord aide het hoofd om. „Ja bakkertje >en ik weer," klonk het boven ofd en met één greep had Billie ksel van de doos gerukt en deed eep naar de taart. Te laat zag hij ze taart van de bakker geen ge. taart was, maar een fop-taart, an alléén de randen van gebak Zijn hand had de taart al ge. enpats!meteen vloog izenval met een klap dicht. „Au, uuwww-ü" gilde de verschrikte terwijl hii een poging deed om :m van zijn hand te schudden, leze zat muurvast. •xe7+, Pxe7, Lxe7) 22. Txe7+, 3. Ld6, Lf5 24. Tc7+, Kb5 (ook >g, behalve de materiële achter. 25. a4 Ka6 26. Pf4, Tg8? 27, Le4? 28. Pb4+, Ka5 en nu kot at geven; ziet U hoe? Het Konings-indisch (II) d4, Pf6 2. c4, g6 3. Pc3. Lg7 4 5. Pf3. 0—0 6. Le2, Pbd7 7. 00, 1 wit allereerst spelen: 3. d4xe5. d6xe5 (aldus de partl] aanleiding was tot deze bespre- 8 irt staat nu behoorlil vrij, en kan ren een paard op d4 te posteren; .1 iurt wel lang (bv. via c5 of (3 maar wit kan intussen niets on- men. Er volgde: 2_h3 (een goede zet: Lg4 en P?4, zetten die wit's controle over d4 r verminderen, worden belet) c7 LO. Lel—e3, DdS—e7 (Om Lc5 t« en. In aanmerking kwam Dc7 11. Te8 12. Tadl, Lf3! 13. Td2 Pc5 11 Le7 en Pe6. Niet 11Td8 12. Pf8 14. Txd8 benevens Lc5 en ■n Ld6) 11. Ddlc2. a7—a5 (dit 'S log wachten) 12. Taldl, Pf6 Juist was Ph5—f4; indien g3 dan Zwart ondervindt enige hinder iet feit, dat Pe6 de dekking van I e5 opheft- dit Is na Dc7 niet het I 13. Tdld2, Pe8c7 14. Tfl— c7e6 15. b2b3 (beter Pa4, Pc5, Pxc5, Td6. Pefi, c5 en wit staat ieter bv. b6? cxb6. Pd4, Lxd4, Dx e5) 15Pd7c5 16. Tdl—d6? jl a3 waarna Ld7 op b4 faalt; na )4. axb4, Pa6, b5. Pc5 ontstaat een positionele strijd)Thans kon met Pd4 de kwaliteit winnen, ziet. dat het waarnemen van de n nog niet eenvoudig is. (Wordt vervolgd). Oplossing probleem nr. 12. A. Shinkman) 1. Tc2! dreigt 2. +- en Dfl of Dhl: 1glD 2- -j- enz. Op 1Kf6 volgt weer nneer pion a5 niet aanwezig was. er de nevenoplossing Tc3 in zit- b.v. Kh6 2. Tg3 en Dg6 of Dh7. s faalt Tc3 echter op a4; 1. Tc6 dan 2. Dxgl+, Kf7l.Dgl dan Kf6 g2, Kf7. ^de oplossingen verwierven 5 pun- De ladderstand werd hiermee: m. 4. J. van Charldorp, K. W. Pe- G. J. Brandhoff en A. F. Rusting het maximum aantal punten, 24. heren delen de vier prijzen mgen ieder dus f 8.50. Proficiat- vorden op de voet gevolgd door J. Bastiaanse met 22; daarna B. G. v.d. Beek. G. v.d. Wolff etl inen 19- 9 t.m. 11. S. Prins (Bra* J. B. Dietz en B. Mantel, 17; 15. F. Zoontjes, J. Marsman. Di en N. Breebaart Tzn, 14: 16 t.ift 'h. Ph. de Waal. M. P. Bijwaarfl, oer A. J. Nooder en W. Haan* s 12; 21. W. Bron. 11; 22 t.m. ppel, J. Mostert en J. J. W. Gun* 10- 25. J. G. Cromjongh, 9; - Vos, 8- 27 t.m. 33. W. Ras, •oet, D. Bakker, K. Mevns,. A- ourer J. C. Hoogmoed en J. Stolp t m 36. J Frank, M. de Vries v.d. Vis 5: 37. Mej. v. Heerden' W. Greidanus 3: 39 t.m. 42. j ijk. Chr. Steilberg, H. Loeves j toof 2. i gaan thans weer met frisse m c ;r: ditmaal met een tweezet. ïgen zoals steeds binnen een v; bovenstaand adres. het laatste ninpertje ontving D. Appel nog de oplossing van )p de ladder schuift hij dus ir. 12. rrespnndentic. H. K. en P. A. v.d. V. te Den om als oplossers! Probleem nr. 13. t: Ka2. Td8 en h2. Ld2 en pi c2 en g3 <9) jj, art: Kdl, Dh4, Ta4 en el, P i n3 (7) J)E VRACHTAUTO STOND MET EEN SCHOK STIL en de jongen achter liet stuur zette de motor af. Twintig jaar was deze knaap uit Kerkwerve pas geworden op een dag, dat hij zandzakken moest rijden naar de Schouwse jjijk en van origine kantoorbediende. Sinds de catastrophe echter had hij geen pen meer in handen gehad, doch was in de cabine van een vrachtwagen geklommen om te helpen, waar nodig. Dagen achtereen bleef hij in touw, maar nu, weer op weg van het geschonden Zierikzee naar de stad van Jacob Cats, waar de machtige middeleeuwse kerk het water rond haar voet ziet staan, zette Leen plotseling de zware wagen stil, ergens op een smalle binnendijk met diepe voren in het wegdek, daarin geploegd door het zware verkeer Water aan beide zijden, géén onstuimige binnenzee, maar een rustig en rim pelloos vlak, waarop de zon een brede schitterbaan trok in de de richting van de grijze poortsilhouetten van Zierikzee. In de hoge lucht strak en blauw wiekte een reiger, met lome slag het verdronken land onder zich latend, ter wijl bij een boerenwoning snaterende eenden een v-vormige figuur trokken in het stille water „Dat is Schouwenzei de jongen, gebarend naar de wijdsheid rond om, „je zou met zulk weer vergeten, wat er hier gebeurd isJe krijgt er weer plezier in. Nou maar zorgen-dat-het-droog-komt!" En hij schakelde in en reed verder, opgewekt en vol vertrouwen J)1T GEBEURDE in een van de eerste weken na de ramp op Schouwen-Dui- heland, toen we met deze jongeman meereden op een vrijwel windstille en zonrijke dag, waardoor het onderge lopen eiland er zoveel vriendelijker uit zag dan de week daarvóór, terwijl het water alle verschrikking scheen te hebben afgelegd. „Nou maar zien, dat het droog komt", ja dat zei deze opge wekte chauffeur-kantoorbediende uit Kerkwerve, want hij zag de toekomst niet al te somber in. Doch zou zijn op- Itatting, dit wat zorgeloos over de pro blemen heenstappen, gedeeld worden oor alle getroffenen in de geïnun- deerde gebieden van het geslagen Zeeland? Och, zorgeloos gaat men in dit gewest de problemen allerminst voorbij, maar dat wil nog niet zeg gen, dat de bevolking, die zo hard en zo totaal door het geweld van het wa- aj ter is aangepakt, nu murw geslagen is ,ven daarom het moede hoofd in de uhoot legt. Neen, God zij dank is het kzo niet: dit mensenras is geschapen een veerkracht, die hen in deze donkere dagen staande houdt en die het hun mogelijk maakt om ondanks alles opnieuw te beginnen. J)IE HOUDING is alleszins merkwaar- dig. Daar zijn bijvoorbeeld de be- v-rmp,-; van het eiland Tho'en en Sint Philipsland, wier streng-orthodoxe reli gieuze instelling soms iets fatalistisch heeft, zodat men oppervlakkig zou aan nemen, dat deze mensen gelaten het oordeel over zich laten komen. Doch juist hier klemt zich de hand vast om de spade en worden de mou wen opgestroopt om het herstel te be ginnen. Dat is een instinctief gebaar, dat deze eilandbewoners sinds eeuwen en eeuwen vertrouwd is. het grijpen naar materiaal om het water te keren- De steeds zich herhalende strijd tegen de opdringende vijand in deze Schel- de-dcita voimde immers mede het volkskarakter en schiep een bevol king, die altijd waakzaam en op haar hoede diende te zijn. Daarom had men hier geen oog voor vermaak, want dat paste niet bii de ingetogen leefwiize, welke het moei zame gevecht van alle dag de mens oplegde. Geen wonder ook. dat het calvinisme in deze streken zo sterk wortel schoot: het paste met zijn so- b"''e ernst bij do geaardheid van de Tholenaars en PhilipslandcrsWan neer men niet vocht tegen het water, volgde overs'roming wanneer men niet streed tegen hot kwaad, moest daarop de straf volgen BOELEN IN DEZE CONTREIEN zien de ramo als een oordeel Gods, maar dat betekent niet. dat zii in letterlijke zin Gods water over de akker laten lopen. Neen. dat verhindert dat in stinctieve grijpen naar de spade Op deze mensen is het krachtige woord van toepassing: „Helpt nu Uzelf, zo helpt u God". Ogenschijnlijk een trots en onafhankelijk devies, maar voor de Bevolking van Tholen en Sint Philips- ecn woord, dat hun zienswijze wannp stelt: Wanneer ge niet aanpakt ^,fe efrlh"ud,e Dakken neerzit, dan betnnoi n'et verwerven, ze betoogt men. maar vat ge het werk ?fian Hii Ziin hum. zonder wel kï- eipf me l ,n;aal nie,s begint, ze- ker niet onthouden. Ziedaar het geheim van de ernfp irrdcUCHt: d° "Hmitieve drang EVan de de'tah-won,.. te wprenB J„e'.w?t"- gepaard met het vaste ge schicd't ZO er G,,ds wil "iets ge niet steeds samen met de hoop? Dat is het ge val bil de religie. m not- nnle w.J terrein. Wanneer maar ook op ander men gelooft in de Bovenstaand artikel werd geschre ven door een Zeeuws journalist, iie sinds de eente rampdagen in de ge troffen gebieden van Zeeland ver toe t. Hij sprak met vertegenwoor- Ydtgers van alle lagen der bevolking eh verwierf zich aldus s inzicht in naar mentaliteit. droogmaking, dan heeft men ook weer hoop voor de toekomst! Die hoop is er bij de evacués van Schouwen-Duiveland, her en der in het vaderland verspreid. Zij zitten over de dagbladen gebogen en luisteren nauwkeurig naar elk radio-bulletin om toch maar niets te missen van het nieuws over hun eiland. Want elk be richt, dat hun vertrouwen geeft in de droogmaking, betekent hoop Soms ontdekt men bij de geëvacueer- den en bij de achtergeblevenen een snelle geïrriteerdheid: „De havendij- ken van Zierikzee nog niet dicht, het Schelphoekgat schuurt verder uit, ter wijl er niet aan wordt begonnen. Ook bij Sirjansland vlot het niet". De ont stemming is merkbaar, want men wil terug, men wil geloven en hopen in de toekomst! gOMS IS HET bijzonder moeilijk nog hoop te hebben. Er zijn burgemees ters, die hun dorpsgemeenschap uit el kaar z'cn gerukt en die bevreesd zijn, dat hun gemeente in de toekomst min der aanzien zal hebben dan voorheen; er zijn boeren, die opzien tegen de lasten en zorgen, die een herverkave ling met zich mee zal brengen, er is de gewone man, die zich afvraagt of de schade-vergoeding weer zo lang o zich zal laten wachten, er is de moe der, die het beeld van haar verdron ken kinderen niet meer kan loslaten. Allen vormen zjj de grijze massa van getroffenen neen, dat woord is te zwak: geslagenen zijn zij niet al leen belaagd door het water, maar door veel en velerlei: de ambtenaar, die hun schade komt registreren, de socioloog, die hun reacties peilt en we tenschappelijk ontleedt en de journa list. die ijverig hun lijden noteert om anderen te laten mede-lijden. Soms is er onderlinge onenigheid, als'in Zie rikzee, waar tussen overheid en be volking een kloof gaapt. Kunnen de geslagenen door dit alles nog hoop hebben? TA, DE ZEEUW HOOPT en vertrouwt in de toekomst, ondanks alle zor gen en ondanks de wetenschap, dat de beproevingen niet ten einde zijn en dat de slagen van de ramp nog niet zijn uitgebeukt. De Commissaris der Ko ningin in Zeeland, jhr. mr. A. F. C. de Casembroot, zelf geboren en geto gen in deze provincie, vatte de hou ding van zijn bevolking onlangs aldus samen: „De mentaliteit van de getroffen Zeeuwen is voorbeeldig. Groot is de smart, diep de ellende, maar toch men wil weer vooruitzien en men kan dat dank zij die ongelooflijke moed voor de toekomst". En burgemeester Vogelaar van Krui- ningen, wiens gemeente, pas hersteld van de oorlogsgevolgen, voor de helft is verwoest, verklaarde: „Wij zijn vol geestkracht om het berbouwwerk te beginnen. Hoe droevig het ook is, wij zullen er van genieten om er aan te kunnen werken". HET WORDT THANS VOORJAAR. De vruchtbomen in vele Zeeuwse pol ders beginnen uit te lopen om straks hun volle bloesems in alle pracht te tonen. Helaas niet op Schouwen-Dui veland en niet in grote delen van Z.uid-Beveland, van Tholen en St. Fhilipsland, want het vruchtbare hout is door het zoute water dood en on- i ruchtbaar geworden. Toch zal men ook hier met vreugde de lente begroe ten .zoals die jonge chauffeur op weg naar Brouwershaven: „Je zou er weer plezier in krijgen". En niet te vergeten bet slot van zijn opmerking: „Nou maar zorgen-dat-bet-droogkomt!" Aan de Zeeuwen zelf zat het waarlijk niet l'ggen, want zij hebben getoond en tonen nog dagelijks een „ongelooflijke moedte bezitten. De hand, die nu de spade hanteert, dient straks weer de Hoeg te sturen! Daarom: Help nu zelf, zo helpt U God! TA, 'T HEEFT JAREN GEZEURD tussen Jacob J Hage en Maatje de Rijke en ze waren flink op weg in Stavenisse, waar ze woonden, het praedicaat „de onsterfelijke verloofden" te krij gen. ,,'t Wil maar niet doorzetten", zeiden de Stavenissers, als ze Zaterdagsavonds in de scheerwinkel of in het café van Goedegebuure de dingen van de dag bespraken, en daarbij na tuurlijk niet verzuimden de 'laatste vorderingen van Amor, voorzover het Jacob Hage en zijn be minde Maatje betrof, in hun beschouwingen te betrekken. „Het hoogtepunt is nog niet bereikt.", werd er geconstateerd, net alsof het een aanval van de griep betrof, of het weer in het vroege voorjaar. De kwestie was, d at Jacob en Maatje on loochenbaar voor elkander waren bestemd. De aloude volkswijsheid, die iets zegt over een potje en een passend dekseltje, sloeg zeker óók op Jacob en Maatje, die allebei, gezien hun leeftijd, niet zoveel meer van het leven hadden te ver wachten. Ze waren allebei zwijgzaam van aard, ze hadden weinig vrienden en kennissen en het leven had hen beiden even onvriendelijk beje gend. Jacob had enkele jaren geleden de vrouw, met wie hij lange tijd gelukkig getrouwd was geweest, moeten afstaan. Maatje had vele jaren tevergeefs gewacht op de levende sprookjesprins, maar dat was nog in haar prille jeugd, toen ze 's avonds over de Voorstraat kuierde, met andere meisjes, die even uitbundig gichelden als zij, wanneer er aan de overkant van de straat jeug dige vertegenwoordigers der andere sekse voor bij paradeerden, opvallend luid sprekend en soms vreemd-wild in hun doen. O ja, ze was op een lente-avond weieens samen met een jongen het dorp uit gewandeld, de Paaldijk, of de Scheldse dijk op, kilometers de polder in, doch uit onbegrijpelijke motieven lie ten de Stavenisser jongens het steeds bij een zogenaamd veroverde zoen, een gezellig praatje en de wandelingen. Maatje de Rijke werd ouder en steeds vuriger hoopte ze, dat het ogenblik zou komen waarop haar naam, naast die van een Stavenisser jonk man, achter het tralievenstertje van het kastje, waarin de mededelingen van de burgerlijke stand werden opgehangen, prijken zou. Het werd vele malen lente en vele vriendin nen waren de bruid, doch voor Maatje ging de tijd voorbij. Totdat ook zij één van die ruiten- vrouwen van Stavenisse werd, die, vanachter haar gordijntjes, de passanten bekijken en be- critiseren en wier droomprinsen de ene dag sier lijke gespschoenen dragen en de andere dag met klei en drek besmeurde klompen. De droomprins van Maatje had gelukkig zulke klompen aan de voeten en hij heette maar gewoon Jacob Ilage en zijn familie bevolkte half Tholen. Op een dag in de lente nu al ver scheidene jaren geleden sprak hij Maatje de Rijke zomaar, midden op straat, aan. en zei plompverloren, dat hij haar uitnodigde voor een wandeling, vanavond. Maatje had niet meer weten te doen dan te knikken. Ze zou zeker komen, vanavond. Ja, Jacob, heus! Samen gingen ze de lente-avond in en de rui tenvrouwen van Stavenisse, die hun gelederen verzwakt zagen, spraken er zonde en schande van. Jacob was ecn nette vent; daar kon je niks op aanmerken, maar wat was-ie nou eigenlijk, als je het goed naging. Nee, voor hén de sprook jesprins met de glimmende rijglaarzen cn dc ge spierde gestalte Jacob, onbewust van de agitatie achter de gordijntjes, en Maatje vagelijk de hemel ziende, liepen langs de Paaldijk de eindeloos lijkende polder in. Slechts een héél enkele keer wist Jacob iets te zeggen. Een losse opmerking over het mooie weer of over het vee, dat kort gele den in de wei was gekomen. Hel gesprek had weinig opwindends, maar elk woord van Jacob maakte op Maatje een onuitwisbare indruk -n ze lachte lang en hartelijk als hij een grapje maak te, zodat het leek alsof Jacob's geest spranke lend, gelijk champagne was. En elk lachje van haar streelde Jacob zó zeer, dat hij zich als een jongen van zestien jaar voelde. Ze zetten zich neer op de glooiing van de dijk en samen keken ze, hoe de zon langzaam door de einder werd opgeslorpt, tot de hemelkoepel duisterder en kleiner werd en zij zelf nog maar kleine figuurtjes waren in de geweldige avond. Gesprekken hadden geen betekenis meer. Soms kon een enkel woord echter alles zeggen, ook al leek het voor de buitenstaander allerminst zinvol. Maar zo gaat het, zelfs tussen mensen in hun tweede jeugd. Als over de akkers het magere geluid van een slaande torenklok kwam aandrijven, zei Jacob diepzinnig: ,,'t Zal tien uur wezen", waarop Maatje niet anders wist te antwoorden dan: „Ja, J&óötf4 En dan verstreek er weer ecn hele poos, tot Jacob zei: „Hoor de zee 'rs!" En wederom ant woordde Maatje ernstig; „Ja, Jacob Dan, op een voor Stavenisse zeer compromit terend uur, kwamen zij terug in het dorp. Er werd ook bij het afscheid voor Maatje's deur niet veel gezegd, want er was vanavond al meer dan genoeg besproken tussen die twee. TA, DIE WAREN VOOR ELKAAR BESTEMD J en het stond als een paal boven water, dat de bruiloft niet lang op zich zou laten wachten. Dat wist iedereen in Stavenisse je haarfijn te vertellen. Maar toen het wéér lente geworden was en alles in de natuur noodde tot grote daden, had den Maatje en Jacob het grote besluit nog niet genomen, zulks tot grote verbazing van de rui- tcnvrouwen cn tot verontwaardiging van hun werkelijke vrienden en vriendinnen. Nooit sterft de lente" is een hoofdstuk uit het boek „Stavenisse"de kroniek van een verdronken dorp, door Jac. Broersen en Tom Koopman, dat binnenkort bij de Uitgeversmij. West-Friesland, Hoorn zal verschijnen. Men zag de twee dikwijls samen. Dan liepen ze, al naar de weerstoestand, te wandelen langs de dijk, of zaten ze bij Leune, die onbetwistbaar dé autoriteit van Tholen was, op het stuk van 's mensen gedragingen in liefdes-aangelegenhe den. En die had voorspeld: ,,'t Kan nog jaren duren met die twee. Ze zijn allebei al te oud en te wijs om zonder meer naar de burgerlijke stand te rennen. Maar, dat ze mekaarkrijgen, staat voor mij zo vast als een huis!" Doch het werd voor de derde maal lente en het werd weer herfst, zonder dat Jacob en Maatje een echtpaar werden. Ze konden het zelf niet goed verklaren; de oorzaak van die schijn baar eeuwigdurende verkering, die hen in Sta venisse reeds het odium „De onsterfelijke ge liefden" had bezorgd, en die ondeugende vrien- uen van Jacob schrijnende versjes deed maken, die met Sint Nieolaas werden overhandigd. Soms. als men Jacob vroeg; „Hoe denken jullie er nou over?", dan mompelde hij iets over dure tijden en over de spullen, die ze nog moesten hebben. En dat Maatje een beste meid was, met ecn paar flinke handen aan het lijf. En Maatje liet haar vriendinnen de indruk wekkende stapel linnengoed zien, die ze boven in de oude ladenkast bewaarde. Allemaal beste lakens en slopen cn handdoeken. Als je zo'n laken tussen de vingers nam, kraakte het nog van nieuwigheid. En geen wolkje kwam er uit! Aan rommel had je niets, ten slotte. Amor stoeide, vreemd met deze twee mensen kinderen en men twijfelde er aan of die schalkse liefdesgod wel een datum in het dwaze hoofd had, waarop hij genoeg van het spelletje zou hebben. "TOEN HET WEER VOORJAAR WAS geworden en de eerste tekenen van het beginnende, nieuwe leven ook in de polders cn de. stallen rondom Stavenisse te zien waren, leek het er op, dat-Jacob en Maatje" alle hoop hadden laten varen. Men zag hen zelden meer samen. Zouden ze het toch niet aandurven? In de scheerwinkel werd deze nieuwe wending van de zaak uitvoe rig besproken en de ruitenvrouwen spraken ai af, dat Maatje, als die zich na dit roekeloze avontuur ootmoedig kwam scharen in de gele deren der bedaagde maagden, barmhartig tege moet zouden treden; vol begrip voor de moeiten van haar strijd. Want voor hen stond één ding vast: als de verkering inderdaad verbroken werd, dan zou het beslissende woord uit Maatje's mond komen. En hetzelfde werd in de scheerwinkel van Jacob beweerd. Maar «oor Stavenisse werd het dit jaar geen lente meer. Op een dag bulderde de zee dooi de gebroken (üjkpt) d„e .polders _in, .nan\ het kleine dorpje op de uiterste Westpunt van Tholen en liet de wereld vergaan voor iedereen. Voor Jacob en Maatje was het water evenwel mild. Het dreef de vrouw naar Tholen, waar familie van haar woonde, en het noodzaakte Jacob deel te nemen aan het reddingswerk; dagen en nachten achtereen, tot hij niet meer wist, dat Stavenisse, de avondwandelingen in de polder en Maatje de Rijke ooit hadden bestaan. Doch toen brak het ogenblik aan, waarop de weinige mannen van Stavenisse even op adem mochten komen. Doodop arriveerden zij in Tho len, waar dagen tevoren de eerste vluchtelingen waren aangekomen. Ook Maatje! Men zei het Jacob al, toen hij nog geen kwar tier in het dorp was. Maatje! Ja, er was voor Jacob toch nog ergens een doel. Het stond nu. scherp omlijnd, voor hem. Dagen en nachten lang had hij gedacht, dat Sta venisse zijn ziel had prijsgegeven, na dat éne, vreselijke kwartier, waarin het water zijn moor dend werk deed. Straten, die hij zo goed had ge kend, waren van de aardbodem verdwenen, vrienden kort geleden had hij nog met ze ge praat waren meegesleurd door de golven cn verdronken. Waarom nog dénken aan vroeger? En nu was Maatje hier in het veilige Tholen! TOEN ZE ELKAAR ONTMOETTEN stond het al vast. „We trouwen meteen", zei Jacob. „Nu!" En tegen zoveel logica had Maatje geen enkel argument, ook al lag haar prachtige lin nengoed, opgebold en smerig, te drijven in de polders; al was de koperen pangspiegel, die ze destijds samen hadden gekocht, vernield, en al had Jacob geen pak om aan te trekken bij de plechtigheid, en zij zelf geen enkele japon, die als bruidstoilet zou kunnen dienen. 's Avonds, om een uur of acht. stapten ze het noodsecretarie van Stavenisse, dat in het ge meentehuis van Tholen was ondergebracht, bin nen, waarbij Jacob aankondigde: „Ons wil trouwen!" Secretarie-ambtenaar De Wilde keek hoogst verbaasd. Ook hij kende deze beiden en evenals iedere Stavenisser, wist hij van de wandelingen langs de dijk, de patates-frites bij Leune en het Zondagse ijsje. Maar hij herstelde zich snel, want hij was al aan veel gewoon geraakt. Deze week was er op de puinhopen van het dorp nóg een paartje ge trouwd. Er had een foto van in een krant ge staan. Hij op klompen, zij in laarzen. De secre tarie-ambtenaar had het plaatje uitgeknipt en bewaard, omdat dit het eerste huwelijk was, dat na de ramp gesloten werd. Maar liever had hij een foto van Maatje en Jacob gehad, want die zouden straks het eerste echtpaar zijn, dat ge trouwd was dóór de ramp. Jacob en Maatje kregen hun instructies van de ambtenaar mee en ze gingen verheugd hun bruidsdagen in. Aan het dorp ging bet groten deels voorbij, d.at huwelijk en die „bruiloft", omdat er zoveel andere en grote dingen waren. Maar ecn enkeling vond toch de tijd om de jong gehuwden even te komen gelukwensen. En bijna niemand, die het begreep. Y/OOR JACOB EN MAATJE begint de lente, hoewel hun dorp dood is en het beeld van hun eiland herfstig en triest. Ze hebben een huwelijksuitzet van internationaal allure. Ze kregen stoelen, die in 's Hertogenbosch bij het Roode Kruis waren binnengekomen, een tafel uit Amsterdam, een bed uit Kopenhagen en dekens uit Parijs. Hun vloerkleed is geschonken door een Belgische tapijtfabriek en Jacob had op zijn trouwdag Oostenrijkse schoenen aan de voeten, terwijl Maatje gehuld was in een chique japon, die een Zweedse dame had toebehoord. En eerlang krijgen ze hun eigen huisje in Stavenisse, dat herbouwd zal worden, omdat het leven dóór moet gaan. Omdat het toch steeds weer lente wordt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1953 | | pagina 9