Van heer Roderick, l die zijn ziel aan de Duivel beloofde r PUZZLE VAN DE WEEK Heer Roderick zat voor het vuur. De vlammen wierpen een enorme, dansende schaduw van zyn gebogen gestalte op de achterwand en tegen de lage zoldering van de kleine zaal en belichtten met hun hei-rood schijn sel de scherpe trekken van zijn ge laat. N Vrouwe Hillegonde, die opzij van de schouw aan haar spinnewiel zat. hief nu en dan het hoofd, en er lag angst in de blikken waarmede zij heimelijk haar gemaal bespiedde. Dit gezicht had zij nog slechts eenmaal zo lang zij hem kende zó nors, zó hard, zó krampachtig vastbesloten gezien. Dat was, nu ruim tien jaar geleden, toen hij zijn halfbroer Jan voor zijn verraad had gestraft. Hier, in deze zaal, had hy korte metten gemaakt met de trouweloze zij huiverde by het weerzien van het beeld en vroeg zich af, wat er, na zoveel jaren van vrede en betrekke lijke voorspoed, plotseling als een dreigend gevaar op hun levenspad gekomen kon zijn. Roderick leefde toch met al zijne buren op goede voet of het moest zijn die ruwaard van een Boudewijn van de Sperwen- burcht, die zo lang hij ademde zijn wrok zou blijven koesteren tegen Roderick, om het Winnen van Hille gonde Ja, zij dacht dat er iets met Bou dewijn moest wezen. Maar zij waag de het niet, om te vragen. En Heer Roderick maakte haar geen deelgenoot van de last, die op hem drukte. Het scheen, dat hij tot een besluit gekomen was. Hij stond op, zocht tussen de opgetaste hout blokken langs de schouw naar een spaander en liet deze opvlammen in het vuur. Dan stak hij een kaars aan in een koperen kandelaar en ver liet zonder een woord de zaal. Hillegonde volgde hem in gedach ten door de lange stenen gang naar de zuidelijke vleugel, dan de uitge sleten treden van de wenteltrap op naar het vertrekje waar zijn oude leermeester en wijze raadsman Edel hert zijn nog weinige levensdagen sleet. Edelhert zweeg lange tijd nadat Heer Roderick was uitgesproken. Hij steunde het oude hoofd in beide han den en woelde met zijn stramme vin gers door zijn zilveren lokken. „Ziet ge", hernam Roderick, terwijl hij zijn handen legde op de brief die tussen hen in op het tafelblad lag, „ziet ge, Edelhert ik kan hem dit weigeren. Dan zal hij het nemen. Ik kan het hem toestaan. Maar ook dan heb ik alles verloren. Want het is hem immers niet te doen om die paar boerenhoven op de Woudberg". „Het is waar wat gij zegt, heer Roderick helaas. Hij komt U de rekening presenteren. En gij zult tot de laatste penning moeten betalen". „Tot de laatste penning of de laatste droppel bloed. Dat maakt voor Boudewijn geen verschil. Maai hoor, Edelhert. Zal ik mij niet kun nen verzekeren van de hulp van bond genoten? Wanneer Roderick van den Vossenwerth is verjaagd, zal Boude wijn dan geen gevaar zijn voor al len?" „Tel Uwe bondgenoten, heer Ro derick..." „Daar is Jan v. d .Merelenhoeck. Zijn hart en hoofd zijn even ,zwak als zjjn benen, het is waar... Heer Bollaert van den Drakenwal. Hij kan zijn man sta" maar hij is Boude- wijn's. "schoo oeder en goed met hem bevriend. Hendrik van den Ol men burcht ik geloof niet, dat het hem verschil maakt of hij heer of knecht zal zijn; hij is door de drank vêrmolmd. Blijft over heer Hugo van den Lichtenvoorde. Maar hij is een gunsteling van de graaf, als Boudewijn en heeft nimmer iets te duchten." „Ook ik heb hen te licht bevon den, heer Roderick. En Boudewijn heeft gewogen zoals wij". ONS KORT VERHAAL nu dan zal ik een verbond slui ten met den Duivel!" „Heer Roderick! Ongelukkige! Her roep Uw woorden!" Edelhert was opgesprongen en sloeg een kruis. „Ik herroep mijn woorden niet. Edelhert". „Zyt gij hier gekomen om "mij dat te vertellen, goddeloze? Verlaat dan ogenblikkelijk dit vertrek en kom door Ali Ben Hassar „Maar Beilo wat dan?" riep Roderick uit, en met een harde klap kwam zijn vuist op de tafel neer. „Mij gewonnen geven? Gij hebt mij altijd anders geleerd, Edelhert, van wat een man te doen staat in de nood. Hem trotseren? Gy weet wat het einde zijn zal hij brengt met gemak tien, twintig maai zoveel man nen in het veld als Roderick de be rooide... Wat zal er van mijn volk worden? Ziet, hoe hij zijn mensen armoe en ontbering lijden laat. Geen pachter die hem kan geven wat hij eist wil hij zout nog in het brood hebben en eens in het halfjaar een ijzer voor de hoeven van zjjn paard. Moet ik mijn mensen dan uitleveren aan deze vampir, aan deze schurf tige hond?" „Tracht tijd te winnen, mijn zoon". „Tijd? hij zal mjj die niet la ten. Ik maak my sterk, dat hij reeds onder weg is om te komen halen wat hij wenst." „Laat mij met hem spreken, Rode riek". „Edelhert ik laat U niet gaan. Wanneer ik U naar de wolven stuur de zou ik eerder kans hebben U weer terug te zien." „Wat wilt gij dan? Vechten zal Uw dood zijn en even goed de onder gang van Uw volk." „Ik zal vechten, Edelhart". „Denk aan Hillegonde, mijn zoon. Er is geen sterveling die U bijstaat, Roderick!" „Hillegonde Hillegonde, mijn vrouw, zal hij niet hebben. Maar het is waar wat ge zegt, Edelhert. Geen sterfelijk mens zal mij helpen. Wel- nlet meer over de drempel, verzoek ik U." „Ik kwam niet om U dat te ver tellen. Ik kwam om U raad te vra gen, Edelhert." „Ik heb U geraden wat ik kon. Laat my gaan ik zal tenminste tijd winnen, zo God het wil." „Neen. Ik zal Uw moordenaar niet zyn, Edelhert. Ik wil een andere raad hebben." „Welke?" Heer Roderick boog zich verder voorover en keek Edelhert diep in de ogen. De oude man beefde over het gehele lichaam, onder de stand vastige blik van die zwarte ogen. „Gy zult mij zeggen", zo zeide Ro derick langzaam en byna fluisterend hoe ik de Duivel aan moet roepen." „Nooit! Roderick, mijn zoon". „Luister, Edelhert. Gy moet my helpen." „Ik kan Uw ziel niet ten verdërve voeren", steunde de oude man. „Mijn God, ik heb U grootgebracht als waart ge myn eigen kind. Het is waanzin wat gy me vraagt..." „Ik heb geen keus meer, Edelhert. Ik kan nog myn volk behoeden en Hillegonde redden. Denk ook aan haar zoontje, die wij noemden naar U, Edelhert". „Dat kind myn God, Roderick..." „Wij kunnen hen behouden, Edel hert. Zyn zij niet elke prijs waard? Welnu... zeg het my." „Ik kan niet, Roderick... ga heen, bid ik U." „Ik zal gaan en U tijd laten om te overleggen. Maar morgen keer ik terug om Uw antwoord." „Vader, vader! Er komen ruiters, zij dalen van de Woudberg! Zy komen met honderden, vlug, sluit de poor ten en laat de valbrug neer!" „Stil, mijn zoon, Edelhert gy zult U vergist hebben. Misschien was het een kudde schapen, de Woudberg is zo ver weg." „Vader, ik zag van de trans de paarden en de mannen en de punten van hun lansen blonken in de zon! En hoort, de torenwacht steekt de horen hij heeft voorzeker ze nu ook gezien!" Het kind zweeg, toen zyn vader hem aankeek en over zyn blonde krullen streek. Dan glimlachte het „o, ik zie aan Uw ogen dat gy het al wist, vader. Daarom' waren de mannen gisteren en vanmorgen vroeg reeds zo in de weer en kwa men er al die karren met graan. Wie is het, vader?" „Boudewyn." „Boudewyn? Ha, ik zou niet graag in zyn schoenen staan. Wat-zal hy er van langs krygen, vader! Hoor eens, mag ik by U voor op de vos, als wf onze eerste uitval doen Want wy worden natuurlyk belegerd, hé vader? Fyn zal dat zijn dan kun nen we ieder naar één kant vech ten, vader. En myn arm zal niet moe worden van het zwaard, want ik ben al byna zo sterk als een man. Dat doen we, hé Vader?" „Je bent al byna een man, ja. En daarom, Edelhert, vraag ik of je nu naar je moeder wilt gaan. Want zy is natuurlyk angstig vrouwen zyn dat altyd, nietwaar? Als zy een man by zich weet, dan zal zy veel gerus ter zyn. En ik moet naar myn men sen, wy moeten alles klaar maken voor het belg. Wil je gaan?" De jongen keek zijn vader nog in de ogen. Hij slikte even, glimlachte en zei: e,Ja, vader." Roderick liep door naar het ver trek in de toren. Edelhert stond voor het venster met de rug naar de deur en verroerde zich niet toen deze open ging. Het voorjaarslicht legde een stralenkrans om zyn zilveren lok ken. Roderick noemde zyn naam en op zyn lippen lag het om er aan toe te voegen: heilige.... De oude man keerde zich om. j,Ze zyn er, vader", zei Roderick. Edelhert knikte. „Ik weet het. Het is goed. Ik zal U de spreuk zeggen". Roderick was verrast. Zo weinig tegenweer had hy niet verwacht. En, nu hy voor de stryd stond, was hij zelf eigenlyk rustiger geworden, was hy meer geneigd op eigen kracht te vertrouwen en een wonder te hopen. Maar hy wist zyn gedachten te ver bergen en meer voor zichzelf dan te gen Edelhert zei hij halfluid: „Ja goed. Er is geen andere keus." Edelhert noemde hem de formule, die hij tweemaal luide zeggen zou on der het sprenkelen van twee handen salpeter op het vuur. Hy zou tot klok-slag middernacht daarmee moe ten wachten. (Slot volgt) aal - am - cas - ce - cha - co - cu de - de - de - di doe - dun - e - e - e - en - ën - ga - gant - ge - ge - geerd - gel - go - hym - i - in - in - kiek - laar - lan - le - lop - ma - maat - me - mend - miëch - muna - naar - ne - ne - nee - ni - no - non - pe - pi - ra - re - re - ren - ren - rist - sar - sel - te - te - ti - tie - tod - trei - ve - ver - we - y - ze - zen. twee en twintig woorden te vormen in de betekenis van: 1. voormalig; 2. in verhouding van; 3. voorkomend; 4. gevangenhouden; 5. vod; 6. smaak vol; 7. lofzang; 8. afgunst; 9. krijgs behoeften; 10. tekengereedschap; 11. kijkkast; 12. lekkerbek; 13. eerste bladsla; 14. orde; 15. spaarzaam; 16 briefomslag; 17. plagen, kwellen; 18. honende spot; 19. het volmaakte; 20 verloofd; 21. achteloosheid; 22 blau we verfstof. De derde letters van boven naai beneden en de eerste letters van bé neden naar boven geven een versre gel van Herman Gorter te lezen. berg pas poort morgen rood vonk klap ekster oog zomer tyd perk hoek tand arts vulpen inkt vis vuur gloed nieuw wind ei land haar vlecht werk huis arrest eren partij congres zaal politie agent uur kruid nagel hout thee tuin ier ban ier land oed erf pacht toe v.aca<rc e

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Vrije Alkmaarder | 1948 | | pagina 7