Jfi 494.
Zesde Jaargang.
1866.
HELDERSGHE COURANT.
Jïteutos- en
Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG.
Abonnementsprijs voor 3 maanden ƒ1.30
Franco per post 0 v
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco aan den Uitgever S. Giltjfs.
WOENSDAG
«flöucrlcntic'öfaö.
De prijs der Advertenïien van 14 regels is 40
Centenvoor eiken,regel meer 10 Centen. Zegelregt voor
elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags en Vrijdags
middag 12 uur gelieve mende Advertentiëniutezenden.
Ingezonden stukkeu minstens één dag vroeger.
21 FEBRUARI J.
geüedte.
P O L I T I E.
Ten burele van den ondergeteekende is gedeponeerd een
SABELKWAST.
Helder20 Febr. 1866. T)e Commies, van Politie
A. C. BOONZAJER.
Ütct-nfjïciëcï gcbeeïte.
ISet iileuweMiiiisterie eiide Tweede üamep#
I.
Nog slechts weinige dagen en de Tweede Kamer der Staten-
Generaal zal hare zittingen hervatten. Wij zullen dan hoogst
waarschijnlijk den geheimzinnigën sluijer, die thans nog de
wezenlijke aanleiding der ministeriële crisis omhultzien
weggerukt, en het Nederlandsche volk zal weten waarom de
uitstekende staatsman, aan wien de natie hare belangen met
vertrouwen en gerustheid toe vertrouwde, is afgetreden en
wat eigenlijk de oorzaak is de raison d' être, van dit Kabinet.
Alvorens een oordeel over het onlangs opgetreden ministerie
uit te spreken, wenschen wij kortelijk ons standpunt te ont
wikkelen. Onze lezers weten het, dat wij niet tot de eene noch
tot de andere partij behooren, dat wij altijd getracht hebben
onafhankelijk te zijn, de zaken beoordeelende zonder con
sideratie van personen. Zoo hebben wij in 62, vóór de
optreding van het ministerie Thorbecke, gewenscht, dat het
regeringsbeleid aan dien staatsman mogt worden opgedragen
overtuigd als wij waren, dat 's lauds belangen aan geene betere
handen konden worden toevertrouwddaarom noemden wij
de vorming van het ministerie Thorbecke een geluk voor de
natieen zijn in die jaren niet van zienswijze veranderd. Verre
van ons, dat wij daarom blinde aanbidders waren van alles
wat van dat Kabinet uitgingdikwijls hebben wij het in ge-
moede bestreden. Zoo konden wij ons niet vereenigen met de
finantiële plannen van den hr. Betznoch met de inzigten
van den hr. Thorbeckeomtrent de regeling der quarantaine,
terwijl wij nog onlangs, bij het bespreken der houding van
de Regering, ten opzigte der veeziekte, ons schaarden aan de
zijde van diegenen, die beweerden dat 'slands belang in die mate
rie niet naar behooren was behartigd. Mogten enkele couranten
wanneer ze nu en dan uitreksels uit onze artikelen citeerden
ons desniettemin onder de "ministeriële" rangschikken, wij
hebben er vrede meêomdat in het algemeen, wij met het
beleid van het ministerie kouden instemmendoch liever maken
wij aanspraak op den naam van onpartijdig en onafhankelijk.
En dat wenschen wij te blijven.
Dit weinige meenden wij te moeten voorop zetten, om ons
oordeel over het nieuwe ministerie te motiveren.
Alvorens natuurlijk een beslissend oordeel over het onlangs
opgetreden Kabinet te kunnen vellenzullen wij zijne daden
moeten afwachten. Dit zullen wij doen, doch wij zouden dit
eveneens gedaan hebbenware er in stede van een minis
terie Fransen van de Putte, een conservatief, ja zelfs ultra
revolutionair Kabinet opgetreden. Wij zullen de daden der
Regering beoordeelen naarmate ze ons zullen voorkomen
zonder sympathie of antipathie met de personen die er deel
van uitmaken.
Eene geheel andere vraag echter is het: Verdient de wijze
waarop dit ministerie aan het bestuur is gekomen de goed
keuring der pers en kunnen de personen die thans als ministers
zijn opgetreden, ons vertrouwen inboezemen.
Wij aarzelen niet beide vragen ten eenenmale ontkennend
te beantwoorden.
Immers behalve de Nieuwe Rotterd. Ct. is erzoo ver ons
bekend is, geen enkel blad, dat in het verschil omtrent de wijze
van invoering van het Indisch Strafwetboek, de eenige reden
der ministeriële crisis zien kan. Wel is waar heeft d q Staats-
Cour. van den 12n dezer ons met de officiële waarheid bekend
gemaaktdoch iedereen weet welke waarde die zoogenaamde
officiële documenten hebben; zij bevatten natuurlijk wel "waar
heid" doch niet »de geheele waarheid" er zijn hier bijko
mende omstandigheden, die den hr. Torbecke tot het nemen
van zijn ontslag bewogen hebben, en die omstandigheden zijn
door den hr. v. d. Putte (hetzij dan door hem zei ven, hetzij
door zijdelingschen invloed) bijeengebragt en verzameld om
tót dat doel te geraken. Dat het voornemen van den hr.
van de Putte, om Thorbecke uit het Kabinet te verwijderen,
reeds lang bekend was vóór het uitbreken der crisis blijkt
ook daaruitdat het bekende blad der oppositiehet Dagbl.
van Zuidholl. en 's Gravenhage, reeds eenige dagen na dc af
tredingvan den hr. Betz voorspelde »dat dehr. v, d. P. den
meester over boord zou werpenzelf een nieuw Kabinet vor
men, waarin zeker oud-finantier als minister van Finantien
zou optreden." Men ziet dat die voorspelling geheel vervuld
is, maar wij gelooven tevens, dat de profetie van hetzelfde
blad, dat het nieuwe ministerie geene levenskracht bezit en
slechts een kortstondig bestaan zal hebbeninsgelijks spoedig
bewaarheid zal worden.
Hoe weinig vertrouwen de hr. van de Putte bij de zamen-
stelling van zijn ministerie ondervond is bekend. Geen enkel
staatsman van naam wenschte daarin zitting te nemen en
op dit oogenblik is het hem zelfs nog niet mogen gelukken,
iemand te vinden, die genegen is het bestuur van het Depar-
tement van Marine te aanvaarden, aan hoevelen men ook dip
portefeuille heeft aangeboden.
Slaan wij thans even een blik op het ministerie, zoo als
het thans is zamengesteld
Wat den hr. Fransen van de Putte betreft, dien wij thans
als premier aanmerkener bestaat geen enkele reden, die ons
kan doen onderstellendat hij de noodige bekwaamheid bezit,
om als hoofd van een Kabinet op te treden. Jaren lang als
planter in onze overzeesche bezittingen werkzaam, werd hij
later, na zijne terugkomst in ons vaderland, benoemd tot
afgevaardigde voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal
uit welke betrekking hij plotseling geroepen werd om de por
tefeuille van Koloniën te aanvaarden. Het is mogelijk
hoezeer wij 't betwijfelen dat de hr. v.d. P. de specialiteit
is die wij noodig hebben voor het bestuur onzer Koloniën,
zeker is het, dat hij noch door opvoeding, noch door bekwaam
heid een staatsman is, in den waren zin des woords. Welke
rigting hij vertegenwoordigt is ons onbekend want de rigting
hem door de Amhemsclie Crt. toegeschreven van Anti-Thor-
beckiaansche-neo-liberalisme" is o. i. geheel geene rigtinghet
is eene lange bombastische phrase zonder beteekenis.
De hr. van Bosse is ongetwijfeld een bekwaam finantier
doch ook hij vertegenwoordigt geen beginsel. Homogeen met
alle ministerienwaarin hij de portefeuille van Finantien be
kwam is zijn prestige geheel verdwenen. Door Thorbecke
in 62 als minister van Finantien versmaad, neemt hij thans
zitting in een Kabinet dat met het volste regt een pick-nick
ministerie genoemd wordt. De hr. v. B. is dan ook de man
niet die het Kabinet versterken kan of de waarde daarvan
in de oogen der Kamer of der natie verhoogen.
Over den minister van Oorlog, den hr. Blanken, behoeven
wij ons oordeel niet weder uit te spreken. Meermalen is door
ons reeds aangetoond, dat die heer in geen liberaal ministerie
te huis behoort. Wat wij van hem gezieu hebben, is óf van
zoo conservatieven óf van zulk een onbeduidenden aarddat
't zelfs den minst oplettenden in het oog moet vallen. Behalvo
zijne verbodsbepalingen betreffende het schrijven door officieren,
behalve zijne weigering om gelden op de begrooting te brengen
die er naar art. 119 der Grondw. op behooren, zien wij van
hem niets anders dan veranderingen van uniform of bepa
lingen omtrent het dragen van halskragen. Het wordt dan
ook zeer betwijfeld of de hr. B. wel is »the right man at
the right place".
Wat wij van den minister van Buitenlandsche Zaken zullen
zeggen weten wij niet. De Arnh. Crt. noemt den hr. Cremers
»een aangenaam toerist", doch hoe gezellig zulk een minister
als reisgenoot zijn zou, is die hoedanigheid nog geen bcpv-ijs^
dat hij een geschikt bestuurder zij van onze buitenlaïffiscfte^
betrekkingen. Wij vermelden alzoo alleen de negatiev^eige'n-
schap, dat die minister, voorzoo ver ons bekend is 1