Op zoek naar nieuw punt van uitgang voor leven en kunst Een mijlpaal in de Mon urnen tenzorg Vijf pottenbakkers van heden Harry Mulisch: belangrijk prozaschrijver Ontstellende mentaliteit in de negentiende eeuw B Kindei nam Lezers spt Auteur tekenend voor zijn tijd D Van klassiek tot abstract Over de schoonheid van modern aardewerk D Ontploffende verwondden 15 NEDERLAND AFGROND ZATERDAG 2 MEI 19SS OP DE GRENSVLAKKEN der grote, rustiger historische tijdvakken, in de zogenaamde „critische perioden" der geschiedenis als waarvan wij er thans één beleven treedt de geestelijke crisis in denken en scheppen allereerst bij wijsgeren en kunstenaars aan de dag. Zij, de niet-verstarden, de niet-bevreesden beseffen dan: ,4e oude wegen zijn platgetreden, wij moeten nieuwe banen!" Iedere tijd overschat zijn eigen betekenis; ook bij de over gang van Oudheid naar Middeleeuwen, van feodale tijd naar burgerlijke renaissance, van absolutisme naar de nieuwe wereld, sinds de Franse revolutie verkeerde de mensheid in een critische situatie en tegen het jaar 1000 was men niet minder vervuld van ondergangsgedachten dan in onze levenstijd. Maar ook als men de factor der overdrijving elimineert uit onze huidige visie, dan kan men toch moeilijk ontkennen, dat er een wereld van tot voor betrek kelijk korte tijd nauwelijks betwijfelde waarheden en waarden, bezig is ineen te storten. BEZIN U op wat u lief was tot voor een twintigtal jaren in kunst en letteren: ge zult bemerken, dat na de letterlijk ontstellende gebeurtenis sen der laatste decennieën, veel van wat ge eens bewonderde aan rustige verzen, aardige romans, vriendelijke schilderkunt, schoolse composities, u thans weinig meer zegt, ge voelt het als „voorbij". En hoè vreemd, irrite rend en zot ge wellicht veel der mo derne scheppingen van kunstenaars zult vinden, ge merkt toch ook dat de vormen van leven en kunst van het („helaas!" zegeon de ouderen!) achter ons liggend tijdperk hun creatieve mogelijkheden hebben verloren. Wat niet wegneemt, dat wat toén geschapen wérd, de schoonste verschijningsvorm van dót tijdvak blijft. De jongere denkende mens en schep pende kunstenaar, als hij waarlijk lééft, staat geheel anders tegenover deze ma terie. Bedreigd door de labiele nieuwe tijd, wantrouwt hij alle traditionele vormen en denkwijzen en ziet als zijn taak: een nieuw punt van uitgang te zoeken voor leven en kunst, En zo be gint hij bij de meest algemeen mense lijke elementen: zijn naakte bestaan als zintuiglijk, willend en gevoelend wezen. Het denken wantrouwt hij, als elke romanticus want dat zijn zij allen, of zij het willen erkennen of niet! hij wil het onbewuste in de mens niet door redenering verstoren. Daar echter kijker of lezer altijd aller eerst geneigd is, zijn verstand te ge bruiken, staat hij onwennig, niet-be- grijpend, koel en vaak afwijzend en geërgerd tegenover nieuwe kunstuitin gen. Terwijl juist een zich openstellen noodzakelijk is: schilders en schrijvers immers „experimenteren" met nieuwe vormen om hun nieuwe waarden in uit te drukken. Zij geven, om met de jonge prozaïst Bert Schierbeek te spreken, „andere namen". En als alle romantici zijn zij idealisten, hoezeer zij ook door hun meedogenloos onthullen van de naaktheid en de laagheden des levens de schijn tegen hebben. „Ik ben een reisgids, kinderen, leer mij lezen!" roept Schierbeek zijn lezers toe. HARRY MULISCH, de 25-jarige be gaafde prozaïst, geeft aan het eeu wige zoeken van de mens vorm in zijn symbolische novelle „Oneinde- lijke aankomst", onlangs met een an dere proza-schets, „Chantage op het leven" gebundeld. („Chantage op het leven", 1953, uitg. „De Bezige Bij", Am sterdam). Het schema van „Oneinlijke aan komst" is zeer simpel, hoe vreemd ook: de hoofdpersoon krijgt bij het uitvoe ren van zjjn befaamde hoogtesprong in het Haarlems zwembad, een klap op zijn schedel en komt in de machineruimte onder het zwembad terecht, welke hij moeizaam langs de minst afschrikwek kende koker verlaat, waarna hij in het hem vreemd geworden „oude Haarlem" als wezenloos terugkeert en ten slotte „in afwachting" bij het station blijft rondhangen. „Uit de wereld geschokt" zoekt de jonge mens dus een weg om op een nieuw, hoger niveau daarin te rug te keren. Losgeslagen voelt zich deze genera tie. méér nog dan die van Marsman en Ter Braak na de eerste wereldoorlog, daar thans nóg noodlottiger sociale, geestelijke, locale en technische facto ren samentreffen. Van Spieghel tot Ter Braak stamden de meeste onzer auteurs uit het burgerlijk-humanistisch milieu, dat zich eigen menselijke waar den had geschapen, van waaruit zij leefden. De jongeren van thans verlo ren veelal èn hun geloof in de mens, èn in God, en de wanhoop, die zich baanbreekt in de harten is het grootst bij hen, die eens het christelijk geloof bezaten. Maar daarnaast tonen zij een idealistisch vitalisme te bezitten: met Camus zoeken zy „een houding in de tijd'welke de mens waardig is. En alleen een stijl in beelden, een symbo lische, niet-rationalistische stijl is ge schikt deze nieuwa „kruistocht" uit te drukken. De man in de zwembadkelder het onderbewuste! vraagt zich af, waarom hij in dat duister tóch verder ging, een uitweg zoekend en zegt: „Dat dank 11: misschien aan mijn hoop- gevoel, dat mij nooit zal verlaten, mijn hoopgevoel, dat altijd iedere absurdi teit zal doorkruisen." Hier ligt het nieuwe „punt van uitgang", dat Harry Mulisch zoekt. Het is, ik weet het, het zeer oude: „Credo, quia absurdum" maar laten we niet steeds achter ons kijken nu belangrijke daden te doen zijn. Harry Mulisch heeft in zijn in teressante, dichterlijke en tragische roman „Archibald Strohalm" in 1951 met de Reina Prinsen Geerligs-prijs bekroond (uitg. „De Bezige Bij, Am sterdam) deze reactionnaire hou ding afdoende gepersifleerd in de steeds achteruit-lopende heer H. W. Frets. Maar het „punt van uitgang" zien is Iets anders dan de enige goede weg altijd de zwaarste! te gaan: de man In de kelder kiest de gemakkelijkste, maar vindt dan ook „het nieuwe Haar lem" (de nieuwe wereld) niet, en hij beseft: „Ik heb mijn verantwoordelijk heid bedrogen". Dit is zijn, en ons aller „menselijke tekort" en de novelle wordt er te ontroerender door. Ook Archibald Strohalm schiet te kort, „doch sein höheres Streben ist ein schoner Zug", klinkt het bitter in de „Dreigroschenoper"Strohalm be looft zijn daad ter geestelijke bevrij ding te stellen tegenover de traditione le phraseologische „poppenkast" maar hij kan de hem overstelpende nieuwe ideeën zelfs niet in woorden vorm geven, en als hij de „daad" zal gaan stellen in het openbaar met zijn „poppenkast komt er wartaal en voor hém het eindeLevendig, dich terlijk, verrassend is de taal van Mu lisch. Zo in de volgende regels: „Wakkerwordend, en met de droom nog in zijn hoofd, loopt hij naar het raam, dat hij opengooit, wijd open naar de dag. Hij lacht en steekt zijn hoofd in de blauwe schaal van de och tend. Dan Is de dag een wapperende vlag voor een feest, de wereld' een jongensboek in het raam, groot open bladzij zonlichtavontuur. Uit zijn haren straalt het licht, vingertoppen spitsen vuur, op zyn oren zitten nereis.... Zo waaiert dan voor Archibald Stro halm de dag open uit de kommen van de nacht, waaiend zaaiend met lange bamboevingers door de klaarte...." IT IS DE PRILHEID der nieuwe dichters en schilders en het is in zijn „vreemdheid" verrassend prachtig! Prilheid: oververzadigd van en teleurgesteld door het denken óver de dingen, zoekt de jonge mens als eens Gorter, maar nu wanhopiger zin- tuigelijk tastend het „ding" te herwin nen om zichzelf er aan te genezen: de vingers van Strohalm strelen de oer oude boom in de Haarlemmerhout ln een nieuwjaarsnacht Ik zou nog veel kunnen zeggen over die andere novelle „Chantage op 'iet leven", waarin de sfeer van het tot walgens toe lichamelijk sterven direct raakt aan de sfeer der hemelse visioe nen mystiek proza, maar met mees terlijke versmelting van realisme en symboliek. En over het voortreffelijke, stille en aangrijpende verhaal „Tussen kamer en aambeeld" (uitg. „De Arbei derspers", Amsterdam, 1952), relaas HARRY MULISCH van een Russisch soldaat die slachtof fer wordt van politieke machinaties, en die gelaten zijn terechtstelling onder gaat: de wereld acht „de" mens niet, dèt is een leeg begrip, er moet iets persoonlijks, tastbaars zijn: „Vertel de wereld dat ik blauwe ogen heb!", zó fluistert hij tegen de oude gevangen bewaarder Maar ik moet eindigen. Natuurlijk zijn er aanmerkingen te maken op het werk van deze jonge auteur: een te verre doorvoering der symboliek: hier en daar iets te veel bravour en een en kele keer overbodig grove taal. Maar zwijgen wij daar voorshands over en constateren wij liever, dat wij in Harry Mulisch een belangrijk prozaschrijver rijker zijn geworden en wel iemand die ook iets te zéggen heeft! W. L. M. E. VAN LEEUWEN. VAN DE MEESTERS, die vorm en glazuur om huns zelfs wil lieten spreken, is indertijd Chris Lanooy de meest op de voorgrond tredende vertegenwoordiger geweest. Belang rijker nog acht ik echter het werk van de in Amsterdam werkzame Groninger Bert Nienhuis. Beide kunstenaars heb ben een verwante ontwikkelingsgang doorgemaakt. Zij begonnen als plateel schilder en -ontwerper en gingen later voor zichzelf werken. Nienhuis heeft echter het meeste contact met internationale stromingen gehad. On der invloed van wat hij in Duitsland heeft gezien en geleerd heeft hij de decoratie losgelaten en zich beperkt tot de zuivere vormgeving van zijn aarde werk. Alleen het glazuur met zijn voor Nienhuis zo kenmerkende karakter is „versiering". Zijn vormgeving is strak zijn vazen „staan" in de ruimte maar vaak van een verfijnde slank heid, het oppervlak zeer gevoelig van behandeling. Een enkele maal heeft Nienhuis in zijn latere werk decoratie toegepast. Hierin is hij niet steeds even gelukkig geweest. Nienhuis behoort dus tot de oudste thans levende generatie. Na hem heb ben zich ook schilders aan de ver vaardiging van ceramiek gewijd. Zij hebben het probleem van de opper vlaktebehandeling van een andere kant benaderd en inzonderheid veel aan dacht aan de decoratie besteed. Twee belangrijke figuren zijn op de Rotter damse expositie vertegenwoordigd: de Delftenaar Harm Henrick Kamerling!» De pottenbakker Dirk Hubert aan de arbeid. Hij heeft een pul onder handen, die met grote rhytmisch verdeelde kleurvlakken is versierd. Onnes en de Bergenaar Piet Wiegman, beiden weliswaar schilder maar over! gens twee volkomen uiteenlopende persoonlijkheden. Kamerlingh Onnes heeft door zijn vele reizen, ook naar het Verre Oosten, gevqel gekregen voor een zekere bizarre schoonheid. Daarentegen is Piet Wiegman bijna boers in zijn stukken. Zij sluiten aan bij een bepaald soort volkskunst. Wieg man houdt van betrekkelijk primitief- aandoende versieringen, die hij in vaak zeer mooie, donkere kleuren op brengt. Hij is op zijn best op kleine oppervlakten. Op kleine bekers en te gels doet hij kostelijke dingen. Vaak ontleent hij zijn decoraties aan de wereld van plant en dier. In dit eniger mate vertellende genre kan hij een uitgesproken humor leggen. Daaren tegen kan hij zich in stukken van enig formaat niet altijd aan de vergrote af metingen aanpassen. In enkele gebak ken reliefs en grotere tegeltableaux blijft hij de dingen klein zien en ver valt dan tot een zekere peuterigheid, Het fijne kleurgevoel, dat hem nim mer verlaat, verzoent echter met zeer veel, dat minder bevredigt. Veel aanrakingspunten zijn er dus tussen deze beide kunstenaars niet. Geheel anders is het gesteld met de twee keramisten van de jongste lichting, die zich aan sluiten bij de abstracte stromingen in de beeldende kunsten. Het zijn de Duit- (Van onze redacteut beeldende kunsten) DE OPKOMST VAN DE GROOT-INDUSTRIE is voor de schoonheid van het aardewerk bepaald funest geweest. Sinds de mechanische massaproductie het handwerk verving, heeft de wereld uitingen van de meest wanstaltige smakeloosheid kunnen aanschouwen, die in schril contrast stonden tot wat in voorgaande eeuwen op dit gebied werd geproduceerd. Met de herleving van de kunstnijverheid kreeg echter ook de individuele pottenbakker weer een kans. De afgelopen halve eeuw heeft hierin een opmerke lijke ontwikkeling te zien gegeven. Zochten de ontwerpers hun kracht aanvankelijk in van de gebruikelijke afwijkende vormen en in geschilderde decoraties Colenbrander met zijn herinneringen aan de Jugendstil is een sprekend voorbeeld meer en meer ging men in andere richtingen. Zuivere, strakke vormen, de kleur van het glazuur als enige tooi, kregen de voorkeur. Met de abstracte richtingen in de schilderkunst deden ook in de ceramiek nieuwe op vattingen hun intrede. Schilders, die zich op dit gebied be gaven, hebben vooral het decoratieve element naar voren gebracht, of schiepen merkwaar dig-spontane, aan volks kunst herinnerende producten. Zo is er op het ogenblik een boeiende expositie, waarin deze hele ontwikkeling is samengevat in het werk van vijf hedendaagse pottenbakkers, in Museum Boymans te Rotterdam te zien. ser Franz Wildenhain, wiens werk zeer fors en sprekend van vorm is en de Bergenaar Dirk Hubers. Hubers heeft zijn opleiding in de omgeving van Kopenhagen ontvangen en vervolgens nog korte tijd bij Wildenhain gewerkt. Hoewel er aanrakingsvlakken tussen beide kunstenaars zijn, heeft de Ber genaar een volkomen persoonlijke stijl ontwikkeld, die hij de laatste paar jaar zeer consequent verder uitwerkt. Zijn bij zeer hoge temperaturen gebakken aardewerk „zingt". Zijn vormen zijn van een uiterste soberheid en doen on danks zijn uitgesproken voorkeur voor „open" modellen als schalen en kom men bijna stug aan. Gesloten vormen als kruiken en nauwe vazen ontbreken volkomen. Hubers maakt weinig gebruik van glazuren, doch besteedt aan de decora tie zeer veel aandacht. Deze vloeit als het ware harmonisch voort uit de vorm van zijn stukken, maar openbaart tege lijkertijd een ongelooflijke artistieke veelzijdigheid en een voortdurende vernieuwing van zijn beeldende taal. Op een bruinrood oppervlak brengt hij in een merkwaardige rhythmische compositie vlakken van lichtblauw en grijswit aan, die elk voor zich wor den verlevendigd door in de natte klei gestempelde motiefjes. Dan weer kerft hij in een zwarte oppervlakte figuren van witte lijnen, waarin Picasso's vor men verenigd schijnen te zijn met Ma tisse's gevoel voor de decoratieve wer king van de lijn. Of hij steekt met een guds reliefachtige figuren uit in de buitenkant van zijn vaak dikwandige stukken en krast in de hoge partijen nog allerlei meestal abstracte figuren, waardoor hij een sterk verhoogde ex pressiviteit wil bereiken. ZO GEEFT deze expositie een beeld van het werk van vijf kunstenaars een beeld van de ontwikkeling der pottenbakkerskunst in drie gene raties tevens. Het is een evolutie, die parallel loopt met die van andere beel dende kunsten. Zou men in de opvat tingen van Nienhuis nog enigermate een band met het klassieke schoon heidsideaal kunnen weervinden ook hij zoekt immers naar de zuivere vorm en naar een uitsluitend door middel van het glazuur verkregen decoratieve werking Wildenhain en Hubers heb ben een uitgangspunt tot het hunne gemaakt, dat sterk verwant is met de thans geldende artistieke normen. Ka merlingh Onnes en Wiegman vormen tezamen een soort middengroep. Hoe zij echter ook denken en rede neren in hun werk blijken zij elk op hun wijze te worden gedreven door een zuiver kunstenaarschap. Zij zijn ieder voor zich volkomen eerlijk in hun uitingen, al bereiken zij niet allen eenzelfde niveau. Misschien is in dit opzicht Hubers nog wel het verst ge vorderd. Wat hij maakt is niet alleen ambachtelijk, maar ook artistiek van een voortreffelijk géhalte. Wildenhain benadert hem, maar overtreft hem niet, de anderen staan iets verder van hem af. Alles tezamen echter is deze expo sitie als geheel uitstekend en voor het peil van de hedendaagse keramische kunst in ons land stellig representatief. Het is bovendien verheugend, dat men juist deze vijf figuren hier heeft ver enigd, omdat het bij ons weten nog niet eerder is voorgekomen, dat hun werk in deze omvang en in dit verband is getoond. Van W. (Van een bijzondere medewerker) ESTONDEN er in de vaak ten onrechte gesmade zeventiende eeuw in ons land nog voorschriften omtrent,-het verzorgen en instandhouden van gebouwen, na het begin van de negentiende eeuw was men hier volmaakt on verschillig voor het voortbestaan van historische monumenten. Een dusdanig* nalatigheid moest zich wrekenen dit deed het ook prompt. Er zou een lange lijst op te maken zijn van gebouwen, kastelen en historische plekken, die door grove nonchalance verloren zijn gegaan.... en wier verlies we thans terdege betreuren. Er bestond toentertijd een volslagen gemis aan eerbied voor onze middeleeuwen, terwijl overal elders in Europa de romantiek hoogtij vierde. Het Valkhof, het enige monument in ons land uit de tijd van keizer Karei de Grote, wordt in 1796 voor de sloop verkocht. De bouwval van het jachtslot te Teylingen, waar eens Jacoba van Beieren leefde en stierf, ver koopt men in 1802 als afbraak! Omdat de sloper geen bod op de naakte muren kreeg, liet hij de armzalige resten van het kasteel, die we nu nog kennen, staan. Het Muiderslot, waar de tragedie van Floris V, „der keerlen God" zich eens afspeelde, zou in 1825 „eerst bij opbod en daarna bij afslag publiekelijk" wor den verkocht. Persoonlijk ingrijpen van koning Willem I voorkwam dit schan daal. De eeuwenoude eiken binten van de Ridderzaal in Den Haag waren niet „schoon genoeg" meer. Men verving ze door o, gruwel 1 „gietijzeren ornamenten in fraaie gothische stijl". De poorten en wallen van het oude en lieflijke vestingstadje Elburg konden „aan de algemene neiging van het ver fraai jen van den buitensten omtrek onzer steden geen weerstand bieden en werden door fraaije wandelingen vervangen!" Enkele voorbeelden uit vele! HET ARTIKEL „Hol land op zijn smalst" in het maandblad De Gids van de Haagse advocaat Jhr mr De Stuers sloeg in als een bom. Hij toonde in zijn artikel on weerlegbaar aan, dat vele van onze kunstschatten naar het buitenland wer den verkocht; vele musea noodlijdend waren en dat menig historisch gebouw in gevaar verkeerde om wegens bouwvalligheid gesloopt te worden. In 1874 stelt men dan, van regeringswege, een col lege in om de regering inzake monumentenbe scherming te adviseren en een jaar later wordt De Stuers benoemd tot referendaris en chef van de afdeling Kunsten en Wetenschappen aan het ministerie van Binnen landse Zaken. Hier was deze strijder op zijn post. Het artikel - thans tach tig jaar geleden gepubli ceerd - had de geesten wakker geschud. Het aan tal gebouwen door De Stuers „gered", is legio.Een trots bezit in ons Nederlandse landschap Het komt ons thans nog onbegrijpelijk voor, dat men toentertijd deze heeft willen slopen of door verwaarlozing ten onder liet gaan. We kunnen hier de Waterpoort te Sneek, het kasteel Rad boud te Medemblik, de Ruïne van Bre- derode, de Gevangenpoort in Den Haag of de Sint Servaas te Maastricht noe men. Er zijn nog veel méér voorbeelden. Het voornaamste is, dat door het on vermoeide werk van De Stuers de be langstelling van vele autoriteiten was gewekt. Men* ging de „noodzakelijk heid" inzien van het behoud der oude monumenten. HET MUIDERSLOT IN HET LAATSTE JAAR van de vorige eeuw richtte men in ons tand de Nederlandse Oudheidkundige Bond op. Hieruit bereikte de minister Abra ham Kuyper een verzoek, waaraan deze gaarne gehoor gaf. Zo werd dan bij Koninklijk Besluit op 7 Juli 1903 de Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven van een Inventaris en Be schrijving van de Nederlandse Monu menten van Kunst en Geschiedenis" ingesteld. Inderdaad, een mondvol, deze naam. maarhet werk dat werd verricht was in één woord af. De grote mannen hier waren dr P. J. H. Cuypers en dr Jan Kalf. De commissie deed verschil lende voorstellen, die natuurlijk, in het begin van de eerste wereldoorlog, niet direct verwezenlijkt konden worden. Maar dan. bij een restauratie van het kasteel Doorwerth blijkt er verschil van mening te bestaan tussen de commissie en de Rijksadviseurs. De regering be grijpt, dat in het vervolg over zulke in grijpende restauraties niet enkelingen maar een groot aantal vakmensen moet beslissen. En zo stelt zij dan voor een Rijksmonumentencommissie te benoe men. Dit geschiedt bij Koninklijk Be sluit op 10 Mei 1918. In ons land be staat van dat ogenblik af een officiële Doorkijkje op het binnenplein van het prachtige gerestaureerde kasteel van Hemen. (Van een byzondere medewerker) I1ET is inderdaad een merkwaardig toeval, dat we op dezelfde dag 10 Mei zowel het begin van de oorlogsramp als ook de instelling bij Koninklijk Besluit van de Rijks commissie voor de Monumenten zorg kunnen herdenken. Want wat de laatste in jarenlang moeizaam ijveren trachtte te redden, deed de eerste met enkele bombardementen in vaak luttele seconden te niet. Maar juist dóór deze vernielingen werd het grote publiek zich bewust wat het stedeschoon voor ons land en ons volk betekende en na de oorlog vond het werk van de com missi e aanmerkelijk meer waarde ring dan in de voorgaande jaren het geval was geweest. Het merk waardig toeval der herdenking wordt nog vergroot als we beden ken dat in 1873 het bekende artikel „Holland op zijn smalst" van de Haagse advocaat Jhr. Victor de Stuers werd gepubliceerd, waar door de Monumentenzorg in ons land een feit werd, en in het jaar 1903 een Rijkscommissie werd in gesteld, waardoor men in ons land voor het eerst een overzicht kreeg van wat we aan historische gebouwen en monumenten bezaten! regeringszorg voor onze oude gebou wen. Een heel verschil met honderd jaar terug! AT DEZE DIENST in de afgelo pen jaren heeft verricht is haast niet naar waarde te schatten. Vooral het werk in en na de Tweede Wereldoorlog is ongeëvenaard. Zonder de bemoeienissen van deze Dienst zou ons land een onherstelbare schade heb ben geleden. Nu was er inderdaad veel schadedoch onherstelbaar was het gelukkig niet. Oude gebouwen konden gerestaureerd worden, bescha digde bouwwerken weer opgebouwd in oude stijl en er konden voor totaal ver woeste monumenten plannen gemaakt worden, die thans geheel of gedeelte lijk zijn uitgevoerd. De wjjze van restaureren, het oude opnieuw bouwen, heeft in de loop der jaren veel veranderingen ondergaan. Trachtte men voorheen de vroegere stijl volkomen te imiteren, ook al bestonden er geen oude tekeningen meer van de fantasie hielp waar de overlevering te kort schoot thans poogt men een gelukkige synthese te vinden tussen het verleden en het heden, wanneer er geen originele voorbeelden meer bestaan, hoe het te restaureren gebouw eens ge weest moet zijn. Laat ons hopen, dat nog meer men- ten voor het werk van „Monumenten- zoig" open oog zullen krijgen. Want at is er, althans bij vroeger vergeleken, veel gewonnen, toch verdwijnt er, het zij door ondeskundig restaureren, het- zi; door onverschilligheid of laksheid, nog heel veel moois, dat met enige moeite bewaard had kunnen blijven. Laten we zuinig zijn op wat wij aast monumenten in ons land bezitten. „Monumentenzorg" geeft ons het voorbeeld1 Tijdens de feesteljjkl genheid van de verjaart Koningin, heeft zich in Vr(j ernstig ongeval v de Kwartellaan zou eei ballonnetjes worden oj clame voor een firma, werden ter plaatse onde gevuld met het hoog-bi etofgas uit een cylinder lonnetjes waren opgelat even verder, waarschijn valwind over de duine grond terecht. Via een geluidswagen toen hebben gewaarscht afstand te blijven en zijn met vuur. Van de kinderen snelden er ech naar een op de grond lij die plotseling met een f tot explosie kwam. Vi, liepen brandwonden van aan gezicht en handen onmiddellijk naar het ziekenhuis vervoerd, wa handelde. Na behandeli huiswaarts gezonden. Eé het ziekenhuis ter obser omdat men niet wist i schrik bevangen was dai ne shock had opgelopen Volgens verklaringen gens zou een jonge mai 18 jaar en gekleed in ee costuum een brandende tros hebben gehouden i ballonnetjes hebben gev Plaatsing van deze itul niet, dat de redactie n instemt. Zi) acht kennis wel van algemeen Mijnheer de 'redac U veroorlooft mij wel blik de aandacht van vragen voor het volgent Er wordt tegenwoorc geklaagd over de voor in Duitsland te const; over de bescherming we volk vooral van de A deel valt. Het is bekend rikanen de grootste bev ben voor de arbeidzaam sers. Wij kunnen veel va gen, maar niemand zal nen dat men er flink de mouwen kan steken, een ramp als die van Duitsland zou hebben zou het niet hebben k dat men daar Vrijdagsav neerlegde om pas Mi weer te beginnen. Wij hebben nu de ver gen van 5 Mei en 30 Ap van het ontzet en de onze Vorstin. Dat is j het zou toch al te gek z de toekomst de arbeid zo dat een paar maal „zo-n zijn gegeven zonder dat was. Dat men het werk neer er inderdaad „iets soit, dat is te begrijpen er nu voor de grote wer) doen op Koninginneverj waarmee hij zijn tijd kaï wat rust nemen. Zou me: jaar het feest van de vieren, bijvoorbeeld op 1 het geheie proletariaat ingeschakeld - dan zou om de machines te maar dat doet men niet niets te doen, op 5 Mei i en toch maar vrijaf noodzaak? Zou men d; ander land, waar de volgens de regeerders opgevoerd? In het parti betreft het dan in elk g de vrije middag, bij ov is dat voor velen de ge de postkantoren, met ee het verschiet, alleen meest noodzakelijke din Is het, mijnheer de 1 niet godgeklaagd, dat i land zo de arbeid misdei werknemers niet veel ei baat zijn wanneer zij do dat zij nu - zeg het maai heel lelijk woord - moe ten? Er zijn immers vele werknemers, die er pr£ denken: eerst de toestan; en dan op de lauwere Wat kost zo'n vrije halv de productie? Het moest mij eens uil neer zouden wij nu een krijgen, die de welva; zelfs al zou ze het een stok krijgen met de sieve" lieden, di. meer weten dan van plichten! Hoogachtend, (Naam en adres var bekend).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1953 | | pagina 10