De vreemde huwelijksreis van Toon Prens J Vietminh naar he Aanvallen la r Nt *- Ui m Een ernstige beschouwing voor de Oudejaarsavond opgediept uit de herinneringen van Zuid-Afrika's meesterverteller KOOT SWANEPOEL en vertolkt en vertaald door A. KAPTEIN GU neemt de munt aan, zoals de vorst haar heeft geslagen; neem ook de mens aan, die Gods beeltenis draagt. Gij neemt de munt nog steeds aan, als het stempel is afgesleten; neem ook de mens, ook al is Gods beeld half uitgewist. Hoge onderscheidin voor Jo Vincent Prijsverlaging van de huisbrandkolen De prijs van schoeisel bliji bijna onveranderd De jaarwisseling met vorstkans WOENSDAG 30 DECEMBER 1988 OP DE BRUILOFT van Rechte Roelf liep ik dan eindelijk de ouwe Toon Prens tegen het lijf, de grootste leugenaar van Zuid-Afrika zoals iedereen zegt, die hem 'n beetje kenten de grootste held uit de Boerenoorlog (zoals hijzelf altijd beweert). Misschien ligt de waarheid ergens in het middenmisschien heeft Toon Prens wel inderdaad met dapperheid gevochten en misschien is hij, in plaats van een kolossale leugenaar, eigen lijk een beste „storie-verteller"Ik wil daarover thans geeen oordeel vellen. We zaten al spoedig in een rustig hoekje om hem heen en we keken toe, hoe hij zijn ouwe, kromme pijp stopte. „Nee", zei hij zachtjes voor zich heen, „nee, de trouwerij is tegenwoordig niet meer wat ze vroeger was. In die dagen, toen ik in de huwelijkse staat beves tigd moest worden.... nee, dat was toch allemaal anders." „Wat bedoelt oom Prens met ónders?" vroeg ik voor zichtig. De spanning in ons groepje was voelbaar. We wisten, dat Toon Prens bezig was op zijn praatstoel te komen.,.. En als hij goed op dreef is, mensen, dan kan er wat tevoorschijn komen. „Anders. Helemaal anders", zei hij langzaam. „Neem nou mijn geval: ik woonde in de Kaap en ik moest in Pretoria gaan trouwen. Reken effe na; duizend mijl om in de huwelijkse staat te komen. De familie van mijn meisje woonde daar. Zij en haar ouwers waren een paar maanden met vacantie naar de Kaap gekomen en in die tijd kwam het dan te gebeuren, dat zij en ik verliefd op elkaar werden. De verloving liet niet lang op zich wachten, want als oudstrijder was ik er de man niet naar, om ergens gras over te laten groeien. In die da gen wisten wij nog van aanpakken en doorzetten. Nou ja, toen zij en haar ouwers teruggingen naar de Trans vaal gingen ik en mijn ouwers maar tegelijk mee voor de trouwerij. Er waren natuurlijk nog geen treinen en soort van die dingen, we moesten maar op ons dooie gemak met de ossewagens gaan. Honderden mijlen met de ossewagens; in die dagen waren kerels nog kerels en vrouwen vrouwen. Mijn bruid en haar ouwers gin gen in hun wagens en ik en mijn ouwers gingen in de onze. Verder hadden we nog een derde wagen, waarin de deftige kleren, het kookgerei voor onderweg en allerlei andere spullen lagen, 's Nachts sliep ik in de wagen en overdag bleef ik er óók maar in liggen om een beetje op te bleken voor de grote dag. Want ik kon immers niet voor de kansel verschijnen met een room witte bruid, als ik zelf zo bruin als een baviaan was? In die dagen hadden de mensen nog goeie manieren. Let op mijn woorden. ONDERWEG sloten zich een stuk of vijf wagens van jagers bij ons aan. Dat was gezellig, 's Avonds speelden wij, jongeren, wegkruipje en.... nou ja, we vrijden natuurlijk een beetje. Zonder tegenspoed reden we tot Kimberley. Daar moesten we een Zondag overblijven, want op Zondag reden we niet, In die ouwe dagen, 's Ochtends gingen we allemaal naar de kerk in Kimberley. Ik vergeet van m'n levensdagen de tekst niet, waarover de predikant preekte; zij luidde: „En de gier en de kraai, naar haren aard". Die man kon preken dat het kraakte! Dót was nou wat je noemt een prediker van de solide kwaliteit. Die man wist, hoe hij met zijn stem moest woekeren. Voort durend haalde hij die tekst maar weer van de kapstok: „En de gier en de kraai naar haren aard". Zijn preek had vijf punten; hij telde ze een voor een af op de vijf vingers van zijn linkerhand het is, alsof ik het van daag wéér voor me zie. Welaan, 's Maandags reden we bij het eerste morgen- grauwen weg uit Kimberley. Maar een beetje verder op begint daar een treurig stukje wereld. Hier en daar een droog plukje gras of 'n bruinverbrand bosje en onze ossen begonnen te lijden. Het water was schaars. Acht spannen ossen zonder een kruimel eten of een spatje water, dat is geen flauwe nonsens. We wisten niet wat we moesten beginnen. Omkeren? Geen sprake van hoe zou ik dan ooit in de huwelijke staat zijn ge komen. En toen de nood op het hoogst was, was de redding daar. We trokken over de velden van een boerderij je kon direct zien dat daar een rijk man moest zitten te boeren en net toen we om de bocht van een berg pad gingen, zagen we een paradijs van 'n weideveld. Het gras kwam tot aan mijn middel. Ja, toen hebben we gejuicht. En een paar honderd tree van de weg af lag bovendien nog een opgaardam boordevol met hel- der water. De ossen trokken schele ogen van begeerte. En het geloei, toen we hen verder wilden drijven iets vre selijks! Ach, wat praten jullie, die arme dingen hebben gewoonweg pal op de weg stilgehouden en ze vertikten het, om nog één poot van de grond te lich ten. Het gekerm brak onze harten.... Op dat ogenblik ben ik naar voren getreden. En ik heb het bevel gegeven: „Span uit!" De anderen wilden nog weten, wat mijn plannen wa ren, maar ik heb mij niet eens verwaardigd om ant woord te geven. Ik heb slechts herhaald: „Span uit!" en zo kalm als een held op het oorlogsveld haal ik een tang uit de wagenkist en stap op de heiningdraad toe. Bij de wagens staan mijn bruid en de anderen en kijken en kijken en ik weet, dat ik een held ben in hun lieder ogen. Ik knip de draad door en zeg tot de knechten: „Jaag ia". Acht span ossen banen zich een pad naar de opgaar- dam en zuipen dat het klapt! MAAR toen krijgt die boer te horen wat er gebeurt op zijn land! Me lieve mensen: als een satan komt hij op zijn rijpaard aangesneld! Het is, of ik hem op dit ogenblik weer zie: recht tegen de wind in met een lange, rooie baard, die als twee rooie vlaggen aan alle bei de kanten van zijn gezicht wapperden. Een moor denaarsfiguur! De vrouwen beginnen te huilen en mijn bruid smeekt me, toch gauw weg te kruipen in de ossewagen. Maar daarvoor was ik te heldhaftig. Ik heb daar gestaan als een rots in de woedende golven. .A. JttS'il? i 5 N7 v s 4V.-XS& H Toen die boer zo komt aanrennen hoor ik hem m verte al brullen iets vreselijks. En toen hij van zijn paard springt en op mij afstormt beginnen de vrouwen te bidden, want hij was een reus van een kerel en zo rood als een kroot. Mijn bruidje komt aan mijn zijde staan. Zij is zo bleek als een lijk, maar ik zeg tot haar: „Ga een beetje terug, kindje. Voor zo'n bullebak is jouw Toon niet bang." Dat maakt hem nóg woedender, Hij beet zó erg op zijn tanden, dat ze hem als maiskorrels uit zijn bek vielen, maar ik heb mijn hand zachtjes op zijn schou der gelegd en met een bewogen stem gevraagd: „Broe der, ontvangt gij niet eens een leraar in uw midden?" Ik zag die kerel verbleken. Hij vroeg verschrikt: „Excuus?" Met grote waardigheid zeg ik toen: „Wacht toch enen ogenblik, mijn broeder". En ik verdwijn in de ossewa gen, waar ik mijn ma vraag om mijn trouwkleren. Zij STEMMIG kwamen wij langs het pad aangestapt; ik helemaal vooraan, mijn hoofd een beetje scheef. Ik zag, dat de bruid haar ogen niet van me af kon houden. Nouja die ontvangst daar in dat huis! Twee erebogen. Een bij het tuinhek en een voor de voordeur. En die maaltijd! Een speenvarken, een kal koen en tien hoenders. En die pudding! zoiets heb ik zelfs op een Nieuwjaarsfeest niet in de Kaap gezien. En laat ik niet praten van de eerbied, die al die men sen de leraar bewezen. Niet links of rechts, ik moest aan het hoofd van de tafel zitten. En rooie Piet z'n dochter Sytje kon iedere keer, als ik haar richting keek, wel in de grond zinken. Iets vreselijks. Dat begon, zodra haar ma zich had doen ontvallen, dat de leraar nog ongehuwd was. Er was zeker wel tien maal meer eten dan wij die dag konden verwerken en toen we niet meer kónden kwamen er nog een heleboel andere mensen in de ka- wist natuurlijk niet, wat er in mijn innerlijk omging, maar er was geen tijd voor lange verhalen. Zij geeft mij de kleren en ik trek ze aan, van kop tot tenen: zwarte hoge hoed, wit balfhempje, zwarte broek en geklede jas. ET open mond komt ma achter me aan als Ik in al mijn pracht en praal naar die woedende stier van Basan stap. Hij is totaal verbluft en ik denk: Grijp, Grijp nou de kansen. „Broeder", zeg ik en ik geef hem een krachtige klap op zijn rug. Jullie zult me niet geloven, maar er viel een hele zwerm kakkerlakken uit zijn baardgewas en die dieren bleven met hun poten omhoog in het gras liggen. Maar die boer stond als een zoutpilaar. „Broeder", herhaal ik. „Broeder, het spijt mij u te moeten bestraffen in uw aangezicht, maar gij hebt woorden gebezigd die geenszins betamelijk zijn, vooral niet in de tegenwoordigheid van een prediker." Nouja, die man werd zo zacht als een lam. Hij wreef zijn handen samen en smeekte me om vergiffenis. Maar tegelijk zuchtte hij nog 'n beetje over zijn weideveld en zijn opgaardam. Ik deed, alsof ik dat niet hoorde en met bevende stem heb ik hem vermaand over zijn boze hu meur van daarstraks. Ja, ik heb hem van voren en van achteren bebroederd tot zijn oren omlaag hingen van schaamte. Hij was een gebroken man, doch ik praatte maar dóór, met één oog op de zuipende ossen, en het andere op mijn bruidje. „Dominee" zegt de rooie, als hij eindelijk een woord over zijn lippen kan krijgen, „dominee vergeef mij toch en komt gij en al de anderen toch asjeblieft met mij mee naar mijn huis. Mijn echtgenoot zal voor u een maal bereiden, zoals alleen de vrouw van Rooie Piet van der Merwe dat bereiden kan". Maar ik zeg tot hem: „Nee, dank je broeder, want dan zou ik in het pad des zondaars staan." Die man sid dert en kronkelt en soebat iets vreselijks! En terwijl ik hem kapittel, zijn de vrouwen in de wagen al druk bezig om zich netjes aan te kleden, want zij knorden van de honger. „En mijn ossen?" vraag ik. Het is, alsof de man schrikt maar hij zegt manmoedig: „Laat de stomme dieren vreten en zuipen, eerwaarde leraar en vergeef mij de onbetamelijke woorden, die ik gebezigd heb. Ik smeek het u". Zijn berouwvolle woorden hebben mij tenslotte zacht gemaakt en met z'n allen gingen we naar zijn huis. Hij was al op zijn paard vooruitgesneld om zijn familie te commanderen, dat ze hun kerkkleren hadden aan te trekken en de maaltijd moesten voorbereiden voor de geëerde gasten. mer allemaal in hun Zondagse kleren want die had rooie Piet laten waarschuwen, dat er een dominee in hun contreie was. NOUJA ik neem nog één laatste hap van die pud ding en op datzelfde ogenblik zegt rooie Piet, dat het al lang geleden is sinds zij onder het geklank waren en dat dominee wel zo goed zal willen zijn, om een klein dienstje te houden. De buren en de vrien den zijn allen aanwezig. In diepe eerbied kijkt rooie Piet me aanIk heb bijna de apestuipen gekregen, maar jullie weet het: Toon Prens laat zich niet gemak kelijk uit het veld slaan, vooral niet. als het oog van zijn bruid op hem gevestigd is. Ik ben opgestaan en begonnen. Mijn pad lag open voor mijn aangezien. Ik kies mijn tekst: „En de gier en de kraai, naar haren aard". Ik kon zien, dat mijn familie dreigde uit te ster ven van het ingehouden lachen, maar ik liet me door niets van m'n apperdepo afbrengen. Ik zet door en ik preek dat het gonst. Op vele plaatsen laat ik mijn stem dalen tot een nauwelijks hoorbaar gemurmel en dan weer moker ik met mijn vuist op de tafel en brul als een woedende stier iets vreselijks. Ja, ik heb mijn preek, precies als de dominee van Kimberley, in vijf punten verdeeld en ik héb gepreekt. De vrouwen hebben gesnikt van aandoening en iedere keer heb ik de tekst van de kapstok gehaald en gezegd: „En de gier en de kraai, naar haren aard!" Prachtig! Van al dat schreeuwen werd mijn keel langzamer hand rauw en hees en toen ik bij het derde punt kwam, gaf rooie Piet zijn dochter Sytje een wenk. Zij werd rood en bleek tegelijk en stapte eerbiedig op haar tenen de kamer uit om een glas koud water te halen. Ze zet het voor me neer en ik zeg plechtig: „Har telijk dank, zuster". Maar dat was teveel. Iemand aan de tafel barst in lachen uit; ik raak de draad van mijn redevoering kwijt en kan hem niet meer vinden. Ik praat nog wat links en rechts, ik sla nog een keer op de tafel en ik besef, dat Toon Prens zichzelf maar weer zal moeten redden, gelijk als op het oorlogsveld. Ik haal voor de allerlaatste keer de tekst van de kapstok, ik zeg: „de kraai" en val in een hoestbui, Dan zucht ik nog iets van „de gier" en grijp naar mijn keel, om te beduiden, dat mijn stem mij begeven heeft. En daar mee was de dienst uit. En een meelij dat die mensen met de leraar haddenl Mijn bruid kwam aangesneld met een zakdoek, om mijn voorhoofd af te vegen en ma zei, dat we nu maar direct naar de wagens terug moesten gaan, opdat ik wat kon rusten. Rooie Piet heeft mij zelf in zijn kar weggebracht, tegelijk met de zakken beschuit en biltong en gedroogde perziken en koud vlees. Toen hij mij aflaadde zei hij nog, dat ik me nou hele maal niet meer moest bekommeren om die ossen. Die dieren konden vreten naar hartelust. Want hij wilde niet, dat de mensen zouden zeggen: rooie Piet van der Merwe weet niet, hoe hij een dominee moet ontvangen. Zo zijn we als goeie vrienden gescheiden. En wij trokken verder naar Pretoria, alwaar ik in de huwelijkse staat zou bevestigd worden. EINDELIJK was de grote dag aangebroken. Da's een vreemd gevoel: de ochtend van je trouwdag. Van boven had ik het erg zomers, want mijn hoofd zweette, maar van onderen was het winter, want mijn broekspijpen sidderden. Terwijl ik zo in mijn ka mer zit, zie ik op de gang een bediende lopen met een blad met lege glaasjes. Ik vraag hem, mij een verster kend middel te brengen en dat schepsel brengt me pure brandewijn. Nadat ik er zeven had ingenomen beveel ik hem om maar weg te gaan, want ik kan net zo goed klaar water drinken. In mijn huwelijksdracht ga ik naar beneden. Als een plaat. Een bloesemtak in mijn knoopsgat, het witte overhemd zo stijf als een plank, het witte strikje en de vier vingers hoge gummiboord met de scheve punten, teneinde de adamsappel schuifkans te geven, een witte zije zakdoek in mijn borstzak en de schoenen zo glim mend als een spiegel. Mijn gouden haren had ik in het midden gescheiden en boven ieder oog had ik een krul. Een beeld. Mijn snor zat ook dik in de pommade en de punten waren zó fraai gedraaid, dat ze uitstonden als de horens van een Afrikaner os. Zo schrijd ik naar de open landauer, die reeds te wachten staat op het bruidspaar. Daar ga ik zitten en wacht op de bruid. De omstanders vragen mij, of ik zo beef van de zenuwen, maar ik zeg, dat ik beef van blijdschap op mijn komende huwelijk. En daar komt de bruid! Ik kén haar nauwelijks, want ze lijkt meer op een pauw dan op een meisje. Het witte bruidskleed sleepte ergens ver achter haar, de witte puntschoenen en de zije kousen waren kompleet onzichtbaar en ze zag er uit als een bloemtuintje; overal hingen trossen bloemen, voor het hoofd, op de borst, in de handen iets vreselijks! Ja, wij vormden een uitgelezen pracht-paar. Voor de kansel heb ik op mijn hielen gestaan en dón weer op mijn tenen en in mijn kop bonsden de zenuwen. Maar toen zegt die predikant ineens: „Geeft elkander de rechterhand" en op dat moment springen al die ze ven brandewijntjes met een wip naar boven en ik word zo manmoedig als Toon van ouds. Ik pak mijn bruid en zoen haar dat het klapt. En toen we in de consistorie waren, om het boek te tekenen, wist ik nauwelijks waar ik was. Ik sla die dominee op zijn schouder en ik roep: „kom hier met die ganzeveer, ouwe eerwaarde!" Mijn vrouwtje trekt zachtjes aan de panden van mijn jas, om me kalm te houden, maar ik zeg „Lang zal 'ie le ven" en ik lach tegen die dominee tot hij zelf ook be gint te lachen en mijn vrouwtje complimenteert met de vrolijke aard van haar echtgenoot. In de landauer reden we terug naar de boerderij. Overal wagens en ruiters te paard en grote vlaggen en kleine vlaggen zover het oog maar wilde reiken. Toen de bruid en ik onder de ereboog doorliepen schoten ze hagelgeweren af en alle mensen riepen: „Ter ere van onze held Toon Prens!" Ik heb niets gezegd. Alleen maar fijntjes eventjes mijn hoge zije gelicht en ik hoorde de mensen zeggen: „Je kunt zomaar aan zijn lopen zien, dat hij een held is." Wij werden naar een bank geleid, die overtrokken was met een prachtig tapijt en versierd met bloemen en daar kwamen de mensen ons geluk wensen. Het al lerlaatste kwam mijn bediende. Ik weet nog precies wat hij gezegd heeft, want we hebben flauw gelegen van de lach. Hij zei; „Groot geluk, mijn baas. Zalig leven en lang sterven, samen met de mevrouw". Toen begon de eterij. Melktaart en honingtaart en vruchtentaart en zoetekoek met boter. Tussen het eten door waren er toespraken. Een ouwe oom maakte het erg kort. Hij zei alleen maar; „Vrienden, ik ben een slecht spreker maar een beste vreter" en toen nam hy een halve kip in zijn handen. Later begon de dans. Niet van die moderne flodder- dansen, nee, ordentelijk en fraai. Ik moest met de bruid de baan openen. De monden der Transvalers hingen open, zó mooi waren bruid en bruidegom. En toen ik voorbij een spiegel zweefde hing mijn eigen mond óók open: want ik zag mezelf in al mijn schoon heid; mijn jaspanden zwierden achteruit als de staart van een kalkoen. HET was allemaal erg gezellig, maar later op de avond kwam de grote benauwdheid. Mijn vrouwtje had zich al te rusten gelegd en de tijd kwam nader bij, dat ik ook in de richting van de kamer wilde verdwijnen. Maar zodra ik moed genoeg verzameld had om weg te stappen begonnen de jongelui te schreeuwen: „Niggie pas op, de bruidegom komt!" En ik natuurlijk terug Later keerde mijn bekende heldhaftigheid weer en ik ben naar de kamer gerend als weleer naar een fort van de vijand. Gelukkig, zo scheen het me toe, sliep de bruid toen reeds. Uiterst voorzichtig heb ik mij neergevleid, maar nau welijks had mijn hoofd het kussen bereikt, of zij schoof weg. Nouja. ik schoof een beetje nader. Maar toen vatte zij zo'n grote schrik, dat ze verder wegrolde en met een dreun uit het bed kelderde. Ja zucht Toon Prens in die dagen was er nog bedeesdheid onder de bruiden. De pasgetrouwde vrou wen waren zo schrikkerig als jonge paarden. Later, toen we terug waren in de Kaap, heb ik haar natuurlijk met mijn aangeboren tact en veel geduld ge leerd om niet schrikkerig te worden als ik haar handje vasthield of haar teder omhelsde. Nee, zegt hij, terwijl hij zijn pijp uitklopt, nee, de tijden zijn niet meer wat ze geweest zijn." Directie: J.BIJLSMA en C. KRAK Hoofdredacteur: H. M. KOEMANS Redactie: Achterdam 18, Tel. 5541 ADVERTENTIES en ABONNEMENTEN: Voordam 11 Tel. 3320 Postgiro 187284 RüCKERT. DE STRIJDKRACHTEN van Indo-China, die met hun ni zoveel ongerustheid hebben ver bied zelf, maar ook in het buui zijn grenzen stuurde, en in poli nog steeds een grote activiteit. I \an Laos, dat werd bezet, te ve \an deze staat. Acties van de V bied van Moeng Lap, 150 km koning; 55 km ten Oosten van De Franse strijdkrachten stoott vijandelijke legers en brachter manschappen en materiaal. Gis delta van de Rode Rivier eenhc Franse stellingen in het Noorde Militaire waarnemers achten dit Gisteravond heeft Jo Vincent in Haarlemse concertzaal haar laatste scheidsconcert gegeven. Haar is da b i cioor het Nourdhollands Philharn nisch Orkest en de burgerij van Ha; lem en omstreken een grootse hui bereid. Na het concert werd de zan; res o.a. toegesproken door de voori ter van het erecomité voor deze la-avond, de Commissaris van Koningin in Noord-Holland ür J. baron de Vos van Stecnwiik. D< overhandigde Jo Vincent de hoge c derscheiding, die H.M. de Konint haar heeft verleend, nl. de gouden ei medaille voor kunst en wetensch: verbonden aan de Huisorde van Ors je. Namens het huldiginssromité we de zangeres een radiotoestel aang boden. Jo Vincc dankte put-oerd. v telde, dat zij nu eindelijk een fiets gaan kopen om er in weer en wind te rijden, zonder bang t dat haar st n zal schaden. Iets wat ha al 'iie jaren onthouden is. In de Nederlandse Staatscourant vs gisteren is de prijsverlaging voor c huisbrandkolen gepubliceerd, welke pi 1 Januari in het kader van het con pcnsatieplan voor de huurverhoging vastgesteld. De verlagingen bedragen o.a. voi anthracietnootjes 3, eerste groep f 0; per hl. voor anthracietnootjes 3. twei de groep 0.40 per hl, voor eierbr kotten f 0.25 per hl en voor brecl cokes f 0.20 per hl. De opheffing van de omzetbelastir op schoeisel per 1 Januari zal niet vei invloed hebben op de prijs van schot ren. De gewone schoenen, vervaardig van rundleer, zullen wellicht 3 tot 4' in prijs dalen. De prijzen van het bete re en luxueuze schoeisel zullen onvei anderd blijven, doordat het kalfsleer e ardere fijnere leersoorten duurder zij geworden. Bovendien zijn de loonsvei hoging en de verzwaring van de socia le en pensioenlasten van dien aard, da de voordelen van de opheffing der om zetbelasting daardoor vrijwel worde genivelleerd. £H5iV zwakke storing trok van Engeland die fit langs onze kust naar het Zuiden. Dit had tot gevolg, dat in het Wasten veel bewolking voorkwam en hevige veerslag viel, terwijl in de Ooste lijke helft van het land bij zwakke Oostenwind helder vrie zend winterweer optrad. Ons land zal tijdens de jaarwisseling in het grensgebied van zachte Oceaan/licht en koude vorstlucht blijven liggen. De kans is groot, dat de vorst tijdelijk enig terrein zal winnen Dit kan betekenen, dat het komende nacht ook in onze provincie 1 d 2 graden gaat vriezen en dal het morgen ook hier in het Noordwesten een zon nige winterdag zvordt, waarmee 1954 dus een goed entree zal maken. WEERBERICHT Weerbericht geldig van heden avond tot morgenavond: 1 LICHTE VORST 1 Plaatselijk mist, vrij veel be- wolking met plaatselijk enige neerslag. Weinig wind. Lichte I vorst tot temperaturen om het vriespunt. I Vrijdag: Zon op 8.48, onder 16.39 Maan op 5.34. onder 13.16 Zaterdag: Zon op 8.48. onder 16.40 Maan op 6.42, onder 13.55

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1953 | | pagina 12