fflffi OtDlJMliS-AVOl FA1ÏÏAISIE.
NIEUWSTIJDINGEN.
Veen. C. van
Venster. J.
Verboom, L. in meubelen en galantenen.
Verdoorn, J. A. direct, van v. Gend fy Loos.
VerheyP. mr. timmerman en metselaar.
Visser. S. C.
Vliet Jr.P. v. hapt. der sleepb. IVoordzee.
Voskuilmachinist.
Vries. B. L.
Vries. M. N. de
Wal Cz., J. W. van der deurwaarder.
Waldenmaïer, J. hoornmolenaar.
Waard, P. de schipper op Schagerbrug.
Weers, J. opper schipper.
Wielick. B. F.
Wigman. T.
Wijngaarden, P. v. logement- en hoffijhuish.
Zunderdorp, Lt. burgemeester te Vlieland.
Zunderdorp Az. T.
Tegel, Jb. weesvader.
Thie. Wed. F.
Tinkelenberg. J. T.
Thijssen, W. C. verhuurder van paarden
en rijtuigen.
Troost, H. A. winkelier en schipper.
Tweehuijs. H. J.
Twisk Zonen, F. van in aardappelen.
Uurbamis, P. hoof d-onderwijzer.
Varik, J. P. van
(Officieel geüctïte.
POLITIE,
In het lokaal Tivoli is gevonden een Linnen ZAKDOEK.
Helder31 December 1868.
JDe Commissaris van Politie
A. C. BOONZAJER.
jRtet-offictëel geöecïtc.
Wie heeft ooit zulks gehoord Wie heeft dergelijk
gezien Zou een land kunnen geboren vjorden op één
eenigen dag Zou een Volk kunnen géboren worden
op êéne eenige reize maar Zion heeft weeën gekregen
en zij heeft hare zonen gebaard. jesaja.
't Was nacht en duisternis alom.
Aan de Hoofdwacht des tijds stond een man als schild
wacht, die gekromd door den last des levens, met zilverwit -
ten baard en gerimpeld gelaat het beeld des tijds zelve scheen
te zijn.
Zijn naam was 1868.
Even als het beeld in de phantasmagorielangzamerhand
grooter en later eveneens kleiner wordt, zoo ook scheen de
grijsaard al gaandeweg in omvang af te nemen. Nogthans
bleef zijn tred gelijkmatig en deed hij zijne koperen stemme
van den Dom des tijds, ieder uur onverzwakt weerklinken
boven de hoofden der duizenden, die in dat late avonduur,
nog her- en der over de straten zich bewogen, in weerwil
van het gure jaargetijde.
Eensklaps spitst hij opmerkzaam het oor, en beweging ver
nemende, roept hij Wie daar?Waarop het antwoord
weerklonk: «Goed volk! Ik ben 1869!" En het oude jaar
zeide»Gij zijt 1869! en noemt u zelf goed volk! Moogt gij
blijken te zijn wat gij zegt te zijn»der wereld een jaar van
nheil; den volken een jaar van zegenden individuen een jaar
van ontwikkeling en volmaking ons Vaderland de bevestiging
nzijner welvaarthet Nederlandsche volk de toenemende waar-
ndering en het daardoor alleen mogelijke behoud zgner vrijheden
ii en regten;het regerend vorstenhuis een bron van liefde ek
ngehechtheid onder de landzatendezen hoe verschillejid van
n denkwijzeneene oefenschool van verdraagzaamheidden stof
felijk en geestelijk vermogenden een prikkel tot humaniteit en
nden arme, ook den arme van geesteen middel tot lotsverbete
ring
Achttienhonderd negen en zestig al dadelijk latende door-
•schemeren hoe vol argwaan het bij zijn optreden is, riep op
-dezen welkomstgroet verwonderd uit
»IIoe! gij heet mij welkom in het leven, Gij! voor wien
mijn optreden een onverbiddelijk doodvonnis is. Gij benijdt
mij mijn lot niet en wegstervende voert gij mij welwillende
woorden te gemoet. Zonder te weerstreven ruimt gij alzoo
uwe plaats voor een ander."
«Zoo wijs heeft mij de ondervinding gemaakt," was het
antwoord. »En ook wat zou het mij baten al wilde ik mij
verzetten. Wat zou het mij geven, al voelde ik wrok over
die noodzakelijkheid. Dit staat vast, dat op den 31 Decem
ber onvermijdelijk 1 Januarij volgen moet. En hoezeer dit
een axioma zij, is het toch geen paradox te beweren, dat
zoovelen aan die waarheid twijfelendat zoovelen het anders
wenschen zouden. Mogten de volken van mij leeren dat de
wereld steeds verandert, dat wat oud is, gaandeweg moet
wijken voor het nieuwe. De 366 dagen mijns bestaans wa
ren op dit stuk, voor mij, niet zonder rijke leering. Overal
om mij heen zag ik dien wanhopigen strijd van oud tegen
nieuw, en wel in duizenderlei vormen, bij de volken van
het oude (het zeer oude) Europa bovenal.
Ik aanschouwde dien strijd in Oostenrijk welks verjon
gingskuur wordt gedwarsboomd door de bevoorregten van
een oud regime, die dit groote maar arme land genoegzaam
ten verderve voerden.
Ik aanschouwde dien strijd in Engeland, waar een eeuwen
oud, maar schreeuwend onregt de katholieke Ieren dwingt
lom eene protestantsche staatskerk te helpen ondersteunen.
Ik aanschouwde dien strijd in SpaDje, waar eene, naar
-de wereld zegt, zedelooze koningin al wat oud en versleten
is verdedigde, met al de magt die zij aan een groot maar
traag volk ontleende, tot dat eindelijk het zedelijksheids- en
regtsgevoel van dat volk ontwakende, een krachtigIVij
willen het anderseen einde maakte aan eene regering, wier
leuze het nog altijd was dat de volken voor de vorsten en
deze niet voor de volken daar zijn.
Ik zag dien strijd in Duitschland, in Zwitserland in Frank
rijk of kan ik u niet spreken van het Fransche
volk, als niet meer tot de levenden, maar tot de dooden
moetende gerekend worden waar zelfs de vereering der doo
den (Baudin) door eene verdorvene regtsmagt, slavin der re
gering, wordt gestraft als misdaad. Maar gelijk er in de
natuur geen dood bestaat en deze slechts een veranderings-
vorm is van de stof, om tot èen nieuw leven te leiden, zoo
ook is die dood van het Fransche volk meer negatief. Die
dood is een latent, (sluimerend) leven, dat eenmaal zal blijken
in eene krachtige levensuiting, omverwerpende den verfoeije-
lijken tij run, die zijn' ijzeren voet heeft gezet op den nek van
dat groote maar ijdele volk.
Overal in Noord en Zuid, van verre en van nabij, zag ik
dezelfde worsteling tusschen oud en nieuw. Ja ook van nabij,
ook op den eigen vaderlandschen grond, onder de overigens
niet van gezond verstand misdeelde bewoners van Nederland.
Geen ander was het streven van het nu, Goddank geval
lene aristocraten-ministerie van Zuylen Schimmelpenninck,
dan om de regten en vrijheden van een zich zelf regerend
volk te verkorten, en dit naar zijne verouderde inzigten te
dwingen, door een stelsel van ministerieele willekeur, van
begunstiging en wraakoefening. Tot tweemalen dreef het
daarvoor de uitgekozenen der natie uiteenen waagde het
tweemaal in één jaar veroordeeld en gevonnisd te worden
door zijne medeburgers, die gevoelden, dat het groote begin
sel van 1848: gelijk regt voer allen l op het spel stond.
Geen ander is het wezen onzer zoogenaamde koloniale po
litiek. Een vorig geslacht van het Nederlandsche volk, be
zield met ondernemingsgeest eo mannelijke energiemaar niet
bijster naauw van geweten wist zich de onmondigheid van
millioenen Javanen en Maleijers ten nuite te maken, hen on
derwerpende en in het gareel der dienstbaarheid slaande, om
zich ten koste der eeuwige geregtigheid, te verrijken met de
vruchten van den arbeid dier millioenen. Het tegenwoordige
geslacht meer en meer tot een hooger inzigt gerakende, en
in aanmerking nemende dat inmiddels ook de Javaan veran
dert, wraakt dat stelsel van uitzuiging en wil vrijen ar
beid in plaats van het oude dwangstelsel, dat nog door mannen
als Rochussenv. Foreest en anderen wordt verdedigd. Yan
daar een strijd, die eenmaal eindigen zal, eindigen moet, met
den triomf der nieuwe denkbeelden, al ware het, dat de
Hemel verhoede niet anders mogelijk, dan door het opge
klaarde verstand van Javaan en Maleijer zelf
Diezelfde strijd tusschen oud en nieuw ligt ten gronde aan
de meer en meer in omvang toenemende beweging tegen
eene schoolwet, die sedert 1806 de zonen van één vaderland
tot vreedzame en verdraagzame burgers opkweekte. Het
obscurantismus, door al het licht dezes tijds zich verdrongen
gevoelende, en door de feiten overal geslagen (Spanje, Frank
rijk, enz.), denkt zich het Nederlandsche volk nog kinder
achtig genoeg, om te begeerenzijne neutrale school vervan
gen te zien of overvleugeld door scholen waar de geestelijken
van verschillende gezindheden, de kinderen der in geloof on
derscheiden burgersopkweeken zouden in verdenking en
haat tegen hunne andersdenkende medeburgers. Agitatie
heet daar pligtsbetrachtïng. Het is daarom de taak, van al
wie het wel meent, met aller burgeren belang, en daartoe
behoort ook de redactie der Heldersche Courant, om het ge
vaarvolle en misdadige van die agitatie aan te toonen, niet
wanhopende door eene tijdelijke ontmoediging, want hier even
als elders, zal de tijdgeest, hoe ook voor eene wijle verbijs
terd en weerstreefd, straks overweldigend zijn loop hernemen."
»De geschiedenis der menschheid telt een eeuwig gedenk-
waardigen datum, den 23sten Junij 1633.
Wij zijn in Rome.
Een bijna 70jarige grijsaard ligt geknield, met de hand op
het Evangelie en onder aanroeping van den naam desAller-
hoogsten verklaart hij te hebben gedwaald, toen hij verkon
digde en leeraarde, dat de aarde zich bewoog om de zon
eene verklaring die alleen hem voor verdere vervolging kon
vrijwaren. Het gezag, het hoogste gezag eischte handhaving
der oude leer, dat de aarde stil stonden zij zegevierde
voor dien dag. De groote Galilei, hoewel in stilte zuch
tende: iiEn toch draait zij zweeg en leed de nederlaag.
Maar de waarheid zou dien nacht der tijden overleven
en ziet binnen twee eeuwen is er geen enkel gezag meer,
dat den grijzen Galilei zou durven veroordeelen.
Dit feit nope tot nadenken en bemoedige hem"die zich, om
met een schrijver te spreken, tot ridder wil laten slaan in
den strijd tegen het monsterLeugen."
Zoo sprak het oude jaar.
En met de eerlijkheid van den President eener Republiek,
gaf het de teugels van het bewind over aan zijnen opvolger.
En de Dom verkondigdetwaalf uren.
En de nachtwacht rieptwaalf heeft de klok
En de menschheid juichte: welkom, driewerf welkom het
jaar 1869!
Helder, Nieuwediep, Willemsoord, enz. ,31 Dcc. 1868.
Waar wij gisteren avond getuigen mogten zijn van het
vocaal- en instrumentaal concert, gegeven door HH. leden
van ApolloCeciliaNut en GenoegenPolyhymniaeenige
andere dilettanten en liet Staf-Muziekkorps der Kon. Ned.