Slntjiganöen.
MIUIIUJKE muil DEI! GM HUK.
Parijzenaara en alle volken der wereld worden toegejuicht
de kreten van leve Polen en het pistoolschot van Bereswouski
daargelaten of als gewone menschen zich onder de menigte
voegen, dan zouden wij zoo geneigd zijn te gelooven aan den
Momteurwanneer hij uitroept: //In deze voor den keizer
zoo vleijende bezoeken van Europesche potentaten moet het
publiek iets anders zien dan een loutere reeks van feesten
het vinde daarin een waarborg van eeu duurzamen vrede en
eene toezegging voor de toekomst der algemeene beschaving,
■eene wijding der beginselen van vooruitgang en degelijkheid.
Zoo lang de keizers en koningen met elkander in open
rijtuigen over de Parijsche boulevards rijden, of de actrices
toejuichen, behoeft men niet te vreezen dat zij elkander
den oorlog zullen verklaren. Maar die rijtoertjes en opera
bezoeken zullen niet altijd duren en in die waarborgen en
voorspellingenwaarvan de Moniteur in zijn politieken ge
loofsijver spreekt, stellen wij geen onbepaald vertrouwen.
Die bezoeken van bijna alle vorsten van Europa, tot zelfs
de sultan van Turkijewaarbij zich nog de Shach van Perzie
en de broeder van den keizer van Marokko voegd, ja een
oogenblik meende men zelfs dat de keizer van China komen
zou, geven echter aanleiding tot eene andere opmerking.
Eene halve eeuw geleden werd de dynastie der Napoleons
voor altijd vervallen verklaard van den Pranschen troon; en
thans is het weder een Napoleon die het bezoek ontvangt
van alle gekroonde hoofden der staten die tot die vervallen
verklaring besloten. De Napoleons zijn parveuus in de Euro
pesche vorstenfamilie; wij voor ons achten er hen niet minder
om, maar nu het beginsel van het goddelijk regt der ko
ningen weder grooter aanhang vindt, is het toch een merk
waardig verschijnsel, dat al de legitime vorsten de illegiti-
miteit komen huldigen.
Men zegt dat Victor-Emanuel toen men hem vroeg
of hij naar Parijs zou gaan, antwoordde: wat zou ik! ik
heb geen geld genoeg om de reis met de derde klasse
te maken.
Dat de koning van Pruisen een godsdienstig man is,
blijkt telkens. Nu zien wij dat die vorst tevens een ouder-
lievend kind is. Den 7den Junij heeft de koning aan geenerlei
feesten willen deelnemenomdat dit de jaardag was van zijn
vader. Dit blijk van kinderlijken eerbied is nog roerender,
wanneer men in aanmerking neemtdat de vorst thans ze
ventig jaren telt en dat zijn vader die nu zeven en negentig
zou zijntal van jaren dood is.
Correspondentie
Job's «Schager nieuws" is tot ons leedwezen weder te laat
ontvangen. Alleen het PS. van zijn brief laten wij hier volgen:
"Ik heb en passant een blik geworpen in de VlamiDg- en
Vroonstraten. Zulke straten moeten dunkt mij "bestraat"
worden. Ook lieb ik tegenover de 2de Vroonstraat eene steeg
of zoo iets gezien, waar twee sabbahtvierende handkarren zich
rustig baadden in een soort van poel, waarvan het water
er zoo "gezond" uitzag, dat men lust zou krijgen aldaar op
muur of schutting te schrijven «werkverschaffing aan ge
neeskundigen". Waarlijk men mag ook ten uwent nog wel
een weinig in de gezondheidsleer «gaan doen."
Men moet weten dat Job in zijn brief ook berigt dat bij met de
Pinksterdagen deze gemeente een bezoek beeft gebragt.
De Redactie onder schrijft niet altoos de gevoelens der inzenders
Helder 9 Junij 1867.
Mijnheer de Redacteur 1
Weinig had ik kunnen deuken dat de enkele regelen, opgenomen in Uw
geacht blad van den 5 dezer, eu waarin ik het raadsbesluit verdedigde
waarbij aan den heer Meijer vergunning werd verleend des Zondags avonds
tooneelvoorstellingen te geven, aanleiding zouden leeuen tot repliek. Ik
acht de zaak van te ondergeschikt belang om daarover polemiek te voeren,
en ik zou dan ook bepaaldelijk het stilzwijgen hebben bewaard, ware het
niet dat in het ingezonden stuk van M. mijne woorden verkeerd zijn uitge
legd. en hij daarin tot eene conclusie komt, die naar mijn bescheiden oor
dcel nog al sterk overdreven is.
Vergun mij, M. d. R.hierover eenïge woorden. Verkiest M. hierop
te antwoorden, ik sta hem gaarne de eer van het laatste woord af.
Vooreerst lieb ik niet beweerd zoo als M. het laat voorkomen „dat men
des Zoudag3 öf dansen moet, öf tooneelstukken zien uitvoeren, öf zijn tijd
ir kroegen bij de jeneverflesch doorbrengen". Dergelijken onzin staat niet
geschreven. Er staat letterlijk: „Immers even goed als men op Zondag
avond danst, kan men tooneelvoorstellingen bijwonen," Het verschil tus-
schen de woorden van M. en de mijne is groot M. d. R.
Verder schreef ik, „doch de burgerman, die gedurende de week des avonds
geen tijd heeft om uit te gaan, zal zich m. i. minder bezondigen, door
Zondag avond eene tooneelvoorstelling bijtewonen, dan door zijne uitspan
ning te zoeken in de kroeg bij de jeneverflesch."
Volgt hier uit nu, zooals M. concludeert, dat ik meen dat alle burgerlui
van den Helder Zondag's avond öf in de kroeg, öf in de comedie moeten
zitten Die conclusie is valsch en onlogisch. Er is hier geen spraak van
eene keuze, alleen tusschen die beiden. Zij kunnen en het grootste aan
tal zal dat hoop ik wel doen dien avond in hun huiselijken kring door
brengen, maar ik lieb slechts beweerd, dat indien de keus is tusschen de kroeg
en de tooneelvoorstelling alsdan de laatste verreweg de voorkeur verdient.
Dat was mijne bedoeling, niet de onzin die M. mij in de pen geeft.
Ten slotte vervalt M. tot zulk een pathetische ontboezeming, dat het
moeijelijk valt zich daarbij van lagchen te onthouden.
„Het verwondert hem niet meer dat schepen voor Nederlandsche rekening
„in het buitenland worden gebouwd". „Zij die den Zondag in slemppartij
„(sic), in dronkenschap doorbrengen en uren lang hun tijd verspillen bij
„tooneelspellen, zij hebben ook geen tijd, geen lust en geen geld, om voor-
„uit te komen in da wereld, veel minder nog om zich met hoogere dingen
„te bemoeijen".
De gevolgtrekking ia mooi.
Omdat sommige burgerlui ter ontspanning Zondags avonds naar eem
tooneelvoorstelling gaan, daarom moeten Nederlandsche schepen in het bui
tenland gebouwd worden. Alsof ze daardoor de andere dagen der week
■ongeschikt waren tot werken 1 Want van slempartijen en dronkenschap
•komt in mijn schrijven geen woord voor.
Men verspilt volgens M. zijn tijd bij tooneelvoorstellingen. Ik heb echter
wel hooren beweren dat juist die voorstellingen (zoo ze namelijk goed zijn)
een leerschool waren voor het volk en een krachtig middel ter beschaving.
Dat zal dan ook wel zoo wezen.
Onbegrijpelijk is het mij, waarom diegenen, die tooneelvoorstellingen
bezoeken, geen lust, tijd en geld hebben om vooruit te komen in de wereld,
veel minder om zich met hoogere dingen te bemoeijen. Die bewering is
iets of wat kras. Men zit toch niet de gansche week in de comedie, en
gaat men Zondags avonds daarheen, dan blijven de weekdagen over om zich
met wereldsche en hoogere dingen te bemoeijen, zoo veel men daayto® lust
gevoelt.
Één ding leer ik uit het stukje van M. nl. dat men ook geld noo-
dig heeft om zich met hoogere dingen bezig te houden. Inderdaad eene
zijdelingsche satyre op de geestelijkheid, die daarvan weet te profiteren.
Ten slotte moet ik M. aanraden, om, zoo hij onder zijne papieren geen
betere versjes heeft dan datgene dat hij ten beste geeft, ze als dan niet
uit te geven, daar ik vrees dat ze weinig aftrek zouden vinden.
Verpligt mij Mijnheer de Redacteur, met de opname van bovenstaande re
gelen, waarmede ik de zaak voor afgedaan houd.
Uw bestendige lezer. Y.
M. d. R.
In het nommer van 29 Mei jl. van uw geacht blad komt een stak voor
geteekend, „Bemoeial" waarin onze gemeenteraad in het algemeen en de
wethouder B. in het bijzonder scherp wordt gehavend, terwijl nog in aw
nommer van den 5en dezer in een stuk geteekend Y laatstgenoemde van ter
zijde wordt aangevallen.
Vergun mij M. d. R. hierover eenige woorden. De aard der zaak maakt
het mij moeijelijk aan de Eeldersche en Nieuwedieper Crt de opname daar
van te verzoeken. Ik reken echter op de steeds door ubetoonde onpartijdigheid.
Vooreerst wenschte ik een woord te spreken over den anonymen persoon
die zich steeds „Bemoeial" teekent; ik wensch dit gematigd en kalm te doen,
Avant het is buiten mijne bedoeling iemand te kwetsen of te beleedigen.
Gedurende geruimen tijd reeds vinden wij in dit blad stukken met dien
pseudoniem geteekend, bijna allen handelende over gemeentezaken en bijna
allen betrekking hebbende op handelingen van den raad of ons dagelijksch-
bestuur, b. v. over het voorstel van den hr. van Strijen tot benoeming eener
commissie betreffende het middelbaar-onderwijs; over de bestrating enz., enz.
Maar waarom toch noemt „Bemoeial" zich niet? "Waarom geeft hij niej
op de eene of andere wijze te kennen wie hij is Indien het dan blijkt
dat hij zóó goed op de hoogte is om over gemeente zaken te oordeelen,
zullen Avij, kiezers, trachten hem in den Raad te brengen, en misschien
hebben wij dan ten minste één goed Raadslid. Tot nog toe blijft Bemoeial
voor ons een licht onder den korenmaat. Bijna altijd is zijne stem afkeu
rend, zelden of nooit goedkeurend.
Zoo ooit dan was zijn laatst artikel betreffende den wethouder U. scherp,
te scherp zelfs.
Bemoeial vergeet dat de heer B. een man is van eenigzins gevorderde ja
ren, die reeds lang onze plaats bewoont. Reeds geruimen tijd heeft hij
zitting in onzen Raad, terwijl bij zijne eerste benoeming als lid van dat
ligchaam onze gemeente er geheel anders uitzag dan tegeuwoordig en die
Raad geheel anders was zamengesteld dan op ditoogenblik. Zou nu Bemoeial
hem thans daaruit willen verwijderen Zou dat billijk zijn. En reeds
jaren lang als Avethouder fungerende, zou het van den laad toch wel wat
hard zijn hem niet als zoodanig te herkiezen. Daarenboven is de heer B.
een man van invloed en middelen, hoedanigen onze plaats er niet veel be
zit, terwijl hij tevens zitting heeft in de staten dezer provincie. Wan
neer das Bemoeial „te gelegener tijde" op de verkiezing terugkomt, hoop
ik dat hij dit een en ander niet uit liet oog zal verliezen.
Een bezadigd kiezer.
Mijnheer de Redacteur.
Ik lees het Nieuw Leidsch Dagblad nooit, maar wel uwe Courant. Daarin
zag ik eene lofrede, opgenomen op onze politie, overgenomen uit eerstge-
meld blad.
Dat het N. L. D. met de nieuwe organisatie zeer te vreden is, geloof ik
graag, want men heeft te Leiden weinig last van Rotterdamsche politie. En
als het nn waar is dat deze aanvankelijk voldoet aan de daarvan gekoesterde
verwachting, dan Avas die verwachting zeker niet groot. Wij Rotterdammers
denken er anders over.
Behalve de enorme uitgaven die de uitbreiding der politie na zich sleept
hebben wij er weinig van dan last, want de nieuwe agenten zijn er op uit
om bekeuringen te maken, om de lafste en onbeduidendste oorzaken. Vijf
minuten over tienen is de meid niet klaar met 6traatschrobben. Een agent
komt aanloopen. Proces verbaal. Verschijning voor den Kantonregter. Één
gulden boete of een dag gevangenis. (Dikwijls het laatste.)
Schrijver dezer regelen zag onlangs een klein arm jongentje door een
agent naar het politie bureau op de kaasmarkt drageti (ik zeg dragen want
hij had het op den arm) gevolgd door eene menigte volks. Natuurlijk
vroeg ik aan iemand Avat „die jeugdige misdadiger" misdaan had, én kreeg
tot antwoord „dat het kind honger had gehad en in de stadhuissteeg een
stukje brood had gevraagd." Waarlijk dergelijke heldendaden der politie
zijn wel de duizenden en duizenden "waard die wij daarvoor moeten opbren
gen. Het neemt echter niet weg, dat sedert die nieuwe regeling de? po
litie er toch des nachts op een kantoor in de Wijnstraat is ingebroken.
Daar schenen die ijverige agenten dan toch niet te vrezen, en Avat helpt
het ons over dag geen enkelen stap te kunuen doen zonder in het oog van
een agent te Avezen Want het is hier als met agenten bezaaid.
Wat nu de veel geprezen maatregel van den Burgemeester betreft, deze
beteekent al zeer weinig. De „voorname lui" hebben geen last van de
plagerij der agenten, daar zorgen de laatste wel voor, en de arme of geringe
man durft niet naar het centraal-bureau te gaan om te klagen of ondertee-
kende bezAvaren in te dienen. Hij zal zich wel Avachten om zich later aan
nog erger vexaties bloot te stellen, hetgeen daarvan het onvermijdelijk gevolg
zou wezan.
Het N. Leidsch Dagblad had naar de meening van ons Rotterdammers
zijn loflied op onze politie wel achterwege kunnen houden. Geen onzer zal
er amen op zeggen.
Wilt gij M. d. R. bovenstaande regelen in Uav geacht blad opnemen van
Een Rotterdams Burger.
Rotterdam, 10 Junij 1867.
"Van 31 Mei 7 Junij 1S67.
ONDERTROUWD: E. Munuik, machinist hij de Mariue, 27 j. en J
A. E. S.Stikkel, 23 j. H. Overkamp, sergeant der Mariniers, 47 j. we
duwnaar van G. K. Grooff en T. Spigt 39 j., weduwe van D. F. Arpeau.
G. de Nagtegaal, smid, 24 j. en N. Zuidewind, 26 j. M. Proost,
scheepmaker, ^26 j. en E. Bogelaar, 24 j. D. Slokmafroos bij de