HELDERSGHE COURANT.
JTteutös» en
Zaturdag
«ftDoertmtte-öfaÖ.
30 October.
M 879.
Negende Jaargang.
1869.
qgfficiM gebcrltc.
Vaststelling der 271ste Staats-Loterij.
jSiet-aificiccI gcüetlte.
De Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen.
Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND
Abonnementsprijs voor 3 maanden i.00
Franco per post n n n L25
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Advertentien van 1—4 regels is 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Voor des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertentien intezenden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
Uitgever S. GILT J ES.
Het GEMEENTEBESTUUR van den Helder brengt ter
openbare kennis, dat bij resolutie van Z. Exc. den Minister
van Finantiën, van den 5n dezer maand, No. 82, krachtens
de daartoe door den Koning verleende magtiging, is vastge
steld de 27lste STAATS-LOTERIJ, bestaande uit 20,000
Loten, 10,000 Prijzen en 2 Premiën, overeenkomstig het plan
aan die resolutie gehecht. Beide stukken, geplaatst in de
Staats-Courant, zijn voor belanghebbenden aan de Secretarie
der Gemeente ter lezing nedergelegd.
Helder, 27 Oct. 1869. Het Gemeentebestuur voornoemd
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
L. VERHEY, Secretaris.
ïi.
De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen heeft nog een vij
and, behalve de in ons vorig artikel opgenoemde. Een vijand,
die zich zelden openlijk verklaart, maar de inrigting zijdelings
ondermijnt, haar negeert en hare instellingen door andere
zoekA te vervangen, die zoogenaamd meer op de hoogte van
onzen tijd zijn. Wij zouden aan dien vijand den naam van
Fortschrittpcirtei kunnen geven, waardoor wij ons van de Prui
sen toch wel geen oorlog zuilen op den hals halen.
De inrigting der Maatschappij is bekend. Het hoofdbestuur
heeft zijn zetel te Amsterdam. Over het geheele land zijn
verspreid p. m. 800 departementen, die 18 a 14,000 leden tel
len. Deze betalen eene jaarlijksche toelage waarvan een ge
deelte de algemeene kas stijft, terwijl het overige ten bate der
departementen blijft. Over do handelingen der Maatschappij
in het algemeen spreken wij thans niet; wij bepalen ons nu
tot de departementen.
De Departementen zijn in Nederlandschen geest, vrij in
hunne huishoudelijke inrigting, behoudens de bepalingen eener
algemeene wet, in eene der jaarlijksche algemeene vergade
ringen door de afgevaardigden der Departementen vastgesteld.
Het is nu de vraag niet, of die inrigting volmaakt is in ieder
geval hebben de afgevaardigden elk jaar het regt ter alge
meene vergadering alle voorstellen ter tafel te brengen, die
den gang der machine kunnen bevorderen.
Dewijl die Departementen natuurlijk verschillen in sterkte
van ledental en dus ook in middelen, zal het ééne Dep. meer
nut in zijnen kring kunnen stichten dan het anderemaar
daarin komen zij overeen, dat men doet wat men kan, en
daarbij over het algemeen van het Hoofdbestuur krachtige
ondersteuning erlangt. Wij noemen slechts op: herhaling-,
zang-, bewaar- en andere scholen, leesbibliotheken, spaar
banken, spaarkassen en zoovele andere philantropische ki-
rigtingen, die, niet alleen in groote plaatsen, maar ook op
het platte land veel nut stichten.
Ter bespreking dier belangen, houden de leden der Depar
tementen, doorgaans op vastgestelde tijden, vergaderingen,
waarvan sommige ook voor dames worden toegankelijk ge
steld. Nadat door de leden de aan de orde zijnde zaken zijn
afgehandeld, tracht men die bijeenkomsten te veraangenamen
door het voordragen van verhandelingen en bijdragen, of ook
wel door eeuige muziek, of door voordragten van rederijkers
als anderzins.
Dat nu in groote plaatsen, waar zoovele gelegenheden be
staan om schoone zaken te hooren, waar men zijne concerten,
zijne casino's, zijn tooneel heeft, van die vergaderingen minder
gebruik wordt gemaakt, is Iigtelijk te begrijpen, maar daar
kan zeer goed het eene bestaan, zonder het andere te bena«
deelen. Geheel anders echter in kleinere plaatsen, en vooral
op het platte land. Daar is het Departement vaak het eenige
dat in den winter eene gepaste ontspanning aanbiedt, en daar-
ptn rekenen wij het nut dier vereenigingen zeerhoog. Zij
brengen burgers bijeen, die anders elkander zelden ontmoe
ten, men hoort er onderwerpen behandelen van algemeen nut,
waaraan velen naauwelijks ooit hebben gedacht; menigeen,
die bijna nooit in de noodzakelijkheid was in het publiek te
spreken, gevoelt zich ook genoopt zijn krachten te beproeven
menigeen, die zelden lust tot lezen gevoelde, wordt aange
spoord tot zelfonderzoek; kortom, de Departementen, mede
door hunne vergaderingen, stichten, vooral op het platte land,
een onberekenbaar nut, dewijl zij de beschaving onder den
burgerstand krachtig in de hand werken.
Of nu de zoogenaamde wintervergaderingen der departemen
ten aan die vereischten voldoen? Overal zeker niet, maar over
het algemeen zullen daarvan de oorzaken veelal gezocht moe
ten worden bij hen, die de gebreken zouden kunnen herstellen,
maar zich liever bepalen tot eene scherpe critiekof tot
flaauwe spotternij, dan door medewerking en voorbeeld de
zaak te verheffennuhet eerste is ook verre we" het
gemakkelijkste, maar of het edel is?
Wanneer ons de keuze wordt gegeven eene voordragt aan
te hooren van een onzer gevierde letterkundigenaf van een
eenvoudig nutsliddan kiezen wij het eerste; wanneer wij
een concert kunnen bijwonen, waarop A.Patti zich laat hoo
ren, dan zullen wij dat niet verzuimen, om eene Huisverga
dering te bezoeken, waarop een landmeisje als liefhebster
eenige zangstukken voordraagtniemand kan ons dat ten
kwade duiden. Maar, wanneer wij, na zooveel schoons te
hebben gehoord, met eene voorname minachting of spotternij
nederzien op de zwakkere pogingen van hen, die de departe-
ments vergaderingen trachten te veraangenamen, dan zouden
wij zeer laakbaar handelen en bewijzen dat onze beschaving
ook nog niet verre gevorderd is. Imraérs van hem, die zich
laat betalen, heeft men het regt veel te verwachten, maar
niet van hen die belangloos een goed doel trachten te bevor
deren.
En, vergeten wij niet, dat wij hier spreken van de Maat
schappij tot Nut van t Algemeen. Alles wat dient om de
departementen te doenbloeijen, vermeerdert hunne middelen om
nut te stichten, en wij meenen daaronder ook de vergaderingen
te^ mogen rekenen, alles wat hen benadeelt, vermindert hunne
middelen, en noemen wij laakbaar.
Om die redenen keuren wij dan ook de pogingen af, dié
tegenwoordig in sommige gemeenten worden in het werk ge
steld, om zoogenaamde lezers van elders uittenoodigen, die
tegen eene bepaalde entrée voordragten houden, terwijl in die
gemeenten zeiven, wanneer allen krachtig medewerkten, daar-
voor genoegzame middelen voorhanden zouden zijn. Het is
maar, men hoort iets schoons; maar voor enkele stuivers kan
het soms gekocht en gelezen worden, en men vergeet, dat
men door zulke pogingen het bestaande goede ondermijnt. En dan
vragen wij of het schoone mag gekocht worden, ten koste van
het goede Wij kennen eene gemeente, waar, door enkele per
sonen, onder het vaandel van kunst en vooruitgang, al het
bestaande werd gelaakt en tegengewerkt men vereenigde
zich met^ anderen, om gevierde lezers te bekomenmen moest
het publiek ontwikkelen door hun iets goeds te doen hooren;
enz. En wat is het gevolg? Het bestaande goede, waaronder
ook een Departement, is verdwenen; de nuttige instellingen
zijn gevallen; de bemiddelde begeeft zich elders om het eeu
of ander bij te wonen; de burger heeft niets overgehouden.
Zouden die personen niet meer bewijzen hebben gegeven, van
beschaving wanneer zij hunne kennis en krachten hadden
besteed aan de opbouwing en verbetering van hetgeen reeds
bestond en vruchten afwierp, dan aan een vlugtig genot het
welzijn hunner medeburgers op te offeren?
Of het ten slotte eervol mag genoemd worden voor lezers,
die zeiven een roeping, welligt eene voordeelïge betrekking
hebben, elders voor eenige stuivers hunne gaven te doen hooren.
zullen zij natuurlijk zeiven moeten beslissenevenmin staat
het aan ons te beoordeelen, of zij de krachten die zij aan
dergelijke lezingen besteden, niet beter in hunne eigene be
trekking konden gebruikendoch wanneer daardoor nadeel
wordt toegebragt aan daar bestaande inrigtingen, dan ver-
meenen wij het regt te hebben te beweren, dat het aangename
wordt bevorderd ten koste van het nuttige.