LODËWIJK XIV EN WILLEM III; eene episode uit het ter perse liggend derde deel van Sonstral's Jaarboeken van het Godsbestuurenz. Een bedorven kind was Lodewijk, in wien zich het ideaal van vorsten- luistcr en majesteit verwezenlijkte. In zijne opvoeding verwaarloosd, werd hij enkel opgeleid om de speelpop in de hand van den een of den anderen staatkundigen kardinaal te worden, en hij zelf scheen in zijne jeugd zich weinig met staatsbeleid te bekreunen. Een genie was hij niet, maar hij had van de natuur het talent ontvangen om indruk te maken en te heerschen en hij werd een halfgod op den troon, die zijn hof verbaasde, door zijn volk bewonderd werd en Europa van schrik deed trillen. Het gewillig pleeg- kind van Mazarin werd plotselijk de heer en de afgod van Frankrijk, dat dweept met die het bedwelmen kan. Hij scheen geboren om koning te zijn en zijn lust was, bewonderd of gevreesd te worden, alleen verschanste hij zich te zeer achter de vormen van etikette, om voor liefde toegankelijk te zijn. Buiten zijne staatzucht en ijdelheid was zijne regering aan 's volks welvaart gewijd, <len handel breidde hij uitdoor de waterwegen die hij opeude, met de kanalen die hij door 't laud trok. De nijverheid bevorderde hij door de bevordering van het fabrijkwezen men denke slechts aan het Sevres-porselein en de Gobelins. Met de oprigting van wetenschappelijke instelliugen moedigde hij kunstzin en letteroefening aan. De gezelschapsvor men verfijnde hij iu zoo hoogen graad, dat hij Frankrijk daarmede aau Eu ropa voorstelde als een modelland. Zeker is het, dat hij daarmede grooter, althans duurzamer, veroveringen maakte, dan met de in 1640 ingevoerde ba jonet op het geweer. Jaren lang hadden ministers het volk uitgezogen en den vorst onder cu ratele gehouden. Na den val vau Fouquet vloeiden er uit verbeurdverkla ringen vau degenen, die zich aan knevelarij hadden schuldig gemaakt 110 millioeu in de schatkist. Voor Lodewijk werd de minister een dienaar, dien hij al naar hij verdiende öf beloonde óf wegjoeg. Colbert verdubbelde zijn inkomen zonder de lasten des volks te vermeerdereu. Turennc, Condé, Luxemburg, om vau anderen niet te spreken, voerden zijne legers ter over winning en buit. Vaubau versterkte zijne vestingen of leidde zijne belege ringswerken, eu de dokken van Toulon en Brest voorzagen de Middelland- schc en Atlantische zeecn van vloten, waarop Du Quesne en Tourville den nationaleu roem handhaafden. Molière, Corncille en llacine veredelden het tooneel, terwijl het genie van Bossuet en Bourdaloue, van Massillon en Fe- nelon de godsdienst tegenover den dampkring van het hof voor verval behoedde. Lodewijks hof werd een tempel der weelde, waar de ontucht niet losban dig dartelde, maar zich in den beschaafden vorm der welvoegelijkhcid hulde. Daar verarmde zich de landedelman bij den zwijmelkelk der weelde en zijne dochter verloor, wat geen glans der weelde haar kon teruggeven. De strenge etikette verhoedde schandaal, maar vergulde de goddeloosheid, en ook hier was Lodewijk het model. Louise de Valière, Mevr. de Montespan belieerschten ziju hart, zonder van kleine avonturen te spreken, maar niemand dacht er aau eu allerminst de koning zelf, den eerbied voor Maria Theresia als ko ningin te kreuken. Eindelijk leidde de oude zondaar zijne driften neder aan de voeten van Scarrons weduwe, aan welke hij 't landgoed Maintenon, schonk. De opvoederes zijner onechte kinderen, wilde zich niet verlagen tot maitresse, alleen de overledene koningin opvolgen, en Lodewijk huwde met haar in 't geheim. Zelve kerkelijk vroom, herschiep zij den verfijnden losbol in een strengen zcdcmcester, en om de zonden zijner jeugd te boeten liet hij de vromen vau harte door zijue dragonders tot de mis opjagen, of in het bagno versmachten. Omtrent vreemde mogendheden was hij in den regel onregtvaardig, alleen gastvrij voor gevalleu grootheid, omdat bescherming zijne ijdelheid streelde. Kleine vorsten kreukte hij door hen zijne grootheid eu hunue geringheid bcleedigend te doen gevoelen. De grooterc trachtte hij te vernederen, om de grootste van allen te schijnen. Jaren lang baadde hij zich in de stralen vau zijue gelukszon, maar op zijn oudeu dag zag hij haar onder dc kimmen wegduiken en overleefde zich zelveu eu zijneu roem. Tegenover Lodewijk XIV, die zou der XVII eeuw, stond Willem III, niet als eene maan, evenmin als eene bijzon, maar als een tweedeeu ko ningen eu vorsten bewogen er zich om als planeten, en zij zelvcn wedijverden, om elkander te ovcrscliijueu. Beiden waren een sieraad vau hunne natiën, werd de een met bewondering aangestaard, de ander werd met liefde in het hart gedragen. Even als Lodewijk stamde Willem af van een oud geslacht, maar de herinneringen aan de daden der vaderen, omstraalden den laatsten met schitterender luister dan den eersten, die alleen op zijn grootvader roem kon dragen. Beider jeugd was even vroeg vaderloos, en zij werden gelijk tijdig in hun prille jeugd verwaarloosd. Werd Lodewijk gekneed tot een bliukonde speelpop in de hand van een grootvizier, de Witt zette alles op het spel om het kind vau den Staat buiten alle betrekking te sluiten als een schitterende nul. Hij muutte evenmin als de Fransche vorst door de flik kering van genie uit, maar in taleut overtrof hij hem, door met geringer middelen zijneu tegenstander of te verschalken of schadeloos te maken. Lo dewijk was opgegroeid ouder staatsberoerten, die hem persoonlijk niet deerden. Willem onder de verdrukking eener staatspartij, die de hem gunstige open bare meening trotserende, hem 't bloed deed koken en tranen uit de oogen perste als men hem zijne bedienden ontnam. Zwoegde Lodewijks boezem bij de vergodiug van 't hof, Willem voelde zijne grootheidwanneer hij zich afsloot in zijn kabinet. Baadde de eene zich in kunstgenot, als op het tooneel Tartuffe Eleonore dc hand drukte, de andere verveelde er zich bij, eu fluisterde met die naast hem gezeten waren over staatsbelang. Was Lodewijk uit etikette spaarzaam met woorden, Willem ten gevolge van dc valsche stelliug zijner jeugd, omzigtig eu terughoudend, wat hem met den schiju van stugheid en stuurschheid belaadde. Beiden waren donderende Jupiters, wanneer hun toorn ontbrandde en het kille gelaat van Willem was gelijk de sneeuwkocpcl van de Andes, waaronder een vuurzee kookte. Be wonderde Lodewijk de beroemde kanselredenaars, die hem de wierook der Rhetonka toedarapten, Willem werd gesticht als de prediker hem als een arm zondaar op het Lam Gods wees. Streelde het Fransche ijdelheid Al- lerchristelijkstc koning te heeten, Willem was uit grond des harte gehecht aan de belijdenis zijner kerk, zoo als die te Dordrecht was uitgesproken. Deed Lodewijk het geweten van protestautsche onderdanen geweld aandoor de logen te proclameren, dat geheel Frankrijk Roomsch was, Willem trad op als beschermer van het bedreigde geloof en verdreef een werktuig der Jezuiteu, die Engeland hetzelfde lot voorbereidde, al was die man ook ziju ei "en schoonvader maar was tevens dc verklaarde vijand van alle onver draagzaamheid; alleenlijk was Godloochening een gruwel in zijn oog. Was aan 't hof van Versailles do koningin een geëerbiedigde verstoten vrouw, Maria was een beschermheilige in dc salons van Willem, en in beider hart was Vondels lied«Waar werd opregtcr trouw" enz. afgeprent. Streefdo de Fransche monarch naar de voogdij over Europa, het omstrikkende met zijue list, of het overvleugelende met het geweld zijner wapenen, de nuch tere Hagenaar stelde liem te loor, niet met kunstgrepen of bedrog, maar met de vastberadenheid zijner goede trouw, en het vertrouwen op de billijkheid zijner beginselen, of met het rusteloos zwaard, dat door gevaar noch tegen spoed ooit bot geschaard werd. Lodewijk steunde op het genie, dcu moed, eu het beleid zijner nooit overtroffen veldheeron, en, wanneer zij een ouin- neembaar geachte vesting tot dadiging gebragt hadden, verscheen hij met zijn hofstoet als een deus ex machina voor de wallen, en Lodewijk de groote veroverde de vest, met kanton lubben aan de hand. Willem streed met het beleid van een veldheer eu met den moed vau een soldaat. Hij had geene militaire opleiding gehad, gelijk Maurits en Frederik Hendrik en toen hij aan 't hoofd der armee werd geplaatst, was zij gedemoraliseerd, en geeae officieren die vertrouwren verdienden, en toch schiep hij legers, die den Franschen Haan het koning kraaijen verleerden en viel dikwijls de strijd in zijn nadeel uit, hij wist deu overwinnaar de vrucht zijner zege te ontnemen; want alvorens de vijand het te Deum had uitgezongen, stond hij weder voor zijn front met gevelde bajonet. Hij vormde onder eigen ontwikkeling een school van generaleu als Ouwekerk, Ginckel, en Coehoorn, die zich met Turenne, Condé en Vauban konden meten. Geen uitspanning in het kabinet, geen vermoeijenis in den oorlog ontzag hij. 't Gevaar scheen hem een spel. Ea diezelfde man was steeds ziekelijk, door hoofdpijn gefolterd, door drooge hoest geplaagd maar de sterkte van geest, die van dat bleeke gezigfc uit die levendige oogen straalt, beheerschtte de zwakheid van het ligchaam. Hij was in lief en leed kalm, altoos meester van zich zelf en daarom ook van anderen, en met dit meesterschap wierp hij Europa op 't hoofd van Lode wijk, en de vracht werd eindelijk den trotscheu Franschraan te #wAflr. Willem III verijdelde de raadslagen van Lodewijk, gelijk Willem i die van Filips. 3jngE30nöEit. De Redactie onderschrijft niet altoos de gevoelens der inzenders Helder 26 Mei 1867. Mijnheer de Redacteur 1 Met de meeste belangstelling las ik het verslag van de zitting van den Ge meenteraad, voorkomende in uw nommer van gisteren, en men behoeft waar lijk niet zoo bemoeiziek vau aard te zijn als uw onderdanige dienaar, schrij ver dezes, om de pen op te vatten en eenige regelen te schrijven, in de hoop dat u daaraan welwillend een plaatsje in uw geacht blad zult willen inruimen. Mijne belangstelling werd verhoogd toen ik bij den eersten oogopslag be merkte dat de Demosthenes van onzeu Raadde welsprekende wethouder C. (Cicero?) Bakker Bz. in die zitting het woord had gevoerd. Immers zijne redevoeringen zijn uiterst zeldzaam eu daardoor wordt hare waarde vermeer derd. Het is wel ounoodig u te zeggen dat ik bedoel de kwestie over de bestrating aan de Binnenhaven. Zeker zal het voor hen die de zitting bijwoonden een aandoenlijk tooneel zijn geweest den heer Bakker te zien optreden als verdediger der vertrapte regten van de bewoners van de Binnenhavenmaar wanneer wij nu nagaan wat hij eigenlijk heeft gezegd (of volgens zijn eigen bekentenisvoorgele zen,) dan vermindert en verdwijnt die aandoening en wij komen tot de con clusie «dat die redevoering niet van hem zeiven is, maar hem door anderen in de hand is gegeven," wij komen tot het besluit «dat hij eigenlijk zelf niet heeft begrepen wat hij voorlas en" zijn eigen «ikheid," «zijn eigen persoon" heeft verward met de schrijvers zijner rede, in eeu woord dat hij het doorslaand en afdoend bewijs heeft geleverd niet in staat te zijn iu eene gemeente als de onze met waardigheid als Wethouder te fungeren. Want, badinage k part, hetgeen door den heer B. is gezegd,, .jou iu den mond van een verstandig man al zeer vreemd klinken, hetgeen ik kortelijk zal aantoonen. De heer B. zegt het verzoek van de bewoners der binnenhaven te onder steunen, (woont daar niet zijn broeder M. d. R. volkomen goed. De be woners dier binnenhaven hebben reikhalzend naar eene straat achter Lunne «woningen uitgezien, daar zij het grootste gedeelte van het jaar door den «modder baggeren." Opperbest, «zij zwegen evenwel toen er steeds op an- «dere punten in de gemeente, straten werden aangelegd en dachten (zeer «juistdat het ook eens hare beurt zou worden, zij meeud6ft^ dat die tijd «nu gekomen was. Uitmuntend. Die goede, lieve, zwijgende, afwachtende bewoners van de binnenhaven Maar lioe vervolgt de Wethouder nu zijne? rede Daarop vestig ik de aandacht mijner lezers. Wat vernemen WIJ nu?zoo gaat hij voort"«dat er eene andere plaats in de gemeente zal worden bestraat," enz. enz. (Het overige doet hier minder ter zake.) Zeg mij toch in Hemels naamM. d. R. wie die wij zijn. De adres santen van de Binnenhaven Natuurlijk niet, want de Wethouder B. spreekt uit zijn naam tot ondersteuning van het adres. De Wethouder B. zelf P Dit zou kunnen, hoewel het niet gewoon is van zich zeiven in het meer voud te spreken. (Men ziet dit echter meer bij hooggeplaatste personen, bijv: Wij Willem III enz.) Doch ook die onderstelling is eene ongerijmd heid, want van wie kan een Wethouderlid van het dagelijksch bestuur die zelf de besluiten helpt vervaardigen, van wie kan die in Godes naam vernemen, wat er besloten is in het Collegie waarin hij zelf zitting heeft? Ik voor mij moet op die vraag het antwoord schuldig blijven. Misschien is de heer B. wel in staat daaromtrent eeuige inlichting te geven die zeker met belangstelling zal worden vernomen. Wat moeten wij echter hesluiten dat gebeurd is Ik waag het, eene onderstelling te opperen, die misschien niet veel van de waarheid zal afwijken. Zou 't niet hebben kunnen gebeuren dat, toen het primitieve ontwerp der onderhouds commissie bij het Dagelijkscli Bestuur was ingeleverd, onze goeda Wethouder zijn broeder en eenige andere vrienden aan de Binnenhaven vau dat ontwerp had keunis gegeven Dat deze daarop een adres (het adres iu quaestie) aan den Raad hebben ingediend, en tevens eene rnooije oratie daar over voor den Wethouder hebben opgesteld om die in den Raad voortedragen. De opsteller dier rede kon dan ook (als bewouer der Binnenhaven) zeggen: Wat vernemen wij nu". En, de Wethouder, vergetende dat hij in den Raad sprak uit zijn eigen naam, las als een papegaai de woorden voor, hem door den vervaardiger bij vergissing in den mond gelegden kraamde daardoor de grootste nonsens uit, die ooit in eenig officieel ligchaam door een lid van het bestuur is uitgesproken. O lepidum caput Wat nu de rest der discussie betreft, daarover wensch ik heden niét te spreken. Er kwam eigenlijk na het gewijzigd voorstel van het Dagelijksch Bestuur in het geheel geene discussie te pas. Door de aanneming van dat voorstel werden de bewoners der Binnenhaven eenvoudig bevredigd. De onzin door den Wethouder uitgesproken is hiermede nog niet teneinde: Immers verder vraagt hij aan ieder onpartijdige«Wat heeft de gemeente voor de Binnenhaven gedaan En het antwoord op die vraag is «Bijna niets". Dat verwijt, gerigt tegen het Dagelijksch Bestuur, is in den mond van een bewoner der Binnenhaven zeer begrijpelijk; maar in den mond van een Wethouder, van iemand die (helaas!) reeds jaren lang dien post bekleedt is het zotheid, is het eene zelf beschuldiging, een bewijs dat hij zijn pligt zoo al niet heeft verzaakt dan toch niet naar behooren heeft volbragt. Waarom toch, Wethouder Bakker, hebt gij bij de overtuiging dat de ge meente niets, of bijna niets deed voor de Binnenhaven, die er volgens u regt op had w aarom hebt gij daarover niet gesproken in de bijeenkom sten van het Dagelijksch Bestuur? Waarom hebt gij jaren lang gezwegen, niettegenstaande het uwe convictie was dat de belangen der Binnenhaven werden verwaarloosd Was in dat geval spreken geen pligt Hoe komt thans dat pligtgevoel zoo eensklaps boven nu de slechts vermeende belangen van broeder en vrienden in het spel kwamen De rol die gij in deze commedie hebt gespeeld, of liever die men u heeft laten spelen, is voor een lid van een Dagelijksch Bestuur al hoogst ridicuul. Moge de kiezers in Julij a. s. zich dit herinneren, en zorgen dat in het collegie van Burgemeester en Wethouders geene personen zitting kunnen ne men, die doorslaande bewijzen geven zelfs elk begrip van gezond verstand ts missen. Mijnheer de RedacteurIk zou nog veel over dit onderwerp kunnen schrijven, want in het verslag van den gemeenteraad ligt stof genoeg voor vele en uitgebreide artikelen. Ik zal mij echter voor heden bepalen bij het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1867 | | pagina 2