NIJ H OFF had een sterk gevoel voor traditie en heroïek De pijp zit in een andere mond Groene Kalebas en Lijm kit De man die een vriend kon zijn Zuidlimburgse beeldende kunst in Amsterdams Museum Peking verbiedt het opiumgebruik maar de regie-kliek wordt er rijk aan Over de waarde van litteraire herinneringen (II) H. MARSMAN, DE „vurige jongeling'9 Kennismaking met „onbekendgebied" Begin Mei in Alkmaar St. Germain des Prés in Amsterdam Twee kroegjes van Cor Iedereen is „jij" HnmER hand Gelet Wognummer koor naar Soestdijk ZATERDAG 24 APRIL 1954 [)E REGEN ruiste onophoudelijk over het zware lover der grote bomen in de Deldense bossen, toen wij die Woensdagmiddag 27 November 1935 met .Nijhoff hij logeerde bij ons, daar hij 's avonds voor de Volksuniversiteit van Enschede op mijn ver zoek een lezing over eigen werk zou houden een korte, verfrissende wandeling maakten. Het brede pad voerde langs de stal van een der zeer oude boer. derijen van Twickel. Nijhoff liep rustig naar de grote deur, opende de bovenhelft ervan en zei op zijn warme toon tegen de omdampte herkauwende die ren: „Liggen jullie daar wel lekker, jongens?" Toen sl.oot hij zorgvuldig de bovendeur en voegde hij zich weer bij ons en wij wandelden voort.... 's Avonds laat, terug van de dichterlijke en inte ressante voordracht men kan de tekst ervan, in de nalatenschap gevonden, nu in „Maatstaf' no. 4 lezen, door G. Kamphuis gepubliceerd zaten wij hij het vuur in mijn kamer te praten, toen Nijhoff plotseling vroeg en zijn toon had weer dat verwach tingen wekkende en verrassende element in zich): „Weet U van welk gedicht ik nu zo bijzonder veel houd. meneer Van Leeuwen?" Natuurlijk bleef mijn antwoord uit de keuze was oneindig groot en trouwens de verrassing moest de vrager zelf brengen. Wat noemde bij? „De overwintering op Nova Zem- bla" van Tollens. AI. NIJHOFF uitgevershuis Martinus Nijhoff in nr 2 daarvan; verdiep U in de piëteit volle pagina's, die Cola Debrot, En gelman, Kuypers, Reinink, Roelants, Emmy van Lokhorst, Kelk, Theun de Vries, Feber, Kitty de Josselin de Jong, Jo de Wit, Michels aan hem wij den in ons oudste maandblad. Talrijke kleine details en die de lezer nader brengen tot de mens en zo ook tot de dichter Nijhoff. over wiens oeuvre dit ■pWEfc' kleine herinneringen. Maar tracht ze te duiden en ze worden waardevol. Immers: daar is in de eerste scène Nijhoff's diep verlangen naar het warm- beslotene, het huis, de organische samenleving, de natuur: alles tezamen: naar „de moeder". En vanwaar dat zwak voor Tollens' bij onze voorouders zo geliefde gedicht? Maar ligt de verklaring niet juist in dat „onze voorouders"? Want NIJHOFF de nazaat van een groot „vaderlands" geslacht in de sector van het edele bedrijf van uitgevers en boekverkopers had een sterk gevoel voor traditie, voor het grote verleden, voor Oranje: daarvan getuigen zijn bloemlezingen uit de lyriek en uit de Nederlandse Historiën van Hooft: daaruit ontsproten ook zijn gelegenheidsgedichten bij gebeurtenissen in het Oranjehuis. Men kan hiervan nieuwe voorbeelden lezen in „Maatstaf" nr. 6: een gedicht „Prinses Wilhelmina" door Georgette Hagedoorn voorgedragen op 4 Sept. 1948 in üen Haag ter gelegenheid van regeringsjubileum en troonsafstand, en een klein begroetingsspel voor Koningin Juliana: „De klok der waarheid", ter ge legenheid van haar eerste opening van de Staten-Generaal in Den Haag opge voerd in de Koninklijke Schouwburg in dezelfde belangrijke dagen van het Huis van Oranje. En herinnert men zich de fraaie rijmprent niet, bij de ge boorte van Prinses Beatrix door Boucher in Den Haag uitgegeven, 'met het besneeuwde paleis (tekening van L. van Dam van Isselt) en de tedere „Samenspraak" van Nijhoff? PN met dit gevoel voor het heroïsche hangt weer Nijhoff's voorkeur voor „de soldaat" samen en in het herden kingsnummer van „Do Gids" (April- Mei 1953) ook afzonderlijk als boekwerk: „In Memoriam M. Nijhoff" bij de U.M. W. de Haan te Utrecht ver schenen citeert Jo de Wit enkele woorden uit 1940 van de dichter (die van 1914-1918 gemobiliseerd was en in 1940, als kapitein bij de wielrijders, opnieuw): „Wat bevalt mij het luite nantsleven weer bijzonder goed! Een zekere ruwe nonchalance van mannen onder elkaar tijdens de tochten over de hei, het zwemmen en het bridgen, het elkaar niet meer willen kennen dan voor een graad van kameraadschappe lijkheid nodig is, het respect voor het uniform op straat, het „Bon coeur et mauvais caractère", dat nu eenmaal dit soort leven eigen is, bevalt mij na een tijdruimte van 5 jaar, waarin ik toch overigens sterk veranderd ben, weer even goed als vroeger". Hier klinkt een in onze litteratuur zeer zeldzame toon, wat niet te verwonderen is: de Nederlander heeft over het algemeen weinig nationaal en nog minder mili tair gevoel; officier-schrijvers zijn bij ons grote uitzonderingen (ik noem echter Jan Prins en J. Eilkema de Roo, d.i. J. Tersteeg) en wie zelf het soldatenleven niet heeft gekend en met een gevoelig gemoed heeft onder gaan, weet niet wat het is: ik maakte het 12 jaar mee en al is dat bijna 30 jaar voorbij, de sfeer van de chambrée. de geur van zadel en stal, de reuk van olie en vet, de klank van de tamboer, réveille en muziekcorps, de bekoring van een mars met de troep door kleu rige herfstbossen om De Vuursche en zo veel meer, het blijven herinnerin gen voor goed en zij bepalen ten dele het aspect van je gevoelsleven. Is het wonder, dat Nijhoff onder de beko ring kwam van Tollens' „heldendicht" en is het nodig te zeggen, dat hij de rhetoriek er van wel zag, maar ver ontschuldigde, terwijl hijzelf over de soldaat en diens leven in de simpelste, ontroerendste eenvoud dichtte? LIERINNERIN GEN aan Nijhoff: „De Gids" van Potgieter die „lauda tor temporis acti", die edelste verte genwoordiger van de „nationale ro mantiek", die ook Nijhoff's liefde had heeft hem in dit dubbelnummer waardig gehuldigd! Men late zich de lectuur van Engelman's dichterlijke pagina's („Eenzaam schrijvertje in het raam") in geen geval ontgaan: het is Nijhoff ten voeten uit. Mèt 'grondtrek in Nijhoff zijn nimmer aflatend „ernstig spel". Want zijn leven was één „scheppend spel", vandaar de talrijke „verschijningen" in zijn werk, vandaar zijn melancholie en zijn mildheid: hij wist te spelen, maar hij wist daarvan èn de ernst èn de tragiek, want daar hijzelf was wat hij speelde, moet hij in diepste wezen zeer eenzaam zijn geweest en „Wij konden ons niet bij elkaar verschuilen: Een mens, eenzaam, ziet zijn zwarte eenzaamheid Dieper weerkaatst in de ogen van een ander...." Van deze wezenstrek v rtelt A. Ro land Holst het meest aangrijpend in „Maatstaf" nr 1, waarin hij over een samenzijn met Niihnff spreekt op een strand: een dag van geluk, gelijk Nij hoff tegenpool van de eenzaamheid wist te scheppen en te genieten Want al kunnen de diepst eenzamen elkaar niet genezen, zij kunnen elkan der als vrienden vinden: „Vergeet, vergeet waar ons zwak hart om schreit. Lach en stoot glazen stuk tegen elkander En „vriend" dat kon Nijhoff zijn. Daarvan ook getuigen de vele bijdra gen in het „In Memoriam Nijhoff" („De Gids" nr 4 en 5) en in „Maat staf" nr 1, 2. Lees de prille notitie van Mies Bouhuys in het jongste maand blad: „Vriend en Meester" plaatst zij er boven; lees Nijhoff's herdenkings rede bij het 100-jarig bestaan van het „Gids"-nummer dan verder enkele zéér goede inleidende studies bevat: vooral die van Sötemann en Knuvel- der verdienen lof. maar daarnaast ook de beschouwingen van Donkersloot, Van Duinkerken, Van der Graft en Ad den Besten. En dan vertelt 's Gra- vesande nog iets over Niihoff's milde mensen- en kinderliefde in de oorlogs tijd, toen hij in zijn woning in de Kleine Kazernestraat 1 a, in de vrese lijke laatste winter, pap kookte voor hongerige kinderen tot zijn provisie kastje leeg was. Milde, warme vriendschap ze is zeer zeldzaam. Hoe betrekkelijk zel den heb ik Nijhoff ontmoet, maar welk een bijzonder meelevende brief kreeg ik van hem in 1948, toen mij een ziek- teaanval trof als hem een jaar eer der; wat een aandacht en zorg en zachte raad voor een leefregel en ten slotte: wat een aandoenlijke humor in de betiteling van een ziektegenoot in die laatste zin: „Ziezo, collega, ik ein dig deze brief en ga wat langs zee wandelen. Een zes weken geleden had ik nogal wat bezwaar tegen tegenwind, maar ook dat is gelukkig voorbij". Dat noem ik iemand bedektelijk moed inspreken èn tot zelftucht en kracht aanmanen: „Halfweg de winter, halfweg de wanhoop desondanks aan het werk te blijven is wat de vlag zegt CEN gebeurtenis in ons litteraire leven noemde ik hier enige tijd geleden de publicatie van de „Herinneringen aan Marsman" door Arthur Lehning in het tweemaandelijks blad „Libertina- ge" van 1953, nr 1, 2 en 3. „Een stuk jeugd en een stuk poëzie" noemt Leh ning het eerste gedeelte; „Op zoek naar het Paradijs" heet het tweede stuk; het geheel, waarvan het thans gepubliceerd deels slechts fragmenten zijn, zal onder de titel „De vriend van mijn jeugd. Herinneringen aan H. Marspian", voorzien vap illustraties en facsimiles, eerlang'bij Van Hoeve in Den Haag verschijnen. Vooral de vroe ge periode van Marsman's leven en werk wordt hier belicht, daar de vriendschap tussen de dichter en Ar thur Lehning met name tot 1926 zeer innig was; maar ook nog in later jaren bleef het contact bestaan en dus zijn er ook uit Marsman's latere leven maar hoe weemoedig is het over „la ter" te spreken bij zo kort een bestaan! documenten. Ik las nimmer van een zó hartstochtelijke vriendschap in on ze koele lage landen; zelfs de verhou ding van Vincent en Theo wordt er H. MARSMAN rustig bij. En wat Lehning zeil ver telt èn aan brieven afdrukt geeft voor al een beeld van de hartstochtelijke „vurige jongeling", die Marsman nog net was toen ik hem in 1927 voor het eerst ontmoette en waarover ik m mijn „Drie Vrienden" een en ander vertelde. En het was me, bij deze lec tuur, of ik de geliefde vriend en be wonderde dichter weer in mijn oude huis midden in de Twentse bossen bij het vuur zag zitten en hoorde spre ken met zijn luide, hoge stem. Een ander evenement is de publica tie van een dagboekfragment uit 1928 van J. Slauerhoff, geschreven aan boord van de „Gelria" gedurende de eerste drie reizen, die hij met dat schip naar Zuid-Amerika en naar Noor wegen en IJsland maakte; het ver scheen in „Standpunte", 7e Jg. 1953 nr 3 en werd verzorgd door K. Lekker- kerker. Het geeft Slauerhoff ten voe ten uit. Eén ding zal nu wel duidelijk zijn: het is van zéér groot belang, dat de schuchtere en stijve Nederlander iets mededeelzamer wordt en vertelt wat hij nog weet van de groten, die hij ontmoette vóór het te laat is, op dat naar T. S. Eliot schreef „een latere generatie begrijpe, dat er Iets is wat zij niet weten, ten spijt van al hun documenten, ook al kunnen wij hem niet vertellen wat dat is" W. L. M. E. VAN LEEUWEN. (Van onze redacteur beeldende kunsten yAN HET culturele leven in het uiterste Zuiden van ons lieve vader land weten wij, Bovenmoerdijkers, nog niet al te veel af. Maastricht is volgens de aardrijkskundeboekjes een Neder landse stad men kan er trouwens zo wat even goed met Frans en Duits te recht, hetgeen bewijst, hoezeer het daar een trefpunt der naties is maar die band lykt by tijden wel erg los te Vyn. In feite leeft vooral de Zuidelijke helft van het gewest in zeer sterke mate een eigen leven. De neiging is er, om dat eigene nog te stimuleren, zoals uit de stichting van de Van Eyk-academie kan blijken. Gelukkig is het niet zo, dat men de eigen geestesuitingen nu ook maar voor zichzelf houdt. De belang stelling van het Noorden voor het vroe gere Generaliteitsland mag dan niet altijd even warm zijn het Zuiden zoekt contact en wil worden verstaan. Zo kunnen we na Charles Eyck en Hub. Levigne, na Henri Jonas en Edmond Bellefroid, een flinke groep jongeren leren kennen op een expositie, die tot begin Mei in het Stedelijk Museum te Amsterdam en daarna in het museum te Alkmaar te zien zal zijn. Ik moet zeggen, dat ik aan deze col lectie hedendaagse Limburgse kunst ge noegen heb beleefd. Daar is zoveel spontaneïteit, zoveel oprecht plezier in het schilderen uit te proeven, dat ge al vanzelf door dat enthousiasme wordt meegesleept. Dat mag uiteraard de cri- tische zin niet overweldigen maar toch.... Waafom zou ook een „beroeps- vitter" niet eens blij zijn met de blij de' Hier is eigenlijk maar zo weinig bekommernis om de stromingen, om de mode, al is er ontegenzeggelijk samen-: hanghier is veeleer een vlot en vaar dig voor het lieve vaderland weg schil deren, een uitzingen van de verrukking om zoveel moois en goeds in dit leven. Het is onmogelijk, om alles te noe men wat er is bijeengebracht. Daarom slech+s een enkele willekeurige greep. Om te beginnen de simpele tekeningen van Joh. van Aanholt met hun spre kend zwart en wit, die schrijver dezes in zijn hart heeft meegenomen met de schilderijen van Pieter Defesche, Jef Diederen en Frans Vos, omdat er zoveel eerlijk talent uit spreekt en er zo wei nig de neiging in te voelen valt, de we reld met mooidoenerij te beduvelen. F ns Hollman mag wat veel naar Vuil- lard hebben gekeken, bewondering is geen schande en eigens heeft dit werk toch ook. Niet iedereen is al even ver als Han Jelinger, die in heel fijne, grijze aquarellen zo zuiver de sfeer van oude Vlaamse en Zeeuwse stadjes weet te benaderen, of als een Hub. Levigne met zijn monumentale, klassieke figu ren die overigens een sterke ver wantschap vertonen met de geestes gesteldheid van een Matisse: beiden hebben meer oog voor de decoratieve vorm dan voor de psychologie van de menselijke figuur. Maar dat is modern. De nogal kleurige abstracties van Ger Lataster houden het in dit milieu goed uit. Niet echter naar mijn smaak het religieuze suikergoed, dat Willem Hofhuizen ons in Moore-achtige vormen en in akelige fondantkleurtjes voorzet. Voor Charles Eyck heb ik eens een grote bewondering gehad; zijn grof t-e- kleurde primitivismen aanvaard :'k hoe langer hoe minder, omdat ik ze niet als echt kan voelen. Het schilderwerk van de arts Alphons Winters mag dan niet in alle opzichten even sterk zijn het heeft ontegen zeggelijk de beminnelijkheid en het Zuidelijke flair, waardoor heel d.® per soonlijkheid van deze veelzijdige mens zich kenmerkt. Veel geladener min der blijmoedig is het werk van F ms Nols, die zich in een snel tempo ont wikkelt tot één onzer goede jongeren. Noem ik tenslotte nog het fijne werk van mevrouw J. M. A. Roosenburg- Goudriaan en de mooie plastiek van haar man Teun Roosenburg, dan heb ik de voornaamsten wel ongeveer vermeld. Van W. „7WAMMEN" is niet alleen een kunde, maar ook een kunst. Iets dat met toewijdingenergie en intelligentie gedaan dient te worden. En allen kennen wij al is het maar een witte doek de rokerige artistencafé- tjes waar jongelui met ringbaardjes en een vreemde smaak dassen elkaar op leven en dood te lijf gaan over de voor delen van expressionisme en de invloed van Picasso gezien in het licht der eeuwen Binnen enkele uren worden hier we- reldbeschouwingen opge bouwd en verworpen. Problemen bestaan er niet. Martin de expe rimentele dicht er weet, voorzover hij niet in de ogenblikken ver keert dat politiek bene den zjjn waardigheid is, véél beter dan de heren Foster, Dulles of Molo- tov wat er nu eigenlijk moet gebeuren om de wereldproblemen op te lossen. „Maar ach", zegt hij met een breed gebaar, „die politici moeten ook leven, niet waar?" £)EZE nobele geste, welke de diplo maten van de Dienst Uitvoering Werken redt, maakt Martin in „De Groene Kalebas". De hele intellectuele en artistieke jeugd van Amsterdam ontmoet elkaar in het „kroegje van Cor". Cor is een jongeman met zake lijk inzicht. Hij weet dat tientallen studenten niet dagelijks een warme maaltijd in een restaurant kunnen betalen. Hij weet dat de kunst nog steeds een ambacht is dat voorname lijk hongei tot resultaat heeft.Met deze wetenschap gewapend zette hij in een klein keldertje een paar grote, houten tafels neer en plaatsti er ban ken om heen. Een kleine keuken, DAT OOK DE radicaalste sociale revolutie geen einde kan maken aan de ongelijkheid, de onder drukking en de overmaat van privileges van een kleine kring bevoorrechten, dal heeft het Russische volk verder dan ooit verwijderd van het hoge doel: een klasseloze maatschappij en het overbodig worden van de staat sinds lang aan den lijve ondervon den. Dezelfde ervaring begint thans het Chinese volk op te doen, dat misschien een ogenblik kon geloven, dat met het einde van het corrupte regiem van de Kwo-min lang nu een beter en zuiverder aera in zijn eschiedenis zon aanbreken. Doch er doet nu reeds <>en hitter woord de ronde onder de Chinese volks massa's: „De pijp zit alleen maar in een andere mond" wat zeggen wil: de smokkelhandel in opium, de bron van de internationale opiumhandel. wordt, aangezien hij buitengewoon lucratief is, op grote schaal bedreven door de tegenwoordige machts hebbers, die een kleine kring van bevoorrechten vor men, voor wie alle wegen tot de rijkdom openstaan zonder afbreuk te doen aan hun zogenaamde commu nisme. In het achterland van Kwan Haien bloeit deze lucratieve handel, die de waardigheidsbekleders van Mao Tse Toeng reusachtige winsten in de schooi werpt. Om naar buiten hun gezicht te bewaren wor den alle veiligheidsmaatregelen genomen. Zo is o.a. bekend geworden, dat in een bijzonder eclatant geval 100 soldaten onder bescherming van een heel hatal- ion ieder twee kistjes met opium, een fantastische hoeveelheid dus. veilig door het land transporteerden. [)E ACTIVISTENGROEPEN, die de Chinese boeren moesten africhten op de eisen van het nieuwe regiem, bezitten evenals de militaire kwartie ren eigen opiumholen Wie dit be drieglijke paradijs wil binnentreden, die behoeft alleen maar tot de heer sende kringen te behoren en genoeg geld in zijn zak te hebben Want goed koop is het genot van opium niet! Voor het overige bestaat er geen enkel bezwaar zich over te geven aan een genot, dat vroeger door de com munistische propagandisten uit en te na vervloekt werd Rood-China heeft deviezen nodig en daarom heeft het de inmmsmnkkcl naar buiten op grote schaal georgani seerd. Het exporteert alles wat het maar aan opium bijeen kan brengen en op iedere denkbare manier Dit 's buiten iedere twijfel bewezen door tal rijke arrestaties van Chinese commu nisten in Hongkong en in Japan, die het veelbegeerde product in het bui tenland moesten verkopen De in be slag genomen goederen droegen "te ls het zegel van de Rode Leeuw, het oorsprongscertificaat van de Chinese producten. Thailand en Zuid-Koren worden met dit ongewenste import product overstroomd en onlangs wer- dei ook in Italië grote hoeveelheden opiun. met het slechts onvoldoende on kenbaar gemaakte herkomststempel in beslag genotoen. |N Itnlië is trouwens de laatste tijd een zeer succesvolle strijd gevoerd tegen de internationale opiumversla ving en kort geleden heeft het hoofd van het Amerikaanse Federatieve Bu reau voor de bestrijding van de opium handel dit in een rede in Lake Suc cess uitdrukkelijk geprezen Met be hulp van de Amerikaans-Italiaanse politiedeskundige Siragusa. die door het Bureau of Narcotica" naar Europa n-prd ne-ouden is de Italiaanse politie er namelijk in geslaagd twee bijzon der gevaarlijke opiumhavdelaren, de Levantijnen Yasmin en Vegeman, na avontuurlijke wederwaardigheden te arresteren en grote hoeveelheden ruwe opium en enkele kilogrammen zuivere heroïne in beslag te nemen. De opium zou in speciale laboratoria voor het gebruik gereed gemaakt wor den: de heroïne moest door agenten naar de Ver. Staten worden gebracht Hoe dien de verslaafdheid aan narco tica reeds in de volksmassa is doorge drongen en het geweten heeft aange tast, bleek, wel uit het geval van de Hoogleraar aan de Universiteit van Milaan, professor Carlo Milliardi, die de leiding had van de vervaardiging en de verkoop van honderden kilo grammen heroïne in de laboratoria van een bekende fabriek van genees middelen. terwijl een misdadigersben- de. die tot de kring van de Maffia be hoorde. voor het transport naar de Ver Staten zorgde. Senator Kofauver. die ai deze dingen in zijn opzienbarend rapport voor de commissie van onder zoek van de Amerikaanse Senaat openbaarde heeft dus niet teveel ge zpgd Volgens officiële verklaringen zijn er in Europa meer dan 20 geheime laboratoria, die opium en heroïne voor het gebruik gereed maken. Bijzonder populair is de heroïne, die gemakke lijk vervoerd kan worden en waarmee men de winsten kan verdubbelen, zelfs verveelvoudigen. De aan narcotica ver slaafde krijgt namelijk nooit zuivere heroïne, maar een verdunning, een mengsel, dat al naar gelang van het aantal tussenhandelaren en bemidde- 'aars sterker of zwakker is. QH1NA is naast de minder belang rijke landen van het Nabije en Verre Unsten, de beln qrijkste leve rancier van opium. In het Rijk van het /MVAAh éWVWN AWWM, Het geweldige schandaal, dat het proces Montesi in Italië heeft veroorzaakt en de nieuwste onthullingen die de Marchese Montagna als hoofd van een opiumbende schijnen aan te wijzen, geeft de kwestie van de internatio nale achtergrond van de han del in narcotica weer een "onsntlnnelp actualiteit. \WWWtf WWV VAWSóV Midden kent men sinds duizenden la ren de vervaardiging, maar in hun wijsheid hebben de zonen des hemels steeds slechts het gebruik voor medi sche doeleinden toegestaan. Gerookt wordt opium sinds honderd vijftig jaar en ondanks alle tegenmaatregelen van de Chinese overheid waren er omstreeks 1906 reeds 8 millioen opium schuivers. Deze „vooruitgang" is gro tendeels te wijten aan buitenlandse mogendheden, vooral aan Engeland, dat de keizer van China in de Opiumoorlog dwong de invoer van Indische opium toe te laten. In de tweede wereldoorlog zagen de Japanse bezetters in de opium een welkom middel om de bevolking te narcotiseren. Een van hun fabrieken in Moekden b.v. produceerde per jaar meer dan 50.000 kilogram heroïne, dat is vijftig maal meer dan de legale wereldbehoefte' Maar hierin kwam bil de aftocht van de Japanse bezetting eenszins verandering. De communisten in China hielden, nadat ze de macht hadden overgenomen, de papavercul tures in stand om hun militaire uit gaven te financieren. Toen Mac heel China bezet had, werd het opium schuiven wel officieel verboden maar daardoor stegen de fabricatie en het «e^i-nik nas goed Tienstin en Kanton zijn tegenwoor dig de grote centra voor de opium export en het schijnt .alsof Mac Tse Toeng, naar Japans voorbeeld, nu van zijn kant de Westerse wereld met nar cotica wil vergiftigen. De productie is in handen van de Chinese staat en de laboratoria in Sjanghai, die onder het ministerie van Gezondheid ressorteren hebben tot taak de verschillende opiumsoorten, die voor export in aan merking komen te analyseren. Van Tienstin en Kanton uit worden de zen dingen per schip naar Japan gebracht vanwaar de geheime handel met Wes terse landen begint. Een vorstelijke handverzorqing Advertentie, ing iVled.) waarin jonge kunstenaars met koken iets kunnen vendienen en in ieder ge val hun dagelijks hapje krijgen, ver volmaakt de inventaris. Bij de bedie ning zijn geen „fieselafasies". Ieder een is „jij" en voor een gulden mag de klant zoveel eten tot hij genoeg' heeft. Alleen wordt slechts eenmaal vlees verstrekt. Zijn keldertje werd de Groene Kalebas gedoopt en kwam al spoedig in trek Er huizen in Amsterdam nl. veel jongelui met meer idealen dan finan ciële mogelijkheden. De werkstuden ten trekken in dichte drommen naar de 2de Weteringdwarsstraat, waar het „etablissement" gehuisvest is. Het i3 er altijd gezellig. De meest verschillen de politieke beschouwingen worden gegeven, zonder dat iemand ooit naar de tegenwerpingen van zijn opponent luistert. Dit heeft het voordeel, dat iedereen naar huis gaat met het heer lijke gevoel, gelijk te hebben. Intussen is dit alles wel een beetje „would-be". De invloed van het Parijse artistenhol, zoals Hollywood ons dat gesuggereerd heeft, valt niet weg te praten. Vandaar dat schooljuffrouwen hun zuster van het platteland meene men naar de Groene Kalebas om ze „die artisten" eens te laten zien. Toen dat gemerkt werd, zocht men dus een toevluchtsoord om na het eten onge stoord te kunnen debatteren, zonder aangegaapt te worden door toeristen. Zo werd ,De Lijmkit" geboren. Indien mogelijk nog eenvoudiger ingericht dan de „Groene Kalebas" en eveneens onder toezicht van de onvolprezen Cor. Van 's avonds acht tot 's nachts één kun je er voor één kop koffie van vijftien cent zitten. Er wordt ge schaakt en gepraat. Zelfs gevrijd ot geslapen. Maar voornamelijk uit men er critiek. Er is weinig in dit tranen dal waaraan geen fouten kleven. Jong en vooruitstrevend Amsterdam wil deze fouten weghalen. Al is men lang niet zo radicaal als het wel eens blijkt. De meneer met het ringbaardje bijvoorbeeld, die zich econoom noemt doch verried (in 'n onbewaakt ogen blik) handelsreiziger in granen ge weest te zijn is dood verklaard. Zijn onbesuisde aanvallen op het Ko ninklijk Huis in termen die meer dan majesteitsschennis ziin kon niemand accepteren. Anderen die er slecht afkomen, zijn de kunstcritici der dagbladen. Zelden moet er een stelle- tie onooglijker ezels hebben rondgelo pen, dan deze groep bourgeois. Vol gens de „Lijmkitters" althans. Maar dit alles ls niet essentieel. Be langrijk is. dat er in de hoofdstad weer een centrum van jonge artisten bestaat dat werkstudenten goedkoon aan warm eten worden gehnlnen, dat frisse krach ten de oudere Nederlandse kunstenaars kunnen vervangen. En daarvan ziin Lijmkit en Groene Kalebas het bewijs. Het hoogtepunt van Koninginnedag in Baarn is ook dit jaar weer een bloemendéfilé langs het paleis Soest dijk van 11.3012.30 uur in de ochtend. Aan dit défilé werken groepen mee, die de elf provincies vertegenwoordi gen, t.w.: Noord-Holland: Het Wog- nums Koor; Zuid-Holland: Kleeper- club „Haagse Ooievaar" en vele andere verenigingen. De organisatie van het défilé, evenals van een „Bonte Oranje- middag" In de Pekingtuin en een vuur werk in de avonduren, is in handen van de Baarnse en de Christelyke Oranjevereniging.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1954 | | pagina 13