DE ZEEUWEN WANHOPEN NIET
-NOOIT STERFT DE LENTE-
L
i
m: Pi
Wil ioi daden, gesteund
door onwrikbaar geloof
ft M O
VERTROUWEN IN DE TOEKOMST
Een verhaal naar een historisch gegeven, dat zich aispeelt
in Stavenisse vóór en tijdens de lente van 1953
r
VOORJAARSNUMMER
De hand wordt nu om
de spade geklemd
GEL00F Gaat dat
tola houd er de moed maar ln,
m de moed mara inmaar
ing verstomde het gezang De
1 had een licht geronk gehoord
aide het hoofd om. „Ja bakkertje
>en ik weer," klonk het boven
ofd en met één greep had Billie
ksel van de doos gerukt en deed
eep naar de taart. Te laat zag hij
ze taart van de bakker geen ge.
taart was, maar een fop-taart,
an alléén de randen van gebak
Zijn hand had de taart al ge.
enpats!meteen vloog
izenval met een klap dicht. „Au,
uuwww-ü" gilde de verschrikte
terwijl hii een poging deed om
:m van zijn hand te schudden,
leze zat muurvast.
•xe7+, Pxe7, Lxe7) 22. Txe7+,
3. Ld6, Lf5 24. Tc7+, Kb5 (ook
>g, behalve de materiële achter.
25. a4 Ka6 26. Pf4, Tg8? 27,
Le4? 28. Pb4+, Ka5 en nu kot
at geven; ziet U hoe?
Het Konings-indisch (II)
d4, Pf6 2. c4, g6 3. Pc3. Lg7 4
5. Pf3. 0—0 6. Le2, Pbd7 7. 00,
1 wit allereerst spelen:
3. d4xe5. d6xe5 (aldus de partl]
aanleiding was tot deze bespre- 8
irt staat nu behoorlil vrij, en kan
ren een paard op d4 te posteren; .1
iurt wel lang (bv. via c5 of (3
maar wit kan intussen niets on-
men. Er volgde:
2_h3 (een goede zet: Lg4 en P?4,
zetten die wit's controle over d4
r verminderen, worden belet) c7
LO. Lel—e3, DdS—e7 (Om Lc5 t«
en. In aanmerking kwam Dc7 11.
Te8 12. Tadl, Lf3! 13. Td2 Pc5 11
Le7 en Pe6. Niet 11Td8 12.
Pf8 14. Txd8 benevens Lc5 en
■n Ld6) 11. Ddlc2. a7—a5 (dit 'S
log wachten) 12. Taldl, Pf6
Juist was Ph5—f4; indien g3 dan
Zwart ondervindt enige hinder
iet feit, dat Pe6 de dekking van I
e5 opheft- dit Is na Dc7 niet het I
13. Tdld2, Pe8c7 14. Tfl—
c7e6 15. b2b3 (beter Pa4, Pc5,
Pxc5, Td6. Pefi, c5 en wit staat
ieter bv. b6? cxb6. Pd4, Lxd4, Dx
e5) 15Pd7c5 16. Tdl—d6? jl
a3 waarna Ld7 op b4 faalt; na
)4. axb4, Pa6, b5. Pc5 ontstaat een
positionele strijd)Thans kon
met Pd4 de kwaliteit winnen,
ziet. dat het waarnemen van de
n nog niet eenvoudig is.
(Wordt vervolgd).
Oplossing probleem nr. 12.
A. Shinkman) 1. Tc2! dreigt 2.
+- en Dfl of Dhl: 1glD 2-
-j- enz. Op 1Kf6 volgt weer
nneer pion a5 niet aanwezig was.
er de nevenoplossing Tc3 in zit-
b.v. Kh6 2. Tg3 en Dg6 of Dh7.
s faalt Tc3 echter op a4; 1. Tc6 dan
2. Dxgl+, Kf7l.Dgl dan Kf6
g2, Kf7.
^de oplossingen verwierven 5 pun-
De ladderstand werd hiermee:
m. 4. J. van Charldorp, K. W. Pe-
G. J. Brandhoff en A. F. Rusting
het maximum aantal punten, 24.
heren delen de vier prijzen
mgen ieder dus f 8.50. Proficiat-
vorden op de voet gevolgd door
J. Bastiaanse met 22; daarna
B. G. v.d. Beek. G. v.d. Wolff etl
inen 19- 9 t.m. 11. S. Prins (Bra*
J. B. Dietz en B. Mantel, 17;
15. F. Zoontjes, J. Marsman. Di
en N. Breebaart Tzn, 14: 16 t.ift
'h. Ph. de Waal. M. P. Bijwaarfl,
oer A. J. Nooder en W. Haan*
s 12; 21. W. Bron. 11; 22 t.m.
ppel, J. Mostert en J. J. W. Gun*
10- 25. J. G. Cromjongh, 9;
- Vos, 8- 27 t.m. 33. W. Ras,
•oet, D. Bakker, K. Mevns,. A-
ourer J. C. Hoogmoed en J. Stolp
t m 36. J Frank, M. de Vries
v.d. Vis 5: 37. Mej. v. Heerden'
W. Greidanus 3: 39 t.m. 42. j
ijk. Chr. Steilberg, H. Loeves j
toof 2. i
gaan thans weer met frisse m c
;r: ditmaal met een tweezet.
ïgen zoals steeds binnen een v;
bovenstaand adres.
het laatste ninpertje ontving
D. Appel nog de oplossing van
)p de ladder schuift hij dus
ir. 12.
rrespnndentic.
H. K. en P. A. v.d. V. te Den
om als oplossers!
Probleem nr. 13.
t: Ka2. Td8 en h2. Ld2 en
pi c2 en g3 <9) jj,
art: Kdl, Dh4, Ta4 en el, P
i n3 (7)
J)E VRACHTAUTO STOND MET EEN SCHOK STIL en de jongen achter
liet stuur zette de motor af. Twintig jaar was deze knaap uit Kerkwerve
pas geworden op een dag, dat hij zandzakken moest rijden naar de Schouwse
jjijk en van origine kantoorbediende. Sinds de catastrophe echter had hij
geen pen meer in handen gehad, doch was in de cabine van een vrachtwagen
geklommen om te helpen, waar nodig. Dagen achtereen bleef hij in touw,
maar nu, weer op weg van het geschonden Zierikzee naar de stad van Jacob
Cats, waar de machtige middeleeuwse kerk het water rond haar voet ziet staan,
zette Leen plotseling de zware wagen stil, ergens op een smalle binnendijk met
diepe voren in het wegdek, daarin geploegd door het zware verkeer
Water aan beide zijden, géén onstuimige binnenzee, maar een rustig en rim
pelloos vlak, waarop de zon een brede schitterbaan trok in de de richting van
de grijze poortsilhouetten van Zierikzee. In de hoge lucht strak en blauw
wiekte een reiger, met lome slag het verdronken land onder zich latend, ter
wijl bij een boerenwoning snaterende eenden een v-vormige figuur trokken in
het stille water
„Dat is Schouwenzei de jongen, gebarend naar de wijdsheid rond
om, „je zou met zulk weer vergeten, wat er hier gebeurd isJe krijgt er
weer plezier in. Nou maar zorgen-dat-het-droog-komt!" En hij schakelde in en
reed verder, opgewekt en vol vertrouwen
J)1T GEBEURDE in een van de eerste
weken na de ramp op Schouwen-Dui-
heland, toen we met deze jongeman
meereden op een vrijwel windstille en
zonrijke dag, waardoor het onderge
lopen eiland er zoveel vriendelijker uit
zag dan de week daarvóór, terwijl het
water alle verschrikking scheen te
hebben afgelegd. „Nou maar zien, dat
het droog komt", ja dat zei deze opge
wekte chauffeur-kantoorbediende uit
Kerkwerve, want hij zag de toekomst
niet al te somber in. Doch zou zijn op-
Itatting, dit wat zorgeloos over de pro
blemen heenstappen, gedeeld worden
oor alle getroffenen in de geïnun-
deerde gebieden van het geslagen
Zeeland? Och, zorgeloos gaat men in
dit gewest de problemen allerminst
voorbij, maar dat wil nog niet zeg
gen, dat de bevolking, die zo hard en
zo totaal door het geweld van het wa-
aj ter is aangepakt, nu murw geslagen is
,ven daarom het moede hoofd in de
uhoot legt. Neen, God zij dank is het
kzo niet: dit mensenras is geschapen
een veerkracht, die hen in deze
donkere dagen staande houdt en die
het hun mogelijk maakt om ondanks
alles opnieuw te beginnen.
J)IE HOUDING is alleszins merkwaar-
dig. Daar zijn bijvoorbeeld de be-
v-rmp,-; van het eiland Tho'en en Sint
Philipsland, wier streng-orthodoxe reli
gieuze instelling soms iets fatalistisch
heeft, zodat men oppervlakkig zou aan
nemen, dat deze mensen gelaten het
oordeel over zich laten komen.
Doch juist hier klemt zich de hand
vast om de spade en worden de mou
wen opgestroopt om het herstel te be
ginnen. Dat is een instinctief gebaar,
dat deze eilandbewoners sinds eeuwen
en eeuwen vertrouwd is. het grijpen
naar materiaal om het water te keren-
De steeds zich herhalende strijd tegen
de opdringende vijand in deze Schel-
de-dcita voimde immers mede het
volkskarakter en schiep een bevol
king, die altijd waakzaam en op haar
hoede diende te zijn.
Daarom had men hier geen oog voor
vermaak, want dat paste niet bii de
ingetogen leefwiize, welke het moei
zame gevecht van alle dag de mens
oplegde. Geen wonder ook. dat het
calvinisme in deze streken zo sterk
wortel schoot: het paste met zijn so-
b"''e ernst bij do geaardheid van de
Tholenaars en PhilipslandcrsWan
neer men niet vocht tegen het water,
volgde overs'roming wanneer men
niet streed tegen hot kwaad, moest
daarop de straf volgen
BOELEN IN DEZE CONTREIEN zien de
ramo als een oordeel Gods, maar
dat betekent niet. dat zii in letterlijke
zin Gods water over de akker laten
lopen. Neen. dat verhindert dat in
stinctieve grijpen naar de spade Op
deze mensen is het krachtige woord
van toepassing: „Helpt nu Uzelf, zo
helpt u God". Ogenschijnlijk een trots
en onafhankelijk devies, maar voor de
Bevolking van Tholen en Sint Philips-
ecn woord, dat hun zienswijze
wannp stelt: Wanneer ge niet aanpakt
^,fe efrlh"ud,e Dakken neerzit, dan
betnnoi n'et verwerven, ze
betoogt men. maar vat ge het werk
?fian Hii Ziin hum. zonder wel
kï- eipf me l ,n;aal nie,s begint, ze-
ker niet onthouden.
Ziedaar het geheim van de ernfp
irrdcUCHt: d° "Hmitieve drang EVan
de de'tah-won,.. te wprenB
J„e'.w?t"- gepaard met het vaste ge
schicd't ZO er G,,ds wil "iets
ge
niet steeds
samen met de hoop? Dat is het ge
val bil de religie. m not- nnle w.J
terrein. Wanneer
maar ook op ander
men gelooft in de
Bovenstaand artikel werd geschre
ven door een Zeeuws journalist, iie
sinds de
eente rampdagen in de ge
troffen gebieden van Zeeland ver
toe t. Hij sprak met vertegenwoor-
Ydtgers van alle lagen der bevolking
eh verwierf zich aldus s inzicht in
naar mentaliteit.
droogmaking, dan heeft men ook weer
hoop voor de toekomst!
Die hoop is er bij de evacués van
Schouwen-Duiveland, her en der in
het vaderland verspreid. Zij zitten over
de dagbladen gebogen en luisteren
nauwkeurig naar elk radio-bulletin om
toch maar niets te missen van het
nieuws over hun eiland. Want elk be
richt, dat hun vertrouwen geeft in de
droogmaking, betekent hoop
Soms ontdekt men bij de geëvacueer-
den en bij de achtergeblevenen een
snelle geïrriteerdheid: „De havendij-
ken van Zierikzee nog niet dicht, het
Schelphoekgat schuurt verder uit, ter
wijl er niet aan wordt begonnen. Ook
bij Sirjansland vlot het niet". De ont
stemming is merkbaar, want men wil
terug, men wil geloven en hopen in
de toekomst!
gOMS IS HET bijzonder moeilijk nog
hoop te hebben. Er zijn burgemees
ters, die hun dorpsgemeenschap uit el
kaar z'cn gerukt en die bevreesd zijn,
dat hun gemeente in de toekomst min
der aanzien zal hebben dan voorheen;
er zijn boeren, die opzien tegen de
lasten en zorgen, die een herverkave
ling met zich mee zal brengen, er is
de gewone man, die zich afvraagt of
de schade-vergoeding weer zo lang o
zich zal laten wachten, er is de moe
der, die het beeld van haar verdron
ken kinderen niet meer kan loslaten.
Allen vormen zjj de grijze massa van
getroffenen neen, dat woord is te
zwak: geslagenen zijn zij niet al
leen belaagd door het water, maar
door veel en velerlei: de ambtenaar,
die hun schade komt registreren, de
socioloog, die hun reacties peilt en we
tenschappelijk ontleedt en de journa
list. die ijverig hun lijden noteert om
anderen te laten mede-lijden. Soms is
er onderlinge onenigheid, als'in Zie
rikzee, waar tussen overheid en be
volking een kloof gaapt. Kunnen de
geslagenen door dit alles nog hoop
hebben?
TA, DE ZEEUW HOOPT en vertrouwt
in de toekomst, ondanks alle zor
gen en ondanks de wetenschap, dat de
beproevingen niet ten einde zijn en dat
de slagen van de ramp nog niet zijn
uitgebeukt. De Commissaris der Ko
ningin in Zeeland, jhr. mr. A. F. C.
de Casembroot, zelf geboren en geto
gen in deze provincie, vatte de hou
ding van zijn bevolking onlangs aldus
samen:
„De mentaliteit van de getroffen
Zeeuwen is voorbeeldig. Groot is de
smart, diep de ellende, maar toch
men wil weer vooruitzien en men kan
dat dank zij die ongelooflijke moed
voor de toekomst".
En burgemeester Vogelaar van Krui-
ningen, wiens gemeente, pas hersteld
van de oorlogsgevolgen, voor de helft
is verwoest, verklaarde: „Wij zijn vol
geestkracht om het berbouwwerk te
beginnen. Hoe droevig het ook is, wij
zullen er van genieten om er aan te
kunnen werken".
HET WORDT THANS VOORJAAR.
De vruchtbomen in vele Zeeuwse pol
ders beginnen uit te lopen om straks
hun volle bloesems in alle pracht te
tonen. Helaas niet op Schouwen-Dui
veland en niet in grote delen van
Z.uid-Beveland, van Tholen en St.
Fhilipsland, want het vruchtbare hout
is door het zoute water dood en on-
i ruchtbaar geworden. Toch zal men
ook hier met vreugde de lente begroe
ten .zoals die jonge chauffeur op weg
naar Brouwershaven: „Je zou er weer
plezier in krijgen". En niet te vergeten
bet slot van zijn opmerking: „Nou
maar zorgen-dat-bet-droogkomt!" Aan
de Zeeuwen zelf zat het waarlijk niet
l'ggen, want zij hebben getoond en
tonen nog dagelijks een „ongelooflijke
moedte bezitten. De hand, die nu de
spade hanteert, dient straks weer de
Hoeg te sturen! Daarom: Help nu
zelf, zo helpt U God!
TA, 'T HEEFT JAREN GEZEURD tussen Jacob
J Hage en Maatje de Rijke en ze waren flink
op weg in Stavenisse, waar ze woonden, het
praedicaat „de onsterfelijke verloofden" te krij
gen. ,,'t Wil maar niet doorzetten", zeiden de
Stavenissers, als ze Zaterdagsavonds in de
scheerwinkel of in het café van Goedegebuure
de dingen van de dag bespraken, en daarbij na
tuurlijk niet verzuimden de 'laatste vorderingen
van Amor, voorzover het Jacob Hage en zijn be
minde Maatje betrof, in hun beschouwingen te
betrekken. „Het hoogtepunt is nog niet bereikt.",
werd er geconstateerd, net alsof het een aanval
van de griep betrof, of het weer in het vroege
voorjaar.
De kwestie was, d at Jacob en Maatje on
loochenbaar voor elkander waren bestemd. De
aloude volkswijsheid, die iets zegt over een potje
en een passend dekseltje, sloeg zeker óók op
Jacob en Maatje, die allebei, gezien hun leeftijd,
niet zoveel meer van het leven hadden te ver
wachten. Ze waren allebei zwijgzaam van aard,
ze hadden weinig vrienden en kennissen en het
leven had hen beiden even onvriendelijk beje
gend. Jacob had enkele jaren geleden de vrouw,
met wie hij lange tijd gelukkig getrouwd was
geweest, moeten afstaan. Maatje had vele jaren
tevergeefs gewacht op de levende sprookjesprins,
maar dat was nog in haar prille jeugd, toen ze
's avonds over de Voorstraat kuierde, met andere
meisjes, die even uitbundig gichelden als zij,
wanneer er aan de overkant van de straat jeug
dige vertegenwoordigers der andere sekse voor
bij paradeerden, opvallend luid sprekend en soms
vreemd-wild in hun doen.
O ja, ze was op een lente-avond weieens samen
met een jongen het dorp uit gewandeld, de
Paaldijk, of de Scheldse dijk op, kilometers de
polder in, doch uit onbegrijpelijke motieven lie
ten de Stavenisser jongens het steeds bij een
zogenaamd veroverde zoen, een gezellig praatje
en de wandelingen.
Maatje de Rijke werd ouder en steeds vuriger
hoopte ze, dat het ogenblik zou komen waarop
haar naam, naast die van een Stavenisser jonk
man, achter het tralievenstertje van het kastje,
waarin de mededelingen van de burgerlijke
stand werden opgehangen, prijken zou.
Het werd vele malen lente en vele vriendin
nen waren de bruid, doch voor Maatje ging de
tijd voorbij. Totdat ook zij één van die ruiten-
vrouwen van Stavenisse werd, die, vanachter
haar gordijntjes, de passanten bekijken en be-
critiseren en wier droomprinsen de ene dag sier
lijke gespschoenen dragen en de andere dag met
klei en drek besmeurde klompen.
De droomprins van Maatje had gelukkig
zulke klompen aan de voeten en hij heette maar
gewoon Jacob Ilage en zijn familie bevolkte half
Tholen. Op een dag in de lente nu al ver
scheidene jaren geleden sprak hij Maatje de
Rijke zomaar, midden op straat, aan. en zei
plompverloren, dat hij haar uitnodigde voor een
wandeling, vanavond. Maatje had niet meer
weten te doen dan te knikken. Ze zou zeker
komen, vanavond. Ja, Jacob, heus!
Samen gingen ze de lente-avond in en de rui
tenvrouwen van Stavenisse, die hun gelederen
verzwakt zagen, spraken er zonde en schande
van. Jacob was ecn nette vent; daar kon je niks
op aanmerken, maar wat was-ie nou eigenlijk,
als je het goed naging. Nee, voor hén de sprook
jesprins met de glimmende rijglaarzen cn dc ge
spierde gestalte
Jacob, onbewust van de agitatie achter de
gordijntjes, en Maatje vagelijk de hemel ziende,
liepen langs de Paaldijk de eindeloos lijkende
polder in. Slechts een héél enkele keer wist
Jacob iets te zeggen. Een losse opmerking over
het mooie weer of over het vee, dat kort gele
den in de wei was gekomen. Hel gesprek had
weinig opwindends, maar elk woord van Jacob
maakte op Maatje een onuitwisbare indruk -n ze
lachte lang en hartelijk als hij een grapje maak
te, zodat het leek alsof Jacob's geest spranke
lend, gelijk champagne was. En elk lachje van
haar streelde Jacob zó zeer, dat hij zich als een
jongen van zestien jaar voelde.
Ze zetten zich neer op de glooiing van de dijk
en samen keken ze, hoe de zon langzaam door
de einder werd opgeslorpt, tot de hemelkoepel
duisterder en kleiner werd en zij zelf nog maar
kleine figuurtjes waren in de geweldige avond.
Gesprekken hadden geen betekenis meer. Soms
kon een enkel woord echter alles zeggen, ook
al leek het voor de buitenstaander allerminst
zinvol. Maar zo gaat het, zelfs tussen mensen in
hun tweede jeugd.
Als over de akkers het magere geluid van een
slaande torenklok kwam aandrijven, zei Jacob
diepzinnig: ,,'t Zal tien uur wezen", waarop
Maatje niet anders wist te antwoorden dan:
„Ja, J&óötf4
En dan verstreek er weer ecn hele poos, tot
Jacob zei: „Hoor de zee 'rs!" En wederom ant
woordde Maatje ernstig; „Ja, Jacob
Dan, op een voor Stavenisse zeer compromit
terend uur, kwamen zij terug in het dorp. Er
werd ook bij het afscheid voor Maatje's deur
niet veel gezegd, want er was vanavond al meer
dan genoeg besproken tussen die twee.
TA, DIE WAREN VOOR ELKAAR BESTEMD
J en het stond als een paal boven water, dat de
bruiloft niet lang op zich zou laten wachten.
Dat wist iedereen in Stavenisse je haarfijn te
vertellen.
Maar toen het wéér lente geworden was en
alles in de natuur noodde tot grote daden, had
den Maatje en Jacob het grote besluit nog niet
genomen, zulks tot grote verbazing van de rui-
tcnvrouwen cn tot verontwaardiging van hun
werkelijke vrienden en vriendinnen.
Nooit sterft de lente" is een hoofdstuk
uit het boek „Stavenisse"de kroniek van
een verdronken dorp, door Jac. Broersen
en Tom Koopman, dat binnenkort bij de
Uitgeversmij. West-Friesland, Hoorn zal
verschijnen.
Men zag de twee dikwijls samen. Dan liepen
ze, al naar de weerstoestand, te wandelen langs
de dijk, of zaten ze bij Leune, die onbetwistbaar
dé autoriteit van Tholen was, op het stuk van
's mensen gedragingen in liefdes-aangelegenhe
den. En die had voorspeld: ,,'t Kan nog jaren
duren met die twee. Ze zijn allebei al te oud en
te wijs om zonder meer naar de burgerlijke stand
te rennen. Maar, dat ze mekaarkrijgen, staat
voor mij zo vast als een huis!"
Doch het werd voor de derde maal lente en
het werd weer herfst, zonder dat Jacob en
Maatje een echtpaar werden. Ze konden het zelf
niet goed verklaren; de oorzaak van die schijn
baar eeuwigdurende verkering, die hen in Sta
venisse reeds het odium „De onsterfelijke ge
liefden" had bezorgd, en die ondeugende vrien-
uen van Jacob schrijnende versjes deed maken,
die met Sint Nieolaas werden overhandigd.
Soms. als men Jacob vroeg; „Hoe denken jullie
er nou over?", dan mompelde hij iets over dure
tijden en over de spullen, die ze nog moesten
hebben. En dat Maatje een beste meid was, met
ecn paar flinke handen aan het lijf.
En Maatje liet haar vriendinnen de indruk
wekkende stapel linnengoed zien, die ze boven
in de oude ladenkast bewaarde. Allemaal beste
lakens en slopen cn handdoeken. Als je zo'n
laken tussen de vingers nam, kraakte het nog
van nieuwigheid. En geen wolkje kwam er uit!
Aan rommel had je niets, ten slotte.
Amor stoeide, vreemd met deze twee mensen
kinderen en men twijfelde er aan of die schalkse
liefdesgod wel een datum in het dwaze hoofd
had, waarop hij genoeg van het spelletje zou
hebben.
"TOEN HET WEER VOORJAAR WAS geworden
en de eerste tekenen van het beginnende,
nieuwe leven ook in de polders cn de. stallen
rondom Stavenisse te zien waren, leek het er op,
dat-Jacob en Maatje" alle hoop hadden laten
varen. Men zag hen zelden meer samen. Zouden
ze het toch niet aandurven? In de scheerwinkel
werd deze nieuwe wending van de zaak uitvoe
rig besproken en de ruitenvrouwen spraken ai
af, dat Maatje, als die zich na dit roekeloze
avontuur ootmoedig kwam scharen in de gele
deren der bedaagde maagden, barmhartig tege
moet zouden treden; vol begrip voor de moeiten
van haar strijd. Want voor hen stond één ding
vast: als de verkering inderdaad verbroken werd,
dan zou het beslissende woord uit Maatje's mond
komen. En hetzelfde werd in de scheerwinkel
van Jacob beweerd.
Maar «oor Stavenisse werd het dit jaar geen
lente meer. Op een dag bulderde de zee dooi
de gebroken (üjkpt) d„e .polders _in, .nan\
het kleine dorpje op de uiterste Westpunt van
Tholen en liet de wereld vergaan voor iedereen.
Voor Jacob en Maatje was het water evenwel
mild. Het dreef de vrouw naar Tholen, waar
familie van haar woonde, en het noodzaakte
Jacob deel te nemen aan het reddingswerk;
dagen en nachten achtereen, tot hij niet meer
wist, dat Stavenisse, de avondwandelingen in de
polder en Maatje de Rijke ooit hadden bestaan.
Doch toen brak het ogenblik aan, waarop de
weinige mannen van Stavenisse even op adem
mochten komen. Doodop arriveerden zij in Tho
len, waar dagen tevoren de eerste vluchtelingen
waren aangekomen. Ook Maatje!
Men zei het Jacob al, toen hij nog geen kwar
tier in het dorp was.
Maatje!
Ja, er was voor Jacob toch nog ergens een
doel. Het stond nu. scherp omlijnd, voor hem.
Dagen en nachten lang had hij gedacht, dat Sta
venisse zijn ziel had prijsgegeven, na dat éne,
vreselijke kwartier, waarin het water zijn moor
dend werk deed. Straten, die hij zo goed had ge
kend, waren van de aardbodem verdwenen,
vrienden kort geleden had hij nog met ze ge
praat waren meegesleurd door de golven cn
verdronken. Waarom nog dénken aan vroeger?
En nu was Maatje hier in het veilige Tholen!
TOEN ZE ELKAAR ONTMOETTEN stond het
al vast. „We trouwen meteen", zei Jacob.
„Nu!" En tegen zoveel logica had Maatje geen
enkel argument, ook al lag haar prachtige lin
nengoed, opgebold en smerig, te drijven in de
polders; al was de koperen pangspiegel, die ze
destijds samen hadden gekocht, vernield, en al
had Jacob geen pak om aan te trekken bij de
plechtigheid, en zij zelf geen enkele japon, die
als bruidstoilet zou kunnen dienen.
's Avonds, om een uur of acht. stapten ze het
noodsecretarie van Stavenisse, dat in het ge
meentehuis van Tholen was ondergebracht, bin
nen, waarbij Jacob aankondigde: „Ons wil
trouwen!"
Secretarie-ambtenaar De Wilde keek hoogst
verbaasd. Ook hij kende deze beiden en evenals
iedere Stavenisser, wist hij van de wandelingen
langs de dijk, de patates-frites bij Leune en het
Zondagse ijsje.
Maar hij herstelde zich snel, want hij was al
aan veel gewoon geraakt. Deze week was er op
de puinhopen van het dorp nóg een paartje ge
trouwd. Er had een foto van in een krant ge
staan. Hij op klompen, zij in laarzen. De secre
tarie-ambtenaar had het plaatje uitgeknipt en
bewaard, omdat dit het eerste huwelijk was, dat
na de ramp gesloten werd. Maar liever had hij
een foto van Maatje en Jacob gehad, want die
zouden straks het eerste echtpaar zijn, dat ge
trouwd was dóór de ramp.
Jacob en Maatje kregen hun instructies van
de ambtenaar mee en ze gingen verheugd hun
bruidsdagen in. Aan het dorp ging bet groten
deels voorbij, d.at huwelijk en die „bruiloft",
omdat er zoveel andere en grote dingen waren.
Maar ecn enkeling vond toch de tijd om de jong
gehuwden even te komen gelukwensen.
En bijna niemand, die het begreep.
Y/OOR JACOB EN MAATJE begint de lente,
hoewel hun dorp dood is en het beeld van
hun eiland herfstig en triest. Ze hebben een
huwelijksuitzet van internationaal allure. Ze
kregen stoelen, die in 's Hertogenbosch bij het
Roode Kruis waren binnengekomen, een tafel uit
Amsterdam, een bed uit Kopenhagen en dekens
uit Parijs. Hun vloerkleed is geschonken door
een Belgische tapijtfabriek en Jacob had op zijn
trouwdag Oostenrijkse schoenen aan de voeten,
terwijl Maatje gehuld was in een chique japon,
die een Zweedse dame had toebehoord.
En eerlang krijgen ze hun eigen huisje in
Stavenisse, dat herbouwd zal worden, omdat het
leven dóór moet gaan. Omdat het toch steeds
weer lente wordt.