Rede van H.M.de Koningin, gehouden voor Radio Oranje
op Dinsdag, 23 November 1943.
Landgenooten» In aansluiting op mijn vorige radiorede zou ik vandaag een
enkel punt naar voren willen brengen, waarvoor, naar mij van verschillende
zijden ter oore kwam, bij in ruime kring belangstelling bestaat. Doch
vooraf verzoek ik U er U rekenschap van te geven, dat onder de tegenwoor
dige omstandigheden zeer veel niet gezegd kan worden en het daarom nimmer
mogelijk is een beeld ten voete uit te geven.
Ik begrijp ten volle, dat Uwe belangstelling uitgaat naar de vorm,
waarin staatkundig de bevrijding en herrijzenis van ons land zullen worden
gegoten. Helaas moeten gij en ik ons voorloopig nog de noodige beperking
getroosten, want o nbe re ken baai* zouden de gevolgen zijn, indien ik meer
vertelde dan verantwoord is. Onze luisterende vijand zou zich er maar al
te zeer in verheugen, indien hij iets vernam, waarmee hij zijn voordeel
zou kunnen doen.
Het zal U ongetv/ijfeld duidelijk zijn, dat er een korte spanne tijds
zal moeten verloopen tusschen het begin der bevrijding en het tijdstip
waarop het leven weer in zijn gewone banen gaat loopen en zijn gewoon aan
zien gaat herkrijgen. Ter overbrugging van die spanne tijds, van enkele
weken, enkele dagen misschien, is nu ontworpen het militair gezag, dat
gehoorzaamd aan de regeering en een plaatselijk burgerfat gezag. De co
ördinatie, die er moet zijn tusschen de eischen die de oorlogvoering stelt
en de behoeften van het bewind in Nederland in de eerste dagen der bevrij
ding, vordert een opleiding en gezagsuitoefening in samenhang met de ge
allieerde strategische organisatie. Niet minder noodzakelijk is het har
monisch verband dat er moet zijn tusschen liet nieuw optredend gezag en
het Nederlandsche volk. Deze opzet is niet in de laatste plaats ontworpen,
teneinde U van den beginne af juist het ongestoord gebruik te waarborgen
van die vrijheden, waarnaar gij thans zoo zeer terug verlangt, want be
vrijding beteekent, dat recht en rechtvaardigheid opnieuw hun intrede zul
len doen op onze geboortegrond en in ons aller leven. Kortom; het herleven
van alle vrijheden, waarbij wij zijn groot gebracht en die ons allen thans
nog dierbaarder zijn dan voorheen.
Zeide ik hefi U niet reeds: bij het eerste vrijheidsgloren Verrijst
het nieuwe Nederland.
Het is da.arom, dat ik u nu wil vertellen, hoe rijk ik ben met hetgeen
Uw ondergrondsche pers voortbrengt. Zoowel de waardevolle bouwstof£err,welke
zij levert voor de nieuwe gemeenschap en haar aansporing itoQ* de studie van
toekomst-vraagstukken, als haar critiek, verheugen mij zeer en zij legt asn
treffend getuigenis af van die^e,ernst en bezinning. Hoe meer gij U allen
-eeechouwingun verdiepfen Uw overtuiging gerijpt is, des te spoe
diger kan er vorm gegeven worden aan onze toekomst, liet blijdschap bespeur
ik hoe zeer Uwe en mijne denkbeelden thans overeenkomen op het gebied derv
van de vernieuwing en in onze geestelijke strijd tegen da duistere machten
van deze tijd. Ik denk aan U en mijn strijd tegen onze tweeërlei tegenstan
ders, de vijand waartegen wij vechten met de wapenen en de oorlog als zoo
danig, die ons op de lange duur geestelijk afmat en uitput. Wij willen
sterk zijn, doch niet door brute, ziellooze hardheid. Onze kracht en onze
in deze tijd vaak zoo noodzakelijke hardheid, willen wij blijven voeden
uit de diepe bronnen van menschelijkheid, naastenliefde en het heimwee
naar els mensciie* te kunnen en te mogen leven. Wij willen alle tezamen ons
tot het uiterste inspannen om deze vlam brandend te houden. Deze gedachte
vond ik in een artikel in Uw ondergrondsche pers, dat ik hier vrij aanhaal.
Deze gemeenschappelijke krachtsinspanning is een hecht cement, dat ons sa
menbindt. Bij uitnemendheid brengt zij naar vorenftbetgeen alle Nederlan
ders gemeen hebben eiT^pTs allen heilig en dierbaar is. Weltfqu sterl&^Htroost
en *t?teun is zij voor alle die dagelijks onder verdrukking ën lijden' die
bittere strijd moeten voeren tegen het meedoogenloo4$ schrikbewind, tot de
steeds meer in zicht komende dag der bevrijding aanbreekt. Ik ben er zeker
van, dat ik Uw overtuiging uitspreek, als ik zeg, dart het brandend houden
van die vlam, beteekent voor ons het winnen van de vrede, de waarborg voor
de verwezenlijking van de toekomst, die wij allen zoo vurig begeeren.