ïUrët^ g dinsdag 19 december 1972 lü Red.: Mevr. C. H. KLOOSERBOER - ISAKSSON, Zeeweg 12 - Tel. 02248-323 Uitgave: Vereniging voor Vreemdelingenverkeer - Bad Callantsoog, Jewelweg 8. VERHUUR en ABONNEMENTEN. VVV kantoor - Telefoon 02248 - 541 Druk: Fa. K. VAN LOENEN en Zn., Schagerbrug, - Telefoon 02247 - 272 m m Het jongetje en het licht. In 'n vochtige koude kelderruimte werd 't jongetje Fedor, amper zes jaar oud, wak ker, hij riep z'n moeder, maar die sliep nog. Hij had een dun jasje aan en rilde van de kou. Als een witte mist kwam zijn adem uit z'n mond. Het jochie ging op een kist zitten en blies op zijn koude handjes. Met aandacht keek hij naar de wasem, die langs zijn rode knuistjes omhoog ging. Hij had toch zo'n honger en dorst had ie ook, maar z'n moeder bleef maar slapen. Ze lag op wat stro in een hoek van de ka mer, ze was misschien wel ziek. Fedor wist het niet. Hij zat er aan te den ken, hoe dat nou gekomen was. Ze waren op reis gegaan, mama en hij en toen werd hij hier wakker. Er lag stro op de grond, daar sliepen mensen op, maar die waren nu ook weg. Alleen een vieze oude man lag nog op het stro en 'n heel oude vrouw, maar die werden ook niet wakker. De vrouw die dit vertrek verhuurde, was gevangen genomen, dat wist hij zich nog te herinneren en de anderen zouden ergens kerstmis gaan vieren. Fedor had zo'n verschrikkelijke honger, wanneer zou zijn moeder nou toch wakker worden. Al een paar keer had hij naar haar gekeken en zacht geroepen, maar mama bleef slapen. Het was hier ook zo donker, en hij was zo bang in het donker en hij had het zo verschrikkelijk koud. Weer ging hij naar zijn moeder, hij klopte tegen haar wang, maar ze verroerde zich niet. Wat gek, dacht Fedor, dat ze nou helemaal niets zegt. Haar wang is nog kouder als m'n hand. Ja, als mama toch blijft slapen, ga ik naar buiten om wat brood vragen. Voorzichtig pakte Fedor zijn oude wollen muts, trok 'm over z'n oren en sloop zacht de kelderwoning uit. Even stond hij verbijsterd om zich heen te kijken. Wat een licht, wat een mensen, dat was de stad. Nog nooit had hij zo iets ge zien. Al die mensen in arresleeën en die paarden, de damp sloeg er af. Sprakeloos bleef hij staan. Thuis was dat heel anders. Daar was geen licht op straat. Als het avond werd, sloten de mensen de luiken. Als het nog niet helemaal donker is, gaan de mensen al in huis, dan zie je niemand meer op straat, alleen blaffen de honden de hele nacht. Daar lopen de mensen je niet zo maar voorbij. Fedor", zeggen ze, „ga naar je moedertje, het is veel te koud om buiten te zijn". Bij mama is het lekker warm en krijg je een heleboel eten, maar hier Oh, wat had hij een honger en wat was het koud, het vroor vast heel erg. Kon hij maar een klein stukje brood krijgen en zich ergens warmen. Maar niemand kent hem hier, iedereen draait zich om, zijn vingertjes doen pijn van de kou, langzaam slentert hij door de straat, hij kijkt naar het schitterende licht en naar de paarden en naar al die mensen. Wat is dat een groot raam en wat een mooie kamer. Er staat een denneboom in, dat moet wel een kerstboom zijn. Er han gen allemaal lichtjes in, en goud papier, en appels, en nog veel meer. En overal ligt speelgoed, piassen, paardjes, spoor treinen, oh wat is dat mooi. Fedor drukt zijn snuitje tegen het raam. Hij ziet ook kinderen in de kamer, jongens en meisjes lachen en spelen. Ze krijgen lekkers en ze drinken uit heel mooie kom men. Ze gaan ook dansen, wat een lief meisje is dat, denkt Fedor en wat maken ze een mooie muziek. Hij kijkt maar steeds naar binnen, hij lacht zelfs omdat de kinderen binnen zo'n ple zier hebben tot hij weer de pijn in z'n handjes voelt. Hij kan z'n vingertjes niet meer buigen, ze doen zo'n pijn. Huilend loopt hij verder. Overal ziet hij in deze straat verlichte ramen en kamers, die ver sierd zijn, kerstbomen met lichtjes. Hij loopt maar door, zich niet bewust van de omgeving waar hij is. Daar is weer een kamer met een kerstboom en op tafel staan allerlei taartjes, slagroomsoezen, appelge bak en nog veel meer. In de kamer zitten vier dames en iedereen die binnen komt, krijgt een taartje. De deur gaat steeds maar open en veel mannen gaan in en uit. Fedor sluipt dichterbij, staart naar binnen plotseling doet hij de deur open en valt pardoes de kamer in. Wat is dat nu ze jagen hem weg ze schreeuwen tegen hem en die anderen krijgen allemaal taartjes, 'n Oude vrouw komt naar hem toe stopt hem 'n cent in z'n handje en doet de deur voor hem open. Oh wat is ie bang, 't muntje valt uit z'n kuistje, hij kan 't niet vasthouden van de kou, wat moet hij doen. Huilend loopt hij verder, hongerig en koud. Hij wil weer naar zijn moeder toe en naar z'n eigen warme huis, waar is dat nou toch. Hoe lang hij gelopen heeft weet hij niet, weer komt hij in een andere straat, daar staan een heleboel mensen bij elkaar. Die kijken naar drie mannetjes achter 'n groot venster. De een speelt op een grote viool, hij zit, hij is al erg oud. De twee anderen staan naast hem en spelen op kleine violen. Jammer dat je er niets van kan horen, denkt Fedor. 't Leek zo mooi, ze schudden hun hoofden op de maat, nog nooit had hij zulke vreemde mensen gezien, toen hij be merkte dat 't maar poppen waren, moest ie lachen, ja het was toch wel fijn in de stad. Daar komt een jongen naar hem toe, mis schien wil hij wel een vriendje van hem worden, misschien weet die jongen wel hoe hij naar huis moet komen. Maar die jongen zegt helemaal niets tegen Fedor, die jon gen geeft hem een klap op z'n hoofd, rukt z'n muts af en gooit Fedor in de sneeuw. Even weet het jochie niet meer waar hij is, maar dan krabbelt hij overeind en loopt weer verder, heel bang, dat die jongen hem weer gaat slaan. Bij een plein ziet hij een stapel hout, daar kan hij zich wel een poosje verschuilen. Daar kunnen ze hem vast niet vinden. Hij gaat makkelijk zitten en is heel tevreden met zijn schuilplaats. Gek is dat hij is nu ook niet zo bang meer, en zo erg koud is het hier ook niet, denkt het jochie. Zijn handen en voeten doen geen pijn meer, hij wordt zelfs heerlijk warm. Eerst wil hij even uitrusten en dan gaat hij weer naar die gekke poppen achter 't venster kijken. Fedor valt in slaap, boven hem, Fedor ziet het heel goed, zingt zijn moeder een versje voor hem. Oh wat is dat fijn en wat kun je hier heerlijk slapen. Daar hoort hij iemand roepen. Eerst denkt hij dat het zijn moeder is, maar hij ziet haar niet. Dan grijpt iemand hem bij de hand kom toch, oh wat een licht, wat een mooie denneboom, maar dat is geen denneboom, denkt Fedor even later, zulke bomen zijn er niet bij ons thuis. Alles is zo mooi, alles schittert en er zijn een heleboel kinderen, jongens en meisjes, die zingen en springen om hem heen. Iedereen kust hem en is blij en mama lacht naar hem. Wat is het hier fijn, wat is het hier fijn met al die lieve jongens en meis jes. Hij zal ze van de poppen vertellen. Maar daar komt voorlopig niets van. Iedereen wil weten wie hij is. Alle kin deren praten opgetogen door elkaar. Wat is het een mooie boom hè? Ja, zegt er een, dat is de Kerstboom van Christus. Hij heeft er op deze dag altijd een, voor de kinderen die er geeneen heb ben. En al die kinderen vertellen dan dat ze net zo waren als hij. Allemaal zijn ze nu hier bij de boom van Christus, allen zijn ze nu engelen en Christus zelf is er ook en hun moeders, allemaal zijn ze bij elkaar. De moeders staan overal, ze zien hun jon gens en meisjes als engelen binnen komen en gaan. Sommige moeders huilen, maar de kinderen smeken ze, toch niet te huilen. Zij zijn zo gelukkig en blij. „Wees toch blij met ons" roepen ze. De volgende ochtend vond een oppasser het lijkje van het verdwaalde, hongerige, bevroren jongetje Fedor achter een stapel hout. Zijn moeder werd ook gevonden, die was al eerder gestorven. Vrij verteld naar een kerstverhaal van Fjodor M. Dostojewski (1821-1881). WSt 9-B

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Badbode voor Callantsoog | 1972 | | pagina 1