3Iieutös» en
cili)ucrlrnlic*öfnil
J& 556.
Zesde Jaargang.
WOENSDAG
26 SEPTEMBER.
<0ffinccl gebedte.
J^tct-officicel geücdtc.
DE TROONREDE.
1866.
HELDERSCHE COURANT.
Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG.
Abonnementsprijs voor 8 maandenƒ1.80
Franco per post 0 1.50
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco aan deu Uitgever S. Giltjes.
De prijs der Aijvertentïen van 14 regels is 40
Centenvoor eiken regel meer 10 Centen. Zegelregt voor
elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags cn Vrijdags
middag 12 uur gelieve mende Advertenticu intczenden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
POLITIE.
Ten burele van den ondergeteekeude is gedeponeerd een
OMSLAGDOEK.
Helder, 25 Sept. 1866. De Commissaris van Politie,
A. C. I500NZAJER.
Overeenkomstig de bepalingen onzer Grondwot, is do zitting
van de beide Kamers der Staten-Generaal op den derden
Maandag dezer maand door den Koning geopend met eene
rede, die wij in onsnommer van Woensdag jl. in liaar geheel
hebben medegedeeld.
Gewoonlijk bevat zoodanige troonrede niets meer dan het
geen de Regering den Koning over 's lands aangelegenheden
wil laten zeggen d. i. ze bevat slechts algemeenhedenen is
soms merkwaardiger door hetgeen ze verzwijgt dan door het
geen ze zegt. Dit is ook wederom dit jaar het geval.
Zoo lezen wij in dat staatsstuk «dat onze betrekkingen tot
de buitenlandsche mogendhedenook gedurende den oorlog
steeds blijken hebben gedragen eener gewenschte wederzijdscho
goede verstandhouding." Van de Limburgsche quaestie
wordt echter met geen enkel woord gewag gemaakt. De
ophelderingen door den minister van Buitenlandsche Zaken
in de Eei*3te Kamer over dat stilzwijgen gegevonkomen ons
niet allezins voldoende voor, en wij hopen dan ook, bij ge
legenheid der discussien over het adres van antwoord in de
andere Kamerdaarover meer licht te ontvangen.
Immers, de Duitsche Bond is feitelijk ontbonden en daar
door alleen heeft Limburg opgehouden er deel van uittemaken
niemand kan ons noodzaken te treden in den nieuw gevormden
bond. Wij hadden daarover gaarne eene bepaalde ver
klaring des Konings in de troonrede gevonden, want het
stilzwijgen over dit gewigtig onderwerp, schijnt ook in
verband met hetgeen wij daarover in de buitenlandsche bladen
lezen, en malgré de verklaring van onzen minister van Bui
tenlandsche Zaken in de Eerste Kamer te wijzen op onder
handelingen die daarover, hetzij op ofïiciele, hetzij op offi-
cieuse wijze, gevoerd worden. Spoedig zullen wij weten
wat daarvan is.
Omgekeerd hadden wij gaarne de paragraaph »dat in dezen
veelbewogen en ernstigen tijd, ons volksbestaan naast God,
in zich zei ven zijn hechsten steun behoort te zoeken" weggelaten
gezien.Men zou daarin eene ingewikkelde verklaring van wan
trouwen tegen de bedoelingen der buitenlandscbe mogendheden
kunnen vindeneen wantrouwen wel is waar genoegzaam gemo
tiveerd door de bekende circulaire van den Franschen minister
van Buitenlandscbe Zaken den heer de Lavalette doch
welks uiting, op deze plaats, voornamelijk nu de houding
door de oorlogvoerende mogendheden tegen ons aangenomen
ons minder noodig voorkomt. Wij toch hebben geen reden
ons tot nog toe over die mogendheden te beklagen, die ons
200 zij dit hadden gewilddoor de betrekkingen tusschen ons
en den ouden Bond bestaande, in groote moeijelijkheden
hadden kunnen slepen.
Wij begrijpen volkomen 's Konings verklaring «dat do
oprigting van vrijwillige vereenigingen tot gemeenschappe
lijke oefeningen in den wapenhandel, door Hem met genoegen
zijn gezien", maar vestigen toch de aandacht onzer lezers op
het feit dat het Parijsche dagblad nla Francedaarin het
effect ziet van het zündnadelgeweer«dat in staat is de rustigste
natie uit hare rust op te wekken".
Of zoodanige verklaring, voorkomende in eene officiële troon-
troonrede, echter wel een blijk mag genoemd worden van
«tact" dat is eene vraag welker beantwoording wij aan
onze denkende lezers ineenen te mogen overlaten.
Eone andere en meer gewigtige vraag is er echter waarop
het antwoord niet twijfelachtig kan zijn.
Waarom hebben opvolgende regeringen niet gezorgd dat
onze schutterijen reeds thans d. i. in dio veel bewogen en
ernstige tijden in staat zouden zijn, 's lands weerbaarheid
te versterken. Op dit oogenblik, waarin naar luid van 's Konings
rede wij ons behoud in ons zeiven moeten zoekenzal eerst
eerlang een gewijzigd ontwerp van wet op do schutterijen
worden aangeboden. Wat dat officiële «eerlang" te beteekenen
heeft weet een ieder. Waarom is echter de quaestie der scha
delijke vestingen nog niet beslist? Deze toch heeft reeds
jaren en jaren een onderwerp van overweging uitgemaakt,
doch bevindt zich niettegenstaande millioenen schats daar
voor en voor ons legerzijn uitgegevensteeds in statu quo.
Er wordt ons later in de troonrede «de hoop" gegeven dat
daarvoor nog meerdere millioenen zullen gevorderd worden
en de natie zal ze moeten opbrengen doch dat neemt
niet weg dat niettegenstaande de opofferingen die het volk
zich jaren lang voor marine en leger heeft moeten getroosten
«het volk zijn hechtsten steun in zich zclven moet zoeken."
Dus ook daarin zijn de woorden dio ons conservatief Ministerie
den Koning in den mond legt weinig aanmoedigend voor de natie.
Wij gaan eenige paragraphen betreffende onze zee- en land-
magt, de cholera en de veeziekte stilzwijgend voorbij. De
Koning kan daarin niet anders spreken, dan hij gedaan heeft.
In de zinsnede betreffende het onderwijs, verklaart Z. M.
«dat zoowel het openbaar als bijzonder onderwijs door Hem
met voortdurende en levendige belangstelling wordt gadege
slagen. Wij nemen van die verklaringdie echter alleen het
lager en middelbaar onderwijs bevat, acte, in de hoop dat
de wetten daarop, in den zin waarin ze zijn aangenomen
zullen worden ten uitvoer gebragt. De Regering zal wel
ingezien hebbendat elke poging om eene herziening der wet
op 't lager onderwijs te verkrijgen zou afstuiten op den te
genstand der natie,
Het verwondert ons echter cenigzin3 dat Z. M. «vertrouwt"
dat een voorstel van wet tot regeling van het Hooger On
derwijs, in den loop dezer zitting zal worden aangeboden".
Immers in de zitting der Eerste Kamer van Maandag 4
Junij, bij de optrede van dit Kabinet, verklaarde de heer
blijer in zijne officiële rede «de Koning wil dat het volgende
jaar de wet op het hooger onderwijs worde ingediend" (1)
thans is de Koninklijke «wilwederom door ecu vertrouwen
«vervangen". Dergelijke veranderingen in officiële uitdruk
kingen mogen niet onopgemerkt worden voorbijgegaan.
Onbegrijpelijk is het hoe de zinsnede betreffende onze fi-
nantien is overeen te brengen met de donkerkleurige voor
stelling daarvan door graaf Schimmelpenninck bij de optrede
van dit kabinet gegeven en waaruit men zou gemeend hebben
te mogen opmaken dat de staat een bankroet nabij was.
Het i3 waar, er wordt niet geamortiseerd, doch dc buiten
gewone uitgaven voor onze weerbaarheid benoodigdkunnen
zonder vermeerdering van lasten worden bestreden. En dat
die buitengewone uitgaven niet onaanzienlijk ziju zullen, zal
denkelijk spoedig blijken.
Wat de paragraaph nopens den toestand van Nederlandsch-
Indici eigenlijk zeggen wilis voor ons zóó duister, dat wij de
discussien in de andere Kamer willen afwachten, alvorens daar
over een oordeel te vellen. De betuigingen door den minis
ter van Buitenlandsche Zaken in de Eerste Kamer gedaan
hebben ons volstrekt geen licht verschaft over hetgeen de
de Regering in onze Indische aangelegenheden voornemens is
te doen. Van den nieuw opgetreden minister, op wien toch
wel alles zal aankomenhebben wij nog geen enkel woord
daarover vernomen. Wel heeft graaf'van Zuylen verklaard dat
deze in alles homogeen was met zijn voorganger, die thans als
gouverneur generaal is opgetredenmaardaar de beginselen
van den heer blijer ons altijd raadselachtig en duister ziju
toegeschenenis de toezegging dat hij «die beginselen" thans
in toepassing zal brengen, alles behalve bemoedigend voor
de toekomst onzer zoo belangrijke overzeesche gewesten. Wij
voor ons zijn door de benoeming van den heer Mijer in deze
hooge betrekking niet gerust gesteld over het lot van «het
(1.) Zie ons nommer van Woensdag C Jnnij.