Nescio ontving de Marianne Philipsprijs
Dotremont verzamelt moderne kunst
IJS OF VLAM MAAR GÉÉN
LAUWHEID....
Jarenlang wist niemand wie er achter dit
pseudoniem sphuil ging
Goeie morgen, olifant!", een
gezellige Italiaanse film
Publicist van drietal voortreffelijke en
unieke vertellingen
Dichtertje" een
boekje dat U
moet lezen
Toscanini legt dirigeerstaf neer
Onderzijn gebaar kon de
muziek wonderschoon
opbloeien
Fraai voorbeeld van
levende particuliere
verzameling
Toscanono
9
POOR DE TOEKENNING van de jaarlijkse Marianne Philips-prijs aan de 73-jarige geheimzinnige
auteur NESCIO is dan eindelijk ook de meer algemene aandacht gevallen op deze tot nu toe toch
eigenlijk slechts bij een vrij klein aantal echte liefhebbers bekend geworden ontroerende schrijver. De
prijs die hem thans door het bestuur van de Stichting het Marianne Philips-fonds (Prof. dr N. A. Donker
sloot, H. J. Smeding en Jeanne van Schaik-Willing) is toegekend, vindt zijn oorsprong in een beschikking
van de enkele jaren geleden overleden romancière Marianne Philips, die vooral bekend werd door haar
boek „Bruiloft in Europa" (van 1935), maar wier dieper borende roman „De Biecht" (1930) en de
fijne schets „De jacht op de Vlinder" (1932) eigenlijk veelmeer de aandacht verdienen.
UET is met Nes cio
welk pseudoniem „Ik
weet nief' betekent) een
curieuze geschiedenis.
Jarenlang heeft niemand
geweten, wie toch achter
deze naam schuil ging.
Hij publiceerde drie
voortreffelijke en in onze
litteratuur volmaakt
unieke vertellingen, die
ontroeren door een na
vrante humor en een
romantische melancho
lie welke rechtstreeks
tot het hart gaan van
elk gevoelig mens, die
zichzelf en de wereld om
zioh heen heeft zien
veranderen sinds hij,
jong en idealistisch zijn
leven met zijn vrienden
en geliefden begon, doch
die nimmer het heimwee
naar die zuivere sfeer
geheel verloor. In 1911
verscheen (in tijdschrift)
„De Uitvreter"; dit is
het kostelijk relaas van
Japi, die steeds ander
mans sigaren oprookte,
hun kolen verstookte, de
kasten nakeek en geld.
leende, je schoenen op
droeg en een jas van je
aantrok als hij in de re
gen naar huis moest. De
uitvreter, die altijd wat
liet halen op de naam
van een ander; „die als
een vorst jenever zat te
drinken op het terras
van Hollandais voor de
centen van de lui" ..en
toch altijd de warme
sympathie behield van
zijn vrienden. Die Japi,
die maar vanaf de brug
naar het Waalwater staat
te staren, peinzende
over eeuwen en mensen,
tot hij er op een och
tend, „een Zondagmor
gen om half vijf, toen de
zon prachtig opkwam"
maar een eind aan
maakte; „Maak je niet
druk, oude jongen" had
Japi gezegd en toen was
ie er af gestapt met zijn
gezicht naar het Noord-
Oosten. Springen kon je
het niet noemen, had de
Brugwachter gezegd, hij
was er afgestapt".Welk
een melancholische hu
mor in deze „lauWe"
toon; „zonder theater"
inderdaad, om Theo van
der Wal's romantitel
even te lenen.
TN 1915 volgde (wederom in het
maandblad „Groot Nederland") de
onvergeteliike schets: „Titaantjes
het verhaal van die vijf mensen, die
eens, toen ze jong en idealistisch
waren, zich als halfgoden voelden,
die de wereld wel eens even zouden
verbeteren gelijk die beroemde
„Drie Studentjes" uit de „Snikken
en Grimlachjes" van Piet Paaltjens,
de enige met wie Nescio in Neder
land ten volle vergeleken kan wor
den. U herinnert zich hunner toch
wel, die drie vrolijke, gevoelige jon
gens, die het Io Vivat zo luidkeels
zongen bij menig glas Oeil des Per-
drix; die zo diepzinnig over Hegel,
over de zuivere liefde, over het lij
den van hun eeuw spraken en kam
pen zouden tegen „domheid en tiran-
ny" alles plechtig bezworen bij
nieuwe dronken die drie stu
dentjes, die ten onder gingen in hun
strijd tegen vooroordeel en domheid
en andere padden, wespen, slangen
en vampyrs en waarvan vooral de
derde zo'n treurig lot trof: hij kocht
immers een stel witte dassen en
kreeg een betrekking, een rijke le
lijke vrouw.... en werd eens „braaf
en fatsoenlijk man?"
Welnu, zo ongeveer verging het
ook de Titaantjes, want Bavink
werd gek, Bekker verstilde, Ploeger
désavoueerde z'n eigen jeugd en
Hoyer „begint bij de bonzen van de
S.D.A.P. te horen, en maakt 'n ge
baar van twijfel met z'n handen en
z'n schouders"Maar de vijfde,
laten we hem Nescio blijven noe
men, bleef die hij was en vertelt
maar over die titaantjes, hun ge
sprekken, hun vloeken, hun opgroei
en tot man; hoe ze wat zouden doèn,
alles veranderen; en hoe weinig er
van kwam.
En Nescio gaat maar door in die in
gehouden toon vol lach en tranen. Zo
was het altijd bij de besten, zo zal het
Wel nog zijn en ook blijven. En als
God dat alles van boven beziet, glim
lacht God even om de gewichtige he
ren, die denken dat ze heel wat bete
kenen, Nieuwe Titaantjes zijn al weer
bezig kleine rotsblokjes op te stape
len, om 'm van zijn verhevenheid te
storten en dan de wereld eens naar
hun zin in te richten. Hij lacht maar
en denkt: Goed zo jongens, zo mal
als je bent, ben je me toch liever dan
die mooie wijze herenModu
leer dit thema naar onze nieuwste
tijd en je vindt het in andere toon
aard terug by de geruchtmakende
manifestaties der jonge experimente
len, waarover ge dezer dagen zoveel
in de couranten kon lezen. Toch zullen
ook zij wel eens arrivés worden,
vrees ik.
Dan komt in 1918 de derde schets,
die Nescio meteen tot titel koos van
de editie in boekvorm in hetzelfde
jaar der drie verhalen tezamen:
„Dichtertjes". Het is het relaas van
het leven van het „dichtertje", dat
zijn geregelde gang in het leven
gaat, een keurige betrekking keurig
vervult en met zijn dichterdromen
nauwelijks meer raad weet en ten
slotte een verbitterd boek schrijft.
En dan brandt hij plotseling weer
op, door een tedere verering voor
zijn jonge schoonzusje, dat hij dia
bolo ziet spelen op een grasveld, in
de zon. Maar „gewone mensen" be
grijpen zo iets niet en navrant-
ironisch tekent Nescio dat in de
laatste regels: „Voor hen die gaarne
weten hoe het met de liefde gesteld
is, wil ik nog meedelen, dat Dich
tertjes Dora ontstaan is uit de
idealisatie van een jong meisje,
waarvoor ik uit de vertè de genegen
heid van een oud man voelde. Toen
zii het manuscript gelezen had, ver
telde ik haar dat, en haar antwoord
was: „Ik heb toch nooit diabolo ge
speeld" Zt zei dit niet uit coquette-
rie of uit verlegenheid, ze had er
niets va,, begrepen
IJ ET was dan 1918, dat de eerste
druk vers Ver En in 1922 las ik
ze voor het r?l Stellig komt hel
zelden voor dat dt woorden van een
schrijver je zó bijblijven, dat je
jaren later bij elke zin weet: o ja,
nu komt dat! Maar bij Nescio ge
beurde me dat dan toch maar wel:
in 1933 kwam een herdruk (de „Fo-
rum"-groep had belangstelling voor
deze, ook aan Elsschot verwante,
-ijnlijk-diepe humor), en de ver
alen herlezend werd het één her
kennen voor me: ja, zó zaten de
Titaantjes aan de Ringdijk tussen de
boterbloemetjes te dwepen, terwijl
de koeien in de avondnevels om hen
graasden of in de verte loeiden, en
ja, dat zei Hoyèr, „dat die blauwe
steen zo optrok", toen ze in de zo
mernacht op een Amsterdamse trot
toirrand zaten te bomenEn
toen, na deze oorlog, in 1948 weer
14 jaar later herlas ik Nescio op
nieuw: er kwam toen in 1946 nog
een kiein boekje „Mene tekel" van
hem uit. En nü dan, in 1954 einde
lijk deze bekroning. Het is een ge
lukwens waard, en het is prettig dat
we nu ook weten aan welk adres wij
die moeten zenden.
Want, ik zei het al, jarenlang bleef
dit pseudoniem een mysterie. De
eerste druk van „Dichtertjes" gaf de
kunsthandelaar-uitgever J. H. de
Bois uit, die ook litterair criticus
van het Haarlems Dagblad was. En
daar die enkele jaren terug overle
den De Bois een zo geestig-fijnzinnig
man was, dachten we al spoedig, dat
hij die schetsen ook wel zelf ge
schreven zou hebben. En zelfs toen
hij omstreeks 1930 tegen mij betoog
de, dat hij het heus niét was, en
dat hij mij als ik dat wenste het
adres kon geven van de ware schrij
ver, nam ik dat maar niet dadelijk
voor waarheid aan: zijn ogen twin
kelden me al te ondeugend. Inmid
dels had men in een bekende bloem
lezing een zekere Nico Eisenloeffel
achter Nescio's pseudoniem geplaatst.
Tot dan de opheldering in 1934
kwam: J. H. F. Grönlok is de ware
naam van deze schrijver.
EN mijn oude liefde voor dit
„Dichtertje" getrouw schreef ik
de bekroonde auteur dan dezer da
gen, èn om hem geluk te wensen,
èn om hem er toe over te halen iets
in te zenden voor de Bergense expo
sitie „Schrijvers van Nabij". En daar
kwam zijn vriendelijk antwoord: „Ja,
en wat moet ik nou? Ik heb geen
portretten. Kunt U iets doen met dit
nare foto'tje?" En dat ligt er
dan nu. Natuurlijk heeft de auteur
van de „Titaantjes" geen echte offi
ciële foto's! Hoe kan ik dat ook een
ogenblik denken! En Nescio vervolgt:
„En eigenlijk manuscripten, wat een
nette litteratuuriing onder manus
cripten verstaat, heb ik ook niet. Dit
opschrijfboekje is het „manuscript"
van den Uitvoeter in een vroeger
stadium. U mag het een kort poosje
te leenKun je zo iets tentoon
stellen zonder de tentoonstelling te
schandaliseren? Nee" schrijft
de Heer Grönloh, of liever: Nescio,
dik onderstreept. Ja, zeg ik, want dat
is nu juist precies wat men van deze
teder-geestige mens mag verwachten.
W. L. M. E. VAN LEEUWEN.
TOSCANINI DIRIGEERT niet
meer in het openbaarDeze mede
deling deed de directeur van de
Amerikaanse National Broadcasting
Corporation aan tienduizenden
luisteraars na een concert van het
99
WIJ MODERNE mensen wordeh
steeds gewoner en alledaagser,
steeds meer massamens, en het
wordt met de dag moeilijker eens
iets te ondernemen wat even bui
ten het gebruikelijke en traditio
nele gaat. Neem aan, dat u met uw
De exotische Indische prins brengt
een bezoek aan het gezin Garetti,
nadat pa Garetti hem door Rome
heeft rondgeleid.
gezin ergens in een grote stad en
kele appartementen in een flatge
bouw bewoont en eensklaps een
jonge olifant zoudt willen hou
denProbeer het maar niet,
want niet alleen de buren, niet
alleen de stad, maar de ganse
maatschappij zou tegen u in het
geweer komen. En als u dan nog
een slecht betaalde onderwijzer
bent ook, met vier luidruchtige,
hoewel allerliefste kinderen, en
met een paar benen, die de neiging
hebben niet altijd helemaal op de
begane grond te staan, dan moet
u er helemaal voor zorgen netjes
in het gareel te blijven lopen, op
dat u steeds op tijd uw huishuur
kunt betalen en bovendien nu en
dan uw eigen vlees en bloed in
nieuwe kleren en schoenen kunt
steken.
\J\JANT WAT ER geschiedt, wanneer
een onderwijzersgezin een dood
gewone olifant gaat houden, dat kunt
ge zien in de nieuwe Italiaanse film
„Goeie morgen, olifant!", welke van
Pasen af in Nederland zal worden ver
toond en zijn première zal beleven in
de nieuwe hoofdstedelijke bioscoop, de
Cinema du Midi, die op eerste Paasdag
wordt geopend.
Het is een wonderlijk, doch niettemin
zeer menselijk verhaal, dat ons in
„Goeie morgen, olifant!" wordt ver
teld. De arme, maar gelukkige onder
wijzersfamilie Garetti, welke steeds op
het punt staat door huisbaas Venturi
op de straten van Rome gezet te wor
den, is dol op dieren, maar kan zich de
weelde niet veroorloven een dergelijke
huisgenoot in de familiekring op te
nemen. Wel heeft vader Garetti ter
gelegenheid van de verjaardag van zijn
vierjarig dochtertje een ganse avond
achter straathonden aangejaagd en is
hij tenslotte met een alleraardigst
exemplaar als verjaardagsgeschenk
thuis gekomen, tot uitgelaten vreugde
van de kinderschaar, die het dier on
middellijk aan een grondige was- en
schrobpartij onderwerpt, maar als de
schraperige huisbaas weer eens om zijn
huur komt, glipt het hondje, dat zich
van zijn heerlijk vuile vrijheid be
roofd voelt, door de deur, terug naar
zijn verre vuilnisbelt. Grote neerslach
tigheid in huize Garetti. Maar korte
tijd later, na een zeer merkwaardig
intermezzo met een Indische prins, die
Rome bezoekt, papa Garetti tegen wil
en dank als gids engageert, de huis
huur betaalt met goudstukken en ten
slotte het speelgoed-olifantje van het
dochtertje breekt, wordt er een spring
levende, jonge olifant uit Bombay ter
compensatie van het gebroken speel
goed thuis bezorgd op de vierde ver
dieping van het Romeinse flatgebouw.
En de eindeloze aaneenschakeling van
moeilijkheden, welke dan ontstaat,
moet u werkelijk zelf gaan zien. Heel
Rome komt er door op grote stelten te
staan, maar het is tenslotte toch eind
goed, al goed, al wacht mijnheer Ga
retti nu nog steeds tevergeefs op zijn
salarisverhoging.
De bekende regisseur Vittorio de
Sica speelt de rol van signor Garetti,
de huisvader-onderwijzer, dol op zijn
vrouw en kinderen, niet zeer practisch
en steeds vol stakingsplannen uit pro
test tegen de lage onderwijzerssalaris
sen, plannen, die noch hij noch zijn
collegae durven uit te voeren. De Sica
is voortreffelijk in deze rol, menselijk,
eenvoudig en vol humor, zoals deze
hele film is: pretentieloos, gezond en
bijzonder gezellig. Slechts een heel en
kele maal een klein beetje langdradig,
maar niet in die mate, dat het storend
is.
N.B.C.-orkest onder leiding van de
„maestro". De mededeling kwam
niet onverwacht, want de geruchten,
dat Toscanini zich zou terugtrek
ken, waren de laatste tijd niet van
de lucht. En deze geruchten namen
nog toe na de 25e Maart, de jaardag
van de grote Italiaanse dirigent,
toen hij in tegenstelling tot zijn
gewoonte in voorgaande jaren
thuis bleef en zich liet vervangen
door Charles Munch van het Boston
Symphony Orchestra. Munch is nl.
in de ogen van velen de opvolger
van Toscanini bij de N.B.C., waar
bij dan het ensemble uit Boston de
plaats van het N .B.C.-orkest zou
■REN merkwaardige gang van zaken
bracht Toscanini in zijn jeugd
jaren reeds achter de dirigentenles-
'senaar. Achttien jaar oud was hij en
cellist in een opera-orkest, dat met
een aantal vocalisten naar Brazilië
trok om daar de Italiaanse opera
een kans te geven. De impressario
van het gezelschap had een Brazi
liaan als dirigent geëngageerd, doch
bij de aankomst in Zuid-Amerika
bleek met deze man niet samen te
werken. Hij trok zich na allerlei con
flicten terug in de veronderstelling,
dat daarmede het gezelschap ern
stig was gedupeerd. Dit was ook het
geval, want toen bij 'n Aïda-opvoering
de tweede dirigent, een Italiaan, in
Rio de Janeiro voor het orkest ver
scheen, protesteerde het publiek he
vig en maakte aanstalten om weg te
lopen.
De jonge Toscanini was een van de
weinigen, die in de precaire situatie
het hoofd koel hield. Hij legde rus
tig zijn instrument weg, sprong ach
ter de lessenaar, gaf een vervaarlijke
klap met zijn strijkstok.en het
was doodstil, Toen sloot hij de par
tituur en dirigeerde het werk voor
treffelijk uit het hoofd: de jonge
dirigent was zijn carrière begonnen.
Voor de oorlog schreef Wouter
Paap een aardig boekje over deze
grote Italiaan, waarin hij onder meer
melding maakt van een artikel, dat
Arthur Pinroth, lid van het Phil
harmonic Orchestra in New York,
publiceerde in de Saturday Evening
Post over het repeteren onder Tosca
nini. Uit dit artikel blijkt zonneklaar,
hoe hard en ingespannen er onder
deze dirigent tijdens de repetities
werd gewerkt: „Hij gaat voor het
orkest staan met een vooraf gemaakt
plan van uitvoering, volledig tot in
alle details. Voetje voor voetje
brengt hij hét spel van het orkest m
overeenstemming met dit ideaal.
Soms wordt het niet helemaal be
reikt en vlagen van woede zijn dan
het gevolg".
(Van onze redacteur beeldende kunsten
HET MOET me van het hart dat me soms
een gevoel van afgunst bekruipt, wanneer
ik denk aan de vele grote particuliere verza
melingen van moderne kunst, die in het bui
tenland te vinden zijn. Hier te lande ken ik
er maar een paar en die zijn allang bijge
zet in een door de overheid geëxploiteerd
museum. Die collecties zijn afgesloten. Ae
worden steeds in andere opstelling opnieuw
getoond, maar het leven is er uit. Ze worden
niet verder uitgebouwd, omdat de geest die
deze samenklank van scheppingen ontwierp
er niet meer is om nieuwe harmonieën te be
denken. Latere bijvoegingen houden toch al
tijd iets willekeurigs, iets problematisch. Zou
de eigenaar van de collectie het ook zo heb
ben gedaan? Dat is de vraag die rijst. En
daarom vertroetelt men dan in vredesnaam
zo'n verzameling maar als een afgerond ge
heel en belast haar niet met nieuwe aanwin
sten.
Het Stedelijk' Museum te Amsterdam herbergt
op het ogenblik de fraaie collectie moderne kunst,
die de Brusselaar Philippe Dotremont in enige
decennia heeft bijeengebracht. Dit is een koste
lijke verzameling, waarvoor de voorgaande klacht
in het geheel niet geldt.
Want dit is een bezit, dat nog in volle ontwik
keling is. De heer Dotremont, die begonnen is
met werken bijeen te brengen van de vaders der
moderne kunst, heeft de laatste tijd vooral het
oog laten vallen op de abstracten, op de jonge
Parijse schilders met name, maar ook op hun
Belgische geestverwanten. En ik zou me kunnen
voorstellen, dat hij in de loop van de komende
iaren nog wel eens van richting verandert
Iemand, die een zo brandende belangstelling heeft
voor wat er in de beeldende kunsten omgaat, d.e
er zo uitstekend in slaagt, om allerlei tegenstel
lingen met elkaar in harmonie te brengen en uit
de spanning der tegendelen het wezenlijk waar
devolle naar voren te laten springen, kan niet
vastlopen in een bepaalde stroming.
Maar ook wanneer men zich verre houdt van
'11e speculatie, heeft men te maken met een
hoeisnde verzameling. Een verzameling ook, die
iets van de persoonlijkheid van de verzamelaar
verraadt. Want ik belief niet te geloven, dat deze
man strikt volgens de lijnen van het kunsthis-
torieboek heeft gewerkt en gedacht. Wat hier
op het ogenblik in Amsterdam te zien is, bevat
stellig grote namen. Maar deze zijn zo volko
men volgens ten persoonlijke standaard uitge
zocht, dat men zich niet kan vergissen: dit alles
vindt de heer Dotremont mooi. dit raakt hem
dit is geen uiting van snobisme maar van eer
lijke, hartstochtelijke belangstelling en van een
diep besef van kwaliteit en waarde.
En dan staat de criticus eigenlijk met de mond
vol tanden. Dan mag ik beweren, dat Picasso
niet is waarvoor men hem houdt, maar hier han
gen er dan toch maar vier, en ieder ervan be
lichaamt een belangrijke periode in het kunste
naarsleven van deze Fransman geworden Span
jaard. En dan mag schrijver dezes het werk van
Leger koud en bedacht vinden maar dan vindt
men plotseling naast zo'n hard geval van de laat
ste jaren een doek van dezelfde schilder van zo'n
Stilleven met groenten van James Ensor, een
der hoogtepunten van de collectie-Dotremont.
twintig jaar oud en dat is zoveel gevoeliger, dat
men toch enigermate overtuigd raakt van de pic
turale kwaliteiten van ook deze abstracte.
Over de waarde van een Matisse of een Dufy
twist niemand meer. Groter tegenstellingen dan
deze twee onder de moderne figuratieve schilders
is nauwelijks denkbaar maar hier blijken ze
elkaar plotseling uitstekend te verdragen en van
een opmerkelijke kwaliteit te zijn. Ze verdragen
zich bovendien buitengewoon goed met een van
die mooie -kleurige doeken, waarvan Bissière
het geheim heeft. Dan is er plaets voor
composities van Hartung en Schneider, voor werk
van Klee en Kandinsky dat zeer mooi is, voor een
Baumeister, voor een aan Sutherland herinneren
de Ol-venboom van Pignon. Zo zou ik meer he
dendaagse Parijzenaars kunnen noemen, die hier
allen een plaats hebben gekregen. Zelfs Appel
is vertegenwoordigd met twee grote, in zware
verfmassa's geschilderde doeken, die veel minder
kleurig zijn dan vroeger werk.
Maar ook de Belgen, de bloedeigen landgeno
ten van de heer Dotremont, krijgen een kans. Uit
gangspunten zijn hier een monumentaal doek van
Permeke en een fraai stilleven van Ensor. Daar
bij voegt zich willig een groot stilleven van Jean
Brusselmans. waarmee de Belgen zelf nog al weg
lopen; van hem heb ik wel mooier werk gezien
maar het mag er toch zijn. Met de wat cynische,
morbide humor van een Tytgat kan ik echter
evenmin weglopen als met het allerakeligst lit
teraire surrealisme van een Magritte. Maar ook
hier maken figuren als een Mare Mendelson, een
Louis van Lint, een Anne Bonnet veel goed. Non-
figuratieven. ja, maar met een zo zuiver gevoel
voor kleur en een zo subtiele compositie, dat ze
menige figuratieve voorbijstreven. Zij schilderen
tenminste en werken ook met uitsluitend schil
derkunstige effecten daerom gaat het uitein
delijk.
Ik ben mij ervan bewust, dat deze uiteenzet-
'ing noch een nauwkeurige waardebepaling, noch
■en volledig overzicht van deze collectie geeft
/olledigheid zou hebben geleid tot het opstellen
an een beredeneerde catalogus. Een waardebe
paling is, waar het hier een levende spiegel van
evende kunst betreft, nauwelijks mogelijk. Mis-
chien ligt hierin juist wel de grootste waarde:
at de verzamelaar heeft gepoogd, de boodschap
verstaan, die tijdgenoten-kunstenaars hebben
e brengen. Zijn antwoord er op, deze collectie
eeft enigermate het eenzijdige van alle persoon
like interpretaties, van alle aangeraakt-zijn. Maai
egelijkerti.id belichaamt zij de eerlijke verrun
ing om de schoonheid van op zich zelf volko
nen tegengestelde elementen.
Van W.
JVJEN zat inderdaad soms voor hem
te sidderen, vooral als het tot een
woede-uitbarsting kwam. En dat ge
beurde nog al eens, want Toscanini
eiste het uiterste van zijn mensen.
De ene dirigeerstok na de andere
brak hij dan in zijn drift en hij be
daarde pas als de orkestklank be
antwoordde aan zijn eigen verwach
ting. Werd een passage niet goed ge
speeld, dan riep hij geagiteerd: „No,
no", waardoor hij in de orkesten de
bijnaam „Toscanono" kreeg.
In de jaren voor de tweede wereld
oorlog heeft hij enige malen van
zich doen spreken door zijn hard
nekkige weigeringen om op te tre
den in nationaal-socialistische en fas
cistische landen. Zijn conflict met
Mussolini dateerde van 1931, toen hij
weigerde vóór een concert het lied
van de fascistische partij te dirige
ren. „Politiek en kunstdienen ge
scheiden te zijn", verklaarde hij. In
Bologne werd hji na een dergelijke
weigering door een fascist in het ge
zicht geslagen. Hij nam onmiddellijk
de trein naar zijn woonplaats Milaan
en enkele maanden later vertrok hij
uit Italië en keerde er pas na dé
oorlog terug.
Beroemd in dit verband is ook het
Bayreuth-incident: in 1933 verzocht
Toscanini met een aantal andere pro
minente kunstenaars telegrafisch
uit Amerika aan Hitier zijn houding
tegenover niet-arische kunstenaars
te herzien. Er kwam hierop geen ant
woord, waarop Toscanini Bayreuth
en Duitsland de rug toekeerde:
„Ik ben ijs of vlam, maar lauwheid
ken ik niet" aldus de trotse woor
den, die hij aan de familie Wagner
schreef.
Jn Nederland trad hij slechts één
maal op, namelijk in 1937 met het
Residentie-orkest. Het Concertge
bouworkest dirigeerde hij nooit, om
dat er een meningsverschil bestond
met prof. dr. Willem Mengelberg.
„Er lgg een ongekende glans over
het Residentie-orkest" aldus Wouter
Paap over deze Nederlandse concer
ten onder Toscanini, „de melodieën
bloeiden als bloemen en er was geen
enkel detail, dat niet met grote in
nigheid werd verzorgd".
De grote kracht van Toscanini was
zijn stijlbesef: hij zocht datgene, wat
de componist wilde. In het begin van
zijn optreden als opera-dirigent
moest hjj vechten tegen allerlei mis
bruiken, die in de loop der jaren wa
ren binnengeslopen in de opera-prac-
tijk, tegen herhalingen, tegen teveel
opendoekjes, tegen prima donna's en
helden-tenoren, dje alleen eigen roem
zochten, maar zijn onverzettelijke
geest wist van geen wijken, zélfs
al wilde het publiek hem soms te
lijf. „Ik ben ijs of vlam. maar lauw
heid ken ik niet", deze woorden ka
rakteriseren inderdaad Toscanini, de
maestro. Zeven en tachtig jaar is hij
thans. Zijn dirigentenloopbaan is af
gesloten. Slechts de gramofoonplaat
zal in de toekomst er van getuigen
hoe wonderschoon de muziek onder
zijn gebaar kon opbloeien.