BURGERLIJKE STAND DEK GEMEENTE KELDER. BURGERLIJKE STAND DER GEMEENTE TERSCHELLING. BURGERLIJKE STAND DER GEMEENTE ZIJPE. die „bijzonder scherp" had willen gijn, had bij die gelegenheid eene geheel andere critiek geleverddoch is het mijne schuld dat het geheele voorge vallene in den Raad en de houding van deu heer B. onwillekeurig, ja, bon gré mal gré aanleiding moeten geven tot menige opmerking, die dien heer en zijne vrienden niet aaügenaam in de ooren kon klinken Neen, immers. Ik heb slechts toegepast de spreuk „Je nomme un chat uu chat," en het bewijs dat ik niet te veel heb gezegd ligt daarin dat „de bezadigde kiezer" die optreedt ter verdediging van den heer B. het geheele voorgevallene in den Kaad weglaat en daarvau zelfs met geen enkel woord gewag maakt. Inderdaad wel een bewijs dat ook hij het gebeurde niet verdedigen kan. Ik wensch M. d. R. tegen den mij onbekenden „bezadigden kiezer" zoo beleefd mogelijk te zijn, doch ik kan toch de vraag niet onderdrukken. Wat toch wel de eigenlijke bedoeling van zijn sluk is. Eene verdediging van den Raad en den heer B Neen; want zooals ik reeds opmerkte komt in het gausche stuk geen woord voor dat dergelijke strekking verraadt. Is het om mij eenige vragen te doen? Ik zou haast denken dat dit het ge val is. „Waarom toch noemt „Bemoeial zich niet"? Waarom geeft hij niet op de eene of andere wijze te kennen wie hij is?" Ziedaar de vragen van „den bezadigden kiezer". Maar ik vaaag vau mijne zijde Waartoe zou het dienen dat ik mijn naam bekend maakte, of wel te kennen gaf wie toch eigenlijk die lastige bemoeial is, zal daardoor het door mij geschrevene meer of minder waar zijn Vol strekt niet. En daarenboven is het volkomen onnoodig, dat het publiek wete wie schrijft, het heeft alleen te oordeelen over de waarde der stukken, verder niet. ündertusschen belooft „de bezadigde kiezer," dat zoo ik mijn naam noem en het blijkt dat ik zóó goed op hoogte ben om over gemeente zaken te oordeelen, „de kiezers zullen trachten mij in den Raad te brengen" en mis schienvoegt hij er bijhebben wij dan ten minste één goed raadslid." Dat laatste M. d. R. is nu voor een „bezadigd kiezer" wel wat satyriek en ik zou haast lust gevoelen hem met gelijke munt te betalen, doch zal dit nu maar achterwege laten. Maar, vraag ik vau mijne zijde den bezadigden kiezer, zoo gij mij niet kent, wie verzekert u dan dat ik thans reeds geen Raadslid ben en behoor tot de zeventien uitverkorenen onzer gemeente? En zoo ik het niet ben, wie geeft U invloed genoeg op de kiezers onzer gemeeute, om iemand, wie het ook zijn moge, als zoodanig te doen verkiezen Dat is wel wat veel gezegd. En bovendien, alware het 't geval, gelooft men dan dat iedereen lust gevoelt zijn tijd op te offcrer, om zitting te nemen in dezen Raad, en daarin moeite en krachten noodeloos te verspillen^ Ik verzeker deu bezadig den kiezer, dat ik de eer om Raadslid te zijn niet verlang, en daarom zal ik mijn naam niet bekend maken en een „licht blijven onder deu koren maat". (toch altijd nog een licht M. d. R.) De fabel van den vos, de raaf en de kaas is ook mij bekend. In het laatste deel van zijn artikeltje houdt de schrijver eene soort lof rede op den heer B. en geeft de redenen aan waarom die heer wethouder behoort te zijn en te blijven. Zwakker argumentatie heb ik nooit gelezea, doch ik zal hierover thans niet in bijzonderheden treden, daar ik aau het verlangen van den „bezadigden kiezer" zal voldoen, en „ter gelegener tijde" wanneer ik op de verkiezing terug kom zijne verdediging niet uit het oog verliezen. Dan kom ik op dit onderwerp terug, en neem tot zoolang afscheid van hem. Vergun mij M. d. R. ten slotte eene enkele opmerking. In het stuk van den B. K. komt voordat zoo Bemoeial zitting had in den Raad er dan ten minste één goed Raadslid wezen zou. Hij doet het voorkomen alsof er naar mijne gedachte geen enkel lid in den Raad zit dat daarin zitting behoort te hebben. En toch is het tegendeel waar. Er zijn m. i. zeer goede en geschikte raadsleden indie ik gaarne als zoodanig wensch te behouden. Doch genoeg- hierover. Spoedig is er geschikte gelegenheid om hierop terug te komen. Verpligt, M. d. R., door de opname van bovenstaande regelen Uw bestendigen lezer, BEMOEIAL. Waarde HANNIS Naar aanleiding van bet door u ingezonden stuk, aan mij gerigt, zij het mij vergund u op eenige zaken opmerkzaam te maken, ten einde verwarringen te voorkomen. Gij zegt: Koning David was altijd bet eerste op en het laatste van de dansbaan dit is volkomen waar maar gij moet niet vergeten dat zijn dansen (ik meen huppelen) was voor den Heer zijnes God; voor Hem ook spande David zijne snaren enkel en alleen om zijnen God te verheerlijken. Daarom had gij geen regt David te vergelijken bij onzen Heidenschen zang en dans op publieke plaatsen, waar men zich niet ontziet de slagorde van Davids God op den dag des Heeren te ontheiligen. Ik kon mij voorstellen, dat indien David nu en dan eens kwam kijken wat er hier en daar zoo al omgaatDavid in plaats van mede te dansenin hei ligen toorn zoude ontbranden en met zijn slingersteen de groote reus zoude verslaan. Voorts verzoek ik u onderscheid te maken tusschen hooge of hooger en Hoogere dingen: als ik van Hoogere dingen spreek bedoel ik daarmede niet de dingen dezer wereldal hoewel ik op deze dingen even goed gesteld ben als ieder ander, want ook ik leef werkelijk in deze wereld en ik kan ze even goed gebruiken. Als ik nu zeg, dat men door den Zondag te ontheiligen op welken dag men zich met hoogere dingen, zoo als David, moet bezig houden, dan kan er immers geen sprake zijn, dat ik naar hooge dingen trachtveel minder dat ik mij de gan- 8che week afsloof en de Zondag tegenover vrouw en kind zit te suffen, hoewel ik dit laatste toch veel beter vind, neem het mij niet kwalijk Hannis, dan in de kroeg bij de jenever- flesch of op andere publieke plaatsen, waar men niet alleen ook zijn geest verlamd maar zelfs het ligchaam sloopt. Gij schijnt op mij slecht gemutst te zijnals zou ik de werkende stand door het slijk hebben gehaaldwelnu ik vind het zeer goed partij voor dien stand te trekkenmaar wat men ook moge zeggen en op welke wijze men mij ook den oorlog verklaart, ik houd staande, dat er onder alle stan den dooreen gerekend, van de 50 tot 30 pCt. zijn die, zoo al geen dronkaards, dan toch stijve drinkers zijn, en de Zon dag even gelijk achten als alle dagen der weeknergens ontmoet ik zoovele dronkaardsik meen dronken lieden, als hieren als ik nu dat kwaad aanwijs dan veracht ik en mijne geestverwanten (ik wist niet dat ik geestverwanten had) daarom mijne broeders en zusters naar den vleesche niet. En als gij nu daarin verbetering wilt brengen, dan behoort gij in gedachtenis te houden dat men geene verbetering kan brengen zonder de hulp van Davids God en die verbetering of verandering moet met Davids God in overeenstemming zijn en dan is eene uitspanning ook voor den werkenden stand niet alleen geoorloofd, maar ook noodzakelijk. Ik zal mij opregtelijk verheugen als men er toe kon overgaan dien stand te verbeteren en gij kunt volkomen op mijne medewerking en ondersteuning rekenen. Wat dunkt u, zou den avond na afloop van de exercitie van het Vrijkorps daartoe niet geschikt zijn Op zich zelf is die exercitieis die vereeniging in vredes tijd reeds eene gezonde en nuttige uitspanningen hoewel ik geloof, dat Nederland voor een oorlog niet bevreesd behoeft te zijn, zoo heb ik toch alle achting voor genoemd korps. Die beweging is eene soort van gymnastiek, het kan niet anders of er zullen krachtige mannen van groeijen als men zich er reeds vroeg aan gewent, ook voor hunne dagelijk- schen arbeid zullen ze beter geschikt worden. Het verwon dert mij maar, dat die vereeniging zoo weinig ondersteuning vindt, mij dunkt ieder burger van den staat moest dat in't oog Vallendat een paar uren oefeninggekleed in een doel matige montering, waarin men zich vrijelijk kan bewegen hetzij in de opene lucht of in ruime lokaleneen rijke schat van gezondheid en beschaving zal opleveren, wel te verstaan als men zich van eiken sterken drank onthoudt. Nieuwediep 17 Junij 1867. M. Naschrift. Deze morgen komt een leerjongen bij mij te laat aan den arbeid, als reden opgevende, dat hij met zijne ouders naar T i v o 1 i was geweest. Van hem vernam ik ook zeer vele dingen, waarvan mij de haren ten berge rezen. Wilt gij mij beloven Hannis nooit weer met eene verdediging van u zoogenaamd bierbal aan boord te komen, dan zal ik daarover zwijgen, in het tegen overgestelde geval doe ik u gerustelijk den oorlog aan. M. De Redactie vindt dat de gemoedelijke M. wat al te oorlogzuchtig wordt, zij acht het daarom, eu ook om andere grondige redenen, hoog tijd, dat de gevoerde schermutseling eens eindige. Zijn dus M. en Ilaunis inderdaad voornemens, om nu werkelijk met grof geschut te beginnen, dan worden zij verzocht een ander meer afgelegen terrein optezoeken, want de lezers vau de Heldersche Courant kunnen dat gebulder niet best verdragen. Correspondentie. X. Vraagt of de hier bestaande kiezersvereeuigingen niet nu reeds zullen bijeenkomeu om zich te verstaan voor de verkiezingen voor den Gemeente raad in Julij a.s. Te Amsterdam en elders is dit reeds geschied. Van 7 14 Junij 1867. ONDERTROUWD: H. G. Bischoff, stukadoor, 28 j. en J. M. Poppe, 23 j. C. Dekker, arbeider, 24 j. en Grietje Knip, 25 j. C. Bobel- dijk, timmerman, bijna 33 j. en A. Smit, 27 j. B. II. Gallee, boots man bij de Marine, 42 j. en C. Cramer, 25 j. wonende te Amsterdam. GEHUWD E. Munnik en J. A. E. S Stikkel. II. Overkamp en T. Spigt. G. de Nagtegaal en'N. Zuidewind. M. Proost cn E. Bogc- laar. D. Slok en E. Kaptein. BEVALLENE. Listelle geb. Duijvcltcr D. H. Hin geb. Ran D. D. Feunik geb. Koning D. A. M. Bocsaart geb. de Winter D. G. Kansen geb. Vergaij D. A. Eijgenhuijs geb. Schipper Z. T. P. Paaij geb. de Boer D. E. Tukke geb. Avontuur D. N. Horn geb. Zuide wind D. J. van Theffelen geb Mciisc 2 Z. OVERLEDENJ. B. Wibbelsman 37 j. A. II. Kcmpers geb. van Wijck 55 j. C. Dienaar ruim 6 m. H. Rose 38 j. Van 1 15 Junij 1867. ONDERTROUWD Pietcr Smit, Grofsmit 22 j. eu Sieke Bos, 22 j. GEHUWD: Geeue. GEBOREN Cornelis, z. van Lieuwe Spits eu Aaltje Pronker. Grietje, d. van Johan Eeltjes Kuijper cu Geertje Roelofs Philippus. Jacob, z. van Gosscn Cornelis Rijkekoer en Trijntje Jacobs Haan. Trijntje, d. van Jemke Cornelis Bos en Aaltje Jacobs Haan. Jemke, d. van Jan Jaus Licuwen en Mieutje Cornelis Kuijper. Neeltje, d. van Ariën Bloem cn Baukje Jerakes Klein. Gerrit, z. van Klaas Jan Pot en Neeltje Mole naar. Adriana Catharina, d. van Pieter Alteua eu Klaaske Redeleer. Jetske, d. van Jan Rijnders Buren en Rinkje Cornelis de Boer. Corne lis, z. van Teunis Liberg en Wictske Ancs Bakker. OVERLEDEN; Siltjc IJsbrarids Smit geh. met Japke Pieters Bos G6 j. Albert Cornelis Roos wed. van Japke Jacobs de Zeeuw 84 j. Siltje Jacobs Smit geh. met Neeke Cornelis Boune 65 j. Van 1 15 Junij 1867. ONDERTROUWD: J, Hartog en K. Daane. A. Nieuwland te War- merhuijzen en D. Bas. T. Harp en A. Blaanboer. W. Sieuwers en J. Schellinger. H. T. van de Wetering te Heemskerk en G. M. van Lint. C. B. van Lint en S. Mone. P. van Kleeff eu G. de Boer te "VVieringerw aard. GEHUWD Josef Faher te Callantsoog en A. Keijzer. A. Tol en K. Janzen vau der Boom. J. Hartog eu K. Daane. A. Nieuwland en D. Bas. GEBOREN Thcodorus Mattheus, z. van M. P. N. Meijer en C. G. van Woesik. Maria, d. van II. van Woesik en G. Beemsterboer. Jan, z. van C. Kossen en D. Oom. Hendrik, z. van S. Bruin en M. Breed. Cornelis, z. van P. de Wit en C. de Wit. Maaltje, d. van A. Mosk en T. van der Oordt. Pieter, z. van J. Sleuder cu A. E. Mertz. Johati- nes, z. van A. J. Aalbers en N. Kos. Tamis, z. van K. Plevier en A. Rampen. Hendrik, z. van P. Kreijger en J. Kool. Dirk, z. van J. Timmerman en D. de Leeuw. Reus, z. van F. Kaan en P. Kaan. Ilenderika, d. vau P. van Weelden en G. Prins. OVERLEDEN Marijtje 16 w., d. van A. Mooijboer en G. Oostindiê. Elisabeth 2 m., d. van S. Thoes en M. C. de Wit. Pieter 9 in. z. van N. Heijblok en J. Hagenaar. Petrus Johannes 4 w., z. van A. J. Swaats en X Mooijboer.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1867 | | pagina 3