Luchtfoows
Tob nooit
De sterke boer
VOOR DE JEUGD
H0IT1KA
I N de oude verhalen leven de
diepste gedachten van een
volk yoort, komen de onvergan
kelijke wetten, die het leven be-
heerschen, tot uiting. Telkens
weer komt men in deze vertel
sels ook het onomstootelijke ge
loof tegen, dat het booze over
wonnen wordt door het goede
en het licht uiteindelijk trium-
feert over de machten der duis
ternis.
Het kwaad kan vèr om zich heen
grijpen en tal van onheilen aan
richten, maar eens komt de dag der
vergelding en staat een heldenfi
guur op, die het monster bij den
kop pakt en recht en rechtvaardig
heid doet zegevieren.
Door alle tijden heen hebben
vooral de boeren deze oude verha
len bewaard en overgedragen aan
hun kinderen en kindskinderen,
des avonds als het stobben vuur
knetterde in de haardkom en de
wind loeide in den donkeren wij
den schoorsteen.
Hoe eenvoudig is zulk een ver
haal veelal, zóó eenvoudig zelfs, dat
de oppervlakkig denkende, waan
wijze mensch door deze kinderlijk
heid op een dwaalspoor wordt ge
bracht en met een medelijdenden
glimlach neerziet op zulk een „ver
zinsel", dat volgens hen, eerder
thuis hoort in een kinderboek dan
In den mond van volwassen men-
schen
JAN DERK, de boer van de afge
legen boschhoeve, is Veluwe-
naar van den ouden stempel en zoo
als hij bij mij voor den haard geze
ten is, den scherpen kop juist bin
nen de lichtkring van de lamp, valt
't mij als zoovele malen tevoren op,
dat er iets van den wijsgeer in hem
zit. Hij is stil van aard en in het
bezit van een helder verstand, de
lijnen om zijn mond getuigen van
een vasten wil, de pezige handen
spreken van stoeren arbeid, maar
in de oogen leeft iets van den droo-
mer.
Hij is een van de vertellers der
.verhalen, die onder het landvolk
leven en als wij zoo eerst een'poosje
gepraat hebben over de dingen van
allen dag: de ingevallen winter en
de zorgen, die elke boer heeft in
deze donkere tijden, buigt het ge
sprek altijd weer terug naar de ja
ren, die ver achter ons liggen, toe
ven* wij met dë gedachten bij het
verleden, waarmede onzichtbare
draden ons verbinden.
Het gesprek kwam in den loop
van den avond toe zoo heel toeval
lig op een punt, gelegen langs den
weg van Ede naar Barneveld, waar
omstreeks tien k vijftien jarern ge
leden een donker dennenbosch lag.
„Ja", zei Jan Derk peinzend, „dat
hebben ze een jaar of wat terug
gerooid en ze hebben d'r toen nog
een geraamte gevonden
„Zoo zeg ik, „dat was mis
schien wel van een of andere mis
daad afkomstig!"
„Wie zal 't zeggen! 't Zou bést
kunnen, want daar zal vroeger wel
't een en ander gebeurd zijn.
't Heette daar niet voor niks het
Spookbosch! Ik heb m'n vader vroe
ger wel es hooren vertellen, dat
er lang geleden een rooversbende
huisde „Sterke Klaas", een boer
uit de buurt van Ee (Ede) moet 'r
een eind an hebben gemaakt
Ik nestel me dieper in m'n zetel
en zeg niets, want dat is de beste
manier om den ander op z'n praat
stoel te krijgen: luisteren, nu en
dan eens bedachtzaam met het
hoofd knikken en stil naar de
vlammen in den haard kijken
,r Ja, vooral het gedeelte van
d'n weg tusschen Lunteren en Bar
neveld was niet pluis en op dat
eenzame stuk was al menigeen
door roovers overvallen en uitge-
EEN VELUWSCHE
SAGE
verteld
door
JAC. GAZENBEEK
plunderd. Wie d'r 't leven afbracht,
kon van geluk spreken en door al
die dingen durfde geen mensch
haar meer in 't donker voorbij.
Overdag, ja, dan ging 't nog, dan
hielden de bandieten zich weg in
de groote, dichte bosschen, die d'r
toen nog waren.
Op een Maandagmorgen in Jan.
't was dus nog in 't hartje van
d'n winter ging d'r iemand uit
Ee op weg naar Nijkerk, waar
't dien dag beestenmarkt was en
omdat 'r toen nog geen treintje of
autobus was, moest dat allemaal
te voet. Af fijn, dat waren, ze in die
dagen zoo gewend en de menschen
gaven niks om een uur of vier tip
pelen. Die man, waar ik 't over had,
heette Klaas: een kerel als een
boom, met een kop als een leeuw
en een paar handen moet die aan
z'n lijf hebben gehad, sterk ge
noeg om een os mee te wurgen
Zoo stapte die dan, de dikke
doornstok stevig in de hand, de
Doesburger buurt door, op Lunteren
aan. 'tWas pas even over zessen
en dus nog volop donker, maar ja,
als je op tijd in Nijkerk wou wezen,
moest je natuurlijk lang voor de
zon op kwam van huis. Dat de weg
tusschen Lunteren en Barneveld
gevaar zou kunnen opleveren, wist
Klaas net zoo goed als iedereen,
maar hij was niet bang uitgevallen
en bovendien had hij de reis niet
langer kunnen uitstellen: hij moest
er noodig voor z'n bedrijfje een koe
bij koopen op de Nijkerksche
markt.
Klaas zal Lunteren zoowat een
kwartiertje gepasseerd zijn geweest,
toen die bij dat dennenbosch, waar
je 't daarnet over had, iets op den
weg meende te hooren. Zien kon
die niks, maar toen die nog een
pas of wat gedaan had, sprong d'r
ineens een donkere schim vlak
voor 'em op d'n weg. Een groote ke
rel stond' vlak voor em en zei met
een zware stem: „Goetie mórgen!
Weet je ook, hoe laat 'et is?"
„Jawel", zei de sterke Klaas zon
der te schrikken of zonder zich ook
maar een oogenblik te bedenken,
,,'t is om en bij zevenen. Hoor, daar
hei-je de eerste slag al-" Meteen
ging die een stap achteruit, haalde
d'n arm aan, de dikke doornknup
pel suisde door de lucht en midden
op het hoofd getroffen viel de roo-
ver als een blok voor de voeten van
Klaas neer op d'n weg.
„Da's nummer één!" zei Klaas en
hij ging verder
Hij zal zoo ongeveer bij De Bie
zen geweest zijn, je weet wel dat
witte heerenhuis aan den linker
kant van den weg, dat er tegen
woordig nog staat, toen d'r weer
wat gebeurde. D'r ritselde iets in
de struiken langs den slootkant en
een paar tellen later stond er waar
achtig ineens wéér een gedaante
midden op d'n weg
Klaas was 'em al zoowat voorbij
geloopen, zonder 'em natuurlijk uit
het oog te verliezen, toen die kerel
naast 'em kwam en zei: „Je bent al
vroeg op pad, makker! Kun je me
ook zeggen, hoe laat 'et is?"
„Dat zal wel gaan", zei de ster
ke Klaas onmiddellijk. Hij draaide
zich halverwegen om, zoodat ze
recht tegenover mekaar stonden en
zei dan grimmig: „Voor jou zal de
Barneveldsche toren geen half acht
meer slaan, dat zeg ik je!" Eer de
roover goed en wel begreep, wat er
ging gebeuren, deed de zware eiken
knuppel z'n werk. Geen kik gaf de
bandiet en als een omgehakte boom
plofte die neer, dwars over d'n
weg. Dat was nummer twee!
Weer ging Klaas verder, maar eer
Beste jongens en
meisjes
Nu is me een groot ongeluk
gebeurd, waar ik lelijk mee- aan
de grond zit. Als ik het vertel
zullen jullie vast en zeker op
een verschrikkelijke manier op
de Kindervriend gaan moppe
ren, maar ook dat helpt niet...
Zooals jullie weten heb ik de
vorige week het grootste deel
van de toen ingekomen briefjes
behandeld. Een deel bleef echter
liggen tot de volgende week. Ik
heb die nog te beantwoorden
brieven van m'n vrienden en
vriendinnen op zij gelegd, met
de bedoeling die vandaag te be
handelen. Toen ik ze echter van
morgen wilde beantwoorden
bleek dat ze er niet meer lagen.
Ik heb gezocht in alle hoeken en
gaten van de redactie, zonder
succes. Ik heb alles onderste
boven gekeerd, maar die brie
ven waren niet meer te vinden.
Hoe me dat spijtdat kun
nen jullie je wel begrypen. Trou
wens, weg zyn kunnen die
brieven niet en ik zal vandaag
nog eens overal naspeuren waar
ze zich kunnen bevinden. In dat
geval worden ze natuurlijk vol
gende week behandeld, en wel
vóór de andere brieven.
Van de week schrijven we dus
allemaal weer een brief, die vol
gende week beantwoord wordt.
O ja, de brieven, die ik niet
die in Barneveld aankwam, had die
nog vier keer zoo'n ontmoeting en
toen die, tegen dat 'et zoo'n beetje
begon te schemeren, het dorp be
reikte, liep die naar d'n veldwach
ter en zei: „Straks als 't dag is, mót
je d'n Lunterschen weg maar es
opgaan, ik heb d'r een stuk of zes
neergeslagen Misschien hebben
ze d'n dokter wel noodig
TOEN Klaas laat in d'n middag
met een koe aan t touw acht'er
zich weerom kwam van de Nijkerk
sche markt, werd ie in Barneveld
al opgewacht door een heeleboel
volk. Ze drongen om 'em heen en
wilden alles hooren over de roo
vers, die hij onschadelijk had ge
maakt. Ze juichten 'em zelfs toe en
sprongen om 'em heen, maar Klaas
was een eenvoudige kerel en wilde
niks liever, als maar zoo gauw mo
gelijk met z'n koe-tje op huis aan.
Maar zoover was 't nog niet, want
daar kwam de veldwachter aan, die
voor deze gelegenheid z'n beste pak
had aangetrokken. Hij had een
boodschap voor 'Klaas, een bood
schap van d'n burgemeester per
soonlijk! Die was op t' gemeente
huis en wilde Klaas spreken. Of
hij maar mee wilde gaan.
Nou ja, als de burgemeester van
Barneveld zooiets vraagt, dien je
daar wel gehoor aan te geven en
zoo stapte Klaas met z'n koe naast
den deftigen veldwachter naar het
gemeentehuis. Daar stonden ook al
een heeleboel menschen buiten te
wachten en gooden de petten in de
lucht, toen ze Klaas de stoep zagen
opgaan en ze riepen: Hoerah!
Binnen in een mooie kamer zat
de burgemeester met z'n groote,
witte snor en dadelijk stond die op
en schudde Klaas de hand of 't z'n
eigen broer was.
„Klaas", zei de burgemeester, „ik
heb van d'n veldwachter gehoord,
wat jij vanmorgen in de vroegte
hebt gedaan. Zes roovers heb je
neergeslagen en wij hebben 't aan
jou te danken, dat ze nou veilig
achter slot en grendel zitten. Be
wusteloos lagen ze langs d'n weg,
voor twee d'r van kwam de dokter
te laat, en als de anderen weer bij
kommen, zal ik ze aan 't gerecht
overleveren. De heele streek zal
nooit vergeten, wat jij voor de men
schen hebt gedaan- Uit naam van
éllen zeg ik je hartelijk dank!"
Nou, en Klaas zei niks, hij was
een beetje beduusd vanwege zoo
veel lof en hij vond zelf, dat ie niks
bijzonders had gedaan. Buiten voor
't gemeentehuis zag 't zwart van
't volk en riepen ze opnieuw „Hoe
rah!", toen de sterke Klaas naar
buiten kwam met de burgemeester
naast zich. Die schudde 'em nog
maals lang de hand en toen ging
Klaas verder op huis aan met z'n
koe x
Na dien tijd was 't compleet uit
met de onveiligheid op d'n weg van
Lunteren naar Barneveld, .maar de
ouwe boeren kennen nog dat ver
haal van den sterken Klaas, die in
z'n eentje op een wintermorgen het
rooversgespuis den genadeslag toe
bracht
Jan Derk's stem zwijgt en
beiden staren wij nu in de vlam
men van den haard. De wind loeit
buiten door de kale boomen om het
huis en doet soms een ruit even rin
kelen in de sponning De ge
dachten gaan op wonderlijke we
gen en houden zich bezig met het
tot sage geworden verhaal, dat in
al zijn prachtigen eenvoud vertelt
van de uiteindelijke overwinning
van het goede op het kwade. Waar
bij en dit is opmerkelijk de
barmhartigheid ten opzichte van
het overwonnene niet uit het oog
verloren wordt
JAC. GAZENBEEK
WIST U DAT
het termietenwijfje in haar
besten tijd tot 10 millioen eieren per
dag kan leggen?
dat een kind op driejarigen
leeftijd ongeveer half zoo groot is
als het volwassen zal zijn?
DE
VAN
141. Van het zeemans-
oortugeesch, doorspekt
met allerlei vreemde
woorden .begreep Piet
niets: hij stond daarom
op en besloot eens een
kijkje in de stad te ne
men. Het huisje waar ze
waren, was niet veel
meer dan een vierkan
te groote kist van leem
en wat latten en de zol
der waar Piet zat, werd
gevormd door een soort
zeil over wat staken ge
spannen.
kan vinden, hebben, zoals jullie
gemerkt-hebt, wèl meegedongen
naar de prys verleden week, en
de prijswinnaar benevens de
goede oplossingen,' werden in de
krant opgenomen. Dat was dus
nog een geluk bij een ongeluk.
En nuschaatsenrijdende
vrienden- en vriendinnen, als
'julliè handen niet al te ver
kleumd Zijn, krijg ik volgende
week een groot aantal brieven?
Ik denk dat jullie heel wat te
vertellen hebben van het ijs en
de yspret. Want jullie zijn geen
kou-kleumen (dat weet ik) en
ik bep er van overtuigd, dat
verreweg het merendeel op de
gladde ijzers is geweest.
En dus zullen die brieven vol
gende week wel uitsluitend
gaan over de ijspret. Ik ben zeer
benieuwd te horen wat' jullie
meegemaakt hebben.
De prijswinnaar van deze week is:
PIETER SPARNAAY,
Nieuwendijk 11,
Breukelen-Nrjenrode.
Utrecht.
OPLOSSING RAADSEL
VORIGE WEEK.
Baars, effen, noord, zadel, Ivoor,
nevel, enkel. Benzine.
Goede oplossingen ontvangen van:
Gerard K., St. Maartensbrug; Dik-
kie v. D., Wieringerwaard; Trien
T., WieringerwerfAnnie de J.,
Scliagen; Agnes en Adriaan Jan
Schagen; Jan V., Burgerbrug; Tini
H., Schagen; Beppie H., Anna Pau-
lowna; Jannie K., Schagen; Jacob
G., Schoorl; Broer en Zus de V.,
Woudsend; Betsy F., Den Helder;
Sientje B., Den Helder; Beppie,
Henkie, Sientje, Lenie K., Schager-
brug; Leo, Joop, Klaas G., Den Hel
der; Kila H., Den Helder; Fientje
P. Den Helder; Alie P., Den Helder;
Sientje de J., Den Helder; Martha,
Tony, Dientje B., Den Helder; Jan
M., Breezand; Jan de G., Schoorl;
Jantje S., Den Helder; Trijntje K.,
Den Helder; Annie G., Den Helder;
Sjoeri, Klaas S., Den Helder; Piet
de L., Den Helder; Theo P., Den
Helder; Ansje M., Haarlem, N.;
Leni de B., Heiloo; Joke v. G., Hei-
loo; Bertha B., Lutjewinkel; Pieter
S., Utrecht; Beppie D., Schagen;
Tiny V., Schagen; Corrie G., Den
Helder; Gonda G., Den Helder; Fre
sia. Den Helder; Annie v. B., Den
Helder; Cor v. B., Den Helder; Eve-
rard S., Zuid-Seharwoude; Pietle en
Attie W., Den Helder; Bep L., Den
Helder; Tiny v. B., Den Helder;
Lucie W., Breezand; Mlen S., Den
Helder; Magda v. S., Anna Paulow-
na; Nannie S. Den Helder; Metha
en Henkie v. A., Den Helder; Thea
L., Den Helder.
NIEUW RAADSEL.
I. Wat is het langste dier?
2. Welke steden hebben geen scho
len?
3. Waarom pikt een haan uit een
pan
Voor de Ouders
EEN ACTUEEL PROBLEEi>L
In het „Weekblad van de Ned.
Herv. Kerk" heeft Mej. A. E. Eyk-
man, inspectrice bij de kinderpolitie
te Rotterdam o.m. het volgende ge
schreven over de zedelijke verwilde
ring van de jonge meisjes in die
stad:
„De schaamteloosheid en onbe
schaamdheid van dit soort meisjes
is ook iets nieuws; Zij z(jn over
het algemeen onverschillig en cy
nisch en hebben een houding van
„jullie maken me toch niets." Er
is haast geen zachte plek te vin
den om deze meisjes te benade
ren."
„Waren het vroeger de meisjes
van 17 18-jarigen leeftijd, die met
de Kinderpolitie in aanraking kwa
men, thans zijn het voo-al de meis
jes van 14 tot 16 jaar, die moreel
te gronde dreigen te gaar.," voegt
de schrijfster aan de bovenaange
haald 2 woorder toe, terwijl de Kin
derrechter Mr. J. Overwater uit
Rotterdam onlangs in de „Nieuwe
Rotterd. Crt." vaststelde:
„Wat ook aan mej. Eykman is
opgevallen, is de ellendige leeg
heid van het leven onzer jonge
ren, meisjes en jongens, 'de on
gewisheid van hun bestaan, het
niet kunnen beleven van hoogere
levenswaarden, waaruit zij steun
zouden kunnen putten. Hun leven
culmineert in platte genotzucht.
Kunnen zij hieraan niet voldoen,
dan gaat de jongen gappen en
maakt het meisje haar bekoorlijk
heden productief."
Wanneer er sprake is van een
plotselinge toename van de
jeugdcriminaliteit in Rotterdam,
moet ongetwijfeld gedacht worden
aan de omstandigheden, waarin deze
stad met haar bev ilkin^ leeft tijdens
dezen oorlog. Het blijkt echter, dat
ook elders de jeugdcriminaliteit toe
neemt en zelfs op het platteland
aanleiding geeft tot ongerustheid.
Het ligt niet in onze bedoeling na
te gaan, welke oorzake.. aan dit
alles ten grondslag liggen. We ge-
looven, dat er vele zijn en mede ge
zocht moeten worden op het ter
rein van het maatschappelijk leven
van de laatste twintig jaren. Voor
ons is momenteel van belang na te
gaan of de school In dit verband
meer had kunnen doen voor de op
groeiende jeugd en, van even groote
beteekenis, of de organisatie van
het onderwijs fouten bezit, welke in
de nabije toekomst weggewerkt
kunnen worden.
Voor een goed begrip van zakèn
is noodig, dat we bij de beantwoor
ding van deze vragen ons af en toe
bewegen op het terrein, dat niet
direct tot dat der opvoeding van en
het onderwijs aan de schoolgaande
j- ~d gcrekena ken worden. Naar
onze meening, moeten we het vraag-
•stuk van verschillende kanten be
zien en is het wellicht beter te spre
ken over een probleraencomplex.
Het is mogelijk de verschillende
BIJ DE PAKKEN NEERZITTEN.
Dat is iets, waartoe ook de meest
energieke mensch op sommige
levensmomenten geneigd is, n.1.
wanneer een zware slag of een
groot verdriet hen zoojuist getrof
fen heeft. Dan krijgen wij, hoe
flink en doortastend wij in het da-
gelrjksch leven mogen zijn, even het
gevoel „Wat doet het er allemaal
toe, wat kan het mij allemaal nog
schelen!" We krijgen een tegenzin
in onze gewon bezigheden, al zijn
deze nog zoo noodzakelijk. Noodza
kelijkheid heeft veel van haar be
teekenis verloren, want het interes
seert ons immers niet -ïeer wat er
gfoeurt, of wij b.v. onze betrek
king zouden verliezen? In de stem
ming van dat oogenblik is alles ons
onverschillig.
Ongelukkig degene, die aan de
onverschilligheid toegeeft. Want het
is tenslotte maar een stemming; er
zijn dingen die ons nog wel degelijk
ter harte gaan, al denken wij van
niet. De gevolgen van een oogen
blik van onverschilligheid kunnen
zich uitstrekken over maanden,
ja jaren, waarin wij niet meer on
verschillig zijn en ons toegeven aan
een vlaag van onverantwoordelijk
heid diep betreuren.
Daarbij komt nog, dat bij de pak
ken neerzitten de slechtste manier
is om ons verdriet te boven te ko
men. Het kost geestkracht en zelf-
beheersching om, direct nadat een
zware slag ons getroffen heeft, ons
werk te doen alsof er nietr gebeurd
was, maar het is zeer zeker de
moeite waard.
Dit werd ons onlangs nog beves
tigd door een verpleegster. Toen zij
22 was, nog maar kort gediplo
meerd, trof haar een groot verdriet.
Ztf zei: „als ik er over spreek, her
inner ik mij alles duidelijk uit dien
tijd, al heeft net, na al die jaren
opgehouden mg pt'n te veroorzaken.
Ik was als geestelijk verpletterd,
en vaag drong zich de gedachte aan
mjj op: „ik ben tot niets in staat,
ik kan mijn werk niet doen." En
iets anders in mij, misschien
plichtsbesef, misschien ook enkel het
instinct tot zelfbehoud, dwong mij
om m(jn werk toch te doen. Ik weet
nog, dat ik nachtdienst had op zaal
6? beginnend om half 8. De ge
wone dagelijksche routine: pols op
nemen, temperaturen, waterglazen
vullen, verschillende patiënten een
slaaptabletje of een injectie geven,
volgens hetgeen op hun lijstje stond
aangegeven. Ik deed het allemaal op
eei onwezenlijke manier, maar ik
maakte geen enkele fout en vergat
niets, omdat het nu eenmaal een
tweede natuur van mij geworden
was om die dingen nauwkeurig te
doen. En datzelfde deel van mijn
persoonlijkheid, dat mij ertoe gedre
ven had om mijn dienst te doen,
fluisterde mij in, dat het geen zin
had en bovendien niet rechtvaardig
was om mijn patiënten te verwaar-
loozen. Toen ik 's morgensafgelost
werd, was ik doodmoe, maar voelde
my niet meer zoo radeloos, nog zoo
onwezenlyk.
Daarom zeg ik altijd tegen ieder
een, die myn raad vraagt: „als een
zware slag je getroffen heeft en je
bent als verdwaasd, raap je moed
tezamen en trachtt, gewoon te doen,
de' te eerder zul je je weer eenigs-
zins gewoon paan voelen. Het" lijkt
hard, maar het is uiteindelijk toch
het beste."
De gemakkelijkste weg is die van
den minsten weerstand en zelden de
beste.
Dr. Jos de Cock.
problemen onder te brengen in en
kele groepen. Wij willen dan ook wtj-
z?u op het volgende overzicht:
A. Permanent© problemen.
B. Tijdelijke problemen.
Een groot aantal problemen vindt
men terug in alle tijden en by alle
jeugd. We bedoelen dit: in alle tijden
waren er vraagstukken, welke ver
band hielden met de Jeugdcriminali
teit en hebben zij, die belast waren
met de opvoeding van het onderwijs
aan en het toezicht op de jeugd,
deze problemen aan veelvuldige be
schouwingen onderworpen. We den
ken hierbij aan:
le. De psychologie v^.n de jeugd.
2e. Den aard van de opvoedkunde In
de betrokken tijdsperioden.
3e. Het karakter van de onderwijs
teer in die oerioden.
4e. De maatschappelijke toestanden
5e. De bestaande wereld-, levensbe
schouwingen en geloofsovertuigin
gen.
De t ij d e 1 i, k e problemen hou
den steeds verband met ingrijpende
wijzigingen op maatschappelijk ter
rein, groote gebeurtenissen als oor
log en revolutie en dergelijke en zich
plotseling wyzigende wereld- en le
vensbeschouwingen. M.a.w. in tijden
van een z.g. crergang van het oude
naar het nieuwe.
Een scherpe onderscheiding tus-
so e de permanente en tijdelijke
problemen is niet mogelyk, daar de
samenhang te innig is en alles a.h.w.
in een overgangsperiode door elkaar
ÜSt.
Er zal wel niemand zijn, die ont
kent, dat we momenteel, als men
liever wil, sinds ettelyk* jaren, in 'n
overgangsperiode leven. Het kan en
mag niemand verbazen, dat in zoo'n
tij ook de jeugd den invloed onder
gaat van de verwarring op schier
alle terrein des levens. Zeker, we
hebben het besef, dat uit den chaos
eenmaal orde en rust zal groeien, dat
uit al de botsende meeningen en be
schouwingen, ten slotte een meer
stabiele wereld- en levensbeschou
wing voortkomen zal, maar dit neemt
nie weg, dat zij, die in -deze periode
le en van dag tot dag geslingerd
worden tusschen het oude, dat voor
bij gaat en het nieuw* dat er nog
niet is.
Bezien we de verschillende per
manente problemen, dan komen
we tot de overtuiging, dat de vraag
stukken op het terrein der psycholo-
gi' van de jt ugd inderdaad per
manent zijn. Nemen we bijv. de
problemen, welke verband houden
met di psychische verschillen tus
schen beide sexen. Ied^r zal moeten
toegeven, dat deze problemen steeds
aan de orde zullen blijven en wel om
de eenvoudige reden, dat ook in de
toekomstige wereld bevolkt zal zijn
door mannen en vrouwen. Een sim
pele bewering, inderdaad, maar niet
temin van beteekenis in. het kader
van onzt beschouwingen over de
jeugdige criminaliteit. Een negee
ring van deze verschillen, hetgeen
practioch neerkomt (en neerkwam
in de historie) op overheersching
van den ni a n, schep.t alleen maar
nieuwe en grootere problemen. De
historische ontwikkeling van het
feminisme levert hiervan het be-
bewtjs. De psychische verschillen
tusschen de beide sexen manifestee
ren zich reeds op jeugdigen leeftijd.
Te lang heeft men dit feit veron
achtzaamd en bij de opvoeding der
jeugd (en ook btj het onderwijs)
alleen maar oog gehad voor den
jongen. De la#.tste ajren hebben
ons de kentering gebracht. Bekwa-
iï paedagogen zagen in, dat onder
zoekingen op dit terrein niet alleen
wetenschappelijke maar ook groote
practische waarde hadden. De psy
chologie van de jeugd en de rijpere
jeugd heeft, <rt kan niemand meer
ontkennen, reèds merkbaren invloed
gehad op de organisatie van het
onderwijs. Het vraagstuk der co-
educatie en co-instructie kreeg een
belangrijke plaats onder de onder
werpen, welke behandeld werden in
paedagogische en didactische rijd
schriften en bladen. Hiermede is
tevens gewezen op het verband, dat
bestaat tusschen hetgeen wij noem
den ónder punt 2 en 3 der perma
nente problemen. We komen op een
en ander nader terug.
Oveeka.
WETENSCHAPPELIJK ALLERLEI
Als een oester
zich vijf generaties lang onge
stoord kon vermenigvuldigen en
al haar nakomelingen zouden tot
volle ontwikkeling komen, dan zou
haar nageslacht een keten vormen,
die acht maat zoo lang zou zijn als
de omtrek der aarde.
Het stof van vulkanen
na een uitbarsting kan, naar
men heeft kunnen waarnemen, dik
wijls twee k drie jaar in de lucht
blijven zweven. Het heeft een on-
gunstigen invloed op de sterkte van
de zonnestraling voor de aarde.