Op zoek naar nieuw punt van
uitgang voor leven en kunst
Een mijlpaal in de
Mon urnen tenzorg
Vijf pottenbakkers van heden
Harry Mulisch: belangrijk
prozaschrijver
Ontstellende mentaliteit in de
negentiende eeuw
B
Kindei
nam
Lezers spt
Auteur tekenend
voor zijn tijd
D
Van klassiek tot
abstract
Over de schoonheid van modern aardewerk
D
Ontploffende
verwondden 15
NEDERLAND
AFGROND
ZATERDAG 2 MEI 19SS
OP DE GRENSVLAKKEN der grote, rustiger historische tijdvakken, in
de zogenaamde „critische perioden" der geschiedenis als waarvan wij
er thans één beleven treedt de geestelijke crisis in denken en scheppen
allereerst bij wijsgeren en kunstenaars aan de dag. Zij, de niet-verstarden, de
niet-bevreesden beseffen dan: ,4e oude wegen zijn platgetreden, wij moeten
nieuwe banen!" Iedere tijd overschat zijn eigen betekenis; ook bij de over
gang van Oudheid naar Middeleeuwen, van feodale tijd naar burgerlijke
renaissance, van absolutisme naar de nieuwe wereld, sinds de Franse revolutie
verkeerde de mensheid in een critische situatie en tegen het jaar 1000 was
men niet minder vervuld van ondergangsgedachten dan in onze levenstijd.
Maar ook als men de factor der overdrijving elimineert uit onze huidige visie,
dan kan men toch moeilijk ontkennen, dat er een wereld van tot voor betrek
kelijk korte tijd nauwelijks betwijfelde waarheden en waarden, bezig is ineen
te storten.
BEZIN U op wat u lief was tot voor
een twintigtal jaren in kunst en
letteren: ge zult bemerken, dat na
de letterlijk ontstellende gebeurtenis
sen der laatste decennieën, veel van
wat ge eens bewonderde aan rustige
verzen, aardige romans, vriendelijke
schilderkunt, schoolse composities, u
thans weinig meer zegt, ge voelt het
als „voorbij". En hoè vreemd, irrite
rend en zot ge wellicht veel der mo
derne scheppingen van kunstenaars
zult vinden, ge merkt toch ook dat de
vormen van leven en kunst van het
(„helaas!" zegeon de ouderen!) achter
ons liggend tijdperk hun creatieve
mogelijkheden hebben verloren. Wat
niet wegneemt, dat wat toén geschapen
wérd, de schoonste verschijningsvorm
van dót tijdvak blijft.
De jongere denkende mens en schep
pende kunstenaar, als hij waarlijk lééft,
staat geheel anders tegenover deze ma
terie. Bedreigd door de labiele nieuwe
tijd, wantrouwt hij alle traditionele
vormen en denkwijzen en ziet als zijn
taak: een nieuw punt van uitgang te
zoeken voor leven en kunst, En zo be
gint hij bij de meest algemeen mense
lijke elementen: zijn naakte bestaan
als zintuiglijk, willend en gevoelend
wezen. Het denken wantrouwt hij, als
elke romanticus want dat zijn zij
allen, of zij het willen erkennen of
niet! hij wil het onbewuste in de
mens niet door redenering verstoren.
Daar echter kijker of lezer altijd aller
eerst geneigd is, zijn verstand te ge
bruiken, staat hij onwennig, niet-be-
grijpend, koel en vaak afwijzend en
geërgerd tegenover nieuwe kunstuitin
gen. Terwijl juist een zich openstellen
noodzakelijk is: schilders en schrijvers
immers „experimenteren" met nieuwe
vormen om hun nieuwe waarden in uit
te drukken. Zij geven, om met de jonge
prozaïst Bert Schierbeek te spreken,
„andere namen". En als alle romantici
zijn zij idealisten, hoezeer zij ook door
hun meedogenloos onthullen van de
naaktheid en de laagheden des levens
de schijn tegen hebben. „Ik ben een
reisgids, kinderen, leer mij lezen!"
roept Schierbeek zijn lezers toe.
HARRY MULISCH, de 25-jarige be
gaafde prozaïst, geeft aan het eeu
wige zoeken van de mens vorm
in zijn symbolische novelle „Oneinde-
lijke aankomst", onlangs met een an
dere proza-schets, „Chantage op het
leven" gebundeld. („Chantage op het
leven", 1953, uitg. „De Bezige Bij", Am
sterdam).
Het schema van „Oneinlijke aan
komst" is zeer simpel, hoe vreemd ook:
de hoofdpersoon krijgt bij het uitvoe
ren van zjjn befaamde hoogtesprong in
het Haarlems zwembad, een klap op zijn
schedel en komt in de machineruimte
onder het zwembad terecht, welke hij
moeizaam langs de minst afschrikwek
kende koker verlaat, waarna hij in het
hem vreemd geworden „oude Haarlem"
als wezenloos terugkeert en ten slotte
„in afwachting" bij het station blijft
rondhangen. „Uit de wereld geschokt"
zoekt de jonge mens dus een weg om
op een nieuw, hoger niveau daarin te
rug te keren.
Losgeslagen voelt zich deze genera
tie. méér nog dan die van Marsman en
Ter Braak na de eerste wereldoorlog,
daar thans nóg noodlottiger sociale,
geestelijke, locale en technische facto
ren samentreffen. Van Spieghel tot
Ter Braak stamden de meeste onzer
auteurs uit het burgerlijk-humanistisch
milieu, dat zich eigen menselijke waar
den had geschapen, van waaruit zij
leefden. De jongeren van thans verlo
ren veelal èn hun geloof in de mens,
èn in God, en de wanhoop, die zich
baanbreekt in de harten is het grootst
bij hen, die eens het christelijk geloof
bezaten. Maar daarnaast tonen zij een
idealistisch vitalisme te bezitten: met
Camus zoeken zy „een houding in de
tijd'welke de mens waardig is. En
alleen een stijl in beelden, een symbo
lische, niet-rationalistische stijl is ge
schikt deze nieuwa „kruistocht" uit te
drukken.
De man in de zwembadkelder
het onderbewuste! vraagt zich af,
waarom hij in dat duister tóch verder
ging, een uitweg zoekend en zegt:
„Dat dank 11: misschien aan mijn hoop-
gevoel, dat mij nooit zal verlaten, mijn
hoopgevoel, dat altijd iedere absurdi
teit zal doorkruisen." Hier ligt het
nieuwe „punt van uitgang", dat Harry
Mulisch zoekt. Het is, ik weet het, het
zeer oude: „Credo, quia absurdum"
maar laten we niet steeds achter ons
kijken nu belangrijke daden te doen
zijn. Harry Mulisch heeft in zijn in
teressante, dichterlijke en tragische
roman „Archibald Strohalm" in 1951
met de Reina Prinsen Geerligs-prijs
bekroond (uitg. „De Bezige Bij, Am
sterdam) deze reactionnaire hou
ding afdoende gepersifleerd in de
steeds achteruit-lopende heer H. W.
Frets.
Maar het „punt van uitgang" zien is
Iets anders dan de enige goede weg
altijd de zwaarste! te gaan: de man
In de kelder kiest de gemakkelijkste,
maar vindt dan ook „het nieuwe Haar
lem" (de nieuwe wereld) niet, en hij
beseft: „Ik heb mijn verantwoordelijk
heid bedrogen". Dit is zijn, en ons aller
„menselijke tekort" en de novelle
wordt er te ontroerender door.
Ook Archibald Strohalm schiet te
kort, „doch sein höheres Streben ist ein
schoner Zug", klinkt het bitter in de
„Dreigroschenoper"Strohalm be
looft zijn daad ter geestelijke bevrij
ding te stellen tegenover de traditione
le phraseologische „poppenkast"
maar hij kan de hem overstelpende
nieuwe ideeën zelfs niet in woorden
vorm geven, en als hij de „daad" zal
gaan stellen in het openbaar met zijn
„poppenkast komt er wartaal en
voor hém het eindeLevendig, dich
terlijk, verrassend is de taal van Mu
lisch. Zo in de volgende regels:
„Wakkerwordend, en met de droom
nog in zijn hoofd, loopt hij naar het
raam, dat hij opengooit, wijd open
naar de dag. Hij lacht en steekt zijn
hoofd in de blauwe schaal van de och
tend. Dan Is de dag een wapperende
vlag voor een feest, de wereld' een
jongensboek in het raam, groot open
bladzij zonlichtavontuur. Uit zijn haren
straalt het licht, vingertoppen spitsen
vuur, op zyn oren zitten nereis....
Zo waaiert dan voor Archibald Stro
halm de dag open uit de kommen van
de nacht, waaiend zaaiend met lange
bamboevingers door de klaarte...."
IT IS DE PRILHEID der nieuwe
dichters en schilders en het is
in zijn „vreemdheid" verrassend
prachtig! Prilheid: oververzadigd van
en teleurgesteld door het denken óver
de dingen, zoekt de jonge mens als
eens Gorter, maar nu wanhopiger zin-
tuigelijk tastend het „ding" te herwin
nen om zichzelf er aan te genezen: de
vingers van Strohalm strelen de oer
oude boom in de Haarlemmerhout ln
een nieuwjaarsnacht
Ik zou nog veel kunnen zeggen over
die andere novelle „Chantage op 'iet
leven", waarin de sfeer van het tot
walgens toe lichamelijk sterven direct
raakt aan de sfeer der hemelse visioe
nen mystiek proza, maar met mees
terlijke versmelting van realisme en
symboliek. En over het voortreffelijke,
stille en aangrijpende verhaal „Tussen
kamer en aambeeld" (uitg. „De Arbei
derspers", Amsterdam, 1952), relaas
HARRY MULISCH
van een Russisch soldaat die slachtof
fer wordt van politieke machinaties, en
die gelaten zijn terechtstelling onder
gaat: de wereld acht „de" mens niet,
dèt is een leeg begrip, er moet iets
persoonlijks, tastbaars zijn: „Vertel de
wereld dat ik blauwe ogen heb!", zó
fluistert hij tegen de oude gevangen
bewaarder
Maar ik moet eindigen. Natuurlijk
zijn er aanmerkingen te maken op het
werk van deze jonge auteur: een te
verre doorvoering der symboliek: hier
en daar iets te veel bravour en een en
kele keer overbodig grove taal. Maar
zwijgen wij daar voorshands over en
constateren wij liever, dat wij in Harry
Mulisch een belangrijk prozaschrijver
rijker zijn geworden en wel iemand
die ook iets te zéggen heeft!
W. L. M. E. VAN LEEUWEN.
VAN DE MEESTERS, die vorm en
glazuur om huns zelfs wil lieten
spreken, is indertijd Chris Lanooy
de meest op de voorgrond tredende
vertegenwoordiger geweest. Belang
rijker nog acht ik echter het werk van
de in Amsterdam werkzame Groninger
Bert Nienhuis. Beide kunstenaars heb
ben een verwante ontwikkelingsgang
doorgemaakt. Zij begonnen als plateel
schilder en -ontwerper en gingen
later voor zichzelf werken. Nienhuis
heeft echter het meeste contact met
internationale stromingen gehad. On
der invloed van wat hij in Duitsland
heeft gezien en geleerd heeft hij de
decoratie losgelaten en zich beperkt tot
de zuivere vormgeving van zijn aarde
werk. Alleen het glazuur met zijn voor
Nienhuis zo kenmerkende karakter is
„versiering". Zijn vormgeving is strak
zijn vazen „staan" in de ruimte
maar vaak van een verfijnde slank
heid, het oppervlak zeer gevoelig van
behandeling. Een enkele maal heeft
Nienhuis in zijn latere werk decoratie
toegepast. Hierin is hij niet steeds even
gelukkig geweest.
Nienhuis behoort dus tot de oudste
thans levende generatie. Na hem heb
ben zich ook schilders aan de ver
vaardiging van ceramiek gewijd. Zij
hebben het probleem van de opper
vlaktebehandeling van een andere kant
benaderd en inzonderheid veel aan
dacht aan de decoratie besteed. Twee
belangrijke figuren zijn op de Rotter
damse expositie vertegenwoordigd: de
Delftenaar Harm Henrick Kamerling!»
De pottenbakker Dirk Hubert aan
de arbeid. Hij heeft een pul onder
handen, die met grote rhytmisch
verdeelde kleurvlakken is versierd.
Onnes en de Bergenaar Piet Wiegman,
beiden weliswaar schilder maar over!
gens twee volkomen uiteenlopende
persoonlijkheden. Kamerlingh Onnes
heeft door zijn vele reizen, ook naar
het Verre Oosten, gevqel gekregen
voor een zekere bizarre schoonheid.
Daarentegen is Piet Wiegman bijna
boers in zijn stukken. Zij sluiten aan
bij een bepaald soort volkskunst. Wieg
man houdt van betrekkelijk primitief-
aandoende versieringen, die hij in
vaak zeer mooie, donkere kleuren op
brengt. Hij is op zijn best op kleine
oppervlakten. Op kleine bekers en te
gels doet hij kostelijke dingen. Vaak
ontleent hij zijn decoraties aan de
wereld van plant en dier. In dit eniger
mate vertellende genre kan hij een
uitgesproken humor leggen. Daaren
tegen kan hij zich in stukken van enig
formaat niet altijd aan de vergrote af
metingen aanpassen. In enkele gebak
ken reliefs en grotere tegeltableaux
blijft hij de dingen klein zien en ver
valt dan tot een zekere peuterigheid,
Het fijne kleurgevoel, dat hem nim
mer verlaat, verzoent echter met zeer
veel, dat minder bevredigt.
Veel aanrakingspunten zijn er dus
tussen deze beide kunstenaars niet.
Geheel anders is het gesteld
met de twee keramisten van de
jongste lichting, die zich aan
sluiten bij de abstracte stromingen in
de beeldende kunsten. Het zijn de Duit-
(Van onze redacteut beeldende kunsten)
DE OPKOMST VAN DE GROOT-INDUSTRIE is voor de schoonheid van het aardewerk bepaald funest geweest.
Sinds de mechanische massaproductie het handwerk verving, heeft de wereld uitingen van de meest wanstaltige
smakeloosheid kunnen aanschouwen, die in schril contrast stonden tot wat in voorgaande eeuwen op dit gebied werd
geproduceerd. Met de herleving van de kunstnijverheid kreeg echter ook de individuele pottenbakker weer een
kans. De afgelopen halve eeuw heeft hierin een opmerke lijke ontwikkeling te zien gegeven. Zochten de ontwerpers
hun kracht aanvankelijk in van de gebruikelijke afwijkende vormen en in geschilderde decoraties Colenbrander met
zijn herinneringen aan de Jugendstil is een sprekend voorbeeld meer en meer ging men in andere richtingen.
Zuivere, strakke vormen, de kleur van het glazuur als enige tooi, kregen de voorkeur. Met de abstracte richtingen
in de schilderkunst deden ook in de ceramiek nieuwe op vattingen hun intrede. Schilders, die zich op dit gebied be
gaven, hebben vooral het decoratieve element naar voren gebracht, of schiepen merkwaar dig-spontane, aan volks
kunst herinnerende producten. Zo is er op het ogenblik een boeiende expositie, waarin deze hele ontwikkeling is
samengevat in het werk van vijf hedendaagse pottenbakkers, in Museum Boymans te Rotterdam te zien.
ser Franz Wildenhain, wiens werk zeer
fors en sprekend van vorm is en de
Bergenaar Dirk Hubers. Hubers heeft
zijn opleiding in de omgeving van
Kopenhagen ontvangen en vervolgens
nog korte tijd bij Wildenhain gewerkt.
Hoewel er aanrakingsvlakken tussen
beide kunstenaars zijn, heeft de Ber
genaar een volkomen persoonlijke stijl
ontwikkeld, die hij de laatste paar jaar
zeer consequent verder uitwerkt. Zijn
bij zeer hoge temperaturen gebakken
aardewerk „zingt". Zijn vormen zijn
van een uiterste soberheid en doen on
danks zijn uitgesproken voorkeur voor
„open" modellen als schalen en kom
men bijna stug aan. Gesloten vormen
als kruiken en nauwe vazen ontbreken
volkomen.
Hubers maakt weinig gebruik van
glazuren, doch besteedt aan de decora
tie zeer veel aandacht. Deze vloeit als
het ware harmonisch voort uit de vorm
van zijn stukken, maar openbaart tege
lijkertijd een ongelooflijke artistieke
veelzijdigheid en een voortdurende
vernieuwing van zijn beeldende taal.
Op een bruinrood oppervlak brengt
hij in een merkwaardige rhythmische
compositie vlakken van lichtblauw en
grijswit aan, die elk voor zich wor
den verlevendigd door in de natte klei
gestempelde motiefjes. Dan weer kerft
hij in een zwarte oppervlakte figuren
van witte lijnen, waarin Picasso's vor
men verenigd schijnen te zijn met Ma
tisse's gevoel voor de decoratieve wer
king van de lijn. Of hij steekt met een
guds reliefachtige figuren uit in de
buitenkant van zijn vaak dikwandige
stukken en krast in de hoge partijen
nog allerlei meestal abstracte figuren,
waardoor hij een sterk verhoogde ex
pressiviteit wil bereiken.
ZO GEEFT deze expositie een beeld
van het werk van vijf kunstenaars
een beeld van de ontwikkeling
der pottenbakkerskunst in drie gene
raties tevens. Het is een evolutie, die
parallel loopt met die van andere beel
dende kunsten. Zou men in de opvat
tingen van Nienhuis nog enigermate
een band met het klassieke schoon
heidsideaal kunnen weervinden ook
hij zoekt immers naar de zuivere vorm
en naar een uitsluitend door middel
van het glazuur verkregen decoratieve
werking Wildenhain en Hubers heb
ben een uitgangspunt tot het hunne
gemaakt, dat sterk verwant is met de
thans geldende artistieke normen. Ka
merlingh Onnes en Wiegman vormen
tezamen een soort middengroep.
Hoe zij echter ook denken en rede
neren in hun werk blijken zij elk
op hun wijze te worden gedreven door
een zuiver kunstenaarschap. Zij zijn
ieder voor zich volkomen eerlijk in
hun uitingen, al bereiken zij niet allen
eenzelfde niveau. Misschien is in dit
opzicht Hubers nog wel het verst ge
vorderd. Wat hij maakt is niet alleen
ambachtelijk, maar ook artistiek van
een voortreffelijk géhalte. Wildenhain
benadert hem, maar overtreft hem niet,
de anderen staan iets verder van hem af.
Alles tezamen echter is deze expo
sitie als geheel uitstekend en voor het
peil van de hedendaagse keramische
kunst in ons land stellig representatief.
Het is bovendien verheugend, dat men
juist deze vijf figuren hier heeft ver
enigd, omdat het bij ons weten nog niet
eerder is voorgekomen, dat hun werk
in deze omvang en in dit verband is
getoond. Van W.
(Van een bijzondere medewerker)
ESTONDEN er in de vaak ten onrechte gesmade zeventiende eeuw
in ons land nog voorschriften omtrent,-het verzorgen en instandhouden van
gebouwen, na het begin van de negentiende eeuw was men hier volmaakt on
verschillig voor het voortbestaan van historische monumenten. Een dusdanig*
nalatigheid moest zich wrekenen dit deed het ook prompt. Er zou een
lange lijst op te maken zijn van gebouwen, kastelen en historische plekken, die
door grove nonchalance verloren zijn gegaan.... en wier verlies we thans
terdege betreuren. Er bestond toentertijd een volslagen gemis aan eerbied voor
onze middeleeuwen, terwijl overal elders in Europa de romantiek hoogtij
vierde. Het Valkhof, het enige monument in ons land uit de tijd van keizer
Karei de Grote, wordt in 1796 voor de sloop verkocht. De bouwval van het
jachtslot te Teylingen, waar eens Jacoba van Beieren leefde en stierf, ver
koopt men in 1802 als afbraak! Omdat de sloper geen bod op de naakte muren
kreeg, liet hij de armzalige resten van het kasteel, die we nu nog kennen, staan.
Het Muiderslot, waar de tragedie van Floris V, „der keerlen God" zich eens
afspeelde, zou in 1825 „eerst bij opbod en daarna bij afslag publiekelijk" wor
den verkocht. Persoonlijk ingrijpen van koning Willem I voorkwam dit schan
daal. De eeuwenoude eiken binten van de Ridderzaal in Den Haag waren niet
„schoon genoeg" meer. Men verving ze door o, gruwel 1 „gietijzeren
ornamenten in fraaie gothische stijl". De poorten en wallen van het oude en
lieflijke vestingstadje Elburg konden „aan de algemene neiging van het ver
fraai jen van den buitensten omtrek onzer steden geen weerstand bieden en
werden door fraaije wandelingen vervangen!" Enkele voorbeelden uit vele!
HET ARTIKEL „Hol
land op zijn smalst"
in het maandblad
De Gids van de Haagse
advocaat Jhr mr De Stuers
sloeg in als een bom. Hij
toonde in zijn artikel on
weerlegbaar aan, dat vele
van onze kunstschatten
naar het buitenland wer
den verkocht; vele musea
noodlijdend waren en dat
menig historisch gebouw
in gevaar verkeerde om
wegens bouwvalligheid
gesloopt te worden. In
1874 stelt men dan, van
regeringswege, een col
lege in om de regering
inzake monumentenbe
scherming te adviseren
en een jaar later wordt
De Stuers benoemd tot
referendaris en chef van
de afdeling Kunsten en
Wetenschappen aan het
ministerie van Binnen
landse Zaken. Hier was
deze strijder op zijn post.
Het artikel - thans tach
tig jaar geleden gepubli
ceerd - had de geesten
wakker geschud. Het aan
tal gebouwen door De
Stuers „gered", is legio.Een trots bezit in ons Nederlandse landschap
Het komt ons thans nog
onbegrijpelijk voor, dat
men toentertijd deze heeft
willen slopen of door verwaarlozing ten
onder liet gaan. We kunnen hier de
Waterpoort te Sneek, het kasteel Rad
boud te Medemblik, de Ruïne van Bre-
derode, de Gevangenpoort in Den Haag
of de Sint Servaas te Maastricht noe
men. Er zijn nog veel méér voorbeelden.
Het voornaamste is, dat door het on
vermoeide werk van De Stuers de be
langstelling van vele autoriteiten was
gewekt. Men* ging de „noodzakelijk
heid" inzien van het behoud der oude
monumenten.
HET MUIDERSLOT
IN HET LAATSTE JAAR van de
vorige eeuw richtte men in ons tand
de Nederlandse Oudheidkundige Bond
op. Hieruit bereikte de minister Abra
ham Kuyper een verzoek, waaraan deze
gaarne gehoor gaf. Zo werd dan bij
Koninklijk Besluit op 7 Juli 1903 de
Rijkscommissie tot het opmaken en
uitgeven van een Inventaris en Be
schrijving van de Nederlandse Monu
menten van Kunst en Geschiedenis"
ingesteld.
Inderdaad, een mondvol, deze naam.
maarhet werk dat werd verricht
was in één woord af. De grote mannen
hier waren dr P. J. H. Cuypers en dr
Jan Kalf. De commissie deed verschil
lende voorstellen, die natuurlijk, in het
begin van de eerste wereldoorlog, niet
direct verwezenlijkt konden worden.
Maar dan. bij een restauratie van het
kasteel Doorwerth blijkt er verschil van
mening te bestaan tussen de commissie
en de Rijksadviseurs. De regering be
grijpt, dat in het vervolg over zulke in
grijpende restauraties niet enkelingen
maar een groot aantal vakmensen moet
beslissen. En zo stelt zij dan voor een
Rijksmonumentencommissie te benoe
men. Dit geschiedt bij Koninklijk Be
sluit op 10 Mei 1918. In ons land be
staat van dat ogenblik af een officiële
Doorkijkje op het binnenplein van
het prachtige gerestaureerde kasteel
van Hemen.
(Van een byzondere medewerker)
I1ET is inderdaad een merkwaardig
toeval, dat we op dezelfde dag
10 Mei zowel het begin van de
oorlogsramp als ook de instelling
bij Koninklijk Besluit van de Rijks
commissie voor de Monumenten
zorg kunnen herdenken. Want wat
de laatste in jarenlang moeizaam
ijveren trachtte te redden, deed de
eerste met enkele bombardementen
in vaak luttele seconden te niet.
Maar juist dóór deze vernielingen
werd het grote publiek zich bewust
wat het stedeschoon voor ons land
en ons volk betekende en na de
oorlog vond het werk van de com
missi e aanmerkelijk meer waarde
ring dan in de voorgaande jaren
het geval was geweest. Het merk
waardig toeval der herdenking
wordt nog vergroot als we beden
ken dat in 1873 het bekende artikel
„Holland op zijn smalst" van de
Haagse advocaat Jhr. Victor de
Stuers werd gepubliceerd, waar
door de Monumentenzorg in ons
land een feit werd, en in het jaar
1903 een Rijkscommissie werd in
gesteld, waardoor men in ons land
voor het eerst een overzicht
kreeg van wat we aan historische
gebouwen en monumenten bezaten!
regeringszorg voor onze oude gebou
wen. Een heel verschil met honderd
jaar terug!
AT DEZE DIENST in de afgelo
pen jaren heeft verricht is haast
niet naar waarde te schatten.
Vooral het werk in en na de Tweede
Wereldoorlog is ongeëvenaard. Zonder
de bemoeienissen van deze Dienst zou
ons land een onherstelbare schade heb
ben geleden. Nu was er inderdaad veel
schadedoch onherstelbaar
was het gelukkig niet. Oude gebouwen
konden gerestaureerd worden, bescha
digde bouwwerken weer opgebouwd in
oude stijl en er konden voor totaal ver
woeste monumenten plannen gemaakt
worden, die thans geheel of gedeelte
lijk zijn uitgevoerd.
De wjjze van restaureren, het oude
opnieuw bouwen, heeft in de loop der
jaren veel veranderingen ondergaan.
Trachtte men voorheen de vroegere stijl
volkomen te imiteren, ook al bestonden
er geen oude tekeningen meer van
de fantasie hielp waar de overlevering
te kort schoot thans poogt men een
gelukkige synthese te vinden tussen het
verleden en het heden, wanneer er geen
originele voorbeelden meer bestaan, hoe
het te restaureren gebouw eens ge
weest moet zijn.
Laat ons hopen, dat nog meer men-
ten voor het werk van „Monumenten-
zoig" open oog zullen krijgen. Want
at is er, althans bij vroeger vergeleken,
veel gewonnen, toch verdwijnt er, het
zij door ondeskundig restaureren, het-
zi; door onverschilligheid of laksheid,
nog heel veel moois, dat met enige
moeite bewaard had kunnen blijven.
Laten we zuinig zijn op wat wij aast
monumenten in ons land bezitten.
„Monumentenzorg" geeft ons het
voorbeeld1
Tijdens de feesteljjkl
genheid van de verjaart
Koningin, heeft zich in
Vr(j ernstig ongeval v
de Kwartellaan zou eei
ballonnetjes worden oj
clame voor een firma,
werden ter plaatse onde
gevuld met het hoog-bi
etofgas uit een cylinder
lonnetjes waren opgelat
even verder, waarschijn
valwind over de duine
grond terecht.
Via een geluidswagen
toen hebben gewaarscht
afstand te blijven en
zijn met vuur. Van de
kinderen snelden er ech
naar een op de grond lij
die plotseling met een f
tot explosie kwam. Vi,
liepen brandwonden van
aan gezicht en handen
onmiddellijk naar het
ziekenhuis vervoerd, wa
handelde. Na behandeli
huiswaarts gezonden. Eé
het ziekenhuis ter obser
omdat men niet wist i
schrik bevangen was dai
ne shock had opgelopen
Volgens verklaringen
gens zou een jonge mai
18 jaar en gekleed in ee
costuum een brandende
tros hebben gehouden i
ballonnetjes hebben gev
Plaatsing van deze itul
niet, dat de redactie n
instemt. Zi) acht kennis
wel van algemeen
Mijnheer de 'redac
U veroorlooft mij wel
blik de aandacht van
vragen voor het volgent
Er wordt tegenwoorc
geklaagd over de voor
in Duitsland te const;
over de bescherming we
volk vooral van de A
deel valt. Het is bekend
rikanen de grootste bev
ben voor de arbeidzaam
sers. Wij kunnen veel va
gen, maar niemand zal
nen dat men er flink
de mouwen kan steken,
een ramp als die van
Duitsland zou hebben
zou het niet hebben k
dat men daar Vrijdagsav
neerlegde om pas Mi
weer te beginnen.
Wij hebben nu de ver
gen van 5 Mei en 30 Ap
van het ontzet en de
onze Vorstin. Dat is j
het zou toch al te gek z
de toekomst de arbeid zo
dat een paar maal „zo-n
zijn gegeven zonder dat
was. Dat men het werk
neer er inderdaad „iets
soit, dat is te begrijpen
er nu voor de grote wer)
doen op Koninginneverj
waarmee hij zijn tijd kaï
wat rust nemen. Zou me:
jaar het feest van de
vieren, bijvoorbeeld op 1
het geheie proletariaat
ingeschakeld - dan zou
om de machines te
maar dat doet men niet
niets te doen, op 5 Mei i
en toch maar vrijaf
noodzaak? Zou men d;
ander land, waar de
volgens de regeerders
opgevoerd? In het parti
betreft het dan in elk g
de vrije middag, bij ov
is dat voor velen de ge
de postkantoren, met ee
het verschiet, alleen
meest noodzakelijke din
Is het, mijnheer de 1
niet godgeklaagd, dat i
land zo de arbeid misdei
werknemers niet veel ei
baat zijn wanneer zij do
dat zij nu - zeg het maai
heel lelijk woord - moe
ten?
Er zijn immers vele
werknemers, die er pr£
denken: eerst de toestan;
en dan op de lauwere
Wat kost zo'n vrije halv
de productie?
Het moest mij eens uil
neer zouden wij nu een
krijgen, die de welva;
zelfs al zou ze het een
stok krijgen met de
sieve" lieden, di. meer
weten dan van plichten!
Hoogachtend,
(Naam en adres var
bekend).