CALLANTSOOG
"ëallanlsoog na Je
Vrijdag 25 December 1953.
C5^
zomer*
6®
Redacteur: W. LASTDRAGER, Dorpsweg 12, Telef. 02248-282. R. KOELEMEIJ, Dorpsplein 34, Tel. 02248-245
Het waait nog flink, maar 't is heerlijk
om zo tegen die stevige bries in te lopen.
Een stel meeuwen krijst boven ons
hoofd en niet ver uit de kust zien we
een koppel zwarte zee-eenden dobberen.
Echte wintergesten zijn dat, die in de
noordelijkste streken broeden, maar
's winters in grote getale aan onze
kust voorkomen.
We vinden op onze wandeling ook
nog een paar stookolie-slachtoffers, een
alk en een zeekoet. Het zijn allebei
mooie zwart-witte vogels, maar we
herkennen ze aan de snavel, die bij de
zeekoet spits en bij de alk afgeplat
is. Het is altijd een zielig gezicht, die
stookolievogels, vooral wanneer ze nog
zo half levend zijn en zich fladderend
in veiligheid proberen te stellen.
Als we bij paal vijftien zijn, hebben
we nog steeds geen hout gevonden,
zelfs geen brandhout. De jutters zijn
ons zeker voorgeweest. Maar ook
zonder dat was het een mooie wan
deling. En als we even later weer in
het dorp terug zijn, waar inmiddels de
straatlantaarns branden en het nóg
stiller is dan straks, zeggen we tegen
elkaar,,'t Is hier ook in de winter
maar wat fijnA. S. DE V. v
Foto H. ROTGANS
Men hoort 's zomers zo dikwijls de
badgasten opmerken„Ja, nu is 't hier
heerlijk, maar 's winters zou ik hier
niet graag zitten, dan moet 't hier wel
ontzettend doods zijn."
Meestal luidt het antwoord dan zoiets
als: „Gch, dat valt best mee", of:
„Als je daar aan gewend bent is het
wel uit te houden."
De meeste stedelingen komen er nooit
toe om eens te onderzoeken of het
winterse dorpsleven inderdaad „wel
uit te houden is." Zij komen dan bij
voorkeur hun lichte gezellige stad niet
uit en laten het dorpsleven aan de
dorpsmensen. En toch blijkt juist dit
winterse dorpsleven vaak een grote
bekoring uit te oefenen op de stedeling
die het leert kennen.
Het is zoveel rustiger, zoveel natuurlijker
dan des zomers, als alles onder hoog
spanning werkt.
Als we op zo'n winterse namiddag
door Callantsoog gaan, zien de stille
straten er werkelijk wel wat doods uit.
Maar achter ieder verlicht venster
weten wij een warme, gezellige kamer
met een stel gemoedelijke dorpsmensen,
die altijd bereid zijn een kop koffie in
te schenken en een praatje te maken.
Diezelfde rust en gezelligheid vinden
we in de dorpswinkels, waar de huis
vrouwen op hun gemak haar inkopen
doen en waar geen gehaast en gejacht is,
zoals in de zomermaanden.
En in het café van Ben de Vries, hoe
weinig dorps dat er ook uitziet in het
mooie nieuwe gebouw, heerst al die
zelfde gemoedelijke stemming, als de
Callantsogers daar zo echt „onder ons"
zijn bij een glaasje en een partij biljart.
Als we bij Ben de Vries opgestoken
hebben, gaan we natuurlijk nog even
op strand kijken. We lopen gelijk op
met een jutter, die, gewapend met zak
en touw zijn geluk gaat beproeven. Er
komt wat hout aan, na de storm van
de laatste dagen, vertelt hij ons.
Op duin treffen we nog wat Callants
ogers, die daar rustig wat staan te
praten en over de golven te turen.
Wat ziet het strand er nu anders uit
dan 's zomers, zo zonder tentjes of
wat ook.
Als we even later langs de zee wan
delen, hebben we het gevoel alleen op
de wereld te zijn en we voelen ons
pietepeuterig klein naast de woest-
golvende zee, onder de geweldige
wolkenlucht.
--- -