voor CALLANTSOOG. Hei if!tAcuid. Zaterdag 2 Juli 1949. No. 3. SDe uLttyame Pieeftt ptaatd o-nde'i aulp-icien deb V. U. U. dattanttM-oq. „PAAL 13'' waarschuwt RED ACTIE B. OUWERLING. Abonnement fl 1,— per seizoen, bij vooruitbetaling, franco per post. Druk t Fa. K. VAN LOENEN 6 Zn. II Op het strand liggen allerlei voorwerpen. Als bij winderig weer het strand gaat stuiven,, ligt er al spoedig achter die voor werpen een klein zandstaartje. Ook achter palen en kistjes ontstaan van die staartduintjes, die zelfs vrij groot kunnen worden. Deze staartduintjes zullen echter nooit tot duinen kunnen aangroeien. Als de wind van richting verandert verschuift, alles weer. Kijken we echter bij de duinvoet eens bij een polletje helm, dan valt ons onmiddellijk op, dat daar de staartduintjes blijven liggen. Hoe zou dat komen Wei, die palen, schelpen eh kistjes zijn dode voorwerpen, maar het helm leeft. Als het zand nu gaat stuiven, worden die helmplanten bijna levend begraven. De helm- planten proberen boven het zand uit te groeien en bij dat groeien maken de planten een massa nieuwe wortelsdie wortels houden het zand vast, zodat het nieuw ge- vormde duintje niet kan stuiven. Die helmduintjes beginnen vaak al op het z.g. vloedmerk. Dat vloedmerk zullen we eerst eens bekijken. Het vloedmerk is de band van aanspoelsel, die er door de vloed wordt neergelegd. Ook bij laagwater zien we langs de waterlijn wel het een en ander liggen, maar zoveel als de vloedlijn levert het toch niet op. We kunnen er vinden schelpen mossel, oester, kokkel, de Amerikaanse boormossel, grote strandschelp, ruwe boormossel, witte boormossel, alikruik, wulk enz. Verderzeeschuim, krabben, heremiet, krab. zeester, zee-egels, kwallen, stukken veen met boorgaten en tenslotte en dan vooral in de winter een aantal stookolie- slachtoffers onder de vogels. Van enkele dezer dingen zullen we iets meer vertellen. Eerst zullen we de oester eens nader bekijken. Soms kunnen we aan de schelp een WIT KALKLAAGJE onderscheiden- Dan hebben we te doen met een GEKWEEKTE oester. In de waddenzee leven echter ook WILDE OESTERS en de schelpen daar- van spoelen vaak aan. Van oudsher werden de oesters gegeten, zodat men ze bij op- gravingen nog vindt tassen de keukenafval van de Romeinen. Zeeland levert tegenwoordig grote hoe- veelheden gekweekte oesters. Het grootste deel van de oesters kwam vroeger uit Engeland en Schotland. De Schotse banken leverden er pl.m. 50 millioen per jaar. Omstreeks 1860 w:ren de Schotse banken vrij plotseling uitgeput en vanaf die tijd be- gint de Zeeuwse oesterteelt zich te ontwik- kelen. Bij Den Helder heeft men ook nog ge- tracht de oesterteelt uit te oefenen, maar dat is mislukt. De resten van de oesterbanken vinden we nu nog aan het eind van de haven bij het kuitje. Oesters maken ont- zettend veel eieren pl.m. 1.000.000 het wijf je bewaart die eitjes ongeveer een week binnen de schelp. Uit die eitjes kruipen nu heel kleine diertjes, die de schelp verlaten. Ze hebben nog geen schelp en kunnen zich in tegenstelling met de oudere oesters vrij in het water bewegen. Ongeveer twee weken zwemmen deze diertjes nu vrij rond. Ze groeien en langzamerhand veranderen ze in een echt oestertje met een schelp. Ze worden nu te zwaar om te zwemmen en zinken naar de bodem der zee. Komen ze op een zand- of slibbodem terecht, dan zijn ze verloren. Ze stikken in het zand of slib, dat ze al spoedig overdekt. De oestertjes, die op stenen of schelpen terecht komen, hebben kans om verder te ontwikkelen. Zodra ze op de bodem komen, gaan de jonge oestertjes rondkruipen en houden dit een minuut of 15 vol. Hebben ze dan een gunstig plekje gevonden, dan persen ze uit hun lichaam een kleefstof en ze zitten voorgoed aan de onderlaag vast en kunnen zich zelf nooit meer verplaatsen. De oesterkweker tracht zoveel mogelijk van die jonge oesfertjes te vangen en opte kweken. Dat lijkt niet moeilijk, als we denken aan dat millioen eieren, maar van dat millioen eieren zijn er maar 250 die zich vasthechten. Door de storm en door de vorst sterven er in de eerste winter vele van die jonge oestertjes, zodat er in het volgend voorjaar nog maar enkele over zijn. Nu worden er in normale tijden grote hoeveelheden oesters uitgevoerd, o.a. naar Engeland. In 1902 werden na een feestmaal- tijd in Engeland enige mensen ziek. Zij kregen typhus en nu bleek, dat de oesters besmet waren geweest. Niemand durfde nog Zeeuwse oesters te eten en de Zeeuwse oesterteelt kreeg een geweldige klap. Nu worden alle oesters, die verzonden worden gecontroleerd, of ze al of niet be smet zijn en zolang dit ge^eurt is er nooit iemand ziek geworden van het eten van zeeuwse oesters. Wij hebben U gezien, toen U, zondoor- bakken de te felle zonnehitte van het strand ontvluchtte en op uw blote voeten over de ruwe stenen lopend, de pier op liep. Daar, omspoeld door de zee, was het kouder. U hurkte neer op een steen waar het heldere water klitsend tegen aan sloeg en de groene shorten zeewier deed wuiven als koren in de wind. Zie, daar schoten spichtige garnalen haastig door het water en een eenzame zeester lag rustig op de witte zandbodem. Vaag hoorde U in de verte het gejoel op het strand. Hier was het rustig, hier een duik in het heldere water nemen en wegschieten als een vis. Het zou hier wel diep zijn. Maar och, U was een goed zwemmer en bij zo'n kalme, vlakke zee.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Badbode voor Callantsoog | 1949 | | pagina 1