De „algemeen georiënteerde" litteraire maandbladen JAN SMETTERLIN Bette Davis: een ster die niet gemaakt kon worden Macht van haar spel zelfs regisseurs te machtig Grote verscheidenheid maakt keuze moeilijk DE Niemand kan twee heren dienen Revue der revues (2) DE GIDS: GENIETEND LIBERTINAGESPITS MAATSTAF: CURIOSA Nelly Burbach bij de Nederlandscheöpera Succesvol pianist en beminlijk mens vierde in Nederland eerste triomf Andere spelers slechts sprekend décor GROTE BLOEIPERIODE van het liberalisme is voorbij. Dit, zal men zeggen, is een waarheid als een koe. Inderdaad. Maar dan vergeet men één belangrijk feit: er is nog steeds een zeer grote bevolkingsgroep nu ja: zéér grootalles is relatief! die in de sfeer van het liberalisme geestelijk leeft, en daar be hoort een zeker niet onaanzienlijk deel der intellectuelen, kunst - gevoeligen en cultureel-belangstellenden onder: aandachtige lezers, museumbezoekers en cursusgangers. En nu is het juist ook deze groep waarvan de maandbladen het hebben moeten; abonneren deze mensen zich al niet op véle periodieken een kostbare lief hebberij trouwens dan zullen zij toch een goedgevulde, maar met zorg gekozen leesportefeuille in huis willen hebben. Zij zijn het die het beste van alle richtingen voorgezet wensen te krijgen en voor die in getallen van de orde van abonné-aantallen grote groep is het „algemeen georiënteerde" maandblad het aan gewezen periodiek. „£R WAS EEN TIJD" en daar hebben we op 't juiste moment Potgieter opgeroepen! dat het een ieder de vrijheid van denken en kiezen latende liberalisme, het „schijnbaar-richtingloze" dus, te vens de meest vitale, de meest enthousiasmerende èn: de „nieuwste richting was: geestes-histonsch viel dus toen het „algemene" tijdschrift samen met het „gerichte" tijdschrift: dat was toen in 1837 Potgieter zijn „GIDS" oprichtte. Daarvoor ook vie len toen formele en geestelijke ver- nieuwing samen, vorm en inhoud werden (als op alle vernieuwende momenten in de cultuur-historie) één. Maar bovendien: het hoopvolle §eloof in een nieuwe toekomst rachten èn inhoud èn vorm op een f hoog niveau. Zien wii naar het in mijn vorige kroniek besproken „gerichte" tiid- j schrift van thans, „Podium", dan merken wij, dat ook daar wel vorm en inhoud samenvallen, maar men zou kunnen zeggen: in het (schijn baar?) chaotische; immers negatief en geenszins hoopvol staat de jonge mens tegenover verleden, heden en toekomst, en even negatief behandelt hij zijn materiaal: het woord. Moedwil, afkeer, wrok noemde ik als kenmerken van zijn werk; maar vergeten we vooral ook niet zijn ernst, zijn agressiviteit, zijn vitali teit „an sich". Alles voortspruitend uit een eenzaamheidsbesef. Want werkelijk: de „revolutie der eenza men" is geenszins als in Prof. Bouman's geruchtmakend boek van die naam een monopolie der al of niet op hol geslagen leiders: het is de habitus van een zeer groot deel der hedendaagse mensheid. Maar „De Gids" zag een nieuwe mensenwereld dagen en zijn libe- i ralisme was niet passief maar actief. Potgieter zocht de Katholieke Alber- dingk Thijm en de orthodoxe Da I Ccsta aan te trekken maar dat i mislukte hem. De „Gids"-redactie bleef terecht uit liberalen bestaan, want anders is een dergelijk blad ondenkbaar. Men moet immers goed begrijpen: niemand kan twee heren dienen, en het is in zichzelf onmo gelijk tegelijk „iedereen" tevreden te stellen èn de dogmatische rich tingen, zij het Paus, Kerk of Partij. Als ik goed ben ingelicht en daar is alle kans op is de plotselinge uittreding van een aantal leden uit de redactie van „De Gids" midden 1952 aan een conflict te wijten bin nen de al te heterogene leiding: Jaap Romijn, Kelk, Kuypers, Fer dinand Langen, Gabriël Smit en Werumeus Buning traden af, en het maandblad (dat in 1953 zijn 115e Jaargang inging) staat nu onder re dactie van: Anton van Duinkerken, E. J. Dijkslerhuis, B. A. van Gro ningen, Emmy van Lokhorst, A. n. Molenaar en Bert Voeten. aver het geheel genomen y. bleef in feite „De Gids" ener- ?«ds het tijdschrift dat Potgieter be- doelde: alleen het niveau zou maat staf zyn voor al of niet plaatsing. J->at, nu politiek en sociaal liberalis me schijnen afgedaan te hebben (maar.. Amerika vecht niet ge heel zonder succesanderzijds het Potgieteriaans enthousiasme niet Kan worden opgebracht, spreekt van zelf. Ziet men echter de inhoud van een paar dozijn nummers uit de laatste twee jaar nog eens door, dan is het geheel zeer bevredigend: naast de zomernummers: „Amerika" /Info!' e -^'id waarin wij leven" (1952) „Engeland"-nummer (1953) i"i i ontroerende en voortreffe- lu v- -lUnmmer "In Memoriam „t" i (1953) alle drie ook J1"?, b'i de uitgever van „De rjds de N.V. W. de Haan, Utrecht, verschenen vinden we een keur van poezie, proza, toneel, essay, kri- aard e" °esf,1,ouwingen van diverse Ik_ noem slechts als toneel Engel man s spel „Philomela": de vertaling van „Venus observed" („Venus be spied") van Christopher Frv; de ver taling van Garcia Lorca's „De Bloed bruiloft"; „Odysseus weent", door Jeanne van Schalk-Willing. Er is modern proza van Gerrit Kouwenaar, Ferdinand Langen, W. J. van der Molen, Hugo Claus, Theo van der Wal, iets ouder werk van de linksgeoriënteerde Theun de Vries en veel ouder fijn werk over Indonesië van Maria Dermoüt. De bijdragen aan poëzie kwamen zowel van de 70-jarige Keuls als van de benjamin (of is hij al benjamin- af?) onder onze dichters Lucebert; men vindt er de 65-jarige Pierre Kemp en de jeugdige Hans Andreus; traditioneler en experimenteier ver zen staan er op „liberale" wijze naast elkaar: Achterberg, Emmy van Lok horst, Kouwenaar, Mok, Mar ja, El- burg, Clara Eggink, Voeten en Ver hoeven. Zeer goede essays treft men in dit maandblad aan, en schrijft Staverman over Potgieter, Dubois behandelt Hoornik, Den Bra bander en Van Hattum; gaat Tiel- rooy tot Victor Hugo terug, Lied meier heeft 't over de nieuwste Sowjet-litteratuur. En er zou nog zeer veel te noemen zijn uit de zo afwisselende inhoud. MAAR DIT ALLES nog eens over- i" ziende, vraagt men zich toch af, waarom het voor de belangstellende leek zo moeilijk wordt gemaakt te kiezen. Want lég hier nu „LIBERTI NAGE" naast, thans in z'n 6e levens- (Advertentie Ing. Med.) A. ROLAND HOLST .Herinneringen aan Boutens en Van Deyssel...^ jaar, tweemaandelijks verschijnend en na uitgeversgeharrewar thans (en wederom in dezelfde uitstekende vorm) verzorgd door de „Stichting Libertinage". Zoals we in „De Gids talrijke bijdragen aantroffen van „experimentelen" (Andreus, Luce bert, Kouwenaar, Claus), waardoor dus tenzij als geruchtmakende stootbrigade „Podium" overbodig lijkt, zo vinden we in „De Gids eveneens genoeg bijdragen (ik denk aan het Nijhoff-nümmer, aan Du bois' beschouwingen e.a.) die best in „Libertinage" konden verschijnen en publiceert dit laatste weer din gen (Mulisch, Hanlo, Vroman, Cam- pert) die best in „Podium" konden staan, èn werk als de „Herinnerin gen aan Marsman" van Arthur Leh- ning, de studie over „apartheidspo litiek" van Josine W. L. Meyer en de litteraire curiosa van 's Gravesan- de over de prozaïst uit de Tachtiger jaren, Van Groeningen, welke „De Gids" evengoed opgenomen zou heb ben. Overziet men de inhoud van „Li bertinage" van de laatste tijd. dan zien we treffend proza van Harry Mulisch, Jan van Gelder en P. Roos; poëzie van diverse pluimage: Jan van Nijlen en Remco Campert, Bloem en Vroman, Vasalis en Hanlo; goede studies van Van Galen Last, Veen- stra, Wentinck, Jan van Gelder e.a.; en als zeer bijzondere publicatie: de ontroerende herinneringen aan Mars man van diens jeugdvriend Arthur Lehning. Zonder enige twijfel is deze publicatie dè litteraire gebeur tenis van dit jaar en met ongeduld wacht ik de complete verschijning in boekvorm van deze documenten over een voor Nederland ongekend vurige vriendschap-in-leven-en-kunst af. En als iemand nu kiezen moet tus sen deze beide algemene litteraire tijdschriften? Men kan zeggen, dat „De Gids" dan wat minder exclusief is, natuurlijk doordat in de redactie van „Libertinage" verschillende aan merkelijk spitser, intellectualistischer en strijdbaarder figuren zitting heb ben: de intelligente Gomperts, de snel-reagerende Elisabeth de Roos, de gehaaide politicus (niét zonder partij" helaas) Jacques de Kadt, de venijnige Van Galen Last. Vergelijk daarmee de gemoedelijke Van Duin kerken en de vriendelijke Bert Voe ten en Emmy van Lokhorst uit „de Gids"-redactie en het verschil in „totaio sfeer" der beide bladen wordt duidelijk. Hier kieze men dus naar eigen geaardheid: vechtlustig of ge nietend. MAAR DAN is men nog niet klaar. Immers „MAATSTAF" wacht nog op een „schouw". De eerste num mers van dit kleine, nieuwste maandblad (onder de éénhoofdige redactie van Bert Bakker) stonden in het teken van Nijhoff, de vriend van de redacteur en die ware hij niet zo plotseling en al te vroeg overleden „Maatstaf" zou hebben helpen oprichten. Men vindt in dit blad nu verscheidene in de nalaten schap van Nijhoff gevonden schrif- tueren: een lezing te Enschede gehou den; een voordracht gehouden bij het 100-jarig bestaan van 's dichters stamhuis, de grote uitgeverij Nijhoff; een gelegenheidsspel in 1948 bij de troonswisseling geschreven en opge voerd; een toneelfragment naar ge gevens van Menander alles even boeiend als meesterlijk. Er is een vervolgroman „Venus in Balling schap" van Mevrouw A. H. Nijhoff- Wind, meer curieus dan belangrijk (tot nu toe), terwijl in zo'n klein blad een dergelijk vervolgverhaal beter achterwege kon blijven. Er werd een geheel nummer (het zes de) aan Den Haag gewijd: werk van Nijhoff, verzen van Achterberg op de hofstad, proza van Bordewijk als „reisgids" voor die plaats, en be langrijke mededelingen over het in ANTON VAN DUINKERKEN geen Potgieteriaans enthousiasme maar ook niet afgedaan... Den Haag te stichten Letterkundig Museum, waarop ik uitvoerig terug hoop te komen. Er zijn uitstekende studies: o.a. van De Gruyter over Van Gogh, van Jacq. den Haan over de detective-roman, van Paul Rodenko over een gedicht van Luce bert de eerste „houtsnijdende" opmerkingen die ik over dé expe rimentelen las. Er zijn telkens alleraardigste lit teraire curiosa, zoals de herinnerin gen van A. Roland Holst aan Bou tens en Van Deyssel, en twee brie ven aan laatstgenoemde van Jaco bus van Looy, waarin o.a. het be zoek van de Franse dichter Verlaine aan Amsterdam in 1892 wordt be schreven en waar wij lezen: „En Verlaine zei zoveel leuke dingen, was niet gewichtig, als onze dichters, die met lugubere ernst om hem heen zaten, net karikaturen van Goden bij dat enorme mens En dan zijn er verzen van dichters van alle generaties: A. Roland Holst, Achterberg, Mok, Gilliams, Van der Graft, Burssens, Aafjes, J. B. Char les, Lucebert e.a. Men ziet ook hier weer: het een en het ander kon evengoed in „De Gids" staan en omgekeerd. De keuze? Wel, als men speciaal houdt van litteraire curiosa, dan is toch wel weer „Maatstaf" net aar digst; het is uovendien „specialer" dan „De Gids" omdat het alléén het gebied der letteren bestrijkt. In dat opzicht verschilt het ook van „Li bertinage", dat zich evenals „De Gids" ook op het gebied van cultuur in het algemeen begeeft, wat trou wens „De Nieuwe Stem ook doet. „Maatstaf" is voorts minder „spits" dan „Libertinage". Resten mij nog te uwer oriëntatie te beschouwen de Vlaamse en Zuid- Afrikaanse litteraire periodieken. Daarover later nader. W. L. M. E. VAN LEEUWEN. JJE NEDERLANDSE sopraanzangeres Nelly Burbach zal met ingang van 1 December a.s. vast verbonden zijn aan de Nederlandsche Opera. Mevr. Burbach, die geboren werd in Den Haag, is nu woonachtig te De Bilt, en sinds twee jaren lid van het Neder lands Kamerkoor van Felix de Nobel. Zij heeft haar muzikale opleiding ge noten bij prof. Lohmann Martiensen te Potsdam en van mevr. Ruth Horna. Nelly Burbach stamt uit een muzi kale familie; haar vader was trompet tist; haar zuster Greetje is verbonden aan de Opera te Oldenburg (Duits land) en een broer is trompettist in het U.S.O. In de zomer van 1953 heeft zij ver schillende malen in de Opera te Ol denburg de rol van Constanze in de „Entführung aus dem Serail" gezon gen. Vermoedelijk zal zij bij de Neder landsche Opera debuteren in de rol van Koningin van de Nacht in de „Zauberflöte". pRECIES dertig jaar geleden speelde een Poolse jongeman zijn eerste piano concert in Nederland. Het was het begin van een grote carrière, die hem in de volgende jaren over de gehele wereld voerde en in de meeste van die jaren keerde hij enkele weken steevast terug naar Nederland, naar het publiek dat hem na zijn eerste concert zo geestdriftig had toegejuicht. Deze goede gewoonte heeft Jan Smeterlin ook dit jaar voortgezet en op het ogenblik viert hij avond aan avond triomfen op de kleine recitalpodia, waarop hij even graag gezien is als op het indrukwekkende orkest-podium. Jan Smeterlin is een beminnelijk mens; dat ondervonden wij toen wij dezer dagen een uurtje op zijn Haagse hotelkamer met hem hebben zitten praten. Hij praat met even veel hartelijkheid over zijn kunst als over de kleine ge beurtenissen die zijn leven hebben begeleid. „Ik weet niet waarom" begint hij, „maar het publiek wil haast altijd Chopin van mij horen; misschien omdat ik in Polen ben geboren, waar ik toch heus niets aan kon doen. Wat pianoconcerten be treft, heb ik een persoonlijke voor keur voor 't tweede pianoconcert van Brahms, het vierde van Beethoven en voor practisch alle pianoconcerten van Mozart. Weet u dat ik al op mijn 9e jaar in het pu bliek een piano concert van Mozart speelde? Alsof het zo maar niets was; een mens denkt al gauw dat hij iets kan. MIJN OUDERS waren zo onmuzi kaal als je maar kan denken en mijn vader wilde van mijn piano studie helemaal niets weten. „Waar om kies je niet een behoorlijk vak? vroeg hij altijd. Hij was zelfs zo dwars, dat hij al 75 was geworden voor hij mij de eerste keer hoorde spelen. Na afloop zei hij: „Ik heb veel gemist" en dat maakte veel goed. Zoals gezegd ben ik in Polen ge boren in Bielsko, een klein plaats je. Maar ik ben al in 1925 naar En geland gegaan, want Polen is geen land om carrière te maken; althans niet als kunstenaar. Maar in de eer ste wereldoorlog moest ik natuurlijk in het Poolse leger; ik was bü de cavalerie. Mijn eerste „echte" con cert speelde ik daardoor pas in 1919 en in 1923 speelde ik voor de eerste keer in Holland. Ik denk met warmte aan de Nederlandse muziekcritici terug die in die tijd door hun arti kelen veel tot mijn carrière hebben bijgedragen. Het jaar na mijn eerste optreden in Holland, ben ik in Parijs met een Engels meisje getrouwd. Wij wo nen nu in een gezellig huisje aan de buitenkant van Londen en lrnijn stu deerkamer staat half in de tuin. In 1930 heb ik de Engelse nationali teit gekregen en ik ben daar nog steeds erg blij mee, maar wii hebben niet al die tijd in Engeland gewoond. Van 1931 tot 1947 hebben wij eigen lijk het grootste deel in Amerika doorgebracht. AMERIKA IS een machtig land; cultureel staat het verre ten ach ter bij Europa, maar dat neemt niet weg. dat de mensen daar over het algemeen toch erg veel van goede muziek houden. Tenminste als zij er tijd voor hebben. Want het leven is ér in de grote steden adem benemend snel. De mensen voelen daar niet de noodzaak van binnen uit om naar concerten te gaan zoals in Europa, maar ik ben ervan over tuigd dat dit in de loop van de tijd zal groeien. En ik zie de radio hierbij als een waardevol hulpmid del. Ik wil niet zeggen dat de radio de plaats kan innemen van het beleven van een concert in de zaal; verre van dat! Bij een uitzending gebeurt er namelijk onderweg iets met de muziek. Ik weet niet wat het is, maar het verliest iets van zijn essentie en dat is bij het uit zenden van gramofoonplaten in nog sterkere mate het geval; want dan is er helemaal niets levends meer aan. Daarom is een zaalconcert met tien misslagen toch altijd nog beter dan een feilloze radio-uitzending. TK HEB overigens op dat gebied al heel wat meegemaakt. Ik heb con certen voor televisie gegeven', waar bij ik op een lichtgroene vleugel moest spelen, omdat een zwarte een te lelijke vlek zou geven in het beeld. Ik mocht notabene niet eens een wit overhemd aantrekken. Ook dat moest een of ander raar kleur tje hebben. Maar zover hebben zij mij toch niet gekregen. Dat ze me schmink op het gezicht smeerden, was al erg genoeg. Het is mijn vaste overtuiging, dat op de lange duur alle ménsen al leen nog maar goede muziek willen horen. Het is ook grotendeels een kwestie van opvoeding, opvoeding moet op iets steunen. Er moet een ondergrond zijn. Ik bedoel dit: een jaar of wat ge leden hadden wij in de zomermaan den een meisje om te helpen in de huishouding. Zij was 16 jaar en zij gebruikte haar vacantie om er wat bij te verdienen. Zij studeerde na melijk. Op zekere dag vroeg ik haar: „Wat studeer je eigenlijk?" „O", antwoordde ze uit de hoogte, „Frans en Spaans". Ik zei toen dat ze best wat uit mijn bibliotheek mocht le nen als zij daar zin in had. Zij koos een dik boek. Het heette „La Vie de Jésus Christ". Maar ik zag dat ze het de volgende dag al weer terug zette. „Is het nog te moeilijk voor je?" vroeg ik. „O nee. helemaal niet", antwoordde ze. „Ik lees het makkelijk genoeg. Ik vind het alleen met de moeite waard!" Ziet u, dat bedoel ik met „onder grond". (Van onze filmmedewerker) QNDER DE weinig waarlijk grote vrouwelijke sterren, die Hollywood telt, mag zeker wel Bette Davis gerekend wor den. En zelfs in de kleine kring van talentvollen, neemt zij nog een aparte plaats in. Deze positie dankt zij niet slechts aan haar talent, maar tevens aan het feit, dat zij de waarde van de verbeelding en technische bekwaamheid tot gelding heeft gebracht in een „beroep" dat evengoed uitgeoefend kan wor den met een slechts geringe dosis van deze attributen. Enerzijds rijst de vraag of zij niet onbetwist aan de top zou staan, als zij de laatste jaren meer films gemaakt zou heb ben. Anderzijds kan men zich afvragen of niet juist haar terug getrokkenheid haar spel ten goede is gekomen. Voor er echter op deze vragen een antwoord overwogen zou kunnen worden, is het nodig, dat men iets meer weet uit de tijd, dat Bette Davis van het toneel op Broadway overstapte naar de studio te Hollywood. DAT WAS in 1930 en de studio was die van de Warner Brot hers, in die dagen een maat schappij met positief vooruit- trevende ideeën. Meer dan zestien jaar lang za! ïette Davis vast aan haar con ract met deze studio. En in al lie jaren heeft zij vrijwel in al le vijftien films, die 'j er maak te, geen ander tyne uitgebeeld lan een ongevaarlijk soort ver- "idster. Uit iedere rol bleek weer opnieuw dat haar karakter in schreeuwende tegenspraak was met het type dat ze vertolken moest, en dat ze alles op alles moest zetten, om de filmfeitei een schijn van waarachtigheid t- geven. Toen zich echter andere produ ■ers met haar gingen bemoeier o.a. David Selznik, die haar di Mildred-rol gaf in „Of Humar Bondage", bleek voor het eers' ip welk terrein men het taler •an Bette Davis zoeken moest ÏETTE DAVIS viel volkome t» uit de toon vergeleken bij d terren van haar tijd. Die wer den allemaal „ster gemaakt", doch zij was het van nature. Bette Davis bezat haar eigen verbeeldingskracht, haar „fee ling" voor wat het „technisch" wel of niet zou doen. Zoals zij alle andere acteurs volkomen overspeelde, duwde ze ook de regisseur in een hoek. Zij was geen van de straat opgepikte amateur, die het zich wel even geduldig kon laten uitleggen. Sterke persoonlijkheden, zoals o.a. regisseur John Huston, Ka- zon of Wilder, konden dan ook op den duur onmogelijk met haar samen werken. De bewijzen hiervan zijn te vinden in haar films, die zeer duidelijk succes werden. Voor haar althans, want op de keper beschouwd waren al deze films, als „Old Acquaintance", „The Corn is Green", „Deception „Winter Meeting", „June Bride", en „All about Eve" als film een mislukking. Het was toneel waar de camera opgezet was. De dialogen, het ge sproken woord, was meer waarde toegekend dan het beeld. De macht van het spel der hoofdacteurs kan een slechte tekst nog omzetten in een fasci nerend spel. Dit boeiende ligt in de persoonlijkheid van de spe ler. Een actrice als Bette Davis, die de mogelijkheden in zich bergt, niettegenstaande allerlei luideiijk aanwijsbare fouten, toch een zo nauw contact met het pu bliek tot stand te brengen, is ;n feite dus meer „ster", dan de mderen die deze benaming aan Publiciteit of vorming door een egisseur te danken hebben. IAT BETTE DAVIS zich haar „macht" wel degelijk bewust geworden, blijkt uit het feit, pt zij toen zij in 1947 meer kan sen kreeg zelf haar scenario te kiezen zij juist altijd die stuk ken koos, due als film zwak zou den zijn, maar die haar kracht niet zouden aantasten. Doch heeft zij eenmaal haar keus gemaakt, dan geeft zij zich ook volkomen aan haar rol. Met haar temperament een verbazing wekkende hoeveelheid energie en nauwgezetheid kan zij zich het wezen van de persoon, die zij moet uitbeelden, eigen maken. Het „herscheppen" is voor haar belangrijker dan de uitvoering. Want zou de uitvoering, het globale resultaat dus, haar meer ter harte gaan, dan zou zij de andere acteurs meer in haar actie moeten betrekken en ook reke ning met hen moeten houden. Daarom ook kiest zij de laatste tijd zelf haar medespelers, die door deze keus bij voorbaat ver oordeeld zijn tot niet meer dan sprekend decor te dienen. (POCH MOET MEN een figuur I als Bette Davis niet van lou ter egoïsme beschuldigen. Want diverse malen heeft zij op dus danige wijze met haar „macht" geëxperimenteerd, dat zij grote kans liep hiervan een aanzien lijk deel te verliezen. Want tóen zij na de reeks rolien als „ver leidster" in „Of Human Bondage" Mildred speelde, behield ze haar blond-geverfd haar, de goedkope kleren en het bleke gezicht met donker omrande ogen en fel-af- stekende mond. Nu echter maakte zij bewust gebruik van deze ver momming en liet ieder detail er van meespelen. Doch doordat zij bij deze oude, bekende attributen een speldoorleving kon voegen, die (zii was toen 26 jaar) men hoogstens over een jaar of tien van haar had kunnen verwach ten. won zii het pleit. Bette Davis in haar laatste film „The Star". Sindsdien heeft zij het leeftijd- loze element in haar spel stérk geperfectioneerd. Zij kan een jonge vrouw uitbeelden, die niet tegenstaande haar verleden, jong is en in hetzelfde jaar een film maken, waar zij geloofwaardig ouder is dan in werkelijkheid! Van »t begin af aan is Bette Davis een „ster" geweest in de meest strikte zin. Zij kende haar macht, heeft die ontroofd aan en verdedigd tegen diverse nivel lerende systemen. De verande ringen, waartoe zii door diverse re'len gedwongen werd. waren in wezen geen veranderingen voor haar. Op mysterieuze wijze bleef zii zich zelf. koos zii zich zelf en beeldde zij steeds weer zich zelf uit.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1953 | | pagina 15