HET GEBRUIK: in ééne minuut op een afstand van 3000 ellen. Oheer lijke uitvindingeen oorlog van dertig jaren zou dan slechts vijfentwintig uren duren; en 3°. algemeene vrede, tableau. De beide legers zijn geheel plat geschotende kalmte her leeft er heerscht weder stilte. I)e oorlog van dertig jaren zou niet langer dan drie minuten duren. Tusschen de koningen van Dahomey en Ashanté, zooals men weet twee magtige vorsten op de Afrikaansche kust, dreigt een oorlog uit te breken, en wel ter wille van vrouwen. De koning der Ashantijnen heeft namelijk een harem van 3800 vrouwenwaaronder zich ook eene En- gelsche bevindt, onderscheidene Javaanschen en twee Chi- neschen. Dit heeft de wangunst opgewekt van den nabuur en van daar den oorlog. Deze negervorsten hebben onder hunne troepen geheele regementen van vrouwendie zeer dapper maar tevens zeer wreed zijn. Die van Dahomey zijn met Europesche geweren gewapend. Te Bombay bestaat een hospitaal voor dieren. Toen in 1832 bepalingen werden vastgesteld op het dooden van zwervende hondenbragten wijlen sir Jamsetjee Jejeebhoij en andere Parsen en Hindoes een bedrag van 22,500 p. s. bijeen, waarvoor zij eene groote uitgestrektheid gronds en de noodige gebouwen aankochten voor de opname der veroordeelde dieren. Spoedig werden ook buffels en paarden in het hos pitaal toegelaten, en thans zijn er exemplaren van bijna alle diersoorten. Voor de paarden wordt belasting betaald. In de ziekenzalen bevinden zich een groot aantal half doode koeijen en buffelsdie daar een ellendig bestaan voortslepen. Er zijn honderde houden, waarvan er ongeveer 50 daags op genomen wordenook zijn er apen, katten, schapen, eenden, herten en zelfs schilpadden. Zelfs de mieren en vliegen ont vangen er een dagelijks rantsoen. Volgens een gerucht wor den zekere diertjes, die niet te noemen zijn, vergast op een vetten koelie, die hen gedurende den maaltijd natuurlijk niet verjagen of hinderen mag. De voeding van al deze dieren kost ongeveer 1000 robijnen 's maands. Er zijn kleinere gestichten van denzelfden aard in Bombay, Guzerat en Deccan. Berigten betreffende de cholera. Den 31 Julij zijn Den 1 Aug. zijn aanget. overleden. aanget. overleden. Amsterdam 18 18 24 20 Leiden 0 0 1 0 's Gravenhage 22 14 21 8 Delft 0 0 1 1 Schiedam 1 1 0 1 Rotterdam 13 5 20 10 Dordrecht 0 0 0 1 Gouda 0 0 0 2 Utrecht 9 19 10 10 Haarlem 6 2 Kampen 10 6 Meppel 2 0 Groningen 13 10 1 Vau de aangetasten te 's Gravenhage, op 31 Julij, woo 8 {e Scheveningenvan de overledenen 7. Op 1 Arfg. van de aangetasten 9 en van de overledenen 3. Ter wille van de goede bedoeling plaatsen wij met ge noegen het onderstaande. Een Voorbehoedmiddel tegen de Cholera het welk ook tevens het Geneesmiddel is. Men neemt eene steenen potwelke 7 a 8 kan vocht bevatten kan, daarin giet men 1 kan bruine Stokholmer teer, namelijk geen koolteer; men doet nu de pot vol zuiver water en neemt een paar zware stukken ijzer, ieder van 2 nederl. ponden, en maakt dezelve gloeijend, dat is rood-heet, hetwelk in een smidsvuur of door middel van steenkolen met een blaasbalg het gemakkelijkste is men moet daarvoor een sterke tang gebruiken, om de gloeijende ijzers aan te grijpen, daar zij anders ligt in de pot vallen en deze daardoor zoude bre ken. Deze gloeijende ijzers doet men een voor een iu depot met teer eu water, dat is: men koelt eerst het eene ijzer af, neemt het er uit, waarna men het tweede heete ijzer daarin ook afkoelt. Men zal hij het eerste ijzer zien, dat het water terstond begint te borrelen, maar dat is geen koken, doch hij het tweede hcctc ijzer zal men zien dat èn water en teer meer in beweging komt. Somtijds kookt het nog niet, maar men zal zien, dat het water door het aanhouden koken gaat. Men haalt nu het ijzer uit de pot en zet die weg en laat het vocht koud worden. Zoodoende kan men in korten tijd ver scheidene potten gereed maken. Eenmaal koud geworden zijnde, schept men den room, welke er op drijft, er af, en doet het water, dat in de pot overgebleven is, voorzigtig in kruiken. Wil men het tot gebruik gereed maken, dan neemt men een bierkruik, doet daarin ongeveer 2 ons witte broodsuiker, niet alleen voor den smaak, maar ook dit verwarmt. Zoodocude kan men honderde kruiken gereed maken, uithoofde het wel 4 a 5 weken staan kan, zonder de kracht te verliezen. Zoo als hierboven omschreven is, is het middel gereed. Men neemt des avonds, wanneer men te bed gaat, een glaasje, hetwelk 3 eetlepels vocht kan bevatten, en des morgens hetzelfde. Men kan op den dag naar verkiezing ook nog wel een glaasje nemen. Gebeurt het iutusschen dat iemand de ziekte overvalt, zoo neemt men 3 glaasjes kort op elkander in en wel binnen den tijd van een half uur en begeeft men zich dadelijk te bed. Na verloop van een halfuur neemt men wederom een glaasje; is de ontlasting bedaard, dau laat men den drank vooreerst staan en neemt van tijd tot tijd een lepel zoete olijfolie, tot verzachting der ingewanden en daardoor voorkomt men de kramp. De ziekte overwonnen zijnde, dat spoedig zal blijken, moet den lijder zijn rust blijven genieten, dat is het bed houden, en dage lijks 2 a 3 glaasjes blijven gebruiken, alsmede 2 a 3 lepels zoete olie; ia de ziekte in een hevigen graad, dan spreekt het van zelf dat er geneeskun dige hulp moet worden ingeroepen. Deze drank verwarmt liet bloed, versterkt de zenuwen en lioewel bet geen vergif is is bet tocb een tegengif tegen de kwaad aardige dampkring. Steller dezes kan het bovenstaande door ondervinding bewijzen; bewogeu met het lot van duizenden zijner natuurgenoten en met de verslagenheid, welke alom heerscht, laat zijn geweten het hem niet toe, met zijn geheim ten grave te dalen. In 1848, toen het monster nog in de verte was, heeft hij op middelen gepeinst, om het te bevechten. Zijn huisgezin, toen ter tijd 7 personen in getal, zijn allen door de ziekte aangetast geworden, maar niet één is de prooi van het magtig beest geworden; ik zie ook nu weder (met behulp van den Goeden God) dezelfde uitkomst te gemoet, uithoofde ik zelf en twee leden mijner familie aangetast geweest ben. Veel meer zoude ik er van kunnen zeggen, ook in de meer uitgebreidheid der ziekte, doch dan zoude het schijnen dat ik voor de geneeskunst schreef, terwijl het toch wen- schelijk ware dat het door ervaren doctoren werd onderzocht. In Gasthuizen kan het toestel gemakkelijk gereed gemaakt worden, terwijl eiken smid gaarne zijn vuur zal geven, tot bereiding van het middel. Ik acht deze toelichting alsnu genoeg en stel het in handen van het publiek, met verzoek meer en meer te verspreiden. Hoewel geen geneesheer zijnde, zal het toch wel hetzelfde zijn, waarmede de lieve God den mensch tor hulp wil komen. 11H. L. DURING, te Alkmaar. PS. De afgetrokken teer is nog krachtig genoeg om dezelfde pot vol water te doen, en wederom op de voorgaaude wijze te laten koken; voor eene klei nigheid kan men duizeude en duizende menscheu redden. De werkman kan een fleschje bij zich dragen: overvalt het hem, dau is hij terstond gered; eu een ieder kan het bij zich houden, op reis en overal, terwijl elke stoomboot er gemakkelijk vau voorzien kan zijn, omdat zij goede vuren hebben. Zelfs in het holst van de zee, daarom zit elkander toch niet langer verslagen aan te zien; helpt de een den ander en vat de wapenen op, want ik geef ze u kosteloos, bestrijdt het ondier, dien zevenhooldigen draak, gij zult geen betere wapenen vinden. Zij hebben in 1848 hunne goede diensten bewezen en zijn sedert dien tijd goed gebleven, de mot en roest heeft er niets aan kunnen doen en het gebruik is u bevattelijk genoeg gemaakt indien gij maar wilt. Het bidden is wel goedook handelen. Ziet op Mickiel Adriaausz. de Ruiter hij bad doch haudelde ook. En gij meergegoeden en gemeentebesturen spoort uwe minderen aan helpt dit middel overal verspreiden hoevele millioenen en millioencn worden er niet zoek gebragt tot om het leven brengen van de bloem van het menschelijk geslacht en dit is toch om meoschenlevens te behouden. Daarom moet dit middel in alle plaatsen eu landen bekend worden. Indien gij u alleen bepalen zult tot Couranten en Nieuwsbladeu dan zal men het doel niet bereiken maar eeu ieder moet het hebben dat hij het leze eu herleze want het is nu hier het zal vertrekken maar ook weder terugkeerendenk aan 183132 184849 Het is heden hetzelfde monster als iu die tijden. Het in druk brengen dezes is voor mij eene opofteriugmaar toch haal ik ruimer adem als vroeger. En gij schrikachtigcu iudieu gij schrikt neemt dan een glaasje neemt er uog een en de schrik zal u niet meer hinderen. Dit bo venstaande is bestemd voor het publiek. Tegenover Geneeskundigen ben ik altoos bereid meer over de ziekte iu het bijzonder te spreken. HAAGSCHE CORRESPONDENTIE. 's Hnge, 2 Augustus. Mijnheer de Redacteur In mijn laatste schrijven meldde ik u dat Dingsdag jl. in onzen gemeen teraad zou worden behandeld het voorstel van deu lieer van Sypesteijn, om de Hooge Regering te bedanken voor het besluit nopens het verleenen van voorschot aan de gemeenten. Het schijnt dat men daarover eene nog al warme en interessante discussie verwachtte want de anders zoo geheel leege tri bune der raadzaal, bevatte een niet onaanzienlijk getal toehoorders, die echter teleurgesteld, weer moesten heengaan, daar de heer van S. verklaarde, dat, daar hij ontwaard had dat men aan zijn voorstel eene politieke beteckenis had toegeschreven, hij dicnsvolgens zijn voorstel terugnam. Met belangstelling las ik in uw blad eene particuliere correspondentie over oneenigheid die zou hebben plaats gegrepen in den boezem van het ministerie en de ontkentenis daarvan in het Lat/blad. Voor de waarheid of onwaarheid van hetgeen in die correspondentie wordt beweerd, kan ik niet instaan, hoe wel het mij voorkomt niet onwaarschijnlijk te zijn. Wat echter de heftige tegenspraak van ous Dagblad betreft, die verdient zeker geen vertrouwen. Toen immers in Februarij of Maart jl. de oppositie-pers (het voor het ministerie v. d. Putte zoo hatelijke gerucht in omloop bragt, dat het voor nemens waseenig deel onzer Oost-Indische buitenbezittingen aan België over te dragen, werd dit onmiddelijk door het Uundelsllud weersproken. Het Dagblad nam het démenti over, doch voegde er de volgende woorden bij „De ondervinding leert dat de démenti's van de ofiicicuse pers, alleen strekken om de waarheid te loochenen Neemt men nu in aanmerking wat er geworden is van de bewering der toenmalige oppositie-pers die gebleken is geheel en al te zijn uit de lucht gegrepen,) zou men dan nu niet met veel meer regt, en met veel meer schijn van waarschijnlijkheid kunnen vragen„Moet nu dit démenti van het or gaan der neutraliteit met sympathie niet strekken, om de waarheid te loochenen. Ilct antwoord op die vraag kan nu niet lang meer uitblijven, want de Tweede Kamer is tegen Dingsdag a. s. bijeengeroepen, en dan zullen wij zeker licht verspreidt zien over zaken die ous thans nog duister moeten voorkomen. Het zou mij persoonlijk volstrekt niet verwondereu, dat ook die kwestie werd opgelost, indien ten minste de liberalen thans dezelfde houding aannemen die de oppositie aannam voor eenige maanden. Het leven van dit ministerie zou m. i. zeer kort kunnen zijn, indien men het met de parlementaire usantien kou overeenbrengen, slechts cén dilemma te stellen. KOf gij zijt getrouw aan hetgeen gij geleerd en verkondigd hebt. Wij kennen u en uwe beginselen. De Natie heeft van u geen goeds te wach ten, zoo gij die praktisch wilt uitvoeren. Uwe vroegere verklaringen over de onderwijs-wet en koloniale aangelegenheden hebben geene verdere ophel dering noodig. Of gij verloochend hetgeen gij vroeger hebt geleerd en verkondigd, eu werpt u thans tegen geweten en beginselen aan, in het heir der liberalen. Dit hebt gij iu de Eerste Kamer gedaan. Zoo zoudt gij ministers kunnen blijven door u te steunen op het gevoelen der meerderheid, dat gij kent, maar met verloochening van gausch uw verleden. Maar een gouvernement dat slechts steun vindt in het heulen met 't ge voelen der meerderheid, tegen zijne eigene overtuiging aan, verdient bij ons geen vertrouwen. Derhalve hebt gij bij ons noch aanspraak op neutraliteit noch op sympathie." Wat zouden de HH. van Zuylen Mijer c. s. daarop antwoorden? Ik zou 't niet durven zeggen, doch wij zullen het misschien vernemen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1866 | | pagina 3