08.
Achtste Jaargang.
1868.
Rieuros* en ^.<flÖoertenfie--fifaö.
WOENSDAG
Tweede Kamer.
HELDERSGHE COURANT.
Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG.
Ahonuementsprijs voor 3 maandenƒ1.30
Franco per post n 1---0
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco aan den Uitgever S. Giltjes.
De prijs der A l> verten tien van 14 regels is 60
Centen voor eiken re^el meer 15 Centen. Zegelresjt voor
elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags en Vrijdags
middag 12 uur gelieve mende Advertentién iutezenden.
Ingezonden stukken minstens een dag vroeger.
De discussien tengevolge van de interpellatie Thorbecke
en de daaruit ontstane motienzijn Vrijdag en Zaturdag met
dezelfde levendigheid voortgezet als de vorige dagen der week.
Vrijdag de motie van den heer Blussé nog steeds aan de
orde 'zijndehebben daarover het woord gevoerd de heeren
Jonckbloet, Godefroi, v. Zuijlen v. Nyevelt (minister van bui-
tenl. zaken)Heemskerk (minister van binnenl. zaken). W". van
GoltsteinKalff, van der Does de Wiliebois, J. K. van Golt-
stein Bots, Hardenbroek v. Kuyk en v.Naamen v.Eemnes.
Zaturdag opende de minister van binnenl. zakende heer
Heemskerk, de discussien, en zegt de vergadering opmerk
zaam te maken dat in twee voorname bladen het volgende
berigt voorkomt:
«Reeds voor geruimen tijd liep het gerucht, dat onze minister
van buitenlandsche zaken, graaf van Zuylen, zich bestemde
als opvolger van den kwijnenden thans overleden, baron
Bentinck, onze gezant in Engeland. Wij meenen uit goede
bron evenwel de verzekering te kunnen geven, dat dit plan
in duigen is gevallen. Het is namelijk een vast gebruik om
de regering, bij welke een nieuwe gezant wordt geaccrediteerd,
vooraf officieus te vragen of de te benoemen titularis haar
aangenaam zal zijn. Dit nu moet ten aanzien van graaf van
Zuylen bij de Engelsche regering gebeurd zijn, met dit
teleurstellend gevolg, dat onze eigen minister van buitenland
sche zaken ten antwoord ontving, dat hij in Engeland minder
aangenaam zou wezen.
De reden voor zoodanig antwoord is niet ver te zoeken.
De man, die door zijn onvergeeflijke handelingen den vrede van
Europa in gevaar bragt, welke niet anders gered is kunnen
worden dan door het in Engeland, even als bij ons, zoo im
populaire traktaat van Londen, die onvermijdelijke bron van
toekomstige verwikkelingen, kon aan de Engelsche regering
niet welgevallig zijn. Het schitterend succes van Graaf van
Zuylen is voor hem persoonlijk dus niet zeer benijdenswaard."
De regering stelt er prijs op te verklaren ndat dit artikel
van het begin tot het einde een infame leugen i s."
Daarna worden de discussien over de motie Blussé voort
gezet. Het woord wordt gevoerd door de heeren Pijnappel,
van der Linden, Saaijmans Vader, Fokker, van Wassenaer
Catwijck, Blussé, Storm van 's GravesandeGefken, Hoff-
man, Nierstrasz, Thorbecke, van Zuylen van Nyevelt (min.
van buitenl. zaken), Heemskerk (min. van binnenl. zaken) en
de Bosch Kemper; laatstgenoemde stelt de volgende motie voor
»De kamer, uit de discussien over het voorstel van den hr.
«Blussé ontwaard hebbende, dat er leden zijn, die verklaard
«hebben niet genoegzaam ingelicht te zijn om reeds nu een
«oordeel te vellen öf over het regeringsbeleid van den minister
«van buitenlandsche zaken öfeen gevoelen van vertrouwen of
«wantrouwen uit te brengen over het geheele ministerie,
«schort haar oordeel daarover op tot na het onderzoek der
«begrootingswetten, en gaat thans over tot de orde van den dag."
De voorzitter vraagt of het doel van den voorsteller is,
dat door aanneming zijner motie die van den heer Blussé voor-
loopig buiten verdere behandeling zal blijven.
De heer de Bosch Kemper antwoordt dat, als zijne motie
wordt aangenomen, die van den heer Blussé vervalt.
De voorzitter opent nu de beraadslagingen over beide motien
van orde.
Nadat nog eenige repliek wordt geleverd aan vroegere
sprekers door de heeren Verheijen Insinger en Thorbecke,
zegt laatstgenoemde ten opzigte van de laatst voorgestelde
motie, dat hij geene schorsing der beraadslagingen verlangt
omdat z. i. de beraadslaging over de motie-Blussé in geen ver
band staat tot het buitenlandsch beleid. De motie-Kemper is
slechts eene uilvlugt, zoo als spr. uit de woorden der motie tracht
aan te toonen. Wil echter de regering zich eerst nog over haar
'buitenlandsch beleid regtvaardigeu, spr. wil haar daartoe de
gelegenheid geven. En zoo dan niemand anders daartoe het
voorstel doet, dan zal hij later voorstellen den minister daar-
ioe de gelegenhéid te openen.
De minister van buitenl. zaken vraagt den heer Thorbecke
wat toch wel verlangd wordt met het uitstel der discussien
over de motie-Blussé tot na de overlegging der stukken, wan
neer toch z. i. ondanks de goedkeuring van het beleid des
ministers, de ontbinding kan worden afgekeurd. Het resultaat
daarvan kan dan alleen zijn, dat de condemnatie van den minis
ter nog grooter kan zijn, omdat men dan zal vermengen hen, die
zijn beleid afkeuren en hen die de ontbinding niet goedkeuren.
De minister van binnenl. zaken zegt, dat de regering niet
kan vragen schorsing der beraadslagingen over de motiezij
heeft die niet voorgesteld. Maar zij zegt alleenwat gij ver
langt, overlegging van stukken betreffende het buitenlandsch
beleid, zullen wij onverwijld geven die stukken kunnen dan
invloed uitoefenen bij de beraadslagingen over de begrooting
van buitenlandsche zaken. Nu blijft dit waar: wanneer deze
motie die is een votum van wantrouwen onveranderd
wordt aangenomendan kan de regering geen inlichtingen
meer geven.
De heer Thorb' ,ke geeft nader te kennen, dat het alleen
van de regering .Ihangt of hij zal voorstellen om de beraad
slagingen te schorsen. Als de regering schorsing verlangt
wil hij daaraan toegeven; maar hij die de ontbinding van
het oordeel van het buitenlandsch beleid afscheidtkan niet
in de eerste plaats en zonder dat het ministerie het verlangt,
de schorsing voorstellen.
De heer Pijnappel vindt de conclusie der motie van den
heer de Bosch Kemper te onbestemd. Spr. wil geen verband
tusschen de beoordeeling dezer quaestie en de begrooting van
buitenl. zaken. Spr. stelt de volgende motie van orde voor:
«De, Kamer, wenscbende vóór de stemming over de motie
«van den heer Blussé aau het Ministerie de gelegenheid te
«laten om nadere stukken betreffende de Luxemburgsche
«quaestie over te leggen doch van meening dat die overlegging
«niet behoeft te wachten tot de behandeling van de begrooting
«van Buitenlandsche Zaken schorst voorloopig de behandeling
«van de motie van den heer Blussé."
De heer de Bosch Kemper ondersteunt die motie en trekt
de zijne in.
De heer Thorbecke ziet geen reden, om zich tegen het
voorstel-Pijnappel te verklaren. Hij zal zich er voor verklaren
met deze vraag aan den voorstelier: of het niet beter is te
vragen eenige stukken betreffende het diplomatiek beleid, en
dus niet enkel de Luxemburgsche qaestie te noemen?
De heer Heemskerk minister van binnenlandsehe zaken,
merkt op, dat als men wil dat de stukken worden overgelegd
vóór de behandeling der begrooting van buitenlandsche zaken,
zij dan in handen eener commissie moeten worden gesteld.
De heer Blussé van Oud-Alblas zal nu stemmen voor de
motie-Pijnappel, maar blijft aan zijne motie de beteekenis
geven, dat zij de afkeuring inhoudt der ontbinding.
De heer Kalff geeft den heer Pijnappel in bedenking uit
zijn voorstel weg te laten te woorden: «doch van meening
dat die overlegging niet behoeft te wachten tot de behande
ling der begrooting van Buitenlandsche zaken."
De heer Pijnappel kan aan dat verlangen niet voldoen. Die
woorden toch behooren tot het essentiele van zijn voorstel.
De heer Kalff stelt thans als amendement voor, uit de motie-
Pijnappel weg te laten, de door hem genoemde woorden.
De wijziging van den heer Kalff wordt verworpen met 49
tegen 21 stemmen.
Vóór de heeren Gefken, Taets van Amerongen, Nierstraz,
Wiliebois, J. K. van Golstein, van Wassenaer, Haffmans,
Kalff, Insinger, Hoffmann, Rochtissen, Kien, Smitz, Simons,
Begram, Hardenbroek, van Zinnicq Bergmann, de Gasembroot,
van Nispen, van Kuijk en van Sijpersteijn.
De motie van den heer Pijnappel wordt aangenomen met
65 tegen 5 stemmen.
Tegen de heeren Fokker, van Eek, Saaymans Vader, Taets
van Amerongen en W. van Golstein,
De vergadering wordt hierop gesloten tot Maandag l^ure.
Maandag is aan de orde het opmaken van den rooster van
aftreding der leden. Uit de uitkomst der loting, die daarbij
plaats heeft, blijkt dat van de beide afgevaardigden uit het