Luchtfoows Tob nooit De sterke boer VOOR DE JEUGD H0IT1KA I N de oude verhalen leven de diepste gedachten van een volk yoort, komen de onvergan kelijke wetten, die het leven be- heerschen, tot uiting. Telkens weer komt men in deze vertel sels ook het onomstootelijke ge loof tegen, dat het booze over wonnen wordt door het goede en het licht uiteindelijk trium- feert over de machten der duis ternis. Het kwaad kan vèr om zich heen grijpen en tal van onheilen aan richten, maar eens komt de dag der vergelding en staat een heldenfi guur op, die het monster bij den kop pakt en recht en rechtvaardig heid doet zegevieren. Door alle tijden heen hebben vooral de boeren deze oude verha len bewaard en overgedragen aan hun kinderen en kindskinderen, des avonds als het stobben vuur knetterde in de haardkom en de wind loeide in den donkeren wij den schoorsteen. Hoe eenvoudig is zulk een ver haal veelal, zóó eenvoudig zelfs, dat de oppervlakkig denkende, waan wijze mensch door deze kinderlijk heid op een dwaalspoor wordt ge bracht en met een medelijdenden glimlach neerziet op zulk een „ver zinsel", dat volgens hen, eerder thuis hoort in een kinderboek dan In den mond van volwassen men- schen JAN DERK, de boer van de afge legen boschhoeve, is Veluwe- naar van den ouden stempel en zoo als hij bij mij voor den haard geze ten is, den scherpen kop juist bin nen de lichtkring van de lamp, valt 't mij als zoovele malen tevoren op, dat er iets van den wijsgeer in hem zit. Hij is stil van aard en in het bezit van een helder verstand, de lijnen om zijn mond getuigen van een vasten wil, de pezige handen spreken van stoeren arbeid, maar in de oogen leeft iets van den droo- mer. Hij is een van de vertellers der .verhalen, die onder het landvolk leven en als wij zoo eerst een'poosje gepraat hebben over de dingen van allen dag: de ingevallen winter en de zorgen, die elke boer heeft in deze donkere tijden, buigt het ge sprek altijd weer terug naar de ja ren, die ver achter ons liggen, toe ven* wij met dë gedachten bij het verleden, waarmede onzichtbare draden ons verbinden. Het gesprek kwam in den loop van den avond toe zoo heel toeval lig op een punt, gelegen langs den weg van Ede naar Barneveld, waar omstreeks tien k vijftien jarern ge leden een donker dennenbosch lag. „Ja", zei Jan Derk peinzend, „dat hebben ze een jaar of wat terug gerooid en ze hebben d'r toen nog een geraamte gevonden „Zoo zeg ik, „dat was mis schien wel van een of andere mis daad afkomstig!" „Wie zal 't zeggen! 't Zou bést kunnen, want daar zal vroeger wel 't een en ander gebeurd zijn. 't Heette daar niet voor niks het Spookbosch! Ik heb m'n vader vroe ger wel es hooren vertellen, dat er lang geleden een rooversbende huisde „Sterke Klaas", een boer uit de buurt van Ee (Ede) moet 'r een eind an hebben gemaakt Ik nestel me dieper in m'n zetel en zeg niets, want dat is de beste manier om den ander op z'n praat stoel te krijgen: luisteren, nu en dan eens bedachtzaam met het hoofd knikken en stil naar de vlammen in den haard kijken ,r Ja, vooral het gedeelte van d'n weg tusschen Lunteren en Bar neveld was niet pluis en op dat eenzame stuk was al menigeen door roovers overvallen en uitge- EEN VELUWSCHE SAGE verteld door JAC. GAZENBEEK plunderd. Wie d'r 't leven afbracht, kon van geluk spreken en door al die dingen durfde geen mensch haar meer in 't donker voorbij. Overdag, ja, dan ging 't nog, dan hielden de bandieten zich weg in de groote, dichte bosschen, die d'r toen nog waren. Op een Maandagmorgen in Jan. 't was dus nog in 't hartje van d'n winter ging d'r iemand uit Ee op weg naar Nijkerk, waar 't dien dag beestenmarkt was en omdat 'r toen nog geen treintje of autobus was, moest dat allemaal te voet. Af fijn, dat waren, ze in die dagen zoo gewend en de menschen gaven niks om een uur of vier tip pelen. Die man, waar ik 't over had, heette Klaas: een kerel als een boom, met een kop als een leeuw en een paar handen moet die aan z'n lijf hebben gehad, sterk ge noeg om een os mee te wurgen Zoo stapte die dan, de dikke doornstok stevig in de hand, de Doesburger buurt door, op Lunteren aan. 'tWas pas even over zessen en dus nog volop donker, maar ja, als je op tijd in Nijkerk wou wezen, moest je natuurlijk lang voor de zon op kwam van huis. Dat de weg tusschen Lunteren en Barneveld gevaar zou kunnen opleveren, wist Klaas net zoo goed als iedereen, maar hij was niet bang uitgevallen en bovendien had hij de reis niet langer kunnen uitstellen: hij moest er noodig voor z'n bedrijfje een koe bij koopen op de Nijkerksche markt. Klaas zal Lunteren zoowat een kwartiertje gepasseerd zijn geweest, toen die bij dat dennenbosch, waar je 't daarnet over had, iets op den weg meende te hooren. Zien kon die niks, maar toen die nog een pas of wat gedaan had, sprong d'r ineens een donkere schim vlak voor 'em op d'n weg. Een groote ke rel stond' vlak voor em en zei met een zware stem: „Goetie mórgen! Weet je ook, hoe laat 'et is?" „Jawel", zei de sterke Klaas zon der te schrikken of zonder zich ook maar een oogenblik te bedenken, ,,'t is om en bij zevenen. Hoor, daar hei-je de eerste slag al-" Meteen ging die een stap achteruit, haalde d'n arm aan, de dikke doornknup pel suisde door de lucht en midden op het hoofd getroffen viel de roo- ver als een blok voor de voeten van Klaas neer op d'n weg. „Da's nummer één!" zei Klaas en hij ging verder Hij zal zoo ongeveer bij De Bie zen geweest zijn, je weet wel dat witte heerenhuis aan den linker kant van den weg, dat er tegen woordig nog staat, toen d'r weer wat gebeurde. D'r ritselde iets in de struiken langs den slootkant en een paar tellen later stond er waar achtig ineens wéér een gedaante midden op d'n weg Klaas was 'em al zoowat voorbij geloopen, zonder 'em natuurlijk uit het oog te verliezen, toen die kerel naast 'em kwam en zei: „Je bent al vroeg op pad, makker! Kun je me ook zeggen, hoe laat 'et is?" „Dat zal wel gaan", zei de ster ke Klaas onmiddellijk. Hij draaide zich halverwegen om, zoodat ze recht tegenover mekaar stonden en zei dan grimmig: „Voor jou zal de Barneveldsche toren geen half acht meer slaan, dat zeg ik je!" Eer de roover goed en wel begreep, wat er ging gebeuren, deed de zware eiken knuppel z'n werk. Geen kik gaf de bandiet en als een omgehakte boom plofte die neer, dwars over d'n weg. Dat was nummer twee! Weer ging Klaas verder, maar eer Beste jongens en meisjes Nu is me een groot ongeluk gebeurd, waar ik lelijk mee- aan de grond zit. Als ik het vertel zullen jullie vast en zeker op een verschrikkelijke manier op de Kindervriend gaan moppe ren, maar ook dat helpt niet... Zooals jullie weten heb ik de vorige week het grootste deel van de toen ingekomen briefjes behandeld. Een deel bleef echter liggen tot de volgende week. Ik heb die nog te beantwoorden brieven van m'n vrienden en vriendinnen op zij gelegd, met de bedoeling die vandaag te be handelen. Toen ik ze echter van morgen wilde beantwoorden bleek dat ze er niet meer lagen. Ik heb gezocht in alle hoeken en gaten van de redactie, zonder succes. Ik heb alles onderste boven gekeerd, maar die brie ven waren niet meer te vinden. Hoe me dat spijtdat kun nen jullie je wel begrypen. Trou wens, weg zyn kunnen die brieven niet en ik zal vandaag nog eens overal naspeuren waar ze zich kunnen bevinden. In dat geval worden ze natuurlijk vol gende week behandeld, en wel vóór de andere brieven. Van de week schrijven we dus allemaal weer een brief, die vol gende week beantwoord wordt. O ja, de brieven, die ik niet die in Barneveld aankwam, had die nog vier keer zoo'n ontmoeting en toen die, tegen dat 'et zoo'n beetje begon te schemeren, het dorp be reikte, liep die naar d'n veldwach ter en zei: „Straks als 't dag is, mót je d'n Lunterschen weg maar es opgaan, ik heb d'r een stuk of zes neergeslagen Misschien hebben ze d'n dokter wel noodig TOEN Klaas laat in d'n middag met een koe aan t touw acht'er zich weerom kwam van de Nijkerk sche markt, werd ie in Barneveld al opgewacht door een heeleboel volk. Ze drongen om 'em heen en wilden alles hooren over de roo vers, die hij onschadelijk had ge maakt. Ze juichten 'em zelfs toe en sprongen om 'em heen, maar Klaas was een eenvoudige kerel en wilde niks liever, als maar zoo gauw mo gelijk met z'n koe-tje op huis aan. Maar zoover was 't nog niet, want daar kwam de veldwachter aan, die voor deze gelegenheid z'n beste pak had aangetrokken. Hij had een boodschap voor 'Klaas, een bood schap van d'n burgemeester per soonlijk! Die was op t' gemeente huis en wilde Klaas spreken. Of hij maar mee wilde gaan. Nou ja, als de burgemeester van Barneveld zooiets vraagt, dien je daar wel gehoor aan te geven en zoo stapte Klaas met z'n koe naast den deftigen veldwachter naar het gemeentehuis. Daar stonden ook al een heeleboel menschen buiten te wachten en gooden de petten in de lucht, toen ze Klaas de stoep zagen opgaan en ze riepen: Hoerah! Binnen in een mooie kamer zat de burgemeester met z'n groote, witte snor en dadelijk stond die op en schudde Klaas de hand of 't z'n eigen broer was. „Klaas", zei de burgemeester, „ik heb van d'n veldwachter gehoord, wat jij vanmorgen in de vroegte hebt gedaan. Zes roovers heb je neergeslagen en wij hebben 't aan jou te danken, dat ze nou veilig achter slot en grendel zitten. Be wusteloos lagen ze langs d'n weg, voor twee d'r van kwam de dokter te laat, en als de anderen weer bij kommen, zal ik ze aan 't gerecht overleveren. De heele streek zal nooit vergeten, wat jij voor de men schen hebt gedaan- Uit naam van éllen zeg ik je hartelijk dank!" Nou, en Klaas zei niks, hij was een beetje beduusd vanwege zoo veel lof en hij vond zelf, dat ie niks bijzonders had gedaan. Buiten voor 't gemeentehuis zag 't zwart van 't volk en riepen ze opnieuw „Hoe rah!", toen de sterke Klaas naar buiten kwam met de burgemeester naast zich. Die schudde 'em nog maals lang de hand en toen ging Klaas verder op huis aan met z'n koe x Na dien tijd was 't compleet uit met de onveiligheid op d'n weg van Lunteren naar Barneveld, .maar de ouwe boeren kennen nog dat ver haal van den sterken Klaas, die in z'n eentje op een wintermorgen het rooversgespuis den genadeslag toe bracht Jan Derk's stem zwijgt en beiden staren wij nu in de vlam men van den haard. De wind loeit buiten door de kale boomen om het huis en doet soms een ruit even rin kelen in de sponning De ge dachten gaan op wonderlijke we gen en houden zich bezig met het tot sage geworden verhaal, dat in al zijn prachtigen eenvoud vertelt van de uiteindelijke overwinning van het goede op het kwade. Waar bij en dit is opmerkelijk de barmhartigheid ten opzichte van het overwonnene niet uit het oog verloren wordt JAC. GAZENBEEK WIST U DAT het termietenwijfje in haar besten tijd tot 10 millioen eieren per dag kan leggen? dat een kind op driejarigen leeftijd ongeveer half zoo groot is als het volwassen zal zijn? DE VAN 141. Van het zeemans- oortugeesch, doorspekt met allerlei vreemde woorden .begreep Piet niets: hij stond daarom op en besloot eens een kijkje in de stad te ne men. Het huisje waar ze waren, was niet veel meer dan een vierkan te groote kist van leem en wat latten en de zol der waar Piet zat, werd gevormd door een soort zeil over wat staken ge spannen. kan vinden, hebben, zoals jullie gemerkt-hebt, wèl meegedongen naar de prys verleden week, en de prijswinnaar benevens de goede oplossingen,' werden in de krant opgenomen. Dat was dus nog een geluk bij een ongeluk. En nuschaatsenrijdende vrienden- en vriendinnen, als 'julliè handen niet al te ver kleumd Zijn, krijg ik volgende week een groot aantal brieven? Ik denk dat jullie heel wat te vertellen hebben van het ijs en de yspret. Want jullie zijn geen kou-kleumen (dat weet ik) en ik bep er van overtuigd, dat verreweg het merendeel op de gladde ijzers is geweest. En dus zullen die brieven vol gende week wel uitsluitend gaan over de ijspret. Ik ben zeer benieuwd te horen wat' jullie meegemaakt hebben. De prijswinnaar van deze week is: PIETER SPARNAAY, Nieuwendijk 11, Breukelen-Nrjenrode. Utrecht. OPLOSSING RAADSEL VORIGE WEEK. Baars, effen, noord, zadel, Ivoor, nevel, enkel. Benzine. Goede oplossingen ontvangen van: Gerard K., St. Maartensbrug; Dik- kie v. D., Wieringerwaard; Trien T., WieringerwerfAnnie de J., Scliagen; Agnes en Adriaan Jan Schagen; Jan V., Burgerbrug; Tini H., Schagen; Beppie H., Anna Pau- lowna; Jannie K., Schagen; Jacob G., Schoorl; Broer en Zus de V., Woudsend; Betsy F., Den Helder; Sientje B., Den Helder; Beppie, Henkie, Sientje, Lenie K., Schager- brug; Leo, Joop, Klaas G., Den Hel der; Kila H., Den Helder; Fientje P. Den Helder; Alie P., Den Helder; Sientje de J., Den Helder; Martha, Tony, Dientje B., Den Helder; Jan M., Breezand; Jan de G., Schoorl; Jantje S., Den Helder; Trijntje K., Den Helder; Annie G., Den Helder; Sjoeri, Klaas S., Den Helder; Piet de L., Den Helder; Theo P., Den Helder; Ansje M., Haarlem, N.; Leni de B., Heiloo; Joke v. G., Hei- loo; Bertha B., Lutjewinkel; Pieter S., Utrecht; Beppie D., Schagen; Tiny V., Schagen; Corrie G., Den Helder; Gonda G., Den Helder; Fre sia. Den Helder; Annie v. B., Den Helder; Cor v. B., Den Helder; Eve- rard S., Zuid-Seharwoude; Pietle en Attie W., Den Helder; Bep L., Den Helder; Tiny v. B., Den Helder; Lucie W., Breezand; Mlen S., Den Helder; Magda v. S., Anna Paulow- na; Nannie S. Den Helder; Metha en Henkie v. A., Den Helder; Thea L., Den Helder. NIEUW RAADSEL. I. Wat is het langste dier? 2. Welke steden hebben geen scho len? 3. Waarom pikt een haan uit een pan Voor de Ouders EEN ACTUEEL PROBLEEi>L In het „Weekblad van de Ned. Herv. Kerk" heeft Mej. A. E. Eyk- man, inspectrice bij de kinderpolitie te Rotterdam o.m. het volgende ge schreven over de zedelijke verwilde ring van de jonge meisjes in die stad: „De schaamteloosheid en onbe schaamdheid van dit soort meisjes is ook iets nieuws; Zij z(jn over het algemeen onverschillig en cy nisch en hebben een houding van „jullie maken me toch niets." Er is haast geen zachte plek te vin den om deze meisjes te benade ren." „Waren het vroeger de meisjes van 17 18-jarigen leeftijd, die met de Kinderpolitie in aanraking kwa men, thans zijn het voo-al de meis jes van 14 tot 16 jaar, die moreel te gronde dreigen te gaar.," voegt de schrijfster aan de bovenaange haald 2 woorder toe, terwijl de Kin derrechter Mr. J. Overwater uit Rotterdam onlangs in de „Nieuwe Rotterd. Crt." vaststelde: „Wat ook aan mej. Eykman is opgevallen, is de ellendige leeg heid van het leven onzer jonge ren, meisjes en jongens, 'de on gewisheid van hun bestaan, het niet kunnen beleven van hoogere levenswaarden, waaruit zij steun zouden kunnen putten. Hun leven culmineert in platte genotzucht. Kunnen zij hieraan niet voldoen, dan gaat de jongen gappen en maakt het meisje haar bekoorlijk heden productief." Wanneer er sprake is van een plotselinge toename van de jeugdcriminaliteit in Rotterdam, moet ongetwijfeld gedacht worden aan de omstandigheden, waarin deze stad met haar bev ilkin^ leeft tijdens dezen oorlog. Het blijkt echter, dat ook elders de jeugdcriminaliteit toe neemt en zelfs op het platteland aanleiding geeft tot ongerustheid. Het ligt niet in onze bedoeling na te gaan, welke oorzake.. aan dit alles ten grondslag liggen. We ge- looven, dat er vele zijn en mede ge zocht moeten worden op het ter rein van het maatschappelijk leven van de laatste twintig jaren. Voor ons is momenteel van belang na te gaan of de school In dit verband meer had kunnen doen voor de op groeiende jeugd en, van even groote beteekenis, of de organisatie van het onderwijs fouten bezit, welke in de nabije toekomst weggewerkt kunnen worden. Voor een goed begrip van zakèn is noodig, dat we bij de beantwoor ding van deze vragen ons af en toe bewegen op het terrein, dat niet direct tot dat der opvoeding van en het onderwijs aan de schoolgaande j- ~d gcrekena ken worden. Naar onze meening, moeten we het vraag- •stuk van verschillende kanten be zien en is het wellicht beter te spre ken over een probleraencomplex. Het is mogelijk de verschillende BIJ DE PAKKEN NEERZITTEN. Dat is iets, waartoe ook de meest energieke mensch op sommige levensmomenten geneigd is, n.1. wanneer een zware slag of een groot verdriet hen zoojuist getrof fen heeft. Dan krijgen wij, hoe flink en doortastend wij in het da- gelrjksch leven mogen zijn, even het gevoel „Wat doet het er allemaal toe, wat kan het mij allemaal nog schelen!" We krijgen een tegenzin in onze gewon bezigheden, al zijn deze nog zoo noodzakelijk. Noodza kelijkheid heeft veel van haar be teekenis verloren, want het interes seert ons immers niet -ïeer wat er gfoeurt, of wij b.v. onze betrek king zouden verliezen? In de stem ming van dat oogenblik is alles ons onverschillig. Ongelukkig degene, die aan de onverschilligheid toegeeft. Want het is tenslotte maar een stemming; er zijn dingen die ons nog wel degelijk ter harte gaan, al denken wij van niet. De gevolgen van een oogen blik van onverschilligheid kunnen zich uitstrekken over maanden, ja jaren, waarin wij niet meer on verschillig zijn en ons toegeven aan een vlaag van onverantwoordelijk heid diep betreuren. Daarbij komt nog, dat bij de pak ken neerzitten de slechtste manier is om ons verdriet te boven te ko men. Het kost geestkracht en zelf- beheersching om, direct nadat een zware slag ons getroffen heeft, ons werk te doen alsof er nietr gebeurd was, maar het is zeer zeker de moeite waard. Dit werd ons onlangs nog beves tigd door een verpleegster. Toen zij 22 was, nog maar kort gediplo meerd, trof haar een groot verdriet. Ztf zei: „als ik er over spreek, her inner ik mij alles duidelijk uit dien tijd, al heeft net, na al die jaren opgehouden mg pt'n te veroorzaken. Ik was als geestelijk verpletterd, en vaag drong zich de gedachte aan mjj op: „ik ben tot niets in staat, ik kan mijn werk niet doen." En iets anders in mij, misschien plichtsbesef, misschien ook enkel het instinct tot zelfbehoud, dwong mij om m(jn werk toch te doen. Ik weet nog, dat ik nachtdienst had op zaal 6? beginnend om half 8. De ge wone dagelijksche routine: pols op nemen, temperaturen, waterglazen vullen, verschillende patiënten een slaaptabletje of een injectie geven, volgens hetgeen op hun lijstje stond aangegeven. Ik deed het allemaal op eei onwezenlijke manier, maar ik maakte geen enkele fout en vergat niets, omdat het nu eenmaal een tweede natuur van mij geworden was om die dingen nauwkeurig te doen. En datzelfde deel van mijn persoonlijkheid, dat mij ertoe gedre ven had om mijn dienst te doen, fluisterde mij in, dat het geen zin had en bovendien niet rechtvaardig was om mijn patiënten te verwaar- loozen. Toen ik 's morgensafgelost werd, was ik doodmoe, maar voelde my niet meer zoo radeloos, nog zoo onwezenlyk. Daarom zeg ik altijd tegen ieder een, die myn raad vraagt: „als een zware slag je getroffen heeft en je bent als verdwaasd, raap je moed tezamen en trachtt, gewoon te doen, de' te eerder zul je je weer eenigs- zins gewoon paan voelen. Het" lijkt hard, maar het is uiteindelijk toch het beste." De gemakkelijkste weg is die van den minsten weerstand en zelden de beste. Dr. Jos de Cock. problemen onder te brengen in en kele groepen. Wij willen dan ook wtj- z?u op het volgende overzicht: A. Permanent© problemen. B. Tijdelijke problemen. Een groot aantal problemen vindt men terug in alle tijden en by alle jeugd. We bedoelen dit: in alle tijden waren er vraagstukken, welke ver band hielden met de Jeugdcriminali teit en hebben zij, die belast waren met de opvoeding van het onderwijs aan en het toezicht op de jeugd, deze problemen aan veelvuldige be schouwingen onderworpen. We den ken hierbij aan: le. De psychologie v^.n de jeugd. 2e. Den aard van de opvoedkunde In de betrokken tijdsperioden. 3e. Het karakter van de onderwijs teer in die oerioden. 4e. De maatschappelijke toestanden 5e. De bestaande wereld-, levensbe schouwingen en geloofsovertuigin gen. De t ij d e 1 i, k e problemen hou den steeds verband met ingrijpende wijzigingen op maatschappelijk ter rein, groote gebeurtenissen als oor log en revolutie en dergelijke en zich plotseling wyzigende wereld- en le vensbeschouwingen. M.a.w. in tijden van een z.g. crergang van het oude naar het nieuwe. Een scherpe onderscheiding tus- so e de permanente en tijdelijke problemen is niet mogelyk, daar de samenhang te innig is en alles a.h.w. in een overgangsperiode door elkaar ÜSt. Er zal wel niemand zijn, die ont kent, dat we momenteel, als men liever wil, sinds ettelyk* jaren, in 'n overgangsperiode leven. Het kan en mag niemand verbazen, dat in zoo'n tij ook de jeugd den invloed onder gaat van de verwarring op schier alle terrein des levens. Zeker, we hebben het besef, dat uit den chaos eenmaal orde en rust zal groeien, dat uit al de botsende meeningen en be schouwingen, ten slotte een meer stabiele wereld- en levensbeschou wing voortkomen zal, maar dit neemt nie weg, dat zij, die in -deze periode le en van dag tot dag geslingerd worden tusschen het oude, dat voor bij gaat en het nieuw* dat er nog niet is. Bezien we de verschillende per manente problemen, dan komen we tot de overtuiging, dat de vraag stukken op het terrein der psycholo- gi' van de jt ugd inderdaad per manent zijn. Nemen we bijv. de problemen, welke verband houden met di psychische verschillen tus schen beide sexen. Ied^r zal moeten toegeven, dat deze problemen steeds aan de orde zullen blijven en wel om de eenvoudige reden, dat ook in de toekomstige wereld bevolkt zal zijn door mannen en vrouwen. Een sim pele bewering, inderdaad, maar niet temin van beteekenis in. het kader van onzt beschouwingen over de jeugdige criminaliteit. Een negee ring van deze verschillen, hetgeen practioch neerkomt (en neerkwam in de historie) op overheersching van den ni a n, schep.t alleen maar nieuwe en grootere problemen. De historische ontwikkeling van het feminisme levert hiervan het be- bewtjs. De psychische verschillen tusschen de beide sexen manifestee ren zich reeds op jeugdigen leeftijd. Te lang heeft men dit feit veron achtzaamd en bij de opvoeding der jeugd (en ook btj het onderwijs) alleen maar oog gehad voor den jongen. De la#.tste ajren hebben ons de kentering gebracht. Bekwa- iï paedagogen zagen in, dat onder zoekingen op dit terrein niet alleen wetenschappelijke maar ook groote practische waarde hadden. De psy chologie van de jeugd en de rijpere jeugd heeft, <rt kan niemand meer ontkennen, reèds merkbaren invloed gehad op de organisatie van het onderwijs. Het vraagstuk der co- educatie en co-instructie kreeg een belangrijke plaats onder de onder werpen, welke behandeld werden in paedagogische en didactische rijd schriften en bladen. Hiermede is tevens gewezen op het verband, dat bestaat tusschen hetgeen wij noem den ónder punt 2 en 3 der perma nente problemen. We komen op een en ander nader terug. Oveeka. WETENSCHAPPELIJK ALLERLEI Als een oester zich vijf generaties lang onge stoord kon vermenigvuldigen en al haar nakomelingen zouden tot volle ontwikkeling komen, dan zou haar nageslacht een keten vormen, die acht maat zoo lang zou zijn als de omtrek der aarde. Het stof van vulkanen na een uitbarsting kan, naar men heeft kunnen waarnemen, dik wijls twee k drie jaar in de lucht blijven zweven. Het heeft een on- gunstigen invloed op de sterkte van de zonnestraling voor de aarde.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Dagblad voor Hollands Noorderkwartier | 1942 | | pagina 6