DE DOCHTER VAN DEN BEKEL.
eeue geregelde uitvoering van dien maatregel, heeft de mi
nister aan heeren commissarissen des konings in de provin
ciën een afschrift doen geworden van een door hem vastge
steld voorschrift.
H. de Heer, wonende aan de Overtoom onder Sloten
was na 't overlijden zijner eerste vrouw, hertrouwd. De
tweede vrouw, met wie hij in onmin leefde, vertrok naar
Hamburg. Zonder 't huwelijk te doen ontbinden, hertrouwde
hij nogmaals in October 1867 te Sloten. Te dier zake
werd hij tot 5 jaar tuchthuisstraf veroordeeld.
Als eene bijzonderheid kan gemeld worden, dat in de
vorige week in verschillende landen nabij Groningen koeijen
liepen te weiden.
De jongste berigten van de Kaap de Goede Hoop
bevestigen, dat, in weerwil van of welligt juist van wege de
aankondiging van den gouverneur Wodehouse, als zouden
de Engelschen de Basutos onder hun bescherming nemen,
de president van den Oranje-Vrijstaat den strijd met ver
dubbelden ijver en met ongewoon succes heeft voortgezet,
twee Basutische bolwerken en (naar het gerucht wil) zelfs
de sterkste vesting en de woonplaats van het hoofd Moschesch,
ui. Thaba Borsigo, heeft veroverd. In April zou eene con
ferentie plaats hebben tusschen den gouverneur Wodehouse,
den gouverneur Keate (van Natal), president Brand en het
hoofd Moschesch; maar het is mogelijk dat inmiddels de
Boers het gansche Basuto-land zullen bezet hebben en de
onderhandelingen daardoor bemoeijeiijkt zullen worden.
Uit Home schrijft men van 1 April het volgende
Gister is plotseling de kommandant van den Engelen
berg, de luit. kolonel Pisseri, gevat en in de gevangenis
dier sterkte opgesloten. En tevens dadelijk als komman
dant vervangen door majoor Petrelli. De oorzaken van deze
arrestatie van een hoofdofficier zijn nog niet voldoende be
kend. Pisseri werd sedert lang voor liberaal en een warm
vriend van Italië en zelfs van Garibaldi gehouden, maar
ook voor een man van eer, die trouw was aan zijn vaandel.
Men verhaalt nu, dat hij een fotograaf tot aan den voet van
den vergulden engel heeft doen stijgen en hem daar foto-
grafiën van de nieuwe vestingwerken heeft laten maken,
bestemd voor de Italiaansche regering. Dit toont alweer
hoe weinig de regering op de Tulandsche troepen kan re
kenen, daar die sympathie hebben voor de zaak van Italië.
Ook is hier weer sprake van de aankomst van tal van
Italiaansche agenten, waaronder Garibaldistische officieren,
wier doel is onrust te stichten en de soldaten tot desertie
te verleiden. De politie oefent een naauwlettend toezigt
uit bij de poorten der stad, bij de stations der spoorwegen
en op alle punten, die toegang tot de stad verleenen. Eiken
nacht vinden hier huiszoekingen plaats; in den nacht van
29 op 30 Maart was het aantal 270.
De hooge Romeinsehe ambtenaren achten een nieuwen
aanval van de actie-partij op Rome aanstaande of geven
dat althans voor. De vestingwerken te Civita Yecehia zul
len reeds tegen het einde dezer maand voltooid zijn.
In Engden, graafschap Bentheim, wordt sedert eenigen
tijd een man, die algemeen in die gemeente als een aarts
drinker bekend staat, vermist, zonder dat diens plotselinge
verdwijning tot heden is opgehelderd. Vóór eenige dagen
echter kwam op zijn erf een varkendat niet te verdrijven
was, en waarvan men den eigenaar niet kon opsporen. De
buren verkeeren nu in de stellige meeningdat er eene ge
daanteverwisseling heeft plaats gehad, en de verdwenen per
soon wezenlijk in een zwijn is veranderd.
Men schrijft ons uit Oost-Indie, het volgende:
Dat Indië een "exceptioneel" land is, bleek weder dezer
dagen, toen een Arabier, kapitein op een kuster, op zijne reis
naar Pekalongeneen Ilollandseh schip ontmoette, waarvan
hij den kapitein toevallig kende. Voor zijn volk een zekere
pratheid willende uithangendat hij onder de echte Holland-
sche vloot zijn sobatje (vriend) had, heesch zijn vlag en
wachte nu met fonkelende blikken het hijschen der Holland-
sche driekleur op het andere schip af. Maar o! wat moet zijn
muzelmans hart geleden hebben en van walging gebonsdtoen
er aan het Ilollandseh schip een zwart varkentje in de hoogte
werd geheschen. Na zich eenige keeren op het dek te hebben
geworpen, kommandeerde hij zijn schuit weer huiswaartsom
den gezagvoerder mogelijk aan het spit te braaijen. Een be
roerte deed hem echter onderweg geen goed, want bijkwam
hier dood ter reede aan.
II.
Een onderwijzer, van B. naar S. verplaatst, en onze plaats
doortrekkende, bezocht hier een zijner vrienden op diens
school. Bij het binnenkomen schreef de 3e onderwijzer op
het bordzóó dat de 2e het konde lezennwie is dat kleine
mannetje?'de 2e antwoordde mede met krijt op zijn bord:
i)ik ken liem nietmaar het is een onzer collega's." Daarop
liet dadelijk de 3e onderwijzer zijne klasse het lied aanheffen,
(doelende op het dwergachtige figuur van den bezoeker), het
bekende: ijDaar komt kleine Thomas aan,
't Is zoo'n aardig ventje," enz. enz.
Natuurlijk tot groote stichting van den betrokkene en van
de aspitant-Ned.-Ind.-Staatsburgers.
ra.
De "bandelooze" pers in Indie gaat voort met Neêrlands, en
helaas ook onze minister van buitenl, zaken in het ootje te
nemen. Woorden als: zich zeiven geloovende een valk,
maar inderdaad een uil te zijn"nhet drooge brood' niet
waard" en meer van die (mogelijk wèl verdiende) uitdrukkingen.
Vroeger dacht men hier dat Z. M. boven de partijen stónd
doch na al het gebeurde wordt dat, ten minste hiertegen-
woordig zeer sterk betwijfeld.
Kassianwat doet men met zulke lui
EEN GEWIGTIGE POST.
Een stafofficier ontving voor eenige jaren het opperbevel
over eene vesting in den Elzas. Bij een zijner inspectiën
vond hij een schildwacht bij een vermolmd en half vervallen
staketselhetwelk diende om een binnenplein in twee deelen
te scheiden. De kommandant onderzocht bij den plaats
majoor naar de noodzakelijkheid, om daar ter plaatse een
schildwacht te stellen, waarop hem geantwoord werd,
dat die steeds daar geweest was en zulks ook door zijn
voorganger was goedgevonden. Dit was hem intusschen geen
voldoende reden en nu gebood bij een overste om te onderzoe
ken, wat of er eigenlijk van die zaak was. Oude papieren, boeken
en bescheidenwelke in de vesting aanwezig waren, werden
nu doorgesnuffeld en kwam men eindelijk tot de ontdekking,
dat bewust staketsel voor niet minder dan vijf en dertig
jaar was hersteld en op nieuw geverwd. De toen daarbij
geplaatste schildwacht had enkel in lastte. zorgen dat de
natte verw niet beschadigd werd. Sedert was er echter altijd
een post aan die plaats uitgezet, zoodat gerekend dat
elke vier en twintig uren zes manschappen op die post
76,700 man dat staketsel nutteloos hadden bewaakt.
Steenkolen»
Gelijk algemeen bekend is, heeft men zich in Engeland
dikwijls ongerust gemaakt, of niet eene uitputting der steen
kolenmijnen tc vreezen is; hetgeen, daar iu onze dagen nij
verheid en vervoer zoo geheel van steenkolen afhangen, eene
ontzettende ramp zoude zijn. Van wege de Engelsche rege
ring is aan hare gezantschappen den last opgedragen een
verslag uit te brengen aangaande de opbrengst der steenko
lenmijnen over de geheele wereld. De uitkomst van dit ver
slag is vrij geruststellend, en wij ontleenen daaraan het vol
gende.
In België bedroeg de opbrengst van 286 kolenmijlen in
1866 bijna 13 millioenen tonnen. In Henegouwen zijn over
de 54,1)00 bunders, waar kolen worden gevonden, nog slechts
ongeveer 24,000 ontgonnen, terwijl in geene anderhalve eeuw
van de uitputting der mijnen sprake kon zijn. Pruisen is
zeer rijk aan steenkolen. De mijnen aan de Saar zouden
gedurende 3000 jaren twee en een half millioen tonnen per
jaar kunnen opbrengen. De mijnen van de Ruhr zijn tien
Duitsche mijlen lang en zouden gedurende 5000 jaren, een
millioen tonnen per jaar kunnen opbrengen. Er zijn 409
steenkolenmijnen in Pruisen, die aan 89,192 menschen werk
verschaffen en f 59,459.832 per jaar opbrengen. In Brazilië
zijn groote steenkolenvelden ontdekt. In China is te Ponghoe
steenkool gevonden, en ook Japan bevat steenkoolmijnen in
de buurt van Jeddo. Nieuw-Holland en Nieuw-Zeeland
hebben vele steenkoolmijnen, doch in het land waar het voor
Engeland's handel en zeevaart het voordeeligst zoude zijn,
indien vele steenkolen werden gevonden, zijn er het minst.
In Britsch-Indië toch zijn wel steenkolen, doch de kwaliteit
is zoo slecht, dat z(j bijna onbruikbaar zijn.
{Eene Schels, naar waarheid, uil het leven van
den Javaan.)
I. Mesjam.
Waarom weent Merjam en zit zoo treurig neder Gisteren was zij zoo
blijde en praatte zoo vrolijk met Kamisa, hare nicht. Vroeg opgestaan, was
het nog duister, toen reeds de haren kouden hooren, hoe ijverig zij was.
Lustig ging de aloe in hare haud op en neder, lustig was ook haar hart.
En toen de morgen aan den hemel gloorde, ik weet niet wie blijder zag
die lagchende morgen of Herjams schoon gelaat. Ja, schoon mogen wij dat
noemen, die edele trekken, dat oog, dat u zoo aanminnig, maar tevens zoo
fier tegenblikt. Haar moeder was de dochter van eene Hindoe, en het scheen
alsof zich in Meijam al de schoonheid van dien stam vereenigde.
Die slanke houding die allerbekoorlijkste gang van de dochtereu der
Ganges, gij vindt ze bij haar terug. Niet een der meisjes uit geheel den
omtrek durfde zich met haar vergelijken. Njahi Boekon, dat onfeilbaar ora
kel der dessa, had het immers ook zoo dikwerf gezegd„Merjam, gij zijt
de schoonste bloem, welke mijne oude oogen aanschouwden." Maar als zij
dit aan Merjam zeide, dan zag zij haar tevens smartelijk aan, en schudde
bedenkelijk het grijze hoofd. Dat deed dan Merjam het harte angstig klop
pen en wel eens iemand vragen „maar, Njahi Doekon, waarom dc schoone
Merjam zoo smartelijk aangezien Eens had ze geantwoord die bloem
is te schoon om lang te bloeijen, spoedig zal zij geknakt bij haren tengel
nederhangen." Daarom fluisterden de moeders onder elkander: „die arme
Merjam 1 zij zal ongelukkig worden het is goed dat onze dochters niet zoo
schoon zijn als zij." Maar wie wilde, wie durfde het Merjam zeggen, wat
de oude zoo treurig voorspelde Allen hadden haar lief, de schoone maagd,
die ook zoo goed was als schoon, en wenschten dat zij gelukkig mogt wor-
deD. Ook voor Kamisa, hare vriendin, had men het verzwegen. Daarom
lachten en snapten beiden gisteren nog zoo blijde. Naar buiten gekomen
had Kamisa ook een aloe gevat. En wanneer zij poosden bij het werk, en
ge waart voorbijgekomen, gij zoudt stil hebben gestaan om u te verlustigen
in den aanblik dier dartele meisjes. En thans weent zij, Merjam; zie hoe
zit zij daar neder met bittere tranen aan de heldere beek, die haar treurig
beeld weerkaatst Anders besteeg zij, de gevulde kruik op het hoofd ge
plaatst, vlug als een hinde de hoogte, en spoedde onder lach en scherts met
hare gespelen naar het dorp terug; nu staat daar de kruik nevens haar, en
is zij alleen met hare smart en tranen achtergebleven. Werd ze reeds zoo
spoedig vervuld, de treurige voorspelling der oude; hangt nu reeds de schoone