Job
llieuios- en ^.AÖoertent(e--öföÖ.
Achtste Jaargang.
1868.
WOENSDAG
4 MAA R T.
Tweede Kamer.
^6.
HEIDERSCHE COURANT.
Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG.
Abonnementsprijs voor 3 maandenƒ1.30
Franco per post 1.50
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco aan den Uitgever S. Gïltjes.
De prijs der Au verten tien van 14 regels is 60
Centen voor eiken regel meer 15 Centen. Zegelregt voor
elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags en Vrijdags
middag 12 uur gelieve mende Advertentièuintezenden.
Ingezonden stukken minstens eén dag vroeger.
In de zitting der Tweede Kanier van Maandag 2 Maart,
heeft de heer Thorbecke het ministerie geïnterpelleerd over
de jongste ontbinding der Kamer.
Spreker zegtDe grondwet heeft de ontbinding toegela
ten alleen in het uiterste geval; van daar de periodieke af
treding om de twee jaren. De noodzakelijkheid van ontbin
ding kan alleen zijn, wanneer er geen ander middel bestaat
tot verzekering van den constitutionelen gang van zaken.
Hieruit ontstaat de vraag: welk dringend landsbelang ge
bood, om binnen 15 maanden onder hetzelfde ministerie, voor
de tweede maai te ontbindenwelk landsbelang gebood een
maatregel, die den rustigen voortgang van 's lands zaken be
lemmerde die algemeene spanning te weeg bragtonver
draagzaamheid en andere kwade hartstogten verwekte en het
moreel gezag van de regering verzwakte. Hij laat hier op
volgenHet ministerie heeft gepoogd de maatregel te verkla
ren, niet te regtvaardigen in onderscheidene stukken, als in de
sluitingsrede, in het ontbindingsrapport en in de openingsrede.
Het volk is opgeroepen om vóór of tegen 's konings wil te
beslissen. Daardoor wordt vernietigd een der eerste waar
borgen voor het grondwettig koningschapde onbeperkte
ministeriële verantwoordelijkheid, waarachter de koning on-
gedeercT"biijft. Het gebeurde komt den spreker een onregt
voor, eene verzaking van een der eerste beginselen van con
stitutioneel Staatsregt. Kan de regering dit verantwoorden
Spreker behandelt daarna het verzet van de regering tegen
de uitspraak der Tweede Kamer betreffende het regerings
beleid van den minister van Buitenlandsche Zaken. Vroeger
werd ook ministerieel beleid afgekeurd, dikwerf geschiedde
dit en dan was tot dusver gemeen regt: dat de betrokken
minister of het betrokken ministerie zijn ontslag nam. Wa
ren de motieven van afkeuring onjuist en onbillijk, die mi
nisters vroegen daarna niet. Zij onthielden zich om Z. M.
te adviseren het ontslag niet aan te nemen. Na de afstem
ming achtte zij zich niet meer de organen van de kroon bij
de vertegenwoordiging, die de kroon waardig konden dienen
overeenkomstig hunne politieke eer rekenden zij zich eene
aftreding ten pligt.
De min. van Binnenl. Zaken (de heer Heemkerk) beantwoordt
den interpellant en zegt dat de regering met de hand op het hart
verklaren kan, dat zij zich niet heeft schuldig gemaakt aan
het constitutionele misdrijf, waarvan men de regering een
verwijt heeft gemaakt, dat zij het volk zou hebben opgeroe
pen om vóór of tegen den Koning partij te kiezen. Die
revolutionaire gedachte is nimmer bij de regering opgekomen.
Zij heeft echter gemeend het voorstel tot ontbinding *e moe
ten doen en de volle verantwoording daarvan op zich durven
nemen. Z. M. heeft beslist en daarop mag geen aanmerking-
gemaakt worden; dit zou ongrondwettig zijn.
Na de minister bekomt de heer van Bosse het woord, die
zegt in de handeling der regering met leedwezen te hebben
gezien een gebrek van ingenomenheid met den parlementai
ren regeringsvorm, de plaats gehad hebbende handelingen
komen hem voor de strekking te hebben van minachting met
de politieke ministeriële verantwoordelijkheid.
Herhaalde ontbinding, bewijst dat men de publieke opinie
wil dwingen en dat men de kiezers wil noodzaken afgevaar
digden te kiezen in den geest der regering. Men heeft bij de
laatste verkiezing de kiezers èen vraag ter beslissing gegeven,
die zij niet konden beoordeelen. Spreker wil niet voor reke
ning der ministers laten al wat in ministriële couranten door
politieke renegaten is geschreven.
Na andere, volgens sprekers inzien, partijdige handelingen
te hebben opgesomd, vraagt hij Is het niet partijdig, wan
neer op een oorlogsbodem een taal wordt gevoerd, die
hoogst onbetamelijk is De zee- en landmagt heeft zich met
de politiek niet in te laten..
Spreker had gewenscht dat zijn oude spreuk gematigdheid,
hier in volle toepassing had kunnen worden gebragt. Hij merkt
eerst op, dat de minister met een voorzigtig stilzwijgen heeft
voorbijgegaan de vraagcischte 's lands belang driDgcnd de
ontbinding? Spr. blijft die ontbinding sterk afkeuren en voegt
alzoo zijn afkeurende stem bij die van den heer Thorbecke.
Nadat de heer Heydenrijk, naar aanleiding der ontbinding
stukken, over onderwijs en koloniën spreekt, en de voorzitter
de aanmerking maakt, dat die zaken in geen verband staan
met de interpellatie van den heer Thorbecke en eene afzon
derlijke interpellatie moeten uitmaken, beantwoord de minister
van marine (de heer Pels Rijcken) de opmerking van den heer
van Bosse, betreffende de toespraak, gehouden bij de parade
op het dek van het wachtschip te Willemsoord.
Die zaak is hem bekend uit twee dagbladartikelen. Het
eerste artikel in de Nieuwe Roti. Ct.gaf hem dadelijk den
indruk van onjuist en onwaar te zijn; het tweede artikel was
opgenomen in het Dagblad en onderteekend door den état-
major van het schip. Volgens oude reglementaire voorschrif
ten moeten de kommandanten der oorlogschepen toespraken
houden op de Koninklijke verjaardagen; de wijze van toe
spraak is niet voorgeschrevendat wordt overgelaten aan de
welbespraaktheid, aan de meer of min warme gevoelens van
den kommandant.
De minister ontkent nu niet dat, hoezeer de toespraak in het
Dagblad getuigt van warme gevoelens voor Koning en Va
derland, in die toespraak sommige uitdrukkingen voorkomen
die hij afkeurt. Hij moet echter doen opmerken dat in die
rede niet die bedoeling lag welke daaraan in de Nieuwe Rott
Ct. is gegeven. Het Dagblad-artikel heeft hem aanleiding
gegeven de zaak te behandelen en de oude voorschriften nu
zoo te wijzigen, dat op die dagen noch van politieke, noch
van godsdienstige quaestiën sprake mag zijn. Hij moet echter
opkomen tegen de insinuatie dat de toespraak heeft moeten
strekken als kiezers-manoeuvre want den 19- Febr. waren
de verkiezingen afgeloopen.
De heer van Bosse zegt alleen het feit te hebben aangegeven
om te doen zien welken invloed de verkiezingen gehad heb
ben niet om er van te spreken als verkiezingsmanoeuvre.
De heer Heemskerk, Minister van Binneniandsche Zaken
komt op tegen de beschuldiging dat het Ministerie niet on
partijdig is geweest in het verkiezingswerk. Hij sommeert de
heer van Bosse dit te bewijzen. De min. houdt vol dat de
heer van Bosse het gebeurde op het wachtschip wèl als blijk
van partijdigheid van het ministerie heeft gekarakteriseerd.
Dit is nu door dien spr. geretracteerdde minister hoopt en
verwacht dat de spreker ook zijne andere beschuldigingen
zal retracteren of de bewijzen te leveren van zijne beschul
digingen
De heer van Golstein zegt, dat het hem is voorgekomen
dat de waardering van de grondwettelijke bepalingen over
het ontbindingsregt in de rede van den heer Thorbecke niet
zeer juist is voorgesteld. Spreker maakt daarop eenige aan
merkingen en zegt o. a. dat het regt van ontbinding aan geen
tijdsbepaling is gebonden, en dat het alleen aankomt op de
waardering der gronden en omstandigheden waaronder de
ontbinding plaats hebbe. Spreker vraagt waar het in de
grondwet geschreven staat, dat eene ontbinding alleen moet
plaatshebben in het geval van uiterste noodzakelijkheid. De
grondwet heeft het regt van ontbinding aan den Koning toe
gestaan, onbeperkt en zonder eenige tijdsbepaling. Spreker
is het alleen te doen om de constitutionele regten des Ko
nings te handhaven.
De heer van Eek kan niet instemmen met de vorige spre
ker en zegt verder: zijn alvorens tot de ontbinding over te
gaan, de hooge collegien gehoord? Neen, het ministerie heeft
alléén gehandeld in de zaak, waarin het zelf partij was.
Daarna hebben nog gesproken de heeren Fokker, Moens,
van Bosse en Godefroi, allen contra het ministerie.
Laatstgenoemde heeft o. a. gezegd: Er is niemand in en
buiten de kamer, die niet erkend dat de ontbinding moreel
is mislukt. Men lette slechts op de erkenning in de ministriële-
bladen, dat de regering niets gewonnen heeft. De regering
heeft dus misgetast en zoo als de minister van Buitenland-
sche zaken in 1861 gezegd heefteen constitutioneel misdrijf
gepleegd en den naam van staatslieden verspeeld. Hoe kan
dan zulk ccne regering de kamer met vertrouwen te gemocy'