dinsdag 20 december 1977 Uitgave: Vereniging voor Vreemdelingenverkeer Bad Callantsoog, Jewelweg8, tel. 1541 Red.Mevr. C.H. KLOOSTERBOOR-ISAKSSON, Prévinaireweg4A - Tel.02248-1323 VERHUUR en ABONNEMENTEN: VVV kantoor - tel. 02248-1541 DrukPLUKKER, SCHAGEN Telefoon 02240-3034 speelde op zijn harmonica en zong er bij „kom eens gauw, kom eens gauw, geef me een centje nou". De mensen gaven altijd wat ze maar konden missen. Ze waren bang, dat Matt anders weer van die rare kuren zou krijgen. En toen lag hij plotseling dood. Hij zou geen Kerstmis meer in de kroeg vieren. Het typische was, dat er een prachtige kaars op de kansel brandde die Kerstnacht. Ja, het was allemaal vreemd. Soms, dacht de dominee, kan ik nog niet geloven, dat er geen kwaadwilligheid in het spel was. Maar uit dat testament bleek toch zonne klaar, dat Matt voorbereid was op zijn dood. Hij was naar de kerk gekomen om daar te sterven, omdat hij niet in zijn een zame, afgelegen huis wilde liggen. En in die Kerstnacht had hij een kaars aangesto ken; „Voor allen", had hij er bij geschre ven, „die ieder jaar opnieuw de Kerstda gen alleen doorbrengen en ter nagedachte nis aan mijn kameraden die door mijn schuld verdronken zijn". „Want", zo schreef hij, „ik was dronken tijdens die storm. Jullie hoge kust was voor mij een enorme golf, die ik, kapitein van het schip, wilde doorklieven. Daarom ging ik niet naar mijn land terug. Ik kon de gedachten niet dragen, dat zij, mijn landgenoten, me zouden na wijzen. Die Mattias, zoon van de grote reder, heeft zijn schip en zijn beman ning verloren. Daarom bleef ik bij jullie wonen, eenzaam, ik wilde boete doen, maar deed het geheel verkeerd. In mijn huis zul je geld vinden, veel geld. Geef dat aan de mensen die getracht hebben mijn mensen te redden. Geef mijn harmonica aan die kwajongens in het dorp. Zij waren de enigen, die mij nog wel eens uit mijn sombere stemming haalden. Slechts één verzoek heb ik, laat jaarlijks in de Kerst nacht een kaars in deze kerk branden voor allen die eenzaam zijn' Ja, wat waren de mensen die eerste Kerst dag onder de indrukDat hadden ze niet ge dacht van malle Matt. Ze hebben een mooi graf voor hem gekocht. Veel bloemen, en nu nog gaan ze in de Kerstnacht naar zijn graf om een kaars aan te steken en wordt er door hen een grote kaars voor de kerk gekocht. Het zijn toch beste mensen, die dorpelin gen van mij. En als die dominee nu geleefd had, zou hij misschien met Jules de Corte zingen Misschien maar onuitsprekelijk alleen De bejaarde dominee van het dorp zat in het kerkelijk archief te bladeren. Het was zijn gewoonte geworden dit zo tegen Kerst mis te doen. Ieder jaar kwamen hem dan weer nieuwe gestalten voor de geest. Neem nu bijvoorbeeld eens dit: „In de nacht van 24 op 25 december overleed Mattias Erik- se, sinds 20 jaar in deze gemeente woon achtig". Die Matt, dacht de dominee. Wij meenden allen, dat hij een zonderling was, de kinde ren noemden hem een .onwaise" en de he- reboeren, die op gepaste afstand van het dorp woonden, zeiden ronduit, dat Matteen schurk was. Ja, dat was me wat, dat sterven van Matt op Kerstnacht, nota-bene in de kerk. Als ik eerlijk ben, moet ik toch wel bekennen, dat ik toen de schrik van mijn leven kreeg. Alle heiligen heb ik in een schietgebedje aange roepen, de heilige Jozef en Maria, de heili ge Petrus, Paulus en Johannes. Maar ie dereen was ook bang van Matt en vooral te gen Kerstmis, want dan was hij altijd dron ken. De meest wilde geruchten deden de ronde. Matt droeg een mes, zei men en als je niet oppaste, had je een dolksteek voor je er erg in had. En hem dan te vinden in de kerk, op Kerstnacht om een uur of twee, nou, ik noem het je wat als je helemaal al leen bent. Het was me het nachtje wel. Eerst de schrik en toen dat soort van testament. Ja, toen wisten onze dorpelingen niet hoe hard ze moesten lopen om te helpen. Maar wat hebben de jongens hem ge plaagd. Het was trouwens geen wonder, want wij groteren zeiden altijd als je niet oppast, zal ik je naar malle Matt brengen en die weet wel wat hij met vervelende kin deren moet doen Matt Erikse was in het dorp blijven wonen, nadat hij bij een schipbreuk voor de kust zijn viermaster zag vergaan en de beman ning zag verdrinken. Hij was de enige die de ramp overleefde. Iedere dag ging hij naar het strand, kijken wat er nog van het schip over was. Hij bemoeide zich met niemand en was constant dronken. Vooral in de winter maanden was het verschrikkelijk Op de schooljeugd had Matt een bijzondere aantrekkingskracht. Al na een verblijf van enkele weken in het dorp was het ieder ogenblik wat anders. Zand in de put, katten vastgebonden en dan dat stenengooien. Kwaad waren die kwajongens niet, maar het vreemde in Matt trok hen aan. Jan, Piet, Klaas, Gert, Hendrik, allemaal deden ze er aan meeZe deden uren achtereen bij Matt ruitjetik. En die Hendrik bijvoor beeld, die versierde het ook. Rustig achter een heg verscholen zat hij met een stapel klinkers en maar mikken op het raam van malle Matt. Was het schot raak dan kwam Hendrik heel genoeglijk aanslenteren. „Matt, ik denk dat die of die het gedaan heeft". Matt erachteraan en Hendrik gein. Het stenen gooien was een spelletje, dat in alle mogelijke variaties beoefend werd. Hoe meer Matt te keer ging, hoe meer pret de jongens hadden. Hij vloog er vaak in,die Matt. Maar één keer had hij die kwajongen toch ook goed te pakken. Hendrik beproef de zijn oude .gooikunst'weer eens en toen de steen door het raam ging, zou hij weer rustig naar Matt lopen, maar die was door het dolle heen. Hij kwam razend en tierend op die rakker af, die zich via de dorsdeur achter een mand nog net op 't nippertje wist te verbergen. Ja, en dan die grotere knullen. De moedig sten van hen gingen bij Matt door het raam staan kijken. Dan werd het ook altijd feest. Malle Matt was gewend zonderling door het huisje te stappen. Hij was altijd met van alles bezig. Op een keer stonden ze er weer eens. Matt liep op een gegeven ogen blik naar de kast, pakte een groot mes en toen kwamen de verhalen los. Zie je het nou, nu zal het gebeuren. Ze waren druk in gesprek, ze stonden zich te verdringen voor het raam om toch vooral niets te missen. Plotseling draaide Matt zich om, stak mes en al door het raam en de jongens doodsbe nauwd er van door. Zo nu en dan werd de veldwachter eens achter die knapen aan gestuurd. Maar zo veel kon hij er ook niet aan doen. Want kwa jongensstreken kon je toch niet zo ernstig opnemen. Van Slooten (zo heette de veld wachter) zou ze eens goed de waarheid zeggen, die bengels. Maar ze waren in de boerderij van Klaas en maakten zich niet ongerust over de veldwachter. Opeens za gen ze hem echter op het erf lopen, één van hen dook pardoes in bed bij Klaas en zijn vrouw, een ander nam de eerste de beste mand, die hij zag staan en dook er vlug on der, de overigen haastten zich door de voordeur naar buiten. Maar van Slooten kreeg er toch een te pakken, die ogenblik kelijk mee moest naar het gebouwtje bij de kerk. De veldwachter ging er op wacht staan, want de deur kon niet op slot. Maar de opgeslotene wist beterraadraam open, klompen er door, zelf er uit klimmen en over de heg van het kerkhof wegfoetsie en ook de veldwachter had het nakijken. De dominee schietonwillekeurigindelach. Eigenlijk zat er toch geen kwaad bij die schelmen. Al die plagerijen waren Matt toch schijn baar te machtig geworden. Op een dag zag men hem vertrekken, katten en de geit ach ter hem aan, zijn spulletjes in een doek ge knoopt aan een stok, zijn harmonica in een oude zak op zijn rug. Omstreeks de kerst dagen kwam hij meestal naar het dorp, Wij kwamen saam in onze overvolle kerken, Om er 't feest te vieren van 't Goddelijke licht. Er straalde vrede af en rust van elk gezicht, En van de dagelijkse sleur was niets te merken. Terwijl wij zongen de van ouds vertrouwde zangen, Van Stille Nacht en van de Herders in het veld, Heeft een politie-man op zijn bureau gemeld, In 't N.N.-park heeft zich iemand opgehangen. Signalementnormaal postuur en gaaf van leden. Gewoon een mens als U en ik en iedereen. Misschien alleen maaronuitsprekelijk alleen. Zonder geloof aan God, aan engelen en aan vrede. Hij heeft misschien nog wel de klokken horen zingen, Hij heeft misschien nog wel een poosje stil gestaan. Toen hij de mensen door de Heilige Nacht zag gaan, Waren dat voor hem allemaal slechts vreemdelingen. Want in de wereld is maar weinig te bespeuren, Van de aanwezigheid van 't Koninkrijk van God. Daarom wordt Jezus steeds geboren in een grot, Terwijl wij zingen achter stijf gesloten deuren. JULESDECORTE En dan zou die dominee misschien denken, dat is nu het verkeerde van ons mensen dat wij onze deuren altijd maar gesloten hou den.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Badbode voor Callantsoog | 1977 | | pagina 1