HELDERSCHE
Otieuros* en
Zaturdag
<flÖoertentie--6fttÖ.
9 October.
nieuwstijdingénT
M 875.
Negende Jaargang.
1889.
Een woord tot den heer F.
Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND
Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.00
Franco per post p 1.25
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Ad verten tien van 14- regels is GO
Centen; voor elicn regel meer 15 Centen.
Voor des Diugsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
mcu de Advertentiën intezeuden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
Uitgever S. GILT J ES.
Wij zien ons genoodzaakt, ofschoon met eenigen weerzin,
nog eens op de Troonrede terug te komen.
In de Troonrede werd de Hoogere zegen niet ingeroepen
op het werk der vertegenwoordiging. Het Dagblad heeft
daaruit gezegd af te leiden, dat »de stof alleen werd aange
beden, dat God officieel was weggecijferd, dat de ex-dominé
Lamping zegepraalde."
Wij moeten erkennen, dat wij daarin zooveel kwaad niet
zagen, en hebben in een vorig nommer als onze overtuiging
uitgesproken, dat wij, uit eerbied voor het Opperwezen, het
beter oordeelen, Zijnen naam niet uit te spreken, dan daarvan
enkel uit sleur of gewoonte gebruik te maken. Wij hebben
ons stipt onthouden van eenig vermoeden te uiten aangaande
den persoon, of de personen, aan welken het weglaten dier
phrase moest worden toegeschreven.
Sedert is ons uit de verklaring van den president-minister
gebleken, dat de oorzaak niet moet worden gezocht bij de
ministers, welke zich zelfs verrast gevoelden, toen zij het
hoorden. Wij nemen die verklaring aan, gelijk zij is. Wel
gevoelen wij ons op onze beurt daardoor verrast, maar wij
laten het aan de Noord-Brabanter en dergelijke bladen over,
om daaruit af te leiden »dat de openingsrede bij abuis god
deloos is geweest." Wij vermeenen geen woord te moeten
herroepen van hetgeen wij hebben beweerden dus ook de
attaque van den heer F. niet te hebben verdiend, evenmin
als de insinuatiesdie hij beeft gemeend daarin te moeten
vlechten. Indien hij onze beschouwingen met onbevangen
oordeel had gelezen, zou hij ze wellïgt beter hebben begrepen,
en zeker minder ongunstig over onze beginselen uitspraak
hebben gedaan.
Onze beschouwing over het weglaten van den naam des
Allerhoogsten in de Troonrede, heeft den heer F. niet beval
len, en hij laat daarop volgen: nGij schijnt daaraan weinig
waarde te hechten, misschien zelfs het beter te vinden, dat
Zyn zegen niet wordt ingeroepen."
Waaraan hechten wij weinig waarde Aan den zegen des
Allerhoogsten Of aan het weglaten van den naam des Al
lerhoogsten Dit is vrij dubbelzinnig. Indien het eerste
wordt bedoeld, dan verzoeken wij den heer F. ons stuk nog
eens te lezen, en hij zal daarin juist het tegendeel vinden,
indien hij niet willens blind is. Maar wat het tweede be
treft, herhalen wij, dat wij daaraan werkelijk weinig waarde
hechten, wanneer het enkel uit sleur oj gewoonte geschiedt.
Verder zijn wij in onze bewering niet gegaan. Wij willen
duidelijker spreken. De zegen des Allerhoogsten wordt niet
door allen op dezelfde wijze verstaan. De Pruisen hebben
over de Oostenrijkers gezegepraald; de Oostenrijkers zullen
daarbij zeer zeker meer denken aan de achterlaadgeweren
dan aan den zegen des Allerhoogsten, ofschoon de eersten hunne
overwinning welligt daaraan beweren toe te schrijven.
Wanneer op de vertegenwoordiging die zegen wordt inge
roepen, verbinden de liberalen daaraan zeker eene geheel
andere verwachting dan de conservatieven en clericalen.
Ziedaar, waarom wij aan die uitdrukking, die in dergelijke
gevallen slechts eene formule is, weinig waarde hechten .Laat
ieder voor zich, in zijn binnenkamer, dien zegen inroepen,
en, na inspanning van alle krachten, met christelijke onder
werping den ujtslag afwachtendit komt ons meer gepast voor.
Hierin ligt niet opgesloten, dat wij bepaald afkeuren, dat
in eene openingsrede daarvan melding worde gemaakt. Wij
laten dit gaarne aan ieders overtuiging over. Alleen meenen
wij, dat het weglaten daarvan, noch de Troonrede goddeloos
maakt, noch de godsdienst zal in gevaar brengen. Dat nu de
heer F. het weglaten van die inroeping ongepast acht, willen
wij gaarne respecteren, mits hij ons vergunne, daarin ook
onze overtuiging te hebben.
Verder zegt de heer F.»Ik weet wel dat het zoowat de
mode is geworden bij sommige zoogenaamde modernen, maar
of ons vaderland daar wel beter van zal worden, dat geloof
ik niet, en het ergert velen met mij."
Wij maken geen aanspraak op den titel van modernen, en
kunnen tot heden nog niet inzien, dat het eene eeretitel is.
Wij wenschen de vlag van het liberalisme hoog op te houden
en bedoelen daarbij het zuiver liberalisme, dat niet met de
waarheid in strijd is, maar daaruit als van zelf voortvloeit.
Die waarheid nu kan zich wel in een verschillend kleed ver
toon en, en toch waarheid blijven. Dat kleed kan modern
wezen, tegenover hetgeen men verouderd zou kunnen noemen
doch de waarheid zelve modern te heeten, dat bevalt .ons
minder. Het doet zoo ligt denken aan modern huisraad, mo
derne bouworde, waarin volstrekt niet opgesloten ligtdat
zij daarom altijd beter zullen zijn. De benaming van moderne
Uer vertrouwen mij daarom maar half, en wel vooral, wan
neer wij het oog slaan op enkele harer eerste woordvoerders,
Hüet, Pieksoïï en anderen, die, het is waar, in één opzigt
zeer modern zijn, wanneer men bedenkt dat het tegenwoordig
nog al de mode is de huig naar den wind te keerenmaar
zou er dan wel vuriger modern kunnen worden aangewezen,
dan de redacteur van het Dagblad En wie zou er niet voor
huiveren, met een dergelijk sujet in éénen adem te worden
genoemd
Wij vinden het echter kras, de modernen te beschuldigen
van geringschatting van den zegen des Allerhoogsten. Het is
waar, de heer F. spreekt van sommige modernen, maar de
geheele inkleeding doet ons denken aan velent zoo niet allen.
Anders toch zou de vrees, dat ons vaderland daarvan niet
beter zal worden, niet den minsten grond hebben. De heer F.
boude het ons dus ten goede, dat wij die insinuatie alles be
halve christelijk noemen, en ofschoon wij ons niet onder de
bedoelden behoeven te rekenen, ergeren zulke liefdelooze oor
deelvellingen ons evenzeer als de moderne leer den heer F.
Wij deelen echter niet in zijn vrees. Wij zijn optimistisch
genoeg om te hopen, dat in ons vaderland het ware liberalisme
zal zegepralen, evenzeer over eene zóódanig moderne leer,
die de godsdienst zou verwoesten, als over een bekrompen
orthodoxie, die haar zou misvormen, omdat het liberalisme
in de waarheid zijn grondslag heeft.
Of nu onze zienswijze den heer F. moge ergeren, kunnen
wij niet beoordeelen en willen het niet eens onderzoeken, om-
dat wij niet gewoon zijn onze overtuiging te regelen naar het
gevoelen van anderen.
Wat ons echter het meest heeft verwonderd, is de betuiging
van den heer F. »dat hij het in deze zaak beter eens is met
het hatelijke Dagbladdan met onze beschouwingen." Wy
wenschen niet te herhalen, wat wij in ons vorig artikel daar
omtrent hebben gezegd. Alleen voegen wij er nog bijdat,
indien een redacteur, die op minachtenden toon een zijner
tegenstanders wijst op de betrekking, die hij vroeger bekleedde,
alsof b.v. zelfs een ex-kiezentrekker geen redacteur van een
dagblad zou kunnen worden, hoeveel te meer een gewezen
dominé, die het degelijke stuk van dr. Lamping over
»Kerk en School" gewauwel durft noemen, vergetende dat hy
zelf de "Schwalbacher Brieven" heeft geschreven, waarop een
nog minder eervolle benaming zou mogen worden toegepast,^
die op eene wijze, welke niets dan onrust kan stoken, niet
aarselt den naam des Konings, ja zelfs dien van God, in
geschillen te mengen, die ieder oogenblik bewijzen geeft
geene overtuiging te bezitten, of ze welligt te hebben verkocht.,
indien, zeggen wij, een dergelijk redacteur de sympathie
van den heer F. wegdraagt, verheugen wij ons dat wij ze
niet mogen bezitten. Wij hebben eerbied voor den Koning
maar boven alles voor God. Juist daarom wenschen wij den
naam van dat Wezen niet noodeloos te gebruiken, hetgeen wy
in onze eenvoudigheid zoo tamelijk gelijk stellen met Misbruiken.
Helder, TNTieuwediep, Willemsoord, enz., 8 Ocfc. 1869.
Aangaande den diefstel van meel (in ons vorig nummer
vermeld) vernemen wij thansdat de beide gearresteerden
bekend hebben zich aan dat feit te hebben schuldig ge
maakt. Zij zijn naar Alkmaar getransporteerd.