J 711. Achtste Jaargang. 1868. ZATURDAG 21 MAART. <ftÖoerteatie--6faÖ. Jlieuras- en Tweede Kamer. CHE Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG. Abonnementsprijs voor 3 maaudenƒ1.30 Franco per post 1.50 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post- irecteureu. Brieveu franco aan den Uitgever S. Giltjes. De prijs der Advebtkntien van 14 regels is 60 Centen voor eiken regel meer 15 Centen. Zegelregt voor elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags en Vrijdags middag 12 uur gelieve men de Advertentiên intezenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. COURANT. In de Dingsdag jl. gehouden zitting is, bij monde van den heer Thorbecke, rapport uitgebragt door de commissie voor het onderzoek der diplomatieke bescheiden betreffende de Limburg-Luxemburgsche aangelegenheden waarna be sloten is aanstaanden Donderdag over de conclusie van dat rapport te beraadslagen. In de vergadering van Donderdag opent de heer Koorders het debat en protesteert ten sterksten tegen het rapport en tegen de voorgestelde conclusie, om de stukken eenvoudig voor kennisgeving aan te nemen. Spreker noemt het rapport geen verslag maar eene akte van beschuldiging. Het heeft hem ver baasd dat de minderheid der commissie, zonder eenig protest, ■onder dit rapport haar naam heeft gesteld. De heer W. van Goltstein, kan zich evenmin met het rap port vereenigen en teekent mede protest aan tegen de conclusie. Spreker noemt het rapport partijdig in zijn over ligt en onjuist in zijne beweringen, waardoor het komt tot eene onbegrijpelijke conclusie, spreker denkt daarbij niet aan •opzet, maar schrijft het toe aan overhaasting, waardoor onder .scheiden punten zijn voorbij gezien. De heer van Wassenaer Catwijck vraagt wat men bedoelt met «voor kennisgeving aangenomen". Is dat een goed- of afkeuring van het beleid. Spreker meent dat als een generaal in den oorlog uitne mend succes heeft behaald, het niet te pas zou komen hem voor den krijgsraad te brengen ter verantwoording van elke stelling. Nu trekt men in twijfel of de minister de chef is .geweest van het leger, dat zulke successen heeft behaald. In dat ge val stelt de spr. de minister op dezelfe lijn met den Prins van Oranje bij Quatre-Bras. Spr. had zich eene andere conclusie voorgesteld, bv: De Kamer overwegende dat het beleid van 's Konings regering tot gunstige uitkomsten voor Nederland heeft geleid, neemt de diplomatieke bescheiden, omtrent de Limburg-Luxemburgsche aangelegenheden, voor kennisgeving aan. De heer J. K. van Golstein (lid van de commissiewenscht den heer Koorders te antwoorden, waarom de minderheid der commissie geen protest heeft aangeteekend tegen het rap port. Spr. zegt de minderheid had op sommige punten haar eigen gevoelen, zij heeft dat duidelijk in de commissie bloot gelegd, maar zij heeft na rijp beraad begrepen te moeten berusten in het rapport der commissie. Dit staat ook te lezen in den aanvang van het verslag: «De commissie acht in dezen stand der zaak den aard van «hare roeping niet twijfelachtig. Een oordeel over het «beleid der buitenlandsche betrekkingen wordt waarschijnlijk «niet van haar verwacht. De medegedeelde stukken moeten «de leden der Kamer in staat stellen, om zich eene meening «hierover te vormen en de commissie zal door haar verslag «aan hare medeleden den weg daartoe effen en gemakkelijk «dienen te maken." Ziedaar het antwoord dat gegeven moest worden. Meer was niet de roeping der commissie. Zij had geen oordeel uit te spreken noch tot goed- noch tot afkeuring. De bedoeling was niet op te treden tot bestrijding of verde diging van het regeringsbeleid. Het rapport wijst nu in bij zonderheden aan waar leemten heerscht in de overgelegde stukken, en op het duistere omtrent andere punten. Het doel was om van de regering aanvulling te erlangen van de gegeven ophelderingen. Nu wil men daaruit eene af keuring afleiden, maar daartoe wenschte de commissie in geenen- deele over te gaan, Maar daarom ook kon geen protest te pas komen tegen den inhoud van het verslag der commissie. Aiet schema door spreker in den aanvang overlegd, is later «.door de commissie aangevuld en zóó is men gekomen tot een gemeenschappelijk rapport, hetgeen spreker voor eene com- .missie altijd het wenschelijkst acht. De heer Gratama doet eenige vragen betreffende de mede- guarantie van Luxemburg door Nederland, o. a. of het wel de bedoeling der mogendheden is geweest om Nederland te •doen mede-guaranderen, en welke regtsverpligting er kon bestaan om van Nederland mede guarantie te vragenen ten slotte welk denkbeeld men moet opvatten van het diploma tiek beleid van lord Bentinck en van den minister van Zuy- len. En al had nu de regering de guarantie niet kunnen afkeuren, dan nog keurt hij het buitenlandseh beleid te meer af. Hij wil in de kamer een getuigenis doen hooren tegen die guarantie. De heer Storm van 's Gravesande verklaart dat by hem 's ministers buitenl. beleid niet dien hoogen graad van af keuring heeft gevonden als het hier bij sommigen heeft ont moet; hij keurt het echter af dat de minister van buiten- laüdsche zaken niet reeds in November de stukken had overgelegd, daardoor waren misschien groote moeijelijkheden voorkomen. Een andere grief tegen den minister noemt Spreker de toon die de minister heeft aangeslagen bij de verdediging van het budget, daardoor is de zaak zeer benadeeld, daar toch de voorstelling van sommige zaken niet geheel van onjuistheden was vrij te pleiten. Spreker keurt het goed dat de minister veel moeite heeft gedaan, om het de vreemde mogendheden duidelijk te maken., dat Nederland met Luxemburg niets te maken heeft. Spreker blijft overtuigd dat de ontbinding niet geregtvaar- digd is en niét noodig is geweest. Uit het verslag der commissie kan spreker zich niet ver eenigen en stemt daarom tegen de conclusie. De heer Rochussen (lid der commissie) verdedigt zijne on- derteekening van het rapport op dezelfde gronden als de'hr. J. K. van Goltstein. De heer Thorbecke heeft te grooten spoed achter de zaak gezet, zelfs de voorlezing is zeer vlugtig geschied. Er is over die guarantie veel gesproken. Het schijnt dat de heer Bentinck aanvankelijk meende dat men op 'toog had de mogendheden, die het tractaat van 1839 hadden ondertee kend. Later bleek dat de onderteekenaars van het Londensche tractaat tot de collectieve guarantie moesten toetreden. Dit is in het allerlaatste oogenblik aan den minister bekend geworden. En nu is het spreker's innige overtuiging dat de minister, door aan het dringende voorstel toe te geveneen groote dienst aan het Vaderland heeft bewezen. Wie weet welke gevolgen een weigering zou gehad hebben? Spreker moet dus 's minis ters handelingen ook in dit opzigt ten allerstelligste goedkeuren. In antwoord op de loyale rede van den heer Stormdie vroegere overlegging der stukken had verlangdzegt spr. dat hij goedkeurt dat de ministers die overlegging niet eerder heeft doen plaats hebben dan na zich te hebben overtuigd dat voor Nederland daaruit geen gevaar kon ontstaan. De minister heeft hier uit eerlijke voorzigtigheid gehandeld, omdat hij liever «zich zeiven in het ongelijk gesteld zag, dan zijn vaderland te benadeelen." De heer Godefroi erkent in de stukken te hebben ontmoet details, waaruit de feiten naauwkeuriger blijken, maar nieuwe feiten zijn niet gebleken. Het bevreemd spreker even als don heer Storm dat die stukken niet eerder zijn overgelegd. Wat nu betreft het woord van v. Bismarck: »Vous avez sauvez la paix de V Kuropeen waarover buiten de Kamer zoo groot marktgeschreeuw wordt aangehevenmen moet hier de woorden beoordeelen naar den datum. En nu blijkt het dat die woorden gesproken zijn laDg voor de sluiting van het Londensch tractaat. De minister kan die woorden dus niet zoo zeer te zijnen voordeele inroepen, want het is alleen het tractaat dat den vrede van Europa heeft bewaard en daarvan komt uitsluitend aan Oostenrijk de eer toe. Overigens meent spr. dat graaf van Bismarck volkomen de noodeloosheid heeft aangetoond van ons aanbod tot bemiddeling bij onderhandelingen tusschen Frankrijk en Pruisen ten aan zien van Luxemburg. Door dezen stap echter zijn wij gekomen in den ongelukkigen toestand van in Duitschland zeer impo pulair te worden. Sprekers ongunstige indruk van de collectieve guarantie,, is sedert de bekend geworden stukken niet weggenomen. -Hij blijft in de guarantie eene bedreiging zien voor onze heutfalT-.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1868 | | pagina 1